Met een verbetering: HR 5 juli 2015, ECLI:NL:HR:2016:1323 moet zijn HR 5 juli 2016,ECLI:NL:HR:2016:1323.
HR, 28-11-2017, nr. 16/00411
ECLI:NL:HR:2017:3022
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2017
- Zaaknummer
16/00411
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3022, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑11‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1109, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1109, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3022, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑04‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/310 met annotatie van H.D. Wolswijk
SR-Updates.nl 2017-0476 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/48
Uitspraak 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met braak uit tandprothetische praktijk, art. 311 Sr. Betekenis procesopstelling verdachte in geval niet is vastgesteld dat diefstal door medeplegers is begaan. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering en ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 m.b.t. de rol van de procesopstelling van verdachte. Het voorgaande kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar m.b.t. de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties m.b.t. het medeplegen door verdachte bestaan. Hof heeft o.m. vastgesteld dat is ingebroken bij een tandprothetische praktijk waarbij een laptop is weggenomen, dat zeer kort daarna de auto met daarin verdachte en drie anderen wordt gezien op korte afstand van die praktijk, dat de bestuurder van de auto heeft geprobeerd de achtervolgende verbalisanten af te schudden, dat vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam worden gegooid en dat in die auto de weggenomen laptop wordt aangetroffen. Voorts heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van die laptop. Oordeel Hof dat verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak is toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
28 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/00411
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 oktober 2015, nummer 21/003457-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 maart 2015 te Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [A] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , agent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-1, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 4-6, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van een inbraak gepleegd bij het bedrijf [A] , gelegen aan de [a-straat] te Weesp. Op 17 maart 2015, omstreeks 01.19 uur, kreeg ik een alarmmelding afkomstig van eerder genoemd bedrijf. Ik kwam omstreeks 01.45 uur bij het bedrijf aan. Ik zag dat de voordeur opengebroken was. De deur was opengewrikt. Het kozijn en de deur zat vol schade en het slot was verbogen. Ik constateerde dat mijn laptop weggenomen was. De laptop heeft het merk: Toshiba, type Satellite.
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk agent en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-10, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 80-83, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij kwamen op 17 maart 2015 omstreeks 01.15 uur bij de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Wij zagen uit de Gemeenschapspolderweg een voertuig afslaan de Hogeweyselaan op. Dit voertuig betrof een Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat er vier personen in het voertuig zaten.
Herhaaldelijk, bij alle afslagen op de snelweg, probeerde de bestuurder van het voertuig ons af te schudden. Hij deed voorkomen dat hij de afslag wou nemen, om vervolgens op het laatste moment toch niet de afslag te nemen.
Op de Maxisweg gooide de passagier die achter de bestuurder zat een voorwerp uit het raam. Wij zagen dat dit een zilverkleurig voorwerp betrof. Dit was op de Maxisweg ter hoogte van hectometerplaatje 10.5 op de A1. Kort hierop volgend zagen wij dat dezelfde persoon nogmaals voorwerpen uit het voertuig gooide. Wij zagen dat dit in de linker berm terecht kwam. Wij zagen dat een voorwerp leek op een zakje en het andere voorwerp zilverkleurig was.
Wij zagen dat de bestuurder het voertuig tot stilstand bracht. Wij hebben de personen naast het voertuig laten plaatsnemen. De verdachten gaven op te zijn:
- bestuurder: [betrokkene 2] ;
- passagier naast de bestuurder: [betrokkene 3] ;
- passagier achter de bestuurder achterbank: [betrokkene 4] ;
- passagier achterin achterbank: [verdachte] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde dat het operationeel centrum een politie-eenheid de melding gaf om te gaan naar de [a-straat] te Weesp. Dit betreft een tandartspraktijk. Ik hoorde dat hierbij een laptop was weggenomen. Ik bedacht mij dat dit hemelsbreed 1 kilometer betrof van waar wij dit voertuig (het hof begrijpt: de Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB] ) zagen rijden op de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Vervolgens keek ik in het voertuig. Aldaar zag ik een laptop liggen.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-6, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 15-16, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015, omstreeks 01.45 uur, reden wij op de rijksweg A1, ter hoogte van de afslag Weesp. Wij hoorden dat het ging om een personenauto van het merk Opel, type Corsa, met het kenteken [AA-00-BB] . Wij zijn de Maxisweg opgereden. Toen wij achter het voertuig van de verdachte reden zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , ter hoogte van hectometer 10.5 welke aan de zijde van de rijksweg A1 stond, dat er aan de linkerzijde van de Opel Corsa iets naar buiten werd gegooid. Ik zag dat het een glimmend en langwerpig voorwerp was. Ik zag dat het voorwerp in de linker berm terechtkwam. Ik zag dat er nogmaals wat uit de linkerzijde van het voertuig werd gegooid. Ik zag dat ook dit voorwerp in de linkerberm terecht kwam. Ik ben langs de plaatsen gelopen waar ik zag dat er spullen uit de Opel Corsa werden gegooid. Ik zag dat er een zakje met torkx schroeven in de berm lag. Ik herkende dit als het voorwerp wat uit het voertuig werd gegooid. Ik ben vervolgens doorgelopen naar hectometerpaal 10.5 en zag in de berm een stuk gereedschap liggen welke ik herken als een stuk gereedschap waar je onder andere deksels mee kan openen. Ik zag dat dit stuk gereedschap het voorwerp was dat uit de Opel Corsa werd gegooid.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-65, gedateerd 21 mei 2015, dossierpagina 25, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het proces verbaalnummer PL0900-2015083394-6 zijn een aantal goederen omschreven. Ik verbalisant kreeg onder andere deze goederen onder ogen. Ik verbalisant zal per voorwerp uitleggen wat voor voorwerp het is en waarvoor deze gebruikt wordt.
