Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/166
166 Stelplicht verweerder in geval van een bevrijdend verweer en art. 21 RV
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691805:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Smith 2004, p. 23 en MvA I, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 152.
Noot van H.J. Snijders bij HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675, NJ 2012/627.
Snijders (red.), Klaassen, Krans & Meijer 2022/199.
Tanja-van den Broek 2012, p. 249 e.v.
De Bock 2019 onder 5.2.5.
Parl. Gesch. bij art. 21 Rv (MvA I, Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 152). Indien verweerder selectief te werk is gegaan bij het overleggen van producties en het aanvoeren van feiten is het de vraag hoe geloofwaardig de door verweerder gegeven lezing van het geschil is en of verweerder in strijd met art. 21 Rv heeft gehandeld.
Parl. Gesch. Burgerlijk Procesrecht 2002, Van Mierlo/Bart 2002, p. 146.
De Bock 2011/2.4.1.
Vgl. in het kader van art. 382 Rv (bedrog): HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2162, r.o. 3.3, NJ 1998/45 met nt. H.J. Snijders (Goosen/Goosen). Zie Asser Procesrecht/Asser 3 2023/41.
Zie o.m. r.o. 3.5 in HR 28 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3656, NJ 2002/104 met nt. DWFV (Rowa/Hooters). Zie ook De Bock 2011/2.4.1.
HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154, NJ 2016/92. Zie ook MvT, Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart 2002, p. 147 e.v.; Seinen 2014 en Seinen 2020, en HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1144, NJ 2021/275 met Red. Aant.
Bovendien is het lastig met zekerheid vast te stellen dat de waarheidsplicht is geschonden (El Gamali & Tjong Tjin Tai 2019, par. 4.3). Een klacht dat de rechter ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan schending van de waarheidsplicht, heeft weinig kans van slagen (A-G M.H. Wissink in zijn conclusie vóór HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3451, RvdW 2015/9). Zie ook HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165 met nt. S.D. Lindenbergh, JIN 2017/180 met nt. E.J.H. Zandbergen & J.H.L. Damen, HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1103, NJ 2019/118 met nt. S.D. Lindenbergh (Allianz/A) en De Bock 2011, p. 346.
HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353 (Waterschap Regge en Dinkel/Milieutech Beheer).
HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, NJ 2012/233 (Duka/Achmea).
HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, r.o. 5.3.4, NJ 2018/165 met nt. S.D. Lindenbergh, JBPr 2018/3 met nt. P.M. Vos (De Alternatieve/Verweerders of Vehmeijer/Janssens). Zie nr. 307.
De uitoefening van die bevoegdheid kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden onderzocht (reeds HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9675, NJ 2012/627 met nt. H.J. Snijders); zie ook HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154, NJ 2016/92.
Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 27 (MvT).
Ook voor een bevrijdend verweer geldt dat verweerder de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren (art. 21 Rv),1 zowel tegenover de rechter als tegenover de wederpartij. Het voorschrift is dus gerelateerd aan het processuele debat.2Art. 21 Rv heeft tot doel dat zoveel mogelijk wordt recht gesproken op basis van de ware feiten/de materiële waarheid.3
Volledig
Het gaat er bij ‘volledig’ om of verweerder in het kader van zijn bevrijdend verweer meer voor de beslissing relevante feiten had kunnen stellen en nader had kunnen documenteren dan hij heeft gedaan.4 Informatie mag niet bewust of opzettelijk worden achtergehouden.5 Partijen hebben weliswaar de vrijheid om zelf te bepalen welke feiten zij aan hun geschil ten grondslag willen leggen (art. 24 Rv), maar wanneer eenmaal op grond van een bepaald feitencomplex aan de rechter wordt gevraagd een beslissing te nemen in een geschil, dan mag een partij de taak van de rechter, een juiste beslissing te geven over een geschil, niet bemoeilijken of zelfs onmogelijk maken door hem benodigde gegevens, die wel binnen het bedoelde kader vallen, te onthouden.6
Naar waarheid
Volgens de wetgever bant art. 21 Rv de bewuste leugen uit.7 Partijen mogen geen feiten naar voren brengen die niet in overeenstemming zijn met de werkelijke gang van zaken.8 Advocaten dienen zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan zij weten, althans behoren te weten dat die onjuist zijn.9
Een en ander brengt met zich dat op verweerder een spontane mededelingsplicht kan rusten ten aanzien van feiten die voor het eigen standpunt ongunstig zijn, maar wel kunnen bijdragen aan het ‘gelijk’ van eiser en waarvan hij wist of behoorde te weten dat eiser niet met die feiten bekend was of redelijkerwijze bekend behoorde te zijn.10 De opvatting dat (ook) in een civiele procedure niemand kan worden gedwongen eraan mee te werken bewijs tegen zichzelf of te zijner nadele bij te brengen is in haar algemeenheid niet juist.11
Gevolgtrekking
De rechter kan uit het niet-naleven van de verplichting de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, (ambtshalve) de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.12 De rechter is vrij in het al dan niet verbinden van consequenties aan een eventueel niet naleven.13 Indien van welbewust verdraaien van de waarheid niet blijkt, bestaat er voor de rechter geen aanleiding om eventuele sancties in de bewijssfeer te overwegen.
Indien eiser zijn vordering baseert op onware en op voorhand kansloze stellingen, kan de rechter oordelen dat deze handelwijze in strijd is met een goede procesorde en eiser daarom in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.14 Een vergelijkbare sanctie kan worden toegepast op verweerder ingeval van een bezijden de waarheid gevoerd bevrijdend verweer: de rechter kan het bevrijdend verweer van verweerder om die reden passeren.
Indien het bevrijdend verweer van verweerder is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan verweerder de onjuistheid kende of had behoren te kennen of op stellingen waarvan verweerder op voorhand had moeten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (de regel van Duka/Achmea),15 kan eiser een beroep doen op misbruik van procesbevoegdheid van verweerder (een contra-bevrijdend verweer).16 Of partijen aan de verplichting van art. 21 Rv hebben voldaan, berust op uitleg van de gedingstukken door de feitenrechter en op feitelijke waarderingen. Deze kunnen in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.17
De waarheids- en volledigheidsplicht wordt bij het Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht aangevuld; nadruk wordt gelegd op de informatievergaring en bewijsverzameling voorafgaand aan de procedure (art. 21 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht); de verplichtingen liggen in het verlengde van de stelplicht van partijen.18 Dat zou betekenen dat verweerder zich ook zou moeten verdiepen in deze informatievergaring met betrekking tot zijn bevrijdend verweer. Dat kan van verweerder niet worden gevergd. Later (onder meer in nr. 187) wordt hierop teruggekomen.
Op art. 21 (lid 1) Rv wordt in het kader van dit onderzoek verder niet ingegaan.