Rechtbank Noord-Nederland 22 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1771.
HR, 19-02-2021, nr. 20/02184
ECLI:NL:HR:2021:272
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2021
- Zaaknummer
20/02184
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:272, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑02‑2021; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1179, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2020:1179, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:272, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 17‑07‑2020
- Vindplaatsen
JGz 2021/21 met annotatie van Mr. dr. W.J.A.M. Dijkers
NJ 2021/162 met annotatie van J. Legemaate
Uitspraak 19‑02‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/02184
Datum 19 februari 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,wonende te [woonplaats] , thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE VAN HET ARRONDISSEMENT NOORD-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/18/198426 FA RK 20-990 van de rechtbank Noord-Nederland van 22 april 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 19 februari 2020 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met 19 augustus 2020 voor de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen van medicatie (zes maanden);
- beperken van de bewegingsvrijheid (één maand, bij klinische opname);
- uitoefenen van toezicht op betrokkene (zes maanden);
- onderzoek aan kleding of lichaam (zes maanden);
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen (één maand, bij klinische opname);
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen (zes maanden);
- opnemen in een accommodatie (één maand).
(ii) Bij verzoekschrift, ingekomen op 21 april 2020, heeft de officier van justitie onder verwijzing naar art. 8:12 Wvggz de rechtbank verzocht de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging als volgt te wijzigen en aan te vullen:
- het verlengen van de termijn voor het beperken van de bewegingsvrijheid van één maand naar zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van insluiten voor de duur van één maand;
- het verlengen van de termijn voor onderzoek van woon- of verblijfsruimte van één maand naar zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met het beperken van de vrijheid het eigen leven in te richten voor de duur van zes maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de duur van zes maanden.
(iii) Het verzoekschrift bevat als bijlage onder meer een door de zorgverantwoordelijke psychiater opgesteld addendum op het zorgplan van 30 januari 2020 met de volgende inhoud:
“AANVULLEND: Patiënt is na start zorgmachtiging in eerste instantie 4 dagen op de gesloten afdeling verbleven en is daarna overgeplaatst naar de open afdeling waar hij vrijwillig wilde blijven. Op de open afdeling werd er toe gewerkt naar herstart van school, het verbeteren van contact met moeder en werd een aanvang voor een plan gemaakt waar patiënt in de toekomst wilde gaan wonen. Verder was het drugsgebruik en de behandeling van de psychose een onderwerp van gesprek. In de loop van de tijd bleek dat patiënt steeds meer en uiteindelijk continu onder invloed was waardoor behandeling niet mogelijk was. Zijn mentor gaf aan dat hij op deze manier de opleiding niet kan voortzetten. Motiverende gesprekken om drugsgebruik te verminderen hadden niet het gewenste effect. Patiënt is regelmatig wanhopig over zijn situatie, maar bij het bespreken van opties om vrijwillig te stoppen met blowen wordt het duidelijk dat hij dit niet wil/durft. Het wordt dan ook duidelijk dat bij oplopende spanning zijn enige copingsmechanisme is om nog meer te gaan blowen. Daarom wordt een klinische detoxificatie op een gesloten afdeling, gevolgd door (klinische) medebehandeling en ambulante begeleiding van VNN noodzakelijk geacht. Patiënt wilde dit echter niet. De huidige beschikking voorziet in opnemen in accommodatie voor circa 1 maand. Gezien het feit dat patiënt nog maar 4 dagen onvrijwillig opgenomen geweest is kon hij worden teruggeplaatst naar de gesloten afdeling voor nog circa 3,5 week. Echter zal de detoxificatie en de klinische behandeling daarna meer tijd in beslag nemen. Na de overplaatsing liep, door het feit dat hij geen toegang meer had tot middelen, de spanning en agressie dermate hoog op dat insluiting noodzakelijk werd. Insluiten is niet in voorzien in de huidige zorgmachtiging, daarom werd er tijdelijke verplichte zorg gestart, welke na een dag weer gestopt kon worden. Vanwege de eerdere noodzaak voor insluiten wordt ook een wijziging in het zorgplan aangevraagd, tevens voor aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en voor beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.”
2.3.1
Bij beschikking van 22 april 2020 heeft de rechtbank de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging gewijzigd.1.De rechtbank heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de volgende (aanvullende) maatregelen kunnen worden getroffen:
- beperken van de bewegingsvrijheid voor de resterende duur van de machtiging;
- onderzoek van woon- of verblijfsruimte voor de resterende duur van de machtiging;
- insluiten voor de duur van één maand;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de resterende duur van de machtiging.
2.3.2
De rechtbank heeft in de schriftelijke uitwerking van de beschikking, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“3.1. Het verzoek van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 8:12 Wvggz. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is gebleken dat er in casu geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van meer dan drie dagen, hetgeen een wijziging van de zorgmachtiging vereist. Inhoudelijk wordt thans verzocht om een wijziging van de in de zorgmachtiging en het zorgplan opgenomen vormen van verplichte zorg en een aanvulling op de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg.
3.2.
De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat het verzoek van de officier van justitie niet kan worden toegewezen nu daarvoor niet een goede grondslag is aangevoerd nu er geen tijdelijk verplichte zorg is toegepast met een duur langer dan drie dagen.
3.3.
Ten aanzien van de juridische grondslag overweegt de rechtbank het volgende. De wet koppelt in artikel 8:12, vierde tot en met zevende lid, Wvggz een wijziging van de zorgmachtiging aan een noodzakelijk geachte wijziging en aanvulling van de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging en het zorgplan, als gevolg van toegepaste, niet in de zorgmachtiging opgenomen tijdelijk verplichte zorg. Een los daarvan staande wijziging van de zorgmachtiging kent de wet niet hetgeen aanleiding zou kunnen zijn te concluderen dat een wijziging van de zorgmachtiging in een dergelijk geval niet mogelijk is. Dat zou pas mogelijk zijn wanneer eerst tijdelijk verplichte zorg is toegepast van een vorm die niet in de zorgmachtiging is opgenomen of waarvan de in de zorgmachtiging opgenomen duur is geëxpireerd en die langer dan drie dagen zal gaan duren en derhalve een wijziging zorgmachtiging vereist.
3.3.1.
Gelet op de in artikel 6:4, tweede lid, Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging, in combinatie met de in artikel 8:12 Wvggz opgenomen (beperkte) mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging, is de rechtbank van oordeel dat ook wanneer er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg, de officier van justitie wel ontvankelijk is in een dergelijk wijzigingsverzoek.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de wijzigingsmogelijkheid die is neergelegd in art. 8:12 Wvggz uitsluitend geldt voor de in art. 8:11 en 8:12 Wvggz bedoelde noodsituaties en niet ook daarbuiten kan worden toegepast. Volgens het middel is in deze zaak geen sprake (geweest) van een noodsituatie waarin eerst gedurende drie dagen tijdelijke verplichte zorg is toegepast die moet worden voortgezet. De wijziging van de zorgmachtiging is daarom in strijd met de wet en met art. 5 lid 1, onder e, en lid 4 EVRM, aldus het middel.
3.2
In hoofdstuk 8, paragraaf 3, van de Wvggz is een regeling opgenomen voor het verlenen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties. De zorgverantwoordelijke kan, indien er sprake is van verzet als bedoeld in art. 1:4 Wvggz, beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waarin de zorgmachtiging niet voorziet, voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op a. ernstig nadeel, b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend, c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of d. de voorkoming van strafbare feiten (art. 8:11 Wvggz).
De duur van deze tijdelijke verplichte zorg is beperkt tot een periode van maximaal drie dagen (art. 8:12 lid 1 Wvggz). Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de periode van drie dagen moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies daarover, bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 3 Wvggz).
De officier van justitie beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging (art. 8:12 lid 4 Wvggz). Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag van de geneesheer-directeur tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij daartoe onverwijld een verzoekschrift in bij de rechter (art. 8:12 lid 5 Wvggz). De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, Wvggz).
3.3
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hiervoor in 3.2 beschreven regeling voor tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties een uitzondering vormt op de hoofdregel dat alleen verplichte zorg kan worden verleend waartoe de zorgmachtiging legitimeert. Om te voorkomen dat de deur naar ongenormeerde toepassing van dwang zou worden opengezet, heeft de wetgever de regeling voor tijdelijke verplichte zorg streng geclausuleerd en het toepassingsbereik daarvan beperkt.2.
3.4.1
De in art. 8:12 lid 3 Wvggz voorziene mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot wijziging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging (hierna: machtiging), bestrijkt naar de letter alleen het geval dat de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg, bedoeld in art. 8:11 Wvggz, na een periode van maximaal drie dagen moet worden voortgezet. Het gaat dan om het geval dat de tijdelijke verplichte zorg, waarin de machtiging niet voorziet, gedurende maximaal drie dagen is verleend ter afwending van een noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 Wvggz.
3.4.2
Een redelijke, op de belangen van de betrokkene afgestemde wetsuitleg brengt mee dat ook een verzoek tot wijziging van een machtiging op de voet van art. 8:12 lid 3 Wvggz kan worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. Deze uitleg van art. 8:12 lid 3 Wvggz bevordert dat verplichte zorg zoveel mogelijk wordt verleend op grond van een rechterlijke machtiging, en dat de in art. 8:11 Wvggz voorziene verlening van zorg waarin de machtiging niet voorziet, tot een minimum wordt beperkt.
3.4.3
In beide hiervoor in 3.4.1 en 3.4.2 bedoelde gevallen geldt de hiervoor in 3.2 genoemde beslistermijn van drie werkdagen.
3.5
Gelet op het voorgaande falen de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dat oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 19 februari 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑02‑2021
Kamerstukken II 2009/10, 32399, nr. 3, p. 82 en 90.
Conclusie 11‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Wvggz. Tijdelijke verplichte zorg. Art. 8:11 en 8:12 Wvggz. Wijziging zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz op de voet van art. 8:12 Wvggz. Klachten over wijzigingsmogelijkheid zorgmachtiging en beperking hiervan tot noodsituaties als bedoeld in art. 8:11 Wvggz.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02184
Zitting 11 december 2020
CONCLUSIE
F.F. Langemeijer
In de zaak van
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Noord-Nederland
Deze zaak betreft het wijzigen van een bestaande zorgmachtiging zonder dat sprake is geweest van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg in een noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 en 8:12 Wvggz. Het cassatiemiddel komt neer op de klacht dat de wet de mogelijkheid van zo’n wijziging niet kent.