Foto 01
Op deze foto zijn welgeteld elf (11) schroeven en een (1) plastic zakje te zien. Deze schroeven staan onder andere op internet omschreven als cilindertrekkerschroeven. Waar ze als zodanig voor gemaakt zijn en worden gebruikt.
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-4, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 7, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015, omstreeks 1.20 uur, vond een inbraak plaats bij de [A] , gevestigd in perceel [a-straat] te Weesp. Bij deze inbraak werd een Toshiba Satellite laptop weggenomen. Later in de nacht werden vier personen aangehouden. In de auto waarin zij zaten werd een Toshiba Satellite laptop aangetroffen. Door mij werd de onder de verdachten aangetroffen laptop getoond aan aangever [betrokkene 1] . Hij verklaarde mij: 'De laptop die u mij toont is voor 100% de laptop die bij de inbraak in mijn praktijk is weggenomen.'."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen.
Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- In de nacht van 17 maart 2015 is ingebroken bij de [A] , waarbij een laptop is weggenomen;
- Zeer korte tijd na deze inbraak wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A] ;
- Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de auto van de verbalisanten af te schudden;
- Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar - zoals later blijkt - inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;
- In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven."
2.3.1.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR: 2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015: 718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
2.3.2.
Ten aanzien van die procesopstelling is voor zaken als de onderhavige in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen:
"4.2.1. Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.
4.2.2.
Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
4.2.3.
In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen."
2.3.3.
Hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, NJ 2016/414).
2.4.1.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. Op 17 maart 2015 is ingebroken bij de [A] te Weesp, waarbij een laptop is weggenomen. Zeer kort daarna wordt de auto waarin de verdachte en drie anderen zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van die [A] . Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de achtervolgers af te schudden en worden vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid. In die auto wordt de weggenomen laptop aangetroffen. Voorts heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven als hiervoor onder 2.3.2 bedoeld.
2.4.2.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.2 en 2.3.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 uren, subsidiair 47 dagen hechtenis, bedragen;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien enM.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017.
Conclusie 04‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met braak uit tandprothetische praktijk, art. 311 Sr. Betekenis procesopstelling verdachte in geval niet is vastgesteld dat diefstal door medeplegers is begaan. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering en ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 m.b.t. de rol van de procesopstelling van verdachte. Het voorgaande kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar m.b.t. de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties m.b.t. het medeplegen door verdachte bestaan. Hof heeft o.m. vastgesteld dat is ingebroken bij een tandprothetische praktijk waarbij een laptop is weggenomen, dat zeer kort daarna de auto met daarin verdachte en drie anderen wordt gezien op korte afstand van die praktijk, dat de bestuurder van de auto heeft geprobeerd de achtervolgende verbalisanten af te schudden, dat vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam worden gegooid en dat in die auto de weggenomen laptop wordt aangetroffen. Voorts heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van die laptop. Oordeel Hof dat verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak is toereikend gemotiveerd.
Nr. 16/00411 Zitting: 4 juli 2017 (bij vervroeging) | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2015 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van de duur van 2 (twee) weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en in het arrest nader omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal door middel van braak.
In het bestreden arrest is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 17 maart 2015 te Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan
[A], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.”
5. De aanvulling op het bestreden arrest houdt de volgende bewijsmiddelen in:
“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], agent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-1, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 4-6, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van een inbraak gepleegd bij het bedrijf [A], gelegen aan de [a-straat] te Weesp. Op 17 maart 2015, omstreeks 01.19 uur, kreeg ik een alarmmelding afkomstig van eerder genoemd bedrijf. Ik kwam omstreeks 01.45 uur bij het bedrijf aan. Ik zag dat de voordeur opengebroken was. De deur was opengewrikt. Het kozijn en de deur zat vol schade en het slot was verbogen. Ik constateerde dat mijn laptop weggenomen was. De laptop heeft het merk: Toshiba, type Satellite.
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk agent en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-10, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 80-83, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Wij kwamen op 17 maart 2015 omstreeks 01.15 uur bij de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Wij zagen uit de Gemeenschapspolderweg een voertuig afslaan de Hogeweyselaan op. Dit voertuig betrof een Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB]. Wij zagen dat er vier personen in het voertuig zaten.
Herhaaldelijk, bij alle afslagen op de snelweg, probeerde de bestuurder van het voertuig ons af te schudden. Hij deed voorkomen dat hij de afslag wou nemen, om vervolgens op het laatste moment toch niet de afslag te nemen.
Op de Maxisweg gooide de passagier die achter de bestuurder zat een voorwerp uit het raam. Wij zagen dat dit een zilverkleurig voorwerp betrof. Dit was op de Maxisweg ter hoogte van hectometerplaatje 10.5 op de A1. Kort hierop volgend zagen wij dat dezelfde persoon nogmaals voorwerpen uit het voertuig gooide. Wij zagen dat dit in de linker berm terecht kwam. Wij zagen dat een voorwerp leek op een zakje en het andere voorwerp zilverkleurig was.
Wij zagen dat de bestuurder het voertuig tot stilstand bracht. Wij hebben de personen naast het voertuig laten plaatsnemen. De verdachten gaven op te zijn:
- bestuurder: [betrokkene 2];
- passagier naast de bestuurder: [betrokkene 3];
- passagier achter de bestuurder achterbank: [betrokkene 4];
- passagier achterin achterbank: [verdachte].
Ik, verbalisant [verbalisant 2], hoorde dat het operationeel centrum een politie-eenheid de melding gaf om te gaan naar de [a-straat] te Weesp. Dit betreft een tandartspraktijk. Ik hoorde dat hierbij een laptop was weggenomen. Ik bedacht mij dat dit hemelsbreed 1 kilometer betrof van waar wij dit voertuig (het hof begrijpt: de Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB]) zagen rijden op de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Vervolgens keek ik in het voertuig. Aldaar zag ik een laptop liggen.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-6, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 15-16, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015, omstreeks 01.45 uur, reden wij op de rijksweg A1, ter hoogte van de afslag Weesp. Wij hoorden dat het ging om een personenauto van het merk Opel, type Corsa, met het kenteken [AA-00-BB]. Wij zijn de Maxisweg opgereden. Toen wij achter het voertuig van de verdachte reden zag ik, verbalisant [verbalisant 5], ter hoogte van hectometer 10.5 welke aan de zijde van de rijksweg A1 stond, dat er aan de linkerzijde van de Opel Corsa iets naar buiten werd gegooid. Ik zag dat het een glimmend en langwerpig voorwerp was. Ik zag dat het voorwerp in de linker berm terechtkwam. Ik zag dat er nogmaals wat uit de linkerzijde van het voertuig werd gegooid. Ik zag dat ook dit voorwerp in de linkerberm terecht kwam. Ik ben langs de plaatsen gelopen waar ik zag dat er spullen uit de Opel Corsa werden gegooid. Ik zag dat er een zakje met torkx schroeven in de berm lag. Ik herkende dit als het voorwerp wat uit het voertuig werd gegooid. Ik ben vervolgens doorgelopen naar hectometerpaal 10.5 en zag in de berm een stuk gereedschap liggen welke ik herken als een stuk gereedschap waar je onder andere deksels mee kan openen. Ik zag dat dit stuk gereedschap het voorwerp was dat uit de Opel Corsa werd gegooid.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-65, gedateerd21 mei 2015, dossierpagina 25, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het proces-verbaalnummer PL0900-2015083394-6 zijn een aantal goederen omschreven. Ik verbalisant kreeg onder andere deze goederen onder ogen. Ik verbalisant zal per voorwerp uitleggen wat voor voorwerp het is en waarvoor deze gebruikt wordt.
Foto 01
Op deze foto zijn welgeteld elf (11) schroeven en een (1) plastic zakje te zien. Deze schroeven staan onder andere op internet omschreven als cilindertrekkerschroeven. Waar ze als zodanig voor gemaakt zijn en worden gebruikt.