Feiten en procesverloop
1.1 Ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 februari 2020 een zorgmachtiging verleend als bedoeld in art. 6:1 e.v. Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor het tijdvak tot en met 19 augustus 2020. In deze zorgmachtiging is bepaald dat de hieronder genoemde vormen van verplichte zorg aan betrokkene mogen worden verleend:
- toedienen van medicatie (6 maanden);
- beperken van de bewegingsvrijheid (1 maand, bij klinische opname);
- uitoefenen van toezicht op betrokkene (6 maanden);
- onderzoek aan kleding of lichaam (6 maanden);
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen (1 maand, bij klinische opname);
- controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende midddelen (6 maanden);
- opnemen in een accommodatie (1 maand).
In de beschikking van 19 februari 2020 (rov. 2.1) is vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en middelgerelateerde en verslavingsstoornissen.
1.2 Bij verzoekschrift van 20 april 2020, een dag later ingekomen ter griffie van de rechtbank Noord-Nederland, heeft de officier van justitie onder verwijzing naar art. 8:12 Wvggz verzocht de op 19 februari verleende zorgmachtiging te wijzigen en aan te vullen. Het verzoek hield in:
- het verlengen van de termijn voor het beperken van de bewegingsvrijheid van één maand naar 6 maanden;
- het verlengen van de termijn voor onderzoek van woon- of verblijfsruimte van één maand naar 6 maanden;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van insluiten voor de duur van één maand;
- het aanvullen van de zorgmachtiging met verplichte zorg in de vorm van onderzoek van het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de duur van zes maanden.1.
1.3 Bij het verzoekschrift waren, voor zover in cassatie van belang, als bijlagen gevoegd:
- de aanvraag wijziging zorgmachtiging van 16 april 2020, opgesteld door de zorgverantwoordelijke, met een addendum op het zorgplan van 30 januari 2020;2.
- de bevindingen van de (waarnemend) geneesheer-directeur van 16 april 2020 met een aan de officier van justitie gericht advies tot wijziging van de zorgmachtiging.3.
1.4 In voormeld addendum op het zorgplan is onder meer het volgende opgenomen:
“AANVULLEND: Patiënt is na start zorgmachtiging in eerste instantie 4 dagen op de gesloten afdeling verbleven en is daarna overgeplaatst naar de open afdeling waar hij vrijwillig wilde blijven. Op de open afdeling werd er toe gewerkt naar herstart van school, het verbeteren van contact met moeder en werd een aanvang voor een plan gemaakt waar patiënt in de toekomst wilde gaan wonen. Verder was het drugsgebruik en de behandeling van de psychose een onderwerp van gesprek. In de loop van de tijd bleek dat patiënt steeds meer en uiteindelijk continu onder invloed was waardoor behandeling niet mogelijk was. Zijn mentor gaf aan dat hij op deze manier de opleiding niet kan voortzetten. Motiverende gesprekken om drugsgebruik te verminderen hadden niet het gewenste effect. Patiënt is regelmatig wanhopig over zijn situatie, maar bij het bespreken van opties om vrijwillig te stoppen met blowen wordt het duidelijk dat hij dit niet wil/durft. Het wordt dan ook duidelijk dat bij oplopende spanning zijn enige copingsmechanisme is om nog meer te gaan blowen. Daarom wordt een klinische detoxificatie op een gesloten afdeling, gevolgd door (klinische) medebehandeling en ambulante begeleiding van VNN noodzakelijk geacht. Patiënt wilde dit echter niet. De huidige beschikking voorziet in opnemen in accommodatie voor circa 1 maand. Gezien het feit dat patiënt nog maar 4 dagen onvrijwillig opgenomen geweest is kon hij worden teruggeplaatst naar de gesloten afdeling voor nog circa 3,5 week. Echter zal de detoxificatie en de klinische behandeling daarna meer tijd in beslag nemen. Na de overplaatsing liep, door het feit dat hij geen toegang meer had tot middelen, de spanning en agressie dermate hoog op dat insluiting noodzakelijk werd. Insluiten is niet in voorzien in de huidige zorgmachtiging, daarom werd er tijdelijke verplichte zorg gestart, welke na een dag weer gestopt kon worden. Vanwege de eerdere noodzaak voor insluiten wordt ook een wijziging in het zorgplan aangevraagd, tevens voor aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en voor beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.”
1.5 De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 22 april 2020.4.In verband met het risico van besmetting met het virus COVID-19 heeft de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke (psychiater) in een conference call telefonisch gehoord. De officier van justitie had op voorhand aangegeven niet bij de mondelinge behandeling te zullen verschijnen. De raadsman heeft onder meer het verweer gevoerd dat, nu er geen schriftelijke beslissing is tot tijdelijke verplichte zorg in een noodsituatie als bedoeld in art. 8:11, wijziging van de zorgmachtiging op grond van art. 8:12 Wvggz niet mogelijk is.
1.6 Bij beschikking van 22 april 2020 heeft de rechtbank de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging gewijzigd.5.De rechtbank heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de volgende (aanvullende) maatregelen kunnen worden getroffen:
- beperken van de bewegingsvrijheid voor de resterende duur van de machtiging;
- onderzoek van woon- of verblijfsruimte voor de resterende duur van de machtiging;
- insluiten voor de duur van één maand;
- beperken van het recht op het ontvangen van bezoek voor de resterende duur van de machtiging.
Verder heeft de rechtbank bepaald dat de machtiging geldt tot en met uiterlijk 19 augustus 2020.
1.7 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overwoog de rechtbank het volgende:
“3.1. Het verzoek van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 8:12 Wvggz. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is gebleken dat er in casu geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van meer dan drie dagen, hetgeen een wijziging van de zorgmachtiging vereist. Inhoudelijk wordt thans verzocht om een wijziging van de in de zorgmachtiging en het zorgplan opgenomen vormen van verplichte zorg en een aanvulling op de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg.
3.2. De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat het verzoek van de officier van justitie niet kan worden toegewezen nu daarvoor niet een goede grondslag is aangevoerd nu er geen tijdelijk verplichte zorg is toegepast met een duur langer dan drie dagen.
3.3. Ten aanzien van de juridische grondslag overweegt de rechtbank het volgende. De wet koppelt in artikel 8:12, vierde tot en met zevende lid, Wvggz een wijziging van de zorgmachtiging aan een noodzakelijk geachte wijziging en aanvulling van de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging en het zorgplan, als gevolg van toegepaste, niet in de zorgmachtiging opgenomen tijdelijk verplichte zorg. Een los daarvan staande wijziging van de zorgmachtiging kent de wet niet hetgeen aanleiding zou kunnen zijn te concluderen dat een wijziging van de zorgmachtiging in een dergelijk geval niet mogelijk is. Dat zou pas mogelijk zijn wanneer eerst tijdelijk verplichte zorg is toegepast van een vorm die niet in de zorgmachtiging is opgenomen of waarvan de in de zorgmachtiging opgenomen duur is geëxpireerd en die langer dan drie dagen zal gaan duren en derhalve een wijziging zorgmachtiging vereist.
3.3.1. Gelet op de in artikel 6:4, tweede lid, Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging, in combinatie met de in artikel 8:12 Wvggz opgenomen (beperkte) mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging, is de rechtbank van oordeel dat ook wanneer er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg, de officier van justitie wel ontvankelijk is in een dergelijk wijzigingsverzoek.”
1.8 Namens betrokkene is – tijdig – beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek, ook indien geen sprake is van tijdelijke verplichte zorg voor meer dan drie dagen in een noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 – 8:12 Wvggz. Het eerste middelonderdeel is geënt op het nationale recht; het tweede op bepalingen in het EVRM.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
2.2
Voor een goed begrip van de klachten schets ik kort de wettelijke regeling. Daarbij verdient aandacht dat na de bestreden beschikking sommige wettelijke bepalingen zijn gewijzigd. De zorgmachtiging is geregeld in hoofdstuk 6 van de Wvggz. In hoofdstuk 6 is geen voorschrift te vinden over het wijzigen van een bestaande zorgmachtiging. De wettelijke regeling sluit niet uit dat een bestaande zorgmachtiging wordt vervangen voordat de looptijd daarvan verstreken is. Art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz bepaalt immers dat de zorgmachtiging vervalt indien een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd.
2.3
Hoofdstuk 8 Wvggz heeft betrekking op de tenuitvoerlegging (door het O.M.) en op de uitvoering (door de zorgaanbieder) van de zorgmachtiging. Paragraaf 3 van dit hoofdstuk is geplaatst onder het kopje “Tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties”. Volgens art. 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waarin de lopende zorgmachtiging niet voorziet, indien sprake is van verzet daartegen en “voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is, gelet op:
a. ernstig nadeel,
b. de veiligheid binnen de accommodatie of andere locatie waar de zorg of verplichte zorg wordt verleend,
c. de bescherming van rechten en vrijheden van anderen, of
d. de voorkoming van strafbare feiten.”
De duur van deze tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg is beperkt tot maximaal drie dagen (zie art. 8:12, lid 1 Wvggz).
2.4
Indien de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat deze tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg moet worden voortgezet nadat de periode van drie dagen is verstreken, kan hij slechts tot voortzetting daarvan beslissen indien de geneesheer-directeur een gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de lopende zorgmachtiging, tezamen met zijn advies daarover, heeft ingediend bij de officier van justitie (zie art. 8:12 lid 4, thans derde lid, Wvggz).6.Na indiening daarvan beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk op de aanvraag. Indien de officier van justitie instemt met de aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging, dient hij daartoe onverwijld een verzoek in bij de rechtbank (zie art. 8:12 lid 6, thans vijfde lid, Wvggz). Essentieel is lid 7, thans het zesde lid, van art. 8:12, dat ten tijde van de bestreden beschikking luidde als volgt:
“De verplichte zorg, bedoeld in het vierde lid, kan worden verleend totdat:
a. de officier van justitie besluit geen verzoekschrift in te dienen en dit aan de geneesheer-directeur heeft medegedeeld;
b. de rechter uitspraak heeft gedaan over het verzoekschrift voor een wijziging van een zorgmachtiging of door het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel d.”7.
2.5
Ik herinner aan het beeld van de drie cirkels.8.De buitenste cirkel is de limitatieve opsomming in art. 3:2 lid 2 Wvggz van vormen van ‘verplichte zorg’ die wettelijk mogelijk zijn; deze regel geldt voor iedereen. De middelste cirkel geeft aan, welke verplichte zorg in een bepaald tijdvak mag worden verleend aan deze individuele patiënt: dat bepaalt de rechter in de zorgmachtiging. Binnen het aldus omlijnde kader is het vervolgens aan de zorgverantwoordelijke om te beslissen welke zorg concreet aan de patiënt wordt verleend; zie art. 8:9 Wvggz (de binnenste cirkel).
2.6
Hoofdstuk 8, paragraaf 3, regelt de tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties. Op grond van art. 8:11 Wvggz mag de zorgverantwoordelijke, indien dit noodzakelijk is ter afwending van een noodsituatie, in de daar genoemde gevallen de begrenzing van de ‘middelste cirkel’ doorbreken en tijdelijk verplichte zorg verlenen buiten de geldende zorgmachtiging om (mits deze vorm van zorg behoort tot de in art. 3:2 lid 2 Wvggz genoemde vormen van verplichte zorg). Juist vanwege het uitzonderingskarakter van deze bevoegdheid tot doorbreking, is de duur van deze ‘extra’ verplichte zorg beperkt tot maximaal drie dagen. Slechts in afwachting van de beslissing van de rechter op een tijdig ingediende aanvraag tot wijziging van de lopende zorgmachtiging (waarbij voor de rechtbank een zéér korte beslistermijn geldt) mag de zorgverantwoordelijke deze tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg ook na de derde dag blijven toepassen. Zodra de rechter het verzoek afwijst en ook indien de rechter het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging toewijst en daarmee de ‘middelste cirkel’ verruimt, geldt weer de hoofdregel dat de omschrijving in de zorgmachtiging bepalend is voor de verplichte zorg die aan deze individuele patiënt mag worden verleend.
Is wijziging van een zorgmachtiging mogelijk buiten het geval van art. 8:11 – 8:12 ?
2.7
Zowel in de praktijk als in de vakliteratuur is de vraag opgekomen of een bestaande zorgmachtiging door de rechter kan worden gewijzigd óók in gevallen waarin geen sprake is (geweest) van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz waarvan het voortzetten na de derde dag door de zorgverantwoordelijke noodzakelijk wordt geacht.
2.8
Onderdeel 1.a van het middel stelt dat op grond van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wvggz9.moet worden aangenomen dat de wetgever de mogelijkheid tot wijziging van een zorgmachtiging heeft beperkt tot de gevallen die zijn genoemd in art. 8:11 onder a t/m d, in verbinding met art. 8:12 Wvggz. Deze wettelijke bepalingen mogen volgens de klacht niet extensief worden uitgelegd. In het bijzonder heeft de wetgever willen uitsluiten dat de in art. 8:11 bedoelde bevoegdheid van de zorgverantwoordelijke (tot doorbreking van de middelste cirkel) wordt gebruikt als ‘sanctie’ jegens de betrokkene ‘om iemand een lesje te leren’ of om iemand ‘onder de duim te houden’.10.De klacht houdt in dat (niet in de zorgmachtiging opgenomen) vormen van verplichte zorg die niet eerst als tijdelijke verplichte zorg aan de betrokkene zijn verleend, niet op grond van art. 8:12 Wvggz door de rechter alsnog in de zorgmachtiging kunnen worden opgenomen als wijziging of ter aanvulling daarvan. De rechtbank heeft dit miskend, waardoor haar oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de beperkte strekking en reikwijdte van de wijzigingsregeling van art. 8:12 Wvggz.
2.9
2.10
Onderdeel 1.c is gericht tegen rov. 3.3.1. Anders dan de rechtbank overweegt, biedt de in art. 6:4 lid 2 Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen, volgens de klacht geen basis voor (analogische) toepassing van art. 8:12 (lid 4 – 7 oud) Wvggz in een geval als dit. De omstandigheid dat de rechter onder art. 6:4 lid 2 Wvggz bevoegd is om bij het verlenen van een zorgmachtiging af te wijken van de in het zorgplan vermelde zorg, betekent niet dat de officier van justitie − in een niet in de wet geregelde procedure − een bestaande zorgmachtiging door de rechter kan laten wijzigen of aanvullen met andere vormen van verplichte zorg. Volgens de klacht heeft de rechtbank daarom ten onrechte de officier van justitie ontvankelijk geacht in dit wijzigingsverzoek.
2.11
Voor het geval dat de rechtbank in rov. 3.3 en 3.3.1 heeft willen vooruitlopen op de aanvaarding van wetsvoorstel 35 456 (spoedreparatiewet Wvggz e.a.)11.klaagt onderdeel 1.d dat de rechtbank heeft miskend dat de voorgestelde wetswijziging niet voorziet in invoering van de mogelijkheid een bestaande zorgmachtiging te wijzigen of aan te vullen, anders dan als een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege het langer dan drie dagen voortzetten van de toepaste tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg.
2.12
De klachten onder 1.a – 1.c lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de officier van justitie (ondanks de verwijzing in zijn verzoekschrift naar art. 8:12 Wvggz) deze wijziging en aanvulling van de op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging niet heeft verzocht om ‘extra’ verplichte zorg in een onvoorziene noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 Wvggz langer dan drie dagen te kunnen doen voortzetten. Hierover heeft ter zitting een betrekkelijk uitvoerige gedachtewisseling plaatsgevonden12.die is uitgemond in rov. 3.1 en 3.2, in cassatie niet bestreden.
2.13
Het vraagstuk is nieuw. Onder de vroegere Wet Bopz deed deze kwestie zich niet voor, omdat de rechter toen slechts een (voorwaardelijke of onvoorwaardelijke) machtiging kon verlenen tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis; niet een machtiging om bepaalde vormen van verplichte zorg te verlenen.13.In de parlementaire geschiedenis van de Wvggz is geen, of slechts zijdelings, aandacht besteed aan de vraag of een zorgmachtiging kan worden gewijzigd in andere gevallen dan het in art. 8:11 - 8:12 geregelde geval; zie alinea 2.16 hierna. De wetgever had het zich zo voorgesteld, dat in een uitgebreide voorbereidingsprocedure (zie hoofdstuk 5 van de wet) en vervolgens door de rechter (zie hoofdstuk 6) zorgvuldig wordt geïnventariseerd welke vormen van zorg en dwang gedurende de looptijd van de zorgmachtiging zullen worden toegestaan als reguliere zorg en/of als zorg in voorzienbare crisissituaties.14.De zorgverantwoordelijke, die op grond van art. 8:9 Wvggz binnen het kader van de verleende machtiging beslist welke vorm van zorg concreet wordt uitgevoerd, kan kiezen uit – en, zo nodig, switchen tussen − de vormen van verplichte zorg die in de zorgmachtiging zijn toegestaan. Slechts indien, onverhoopt, een niet in de zorgmachtiging voorziene noodsituatie zich voordoet, mag de zorgverantwoordelijke tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg verlenen op grond van art. 8:11 Wvggz.
2.14
Al vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande zorgmachtiging kan de officier van justitie een verzoek indienen om een aansluitende zorgmachtiging te verlenen. Op een dergelijk verzoek is hoofdstuk 6 van de Wvggz van toepassing; op de voorbereiding daarvan is hoofdstuk 5 van toepassing.15.Wanneer de rechter een aansluitende zorgmachtiging verleent, beziet de rechter opnieuw welke vormen van verplichte zorg in de te verlenen machtiging worden opgenomen. De officier van justitie behoeft met het indienen van een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging niet te wachten tot de maand waarin de bestaande zorgmachtiging ten einde loopt. Hij kan al eerder een nieuwe, aansluitende zorgmachtiging verzoeken. Met ingang van de dag waarop de nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd, vervalt de tot dan toe bestaande zorgmachtiging van rechtswege: zie art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz.
2.15
“Hoewel in de parlementaire stukken op diverse plaatsen over ‘wijziging’ of ‘aanpassing’ van de zorgmachtiging wordt gesproken, was het niet de bedoeling dat een bestaande zorgmachtiging kan worden gewijzigd. De rechter dient een nieuwe zorgmachtiging af te geven, waarin hij alle door hem noodzakelijk geachte vormen van zorg opneemt. Hij toetst weer ten volle of aan het doel (art. 3:4 Wvggz) en aan de criteria (art. 3:3 Wvggz) van verplichte zorg is voldaan. Uit het systeem van de wet volgt dat de lopende zorgmachtiging dan vervalt zodra de nieuwe ten uitvoer wordt gelegd (…). Kortom: de gewone procedure van de zorgmachtiging dient te worden gevolgd.”16.
2.16
De memorie van toelichting op de artikelen 8:11 - 8:12 Wvggz (in het oorspronkelijke wetsvoorstel genummerd: art. 8:9 - 8.11) gaat kennelijk uit van een nieuwe zorgmachtiging die de bestaande zorgmachtiging geheel vervangt. Zie de volgende passages (onderstrepingen toegevoegd):
“Als iemand met een zorgmachtiging bijvoorbeeld onverwachts decompenseert en maatregelen buiten de zorgmachtiging nodig blijken, kan een beroep worden gedaan op de artikelen 8:9 tot en met 8:11. Het is niet de bedoeling dat in dat geval een crisismaatregel wordt aangevraagd. Mocht echter blijken dat het noodzakelijk is om de verplichte zorg voort te zetten na de beperkte duur van de tijdelijke maatregel, dan zal een nieuwe zorgmachtiging moeten worden aangevraagd en de daarvoor voorgeschreven procedure moeten worden doorlopen (zie artikel 8:10).”17.
en:
“De artikelen 8:9 tot en met 8:11 bieden een grondslag om in een crisissituatie specifieke vrijheden van betrokkene tijdelijk te kunnen beperken of specifieke vormen van verplichte zorg te kunnen verlenen. (…) De beperkingen kunnen slechts voor een korte duur worden toegepast en alleen worden verlengd indien een verzoek voor een nieuwe zorgmachtiging wordt gedaan (artikel 8:10, vierde lid).”18.
“De algemene uitgangspunten van hoofdstuk 2 brengen mee dat tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties alleen als laatste middel en niet langer dan noodzakelijk mogen worden ingezet. Gelet op de ingrijpendheid van deze interventies en om te voorkomen dat de zorgmachtiging wordt uitgehold door een langdurig beroep op deze artikelen, is de duur van deze interventies gebonden aan een maximale termijn van drie dagen. In die gevallen waar de psychische gezondheid van betrokkene noodzaakt tot voortzetting van de beperking van vrijheden of verplichte zorg zal de zorgmachtiging moeten worden aangepast. De zorgverantwoordelijke kan op grond van het vierde lid alleen tot verlenging van de tijdelijke interventies besluiten, als ook een verzoek voor een (nieuwe) zorgmachtiging bij de commissie is ingediend.”19.