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-4, gedateerd17 maart 2015, dossierpagina 7, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 17 maart 2015, omstreeks 1.20 uur, vond een inbraak plaats bij de [A], gevestigd in perceel [a-straat] te Weesp. Bij deze inbraak werd een Toshiba Satellite laptop weggenomen. Later in de nacht werden vier personen aangehouden. In de auto waarin zij zaten werd een Toshiba Satellite laptop aangetroffen. Door mij werd de onder de verdachten aangetroffen laptop getoond aan aangever [betrokkene 1]. Hij verklaarde mij: ‘De laptop die u mij toont is voor 100% de laptop die bij de inbraak in mijn praktijk is weggenomen.’
De bewijsmiddelen 1 tot en met 5 zijn als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0900-2015160547 Z, en gesloten op 4 juni 2015.”
6. Het arrest bevat onder meer de volgende bewijsoverweging:
“De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen.
Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- In de nacht van 17 maart 2014 is ingebroken bij de [A], waarbij een laptop is weggenomen;
- Zeer korte tijd na deze inbraak wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A];
- Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de auto van de verbalisanten af te schudden;
- Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar - zoals later blijkt - inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;
- In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.”
7. Voor de beoordeling van het middel zijn de rechtsoverwegingen 2.3.1 en 2.3.2 uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020 van belang. Deze overwegingen houden het volgende in1.:
“2.3.1. In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
2.3.2. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de poging tot diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de poging tot diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323).”
8. De uit de bewijsmiddelen blijkende tijdsvolgorde van het alarm bij de inbraak en het moment dat de verbalisanten hun aandacht op de auto vestigden, kan niet juist zijn. De toelichting op het middel houdt daaromtrent niets in. Er kan (mede) daarom van een niet geheel nauwkeurige tijdswaarneming dan wel een verschrijving worden uitgegaan. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is het hof ervan uitgegaan dat het tijdstip van de inbraak lag voor het moment dat de agenten hun aandacht op de auto vestigden en tevens dat het tijdsverloop tussen beide momenten zeer kort was.
9. Een verschil met het geval dat ter beoordeling was in het hierboven geciteerde arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017 is dat de aanwezigheid van een of meer inzittenden van de auto op de plaats van het delict niet is geconstateerd en dus evenmin is vervat in een bewijsmiddel. Gelet echter op het zeer korte tijdsverloop, het verkeersgedrag, het weggooien van (al dan niet gebruikte) inbrekerswerktuigen door een medepassagier en het aantreffen van de kort tevoren ontvreemde laptop, is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat (de) inzittenden van de auto bij de diefstal met braak waren betrokken. Dan geldt vervolgens – in de woorden van de Hoge Raad – dat sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Het hof heeft dat in de slotsom van de hierboven onder 6 geciteerde bewijsoverweging tot uitdrukking gebracht en ik concludeer daarom dat de motivering van de bewezenverklaring van diefstal tezamen en in vereniging met anderen niet onjuist, ontoereikend of onbegrijpelijk is.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende bewoordingen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2017
Beroepschrift 26‑04‑2016
Hoge Raad der Nederlanden
Griffie nummer Hoge Raad
S 16/00411
Cassatieschriftuur
Inzake [requirant]/OM
Requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gegeven uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem d.d. 20 oktober 2015
Parketnummer 21/003457-15
Ondergetekende M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, [requirant], geboren op [geboortedatum] 1996 en woonachtig te [adres] ([postcode]) [woonplaats], dient het volgende middel van cassatie in:
Middel van cassatie
Het recht is geschonden en /of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 lid 2, lid 3, Sv. en de artikelen 47 en 310 en 311 Sr. geschonden, nu het Hof ten onrechte tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde medeplegen van diefstal door middel van braak is gekomen, althans dat die bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd, althans onbegrijpelijk is.
Toelichting middel
Bewezen verklaring
Requirant is — voor zover thans van belang — door het Hof veroordeeld ter zake het op 17 maart 2015 te Weesp tezamen in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, wegenemen van een laptop, toebehorende aan [A], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Gevoerde verweren
Door requirant is bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting op 6 oktober 2015, bij monde van zijn raadsvrouw, alsvolgt gemotiveerd verweer gevoerd ter zake het aan cliënt tenlastegelegde medeplegen van diefstal met braak of verbreking op 17 maart 2015.
Medeplegen
In eerste aanleg is gemotiveerd verweer gevoerd op het onderwerp medeplegen en betoogd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit medeplegen van diefstal te kunnen komen. Ik verwijs u kortheidshalve graag naar hetgeen ik in mijn pleitnota in eerste aanleg, welke als bijlage aan deze pleitnoties zijn gehecht, onder punt 33 tot en met 51 heb aangevoerd. Kortweg komt het verweer erop neer dat geen bewijs voorhanden is waaruit volgt dat cliënt een bijdrage van wezenlijke betekenis heeft geleverd aan het verweten feitencomplex. Noch in praktische, noch in intellectuele zin.
De weerlegging