2.17
Elders was sprake van ‘wijziging’, hetgeen taalkundig veronderstelt dat de bestaande zorgmachtiging voor het overige in stand blijft:
“In het vierde lid is in dat verband ook opgenomen dat de aanvraag van de zorgverantwoordelijke vergezeld dient te gaan van een advies van de geneesheer-directeur. Indien een wijziging van een zorgmachtiging nodig is, dient de procedure van hoofdstuk 5 te worden gevolgd. Daarbij kan die procedure wel sneller worden doorlopen. Zo zal een eigen plan van aanpak in een dergelijke situatie niet aan de orde zijn. Ook zijn het zorgplan en de zorgkaart al aanwezig en kan een wijziging daarvan snel worden voorbereid.”20.
2.18
Toepasselijkheid van de hoofdstukken 5 en 6 Wvggz veronderstelt een gedegen voorbereiding van de aanvraag, een nieuwe medische verklaring na psychiatrisch onderzoek van de betrokkene door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, een zorgplan met de bevindingen van de geneesheer-directeur daaromtrent en een juridische beoordeling door de officier van justitie, die uitmonden in een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank. Dit vergt de nodige tijd. Wanneer sprake is van voortzetting na de derde dag van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz, ontbreekt dikwijls de tijd om al deze stappen te doorlopen. In die gevallen kan het praktisch zijn om te volstaan met het verzoek de verplichte zorg in de bestaande zorgmachtiging op bepaalde punten te wijzigen en/of aan te vullen, met instandhouding van de bestaande zorgmachtiging voor het overige. De voorbereiding van de aanvraag kan zich dan daarop concentreren (aanvulling zorgplan, aanvulling medische verklaring, aanvulling bevindingen geneesheer-directeur etc.). Dit neemt niet weg dat de rechter die op een dergelijk verzoek beslist, ook behoort te kijken naar de som der delen: indien het verzoek om wijziging en/of aanvulling van de verplichte zorg zou worden toegewezen, voldoet het geheel − de bestaande zorgmachtiging plus de aanvulling daarvan − aan de wettelijke vereisten? Hierna kom ik nog terug op dit punt.
2.19
Ook in gevallen waarin géén sprake is van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz die de zorgverantwoordelijke wil voortzetten na de derde dag als bedoeld in art. 8:12 lid 1 Wvggz, kan behoefte bestaan aan een tussentijdse wijziging of aanvulling van de bestaande zorgmachtiging. Die situatie is in deze zaak aan de orde. In beide annotaties onder de bestreden beschikking is instemmend gereageerd.21.Dijkers schrijft dat ook buiten de in art. 8:11 - 8:12 Wvggz bedoelde gevallen, het denkbaar is dat behoefte bestaat aan een wijziging van de bestaande machtiging.22.Hij vervolgt:
“Uit de wet blijkt dat een zorgmachtiging gedurende de geldigheidsduur ervan kan worden gewijzigd. Zulke wijziging kan op diverse manieren plaatsvinden, zoals door toevoeging en/of juist doorhaling van een vorm van verplichte zorg, en/of door verandering van de reikwijdte of van de geldigheidsduur van een eerder geclausuleerde vorm van verplichte zorg. (…)
Wat binnen het concept van een wijziging niet mogelijk is, is overschrijding van de oorspronkelijk bepaalde einddatum; veranderingen kunnen maximaal voor de resterende duur van de voorliggende zorgmachtiging worden toegewezen.23.
In de situatie dat gedacht zou kunnen worden aan wijziging van een lopende zorgmachtiging, is het alternatief dat een geheel nieuwe machtiging wordt verzocht. Uit de bewoordingen van art. 6:6 sub a Wvggz (een verzoekschrift voor een aansluitende machtiging wordt ingediend ‘uiterlijk’ vier weken voor expiratie van de lopende machtiging) volgt immers niet dat een dergelijk verzoek slechts in de eindfase kan worden gedaan. In geval een geheel nieuwe, de vorige maatregel opvolgende machtiging wordt bepaald, beslist de rechter over de geldigheidsduur daarvan op basis van art. 6:5 Wvggz.
Wijziging ZM zonder TVZ
Een wijzigingsverzoek kan worden gedaan na tijdelijke verplichte zorg (TVZ) in een noodsituatie (zie art. 8:12 lid 6 Wvggz) buiten een dergelijke situatie wanneer er vanwege verandering van omstandigheden behoefte bestaat aan wijziging van de eerder verstrekte machtiging. Laatstbedoelde mogelijkheid – wijziging van een ZM terwijl er geen TVZ is verleend – is niet met zoveel woorden voorzien in de wet en lijkt niet te stroken met art. 8:12, dat wijziging koppelt aan een geval dat zich daadwerkelijk een noodsituatie voordoet. Wijziging moet hier evenwel geacht worden eveneens tot de mogelijkheden te behoren: het zou immers onaanvaardbaar zijn dat – uitsluitend om de wijzigingsregeling te kunnen gebruiken – een ‘noodgeval’ moet worden geconstrueerd, als dit laatste al zou kunnen binnen het stramien van art. 8:11 Wvggz. In deze zin ook de jurisprudentie. (…)
Wijziging ZM, procedure
In alle gevallen van wijziging moet art. 6:1 Wvggz grotendeels, zo niet geheel toepasselijk worden geacht. De beslistermijn voor een wijzigingsverzoek krachtens art. 8:12 lid 6 Wvggz bedraagt 3 dagen (zie art. 6:2 lid 1 sub d Wvggz), voor gevallen dat niet voorafgaand TVZ werd verleend is de beslistermijn onbenoemd, maar zou (naar analogie van art. 6:2 lid 1 sub a Wvggz) een termijn van drie weken voor de hand liggen.”
2.20
In de gepubliceerde rechtspraak vanaf 1 januari 2020 zijn verscheidene voorbeelden te vinden waarin een reeds bestaande zorgmachtiging is gewijzigd. Daarbij is niet altijd − ten aanzien van iedere gewijzigde of toegevoegde vorm van verplichte zorg afzonderlijk − vermeld of sprake is van voortzetting van tijdelijke verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 – 8:12 Wvggz.24.In andere gevallen is onduidelijk of de verleende tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz al is beëindigd voordat het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging werd ingediend.25.Soms blijkt dat in het geheel geen sprake is geweest van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 Wvggz.26.
2.21
In een aantal van de hiervoor genoemde rechtbankbeschikkingen is art. 8:12 Wvggz genoemd en werd de wijziging van de zorgmachtiging gebaseerd op een dreigende noodsituatie.27.Ik wijs erop dat verwarring kan ontstaan indien de geneesheer-directeur voor de aanvraag of de officier van justitie – zoals in dit geval – voor het verzoekschrift gebruik maakt van een sjabloon of formulier dat ontworpen is voor toepassing van art. 8:12 lid 4 (thans derde lid), respectievelijk lid 6 (thans vijfde lid), Wvggz, in gevallen waarin geen sprake is van het voortzetten na de derde dag van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz.
2.22
Daarmee is nog niet de vraag beantwoord of wijziging/aanvulling van een bestaande zorgmachtiging mogelijk is andere gevallen dan die welke strekken tot continuering van in een noodsituatie verleende tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg. In middelonderdeel 1.a wordt min of meer gesuggereerd dat het antwoord op deze vraag besloten ligt in de rechtvaardiging die de wetgever geeft voor de regeling van art. 8:11 – 8:12 Wvggz. In de parlementaire stukken die in het middelonderdeel zijn aangehaald spreken de bewindspersonen over deze regeling als de enige, streng gereguleerde en in duur beperkte, uitzondering op de hoofdregel dat uitsluitend de vormen van dwang mogen worden toegepast waartoe de zorgmachtiging legitimeert. Ook hebben zij benadrukt dat de regeling in deze artikelen dient ter overbrugging van noodsituaties tijdens de uitvoering van een zorgmachtiging en dat dient te worden voorkomen dat de deur wordt opengezet naar ongenormeerde toepassing van dwang.28.
2.23
Die suggestie lijkt mij niet terecht. In een beschikking als de onderhavige wordt nu juist, door wijziging of aanvulling van de lopende zorgmachtiging, vooraf bepaald welke verplichte zorg mag worden verleend vanaf het moment waarop de wijziging of aanvulling ingaat. Dan is er geen sprake van een uitzondering op de hoofdregel die inhoudt dat de rechter bepaalt welke verplichte zorg ten aanzien van deze individuele patiënt is toegestaan (de ‘middelste cirkel’). Voor ongenormeerde toepassing van dwang door de zorgverantwoordelijke of van het gebruik van maatregelen ‘om iemand een lesje te leren’ of om iemand ‘onder de duim te houden’, behoeft bij een beschikking als deze niet te worden gevreesd. Uit de in het middelonderdeel aangehaalde parlementaire stukken blijkt de bedoeling van de wetgever om het zonder voorafgaande rechterlijke machtiging toepassen van ‘extra’ verplichte zorg te beperken tot de in art. 8:11 Wvggz genoemde noodsituaties en om de duur daarvan tot enkele dagen beperkt te houden. Dat rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de wetgever ook de mogelijkheid van wijziging of aanvulling door de rechtbank van een bestaande zorgmachtiging heeft beperkt tot de in art. 8:11 – 8:12 Wvggz genoemde gevallen.
2.24
Wetssystematisch beschouwd, zijn er overigens wel argumenten te bedenken die de in het cassatiemiddel verdedigde rechtsopvatting ondersteunen. Het is steeds de bedoeling van de wetgever geweest dat in de grondige voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 een zorgplan wordt opgesteld waarin − vanuit één visie die zowel de reguliere behandeling omvat als de behandeling in een voorzienbaar mogelijke crisissituatie tijdens de geldigheidsduur van de te verlenen zorgmachtiging − is aangegeven welke vormen van verplichte zorg nodig zijn om de in het zorgplan omschreven doelen (in de zin van art. 3:4 Wvggz) te verwezenlijken. Zou de in het cassatiemiddel bedoelde binding aan tijdelijk verleende ‘extra’ verplichte zorg in een onvoorziene noodsituatie als bedoeld in art. 8:11 Wvggz helemaal worden losgelaten, dan opent dat mogelijkheden voor een cascade: de initiële zorgmachtiging zou dan stap voor stap kunnen worden uitgebreid met andere vormen van verplichte zorg, al naar gelang de behoefte van de zorgverantwoordelijke aan bevoegdheden jegens de patiënt op dat moment. Dat vergt opnieuw een deugdelijke doordenking van het zorgplan en mogelijk zelfs het schrijven van een ander zorgplan, waarbij niet elke vorm van verplichte zorg afzonderlijk, maar het gehele pakket aan mogelijk toe te passen dwangbehandelingen opnieuw wordt bekeken. In deze benadering kunnen de zorgverantwoordelijke, de geneesheer-directeur en de officier van justitie beter kiezen voor het aanvragen van een nieuwe zorgmachtiging die de bestaande zorgmachtiging vervangt (die dan vervalt op grond van art. 6:6 onder d Wvggz) dan voor een wijziging of aanvulling van de bestaande zorgmachtiging met een of meer andere vormen van verplichte zorg erbij.
2.25
Dit gezegd zijnde, wil ik niet zover gaan als het middelonderdeel dat een wijziging of aanvulling van een bestaande zorgmachtiging ontoelaatbaar acht buiten het in art. 8:12 geregelde geval waarin op grond van art. 8:11 tijdelijk verleende ‘extra’ zorg alsnog in de bestaande zorgmachtiging wordt opgenomen. De wet verzet zich hiertegen niet en de procedure die daartoe moet worden gevolgd is wettelijk geregeld, in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 van de Wvggz. De klachten van de onderdelen 1.a en 1.b gaan om deze redenen niet op.
2.26
Voor zover deze middelonderdelen zijn gebaseerd op de omstandigheid dat in het inleidend verzoekschrift zelf (blz. 1) wordt gesproken van voortzetting van tijdelijke verplichte zorg na de in artikel 8:12 lid 1 Wvggz bepaalde periode van maximaal drie dagen29.gaan zij niet op. In rov. 3.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat het verzoek weliswaar was gebaseerd op art. 8:12 Wvggz, maar dat ter zitting gebleken is dat in dit geval geen sprake is van toepassing van tijdelijke verplichte zorg voor meer dan drie dagen. Vervolgens heeft de rechtbank in rov. 3.3 en 3.3.1 uiteengezet dat ook buiten de verlenging van tijdelijke verplichte zorg als bedoeld in art. 8:11 het wijzigen van een bestaande zorgmachtiging mogelijk is. Op die juridische grondslag heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie in behandeling genomen. Dat oordeel geeft op zich niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting: de rechtbank was op grond van art. 25 Rv gehouden tot aanvulling van rechtsgronden, zo nodig ambtshalve.
2.27
Wat betreft subonderdeel 1.c, stel ik voorop dat de in art. 6:4 lid 2 Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen, is geschreven voor de fase waarin de rechter een beslissing moet nemen op een verzoek als bedoeld in art. 6:1 Wvggz om een zorgmachtiging te verlenen. De rechtbank heeft niet overwogen dat art. 6:4 lid 2 Wvggz de (enige) wettelijke basis is voor het wijzigen of aanvullen van een reeds bestaande zorgmachtiging. Zie ik het goed, dan heeft de rechtbank met haar verwijzing naar art. 6:4 lid 2 Wvggz in rov. 3.3.1 slechts bedoeld te zeggen dat, wanneer de rechter in de fase van het verlenen van een zorgmachtiging bevoegd is om in afwijking van het zorgplan andere verplichte zorg of andere doelen van verplichte zorg in de machtiging op te nemen, niet valt in te zien waarom de rechter in een latere fase (wijziging of aanvulling van die zorgmachtiging) onbevoegd zou zijn om andere verplichte zorg of andere doelen van verplichte zorg in die zorgmachtiging op te nemen. Deze klacht faalt.
2.28
De klacht van subonderdeel 1.d mist feitelijke grondslag. Uit niets blijkt dat de rechtbank zou hebben willen anticiperen op het genoemde wetsvoorstel. De in het subonderdeel bedoelde passage in de memorie van toelichting op de voorgestelde spoedreparatiewet30.heeft betrekking op de toepassing van art. 8:12 Wvggz; niet op de vraag of een bestaande zorgmachtiging kan worden gewijzigd buiten de in art. 8:12 Wvggz bedoelde gevallen.
Onderdeel 2: EVRM
2.29
Onderdeel 2 klaagt dat, om de redenen die zijn aangevoerd in onderdeel 1, de rechtbank niet heeft beslist “in accordance with a procedure prescribed by law”, ten behoeve van “lawful detention of [a person] of unsound mind” als bedoeld in art. 5 lid 1 onder e en lid 4 EVRM en de daarover gevormde rechtspraak van het EHRM.31.
2.30
Voor zover deze klacht voortbouwt op de klachten van onderdeel 1, behoeft zij geen afzonderlijke bespreking. Voor zover de klacht inhoudt dat de bestreden beslissing in strijd is met de uit deze EHRM-rechtspraak blijkende positieve verplichting van de Staat “om alle maatregelen te nemen die zorgen dat kwetsbaren effectief tegen vrijheidsontneming worden beschermd”, gaat de klacht niet op. In de systematiek van de Wvggz bepaalt de rechter op voorhand welke vormen van verplichte zorg in een bepaald tijdvak zullen zijn toegestaan ten aanzien van deze individuele patiënt. Daarvan is in de bestreden beschikking niet afgeweken. Aldus is voor betrokkene effectieve rechtsbescherming tegen vrijheidsontneming beschikbaar.
Procedure bij aanvraag wijziging zorgmachtiging
2.31
Indien de Hoge Raad het bestreden oordeel in stand laat, vragen enkele punten van procedurele aard de aandacht. Het gaat hierbij om: (i) de beslistermijn; (ii) de vraag hoe het dictum van de beschikking zou moeten luiden; (iii) de vraag welke bescheiden door de officier van justitie bij het verzoekschrift moeten worden gevoegd en, daarmee samenhangend, de vraag welke bescheiden bij de aanvraag door de geneesheer-directeur aan de officier van justitie moeten worden toegezonden.
2.32
Wat betreft de beslistermijn (punt i) kan ik kort zijn. Indien toepassing is gegeven aan art. 8:11 (tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg) en door de officier van justitie een verzoek als bedoeld in art. 8:12 Wvggz bij de rechtbank is ingediend tot wijziging van de bestaande zorgmachtiging om het voortzetten van deze vorm van verplichte zorg langer dan drie dagen mogelijk te maken, moet de rechtbank binnen drie werkdagen op het verzoek beslissen. Dit volgt uit art. 6:2, onderdeel d, Wvggz. Indien deze beslistermijn door de rechtbank wordt overschreden, vervalt onmiddellijk de bevoegdheid van de zorgverantwoordelijke tot het toepassen van deze ‘extra’ verplichte zorg; zie art. 8:17 lid 7 (thans het zesde lid) Wvggz. In andere gevallen waarin de officier van justitie een verzoekschrift heeft ingediend tot wijziging of aanvulling van de verplichte zorg in een bestaande zorgmachtiging, geldt niet een beslistermijn van drie werkdagen. In afwachting van de beslissing van de rechtbank op het wijzigingsverzoek blijft de bestaande zorgmachtiging van kracht tenzij deze uit anderen hoofde eindigt. In die gevallen geldt slechts de algemene regel van art. 6:2 lid 1 Wvggz, die inhoudt dat de rechter ‘zo spoedig mogelijk’ uitspraak doet. Ik deel wel de mening van Dijkers dat, bij de uitleg van het begrip ‘zo spoedig mogelijk’, in zo’n geval een termijn van drie weken als vuistregel kan worden aangehouden.32.
2.33
Wat betreft het dictum (punt ii): in de wet is noch voor een verzoek voor het mogen continueren van tijdelijke ‘extra’ verplichte zorg noch voor wijzigingsverzoeken daarbuiten geregeld hoe het dictum moet luiden indien de rechter besluit tot wijziging of aanvulling van een zorgmachtiging.33.In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit praktisch opgelost door in het dictum uitdrukkelijk de eerder verleende zorgmachtiging te wijzigen, aan te geven welke aanvullende maatregelen daarenboven kunnen worden getroffen en door de geldigheidsduur van de (aldus gewijzigde en aangevulde) zorgmachtiging te stellen op het tijdvak tot en met 19 augustus 2020. Dat is dezelfde einddatum als de oorspronkelijke, op 19 februari 2020 verleende zorgmachtiging. Uit de formulering volgt onmiskenbaar dat het in dit geval niet gaat om een nieuwe zorgmachtiging die de lopende machtiging geheel doet vervallen zodra zij ten uitvoer wordt gelegd (vgl. art. 6:6, aanhef en onder d, Wvggz).
2.34
De rechtbank had ook ervoor kunnen kiezen, in het dictum een opsomming op te nemen van alle toegestane vormen van verplichte zorg (dus niet alleen de gewijzigde of aangevulde vormen van verplichte zorg, maar ook de gehandhaafde verplichte zorg uit de oorspronkelijke zorgmachtiging). Die werkwijze schept duidelijkheid voor de lezer/gebruiker: deze behoeft slechts één document te raadplegen om te zien welke verplichte zorg is toegestaan ten aanzien van deze patiënt. Die werkwijze vereist echter wel alertheid in gevallen waarin de eerste zorgmachtiging nog niet onherroepelijk is: de wijzigingsbeschikking zou onbedoeld een tweede, zelfstandige titel voor toepassing van dezelfde dwang kunnen opleveren.
2.35
Wat betreft punt iii (de bescheiden die bij het verzoek moeten worden overgelegd), maakt art. 8:12 lid 4, thans het derde lid, Wvggz duidelijk dat een door de zorgverantwoordelijke opgestelde en gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur, vergezeld van diens advies, wordt ingediend bij de officier van justitie. De beslissing van de zorgverantwoordelijke tot het toepassen van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties wordt schriftelijk vastgelegd en met redenen omkleed. Die beslissing vermeldt ook het moment waarop de geneesheer-directeur en de zorgverantwoordelijke de proportionaliteit, de subsidiariteit, de effectiviteit en de veiligheid van de tijdelijke verplichte zorg beoordelen.34.Uit de toelichting, aangehaald in alinea 2.17 hiervoor, maak ik op dat de bewindspersonen ervan zijn uitgegaan dat bij de wijziging van een zorgmachtiging de voorbereidingsprocedure van hoofdstuk 5 Wvggz in beginsel van toepassing is, zij het dat deze voorbereidingsfase bij toepassing van art. 8:12 Wvggz sneller kan worden doorlopen. Een eigen ‘plan van aanpak’ is in een dergelijke situatie niet aan de orde. Het zorgplan en de zorgkaart zijn al aanwezig. Het advies van de geneesheer-directeur over de wijziging of aanvulling van het zorgplan kan mijns inziens gelden als de ‘bevindingen’ van de geneesheer-directeur als bedoeld in art. 5:15 en in art. 5:17, lid 3 onder e, Wvggz.
2.36
Dan resteert de vraag of opnieuw na psychiatrisch onderzoek een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater als bedoeld in art. 5:7 Wvggz is vereist, wanneer het niet gaat om het verzoek om een nieuwe (vervangende) zorgmachtiging, maar om een verzoek tot wijziging of aanvulling van een bestaande zorgmachtiging. Het antwoord op deze vraag heb ik niet kunnen vinden in de toelichting op art. 8:12 Wvggz. Ervan uitgaande dat een verzoek tot wijziging of aanvulling van een bestaande zorgmachtiging in beginsel op dezelfde wijze wordt voorbereid als een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (art. 6:1 Wvggz), zou ook bij een verzoek tot aanvulling van een zorgmachtiging een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater worden vereist.35.De termijn is erg krap, als in een noodtoestand als bedoeld in art. 8:11 Wvggz nog vóór de indiening van het verzoek als bedoeld in art. 8:12 Wvggz een volledig nieuw onderzoek door een onafhankelijke psychiater zou moeten worden gedaan. Hier zou onderscheid gemaakt kunnen worden tussen gevallen waarin het uitsluitend gaat om voortzetting van tijdelijke verplichte zorg langer dan drie dagen en andere wijzigingsverzoeken. Het lijkt mij geoorloofd dat de geneesheer-directeur (bij de aanvraag) en de officier van justitie (bij de indiening van zijn verzoekschrift) teruggrijpt op de medische verklaring die aan de bestaande zorgmachtiging ten grondslag heeft gelegen, aangevuld met een kort aanvullend onderzoek door een onafhankelijke psychiater naar de actuele gezondheidstoestand van de betrokken patiënt. Het verslag van dat aanvullende onderzoek kan schriftelijk dan wel mondeling ter zitting worden uitgebracht.36.Dit geldt ook indien geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de in de oorspronkelijke medische verklaring opgenomen diagnose van de psychische stoornis waaruit het gedrag van betrokkene voortvloeit nadien is gewijzigd.
2.37
Bij dit alles is van belang dat de documenten die aan de oorspronkelijke zorgmachtiging ten grondslag lagen door de officier van justitie als bijlage bij het wijzigingsverzoek worden overgelegd. Betrokkene en zijn advocaat – die niet dezelfde persoon behoeft te zijn als de advocaat die in de eerdere machtigingsprocedure optrad – kunnen aldus kennis nemen van de medische informatie waarop het verzoek tot wijziging of aanvulling van de zorgmachtiging mede wordt gebaseerd.37.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2020
Vgl. rov. 2.1 van de bestreden beschikking.
In cassatie overgelegd als producties 4 en 5.
Het wijzigingsverzoek is behandeld door dezelfde rechter die de beschikking van 19 februari 2020 had gegeven.
Rb Noord-Nederland 22 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1771, JGGZR 2020/48 m.nt. M.M. Niele, JGz 2020/67 m.nt. J.J. de Jong. De beschikking is mondeling gegeven op 22 april en schriftelijk uitgewerkt op 28 april 2020.
In dit deel van de wettekst ontbrak aanvankelijk de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Bij wet van 7 oktober 2020, Stb. 2020, 404, is deze omissie hersteld, kwam het derde lid te vervallen en zijn de leden 4 – 8 (oud) van art. 8:12 vernummerd tot de huidige leden 3 – 7.
De genoemde wet van 7 oktober 2020, Stb. 2020, 404, heeft een onderdeel c hieraan toegevoegd, dat betrekking heeft op een verzoek van de officier van justitie tot wijziging van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Dienovereenkomstig is in die wet de tekst van art. 6:2 onder d aangepast.
ECLI:NL:PHR:2020:429, alinea 3.8.
In het cassatierekest worden passages uit de memorie van toelichting aangehaald: zie Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 82, 90 en 91.
Het cassatierekest doelt hier op MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 90.
Bedoeld is het wetsvoorstel dat uiteindelijk heeft geleid tot de bovengenoemde wet van 7 oktober 2020, Stb. 2020, 404.
Zie het proces-verbaal van de zitting, blz. 2 – 4 en nader op blz. 5.
Vgl. de MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 82. Zie ook blz. 89: “De zorgmachtiging dient alle vormen van zorg te bevatten die noodzakelijk zijn voor de reguliere behandeling van de psychische stoornis en in crisissituaties die vooraf kunnen worden voorzien. Dit betekent dat een zorgmachtiging een breed arsenaal aan interventies kan omvatten.”
C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg. Wet verplichte ggz & Wet forensische zorg, Deventer: Wolters Kluwer 2020, blz. 115.
MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 90.
MvT, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 91.
Idem; het oorspronkelijke wetsvoorstel, dus ook de MvT, ging nog uit van een multidisciplinaire Commissie verplichte zorg die bij de rechtbank een verzoek om een zorgmachtiging kon indienen.
Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 25, blz. 182.
JGz 2020/67 m.nt. J.J. de Jong, JGGZR 2020/48 m.nt. M.M. Niele.
Dijkers verwijst in een voetnoot naar de thans bestreden beschikking.
Zie bijv. Rb. Rotterdam 3 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1165; Rb. Amsterdam 2 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3029; Rb. Amsterdam 9 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3933.
Rb. Rotterdam 2 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3506; Rb. Rotterdam 5 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6444; Rb. Den Haag 9 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5462 (met een verkeerde uitspraakdatum in de kop).
Zie Rb. Den Haag 21 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:8254. De rechtbank achtte, verwijzend naar de thans bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, wijziging van de zorgmachtiging wel mogelijk.
Rb. Amsterdam 2 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3029; Rb. Rotterdam 5 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:6444; Rb. Den Haag 9 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5462; Rb. Amsterdam 9 juli 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:3933. Art. 8:11 Wvggz spreekt van: “ter afwending van een noodsituatie”. Zie ook: Rb. Gelderland 7 februari 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1718; Rb. Rotterdam 7 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7418.
Vgl. de MvT, Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, blz. 82 en 90.
MvT, Kamerstukken II 2019/20, 35 456, nr. 3, blz. 5, inhoudende dat vanuit een noodsituatie ook een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel kan worden gewijzigd.
Het middelonderdeel verwijst naar: EHRM 24 oktober 1979 (Winterwerp/Nederland, appl. no. 6301/73), NJ 1980/114 m.nt. E.A. Alkema; EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov/ Bulgarije, appl.no. 31365/96), BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers; EHRM 16 juni 2005 (Storck/Duitsland, appl.no. 61603/00), EHRC 2005/82 m.nt. J. van der Velde, BJ 2005/33, m.nt. J.C.J. Dute; EHRM 27 juli 2010 (Massoud /Malta, appl. no. 24340/08), JV 2010/337, AA 2010/77 m.nt. B. van Dokkum; EHRM 19 mei 2016 (J.N./Verenigd Koninkrijkappl.no. 37289/12), EHRC 2016/172 m.nt. P. Boeles.
Zie alinea 2.19 hiervoor.
Anders kennelijk: C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg. Wet verplichte ggz & Wet forensische zorg, Deventer: Wolters Kluwer 2020, blz. 113 - 114.
Voor zover het gaat om vrijheidsbeneming, gelden de op grond van art. 5 lid 1 onder e EVRM door het EHRM aan het psychiatrisch onderzoek gestelde eisen. Zie onder meer: EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov/Bulgarije, appl.no. 31365/96), BJ 2001/36 m.nt. W.J.A.M. Dijkers, par. 47; EHRM 9 januari 2018 (Kadusic/Zwitserland, appl. no. 43977/13), par. 44; EHRM 4 december 2018 (Ilnseher/Duitsland, appl.no. 10211/12 en 27505/14), par. 134; SDU Commentaar gedwongen zorg, art. 6:1 Wvggz, aant. 1.1.5 (W.J.A.M. Dijkers).
Zie daarover C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg. Wet verplichte ggz & Wet forensische zorg, Deventer: Wolters Kluwer 2020, blz. 114.
Beroepschrift 17‑07‑2020
TOEVOEGING VERLEEND DOOR DE RAAD VOOR RECHTSBIJSTAND (KENMERK 3KV2142)
Verzoekschrift tot cassatie
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
Verzoeker tot cassatie is de heer [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1998, wonende te [woonplaats] en verblijvende in het [verblijfplaats], gevestigd/kantoorhoudend te ([postcode]) [adres], te dezer zake woonplaats kiezende aan de Alexanderstraat 10 (2514 JL) te 's‑Gravenhage ten kantore van mr M.E. Bruning die als advocaat bij de Hoge Raad verzoeker in cassatie zal vertegenwoordigen, dit verzoekschrift voor hem indient en ondertekent.
Verzoeker stelt hierbij beroep in cassatie in tegen de mondelinge uitspraak c.q. de schriftelijk uitgewerkte beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Privaatrecht, gegeven en uitgesproken op 22 april 2020, onder zaak-/rekestnummer C/18/198426 FA RK 20-990,1. tot wijziging van een zorgmachtiging ten aanzien van verzoeker op de voet van art. 8:12 Wvggz.
Verzoeker (hierna: betrokkene) voert tegen deze (eind)beschikking(en) aan het navolgende
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of tot nietigheid leidend verzuim van (wezenlijke) vormen, doordat de rechtbank heeft overwogen en beslist als in de hier ingelast en herhaald te beschouwen beschikking is vermeld en op die gronden heeft recht gedaan als in het dictum van deze beschikking(en) is omschreven, welk dictum als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, ten onrechte zulks om één of meer van de navolgende, waar nodig (MEDE) IN HUN ONDERLINGE VERBAND EN SAMENHANG te lezen redenen.
Achtergrond en essentie van deze zaak en klachten in cassatie
Het gaat in deze Wvggz-zaak om de wijziging van de zorgmachtiging op de voet van art. 8:12 Wvggz in een geval waarin vaststaat dat er geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van drie dagen (art. 8:11), wat een wijziging van de zorgmachtiging vereist. In deze procedure wordt inhoudelijk verzocht om een wijziging van de in de zorgmachtiging van 19 februari 2020 en het zorgplan opgenomen verplichte zorg en een aanvulling op de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg.
Volgens de aanvraag van de zorgverantwoordelijke die de geneesheer-directeur heeft gevoegd bij zijn advies volstaan de in de zorgmachtiging genoemde vormen van verplichte zorg niet langer. Betrokkene is na de start van de zorgmachtiging in eerste instantie vier dagen op de gesloten afdeling verbleven en is daarna overgeplaatst naar de open afdeling waar hij vrijwillig wilde blijven. Op de open afdeling was toegewerkt naar herstart van school, het verbeteren van contact met moeder en werd een aanvang voor een plan gemaakt waar betrokkene in de toekomst wilde gaan wonen. Ook was het drugsgebruik en de behandeling van de psychose onderwerp van gesprek. In de loop van de tijd bleek dat betrokkene steeds meer, en uiteindelijk continue, onder invloed van cannabis was, waardoor behandeling niet mogelijk was. Aangezien betrokkene geen vrijheden heeft, bestaat het vermoeden dat bezoek van betrokkene hem voorziet van cannabis. Betrokkene is regelmatig wanhopig over zijn situatie. Bij oplopende spanning is hij meer gaan blowen. Doordat hij, als gevolg van kortdurende insluiting, geen toegang meer had tot middelen, liep de spanning en agressie hoog op. Klinische detoxificatie op een gesloten afdeling, gevolgd door medebehandeling en ambulante begeleiding zou volgens het wijzigingsverzoek van de officier van justitie van 20 april 2020 noodzakelijk zijn om de geestelijke gezondheid van betrokkene te herstellen en te stabiliseren. Hij heeft zich tegen deze aanvullende vormen van verplichte zorg verzet.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april jl. van het wijzigingsverzoek van de officier van justitie heeft de advocaat van betrokkene in het telefonisch verhoor, onder meer, als verweer aangevoerd dat het verzoek van de officier van justitie niet kan worden toegewezen omdat er geen tijdelijk verplichte zorg is toegepast als bedoeld in art. 8:11 en 8:12 lid 1 en 4 Wvggz.
In de beschikking(en) heeft de rechtbank dit verweer verworpen en de officier van justitie ontvankelijk geacht in het verzoek. Voor zover in cassatie van belang, overwoog de rechtbank daartoe het volgende:
‘3.1.
Het verzoek van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 8:12 Wvggz. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting is gebleken dat er in casu geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van meer dan drie dagen, hetgeen een wijziging van de zorgmachtiging vereist. Inhoudelijk wordt thans verzocht om een wijziging van de in de zorgmachtiging en het zorgplan opgenomen vormen van verplichte zorg en een aanvulling op de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg.
3.2.
De advocaat van betrokkene heeft betoogd dat het verzoek van de officier van justitie niet kan worden toegewezen nu daarvoor niet een goede grondslag is aangevoerd nu er geen tijdelijk verplichte zorg is toegepast met een duur langer dan drie dagen.
3.3.
Ten aanzien van de juridische grondslag overweegt de rechtbank het volgende. De wet koppelt in artikel 8:12, vierde tot en met zevende lid, Wvggz een wijziging van de zorgmachtiging aan een noodzakelijk geachte wijziging en aanvulling van de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging en het zorgplan, als gevolg van toegepaste, niet in de zorgmachtiging opgenomen tijdelijk verplichte zorg. Een los daarvan staande wijziging van de zorgmachtiging kent de wet niet hetgeen aanleiding zou kunnen zijn te concluderen dat een wijziging van de zorgmachtiging in een dergelijk geval niet mogelijk is. Dat zou pas mogelijk zijn wanneer eerst tijdelijk verplichte zorg is toegepast van een vorm die niet in de zorgmachtiging is opgenomen of waarvan de in de zorgmachtiging opgenomen duur is geëxpireerd en die langer dan drie dagen zal gaan duren en derhalve een wijziging zorgmachtiging vereist.
3.3.1.
Gelet op de in artikel 6:4, tweede lid, Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging, in combinatie met de in artikel 8:12 Wvggz opgenomen (beperkte) mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging, is de rechtbank van oordeel dat ook wanneer er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg, de officier van justitie wel ontvankelijk is in een dergelijk wijzigingsverzoek.’
De rechtbank heeft vervolgens het wijzigingsverzoek inhoudelijk beoordeeld en de verzochte wijziging van de zorgmachtiging van 19 februari 2020 toegewezen, met uitzondering van de door de officier van justitie verzochte duur voor de wijzigingen dan wel aanvullingen van verplichte zorg, nu de verplichte zorg niet langer mag zijn dan de resterende duur van de initiële zorgmachtiging, zodat de wijzigingen en aanvullingen maximaal voor de resterende duur van deze zorgmachtiging zijn toegewezen (te weten tot en met uiterlijk 19 augustus 2020).
Betrokkene kan zich niet verenigen met de gang van zaken en beschikkingen van de rechtbank en voert, mede in het belang van de rechtsontwikkeling, de rechtszekerheid en rechtseenheid onder de sinds 1 januari 2020 geldende Wvggz, de volgende TWEE MIDDELONDERDELEN aan. Bij deze klachten moet, als in cassatie onbestreden, tot uitgangspunt worden genomen dat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, er in casu geen sprake is geweest van (vooraf) toegepaste tijdelijke verplichte zorg voor de duur van drie dagen wat wijziging van de zorgmachtiging vereist (rov. 3.1) en dat, naast de in art. 8:12 lid 4 — lid 7 Wvggz neergelegde mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging na de daar bedoelde tijdelijke noodsituaties, een ‘los daarvan staande wijziging van de zorgmachtiging’ de wet niet kent (rov. 3.3).
1 a.
Immers, volgens art. 8:11 Wvggz kan de zorgverantwoordelijke, indien er sprake is van verzet (art. 1:4 Wvggz), beslissen tot het verlenen van verplichte zorg waar een crisismaatregel, een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of een zorgmachtiging niet in voorziet ‘voor zover dit tijdelijk ter afwending van een noodsituatie noodzakelijk is’ in de aldaar vermelde omstandigheden onder a tot en met d. De duur van deze tijdelijk verplichte zorg is volgens art. 8:12 lid 1 Wvggz beperkt tot een periode van maximaal 3 dagen (Tweede nota van wijziging, kamerstukken II 2015–2016, 32399, nr. 25, blz. 28, 126 en 182). Als de zorgverantwoordelijke van oordeel is dat de tijdelijke verplichte zorg na de in art. 8:12 lid 1 vermelde periode moet worden voortgezet, kan hij daartoe uitsluitend beslissen indien een door de zorgverantwoordelijke gemotiveerde aanvraag tot wijziging van de zorgmachtiging door de geneesheer-directeur — als de zorginhoudelijk eindverantwoordelijke functionaris — met zijn advies bij de officier van justitie is ingediend (art. 8:12 lid 4) die bij instemming met de aanvraag onverwijld een verzoekschrift tot de wijziging van de zorgmachtiging bij de rechtbank indient (art. 8:12 lid 5 en 6). De door de zorgverantwoordelijke noodzakelijk geachte tijdelijke verplichte zorg kan in zo'n ‘noodsituatie’ worden voortgezet totdat de rechtbank op het wijzigingsverzoek uitspraak heeft gedaan (art. 8:12 lid 7). Naast deze in art. 8:11 en 8:12 neergelegde regeling voor de wijziging van vormen van verplichte zorg na noodsituaties kent de wet — zoals de rechtbank met juistheid vaststelt (rov. 3.3) — verder geen regeling om de vormen van verplichte zorg onder een lopende zorgmachtiging te wijzigen. Zulks strookt met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever bij art. 8:10 e.v. O-Wvggz (MvT, kamerstukken II 2009–2010, 32399, nr. 3, blz. 82):
‘(…) De hoofdregel is dat alleen die vormen van dwang kunnen worden toegepast, waartoe de zorgmachtiging of de crisismaatregel legitimeert. Immers, de voorgestelde voorbereidingsprocedure strekt ertoe dat zeer zorgvuldig de noodzakelijke vormen van zorg en dwang zijn geïnventariseerd. Alle voorzienbare interventies moeten in beginsel daarin zijn opgenomen. Er is geen ruimte voor andere gedwongen interventies. De zorgverantwoordelijke kan alleen een uitzondering op deze algemene regel maken, als het gaat om onvoorziene situaties en aan strenge voorwaarden is voldaan. Daarnaast kunnen deze onvoorziene interventies slechts voor zeer korte duur worden toegepast (zie artikel 8:10). De strenge clausulering die in de artikelen 8:9 tot en met 8:11 is aangebracht voorkomt dat de deur naar ongenormeerde toepassing van dwang wordt opengezet.’
Onderstreping toegevoegd, adv.
Het algemeen uitgangspunt dat ‘uitsluitend die vormen van dwang kunnen worden toegepast die zijn opgenomen in een zorgmachtiging’ (of crisismaatregel), herhaalde de wetgever in de toelichting op de voorloper van de artt. 8:11 en 8:12 (MvT, blz. 90):
‘(…) Omdat het in een noodsituatie toch noodzakelijk kan zijn dat dwang moet worden toegepast, bevatten de artikelen 8:9 tot en met 8:11 [thans: art. 8:11 en 8:12, adv.] enkele daartoe strekkende voorzieningen. Enerzijds zijn de situaties waarin tijdelijk verplichte zorg kan worden toegepast waarin de zorgmachtiging of crisismaatregel niet voorziet zo sterk mogelijk geclausuleerd, om te voorkomen dat de zorgmachtiging en de crisismaatregel worden uitgehold. Anderzijds moet de uitvoeringspraktijk niet in een onmogelijke positie raken wanneer ter overbrugging van een noodsituatie tijdelijk gedwongen interventies noodzakelijk zijn. Hiertoe zijn in de eerste plaats strenge criteria opgenomen die de toepassingsmogelijkheden van deze artikelen beperken. (…) In de tweede plaats zal slechts in een beperkte tijdsspanne van de bevoegdheid gebruik kunnen worden gemaakt. In de derde plaats bepaalt artikel 8:10 dat een verlenging van een beslissing alleen aan de orde kan zijn als tegelijkertijd de procedure voor een (nieuwe) zorgmachtiging in gang wordt gezet. (…) Als iemand met een zorgmachtiging bijvoorbeeld onverwachts decompenseert en maatregelen buiten de zorgmachtiging nodig blijken, kan een beroep worden gedaan op de artikelen 8:9 tot en met 8:11. Het is niet de bedoeling dat in dat geval een crisismaatregel wordt aangevraagd. Mocht echter blijken dat het noodzakelijk is om de verplichte zorg voort te zetten na de beperkte duur van de tijdelijke maatregel, dan zal een nieuwe zorgmachtiging moeten worden aangevraagd en de daarvoor voorgeschreven procedure moeten worden doorlopen (zie artikel 8:10). De tijdelijke interventies die mogelijk zijn op grond van de artikelen 8:9 tot en met 8:11 kunnen alleen ter afwending van een noodsituatie worden ingezet en niet als sanctie jegens betrokkene. Deze (veiligheids)maatregelen zijn niet bedoeld om ‘iemand een lesje te leren’ of om ‘iemand onder de duim te houden’. Er mag in geen enkel geval sprake zijn van een strafregime.’
Onderstreping toegevoegd, adv.
Uit deze toelichting blijkt dat de wetgever de wijziging van een zorgmachtiging en de daarin opgenomen vormen van verplichte zorg op de voet van art. 8:11 en 8:12 Wvggz uitsluitend heeft bedoeld en uitdrukkelijk beperkt tot noodsituaties waarin dit om de onder a tot en met d van art. 8:11 vermelde redenen noodzakelijk wordt geacht (MvT, blz. 91):
‘(…) Er kan ook tot tijdelijke verplichte zorg worden besloten als de gedraging die het aanzienlijke risico op ernstige schade veroorzaakt niet direct gerelateerd is aan de psychische stoornis van betrokkene. Het is immers denkbaar dat iemand bijvoorbeeld ontspoort door overmatig drankgebruik zonder dat een direct verband met de psychische stoornis bestaat. Ook in de kinder- en jeugd psychiatrie zijn verschillende situaties denkbaar waarbij bijvoorbeeld afzondering noodzakelijk kan zijn, terwijl het niet duidelijk is of de gedraging het gevolg is van de psychische stoornis of dat er sprake is van ernstig puberaal gedrag. (…)
(…) In die gevallen waar de psychische gezondheid van betrokkene noodzaakt tot voortzetting van de beperking van vrijheden of verplichte zorg zal de zorgmachtiging moeten worden aangepast. De zorgverantwoordelijke kan op grond van het vierde lid alleen tot verlenging van de tijdelijke interventies besluiten, als ook een verzoek voor een (nieuwe) zorgmachtiging bij de commissie [lees: de officier van justitie, adv.] is ingediend. In dat geval kunnen de bijzondere beperkingen of verplichte zorg worden voortgezet tot het moment dat de rechter een beslissing over de aangepaste zorgmachtiging heeft genomen (…).’
Naar de bedoeling van de wetgever is de wijzigingsregeling van art. 8:12 Wvggz, onder de in de wet vermelde strikte voorwaarden, beperkt tot de mogelijkheid om de noodzakelijk geachte vormen van tijdelijke verplichte zorg voort te zetten onder de, na advies van de geneesheer-directeur op verzoek van de officier van justitie, aangepaste zorgmachtiging (of crisismaatregel). Buiten deze noodsituaties sloot de wetgever onder art. 8:11 en 8:12 ‘ongenormeerde toepassing van dwang’ expliciet uit om een ‘uitholling’ van de zorgmachtiging (of crisismaatregel) te voorkomen. De wetgever heeft daarmee juist ook willen uitsluiten dat deze specifieke regeling wordt gebruikt als ‘sanctie jegens betrokkene’, omdat ‘ deze (veiligheids)maatregelen’ niet zijn bedoeld ‘‘iemand een lesje te leren’ of om ‘iemand onder de duim te houden’’.
Het vorenstaande betekent derhalve dat het bepaalde in de art. 8:11 en 8:12 Wvggz uitsluitend is beperkt tot de daar bedoelde noodsituaties en geboden mogelijkheid tot wijziging van de in de zorgmachtiging opgenomen vormen van verplichte zorg en deze wetsbepalingen volgens de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever niet ruim (extensief) mogen worden uitgelegd om ook daarbuiten te kunnen toepassen.
De niet in de zorgmachtiging voorziene en vermelde (vormen van) verplichte zorg die niet eerst bij wijze van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties zijn opgelegd, kunnen dan ook niet op grond van art. 8:12 Wvggz onder wijziging c.q. aanvulling (aanpassing) van de zorgmachtiging door de rechter alsnog worden opgenomen. De rechtbank heeft het vorenstaande miskend, waardoor haar bestreden oordelen getuigen van een onjuiste rechtsopvatting over de, volgens de wetgever beperkte, strekking c.q. reikwijdte van de (wijzigings)regeling van art. 8:12, lid 4–7, Wvggz.
b.
Daarmee, of daarnaast, heeft de rechtbank dan ook ten onrechte art. 8:12 Wvggz in dit geval toepasselijk geacht c.q. toegepast, terwijl hier géén sprake is (geweest) van een (nood)situatie als bedoeld in art. 8:11 en 8:12 lid 4 Wvggz waarin eerst een tijdelijke verplichte zorg is toegepast van een vorm die niet in de zorgmachtiging is opgenomen of waarvan de daarin opgenomen duur is geëxpireerd en die langer dan 3 dagen zal gaan duren. De rechtbank heeft aldus, in strijd met art. 11 Wet AB, ten onrechte niet, als door de wetgever bedoeld, ‘volgens de wet’ recht gesproken.
c.
Anders dan de rechtbank in rov. 3.3.1 ten onrechte oordeelt, biedt de in art. 6:4 lid 2 Wvggz opgenomen mogelijkheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen, geen basis/grond om toepassing van de regeling in art. 8:12 (lid 4–7) Wvggz te rechtvaardigen waar ‘er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg’. Het bepaalde in art. 6:4 lid 2 Wvggz geeft slechts de rechter die een verzoek tot verlening van een zorgmachtiging beoordeelt en die van oordeel is dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan, maar met de in het zorgplan of de medische verklaring opgenomen zorg het ernstig nadeel niet kan worden weggenomen, de bevoegdheid om in afwijking van het zorgplan andere vormen of doelen van verplichte zorg in de zorgmachtiging op te nemen (zie kamerstukken II 2013–2014, 32 399, nr. 10, blz. 98; kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, blz. 17). Volgens de uit de onder 1.a vermelde parlementaire stukken blijkende bedoeling van de wetgever is de regeling van art. 8:11 en 8:12 lid 4 tot en met lid 7 Wvggz tot wijziging van de zorgmachtiging een (enige) uitzondering op de hoofdregel in deze wet dat uitsluitend die vormen van dwang kunnen worden toegepast waartoe de zorgmachtiging legitimeert, voor de gevallen waar het gaat om de aldaar bedoelde ‘onvoorziene situaties’ en ‘aan strenge voorwaarden is voldaan’. Dat de rechter in de verleningsprocedure onder art. 6:4 lid 2 bevoegd is om in de zorgmachtiging af te wijken van de in het zorgplan voorgestelde verplichte zorg, wettigt ná de verlening van de zorgmachtiging niet dat de officier van justitie door de (te ruime c.q. analoge) toepassing van art. 8:12 lid 4–7 Wvggz bevoegd is om in deze, niet in de wet voorziene, procedure de rechtbank te verzoeken de verplichte zorg ‘waartoe de zorgmachtiging legitimeert’ aan te passen (wijzigen c.q. aanvullen). Het voorgaande geldt, bij gebreke van een wettelijke basis, ook voor de rechtbank die niet bevoegd was het wijzigingsverzoek te beoordelen en daarop te beslissen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte de officier van justitie ontvankelijk geacht en, of althans, zich bevoegd geacht om van het wijzigingsverzoek kennis te nemen.
d.
Voor zover de rechtbank in rov. 3.3 en 3.3.1 met haar oordelen heeft bedoeld te anticiperen op het thans aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van de Wvggz die de uitvoerbaarheid van de wet op punten beoogt te vergroten en enkele technische onvolkomenheden en omissies zal herstellen (kmst. 35 456), miskent de rechtbank dat de voorgestelde wetswijzigingen niet voorzien in de mogelijkheid tot wijziging van de zorgmachtiging in gevallen als het onderhavige waarin er, in strikte zin, geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging vanwege toegepaste tijdelijk verplichte zorg. De regering stelt in dit wetsvoorstel alleen voor het bepaalde in art. 8:12 Wvggz zodanig aan te passen dat vanuit een noodsituatie ook machtigingen tot voortzetting van een crisismaatregel via de rechter kunnen worden gewijzigd ‘zodat — net als bij wijziging van een zorgmachtiging het geval kan zijn — kan worden voorzien in een plotseling opgekomen gewijzigde zorgbehoefte (…) op dezelfde wijze als dit is geregeld voor de zorgmachtiging’ (MvT, kamerstukken II 2019– 2020, 35456, nr. 3 blz. 5). Dat wetsvoorstel bevestigt, veeleer, dat wijziging van de in een machtiging opgenomen vormen/doelen van verplichte zorg op de voet van art. 8:12 Wvggz steeds moet worden voorafgegaan door een ‘noodsituatie’, en biedt dus ook geen steun voor de (onjuiste) opvatting van de rechtbank dat volgens art. 8:12 lid 4–7 wijziging van de zorgmachtiging kan worden verzocht ook in gevallen als het onderhavige waarin geen sprake is van toegepaste tijdelijke verplichte zorg en aldus geen sprake is van een noodzakelijke aanpassing van de zorgmachtiging.
2
Om de ONDER 1 aangevoerde redenen heeft de rechtbank dan ook niet geoordeeld en beslist ‘in accordance with a procedure prescribed by law’ ten behoeve van ‘lawful detention of [a person] of unsound mind’ bedoeld in art. 5 lid 1, onderdeel e, en lid 4 EVRM en de daarop gevormde EHRM jurisprudentie (zie o.m. EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980/114 Winterwerp vs. Nederland en EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/36 Varbanov vs. Bulgarije over de eisen van art. 5 lid 1 onder e EVRM; EHRM 16 juni 2005, EHRC 2005/82 Storck vs. Duitsland, EHRM 19 mei 2016, EHRC 2016/172 J.N. vs. Verenigd Koninkrijk en EHRM 27 juli 2010, JV 2010/337 Massoud vs. Malta over de positieve verplichting onder art. 5 lid 4 om alle maatregelen te nemen die zorgen dat kwetsbaren ‘effectief’ tegen vrijheidsontneming worden beschermd).
Conclusie
Op voormelde gronden vraagt betrokkene de Hoge Raad om de mondelinge uitspraak en/ of de schriftelijk uitgewerkte beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, gegeven en uitgesproken op 22 april 2020, onder zaak-/rekestnummer C/18/198426 FA RK 20-990, te vernietigen en met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren.
Den Haag, 17 juli 2020
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 17‑07‑2020
Rb Noord-Nederland 22 april 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1771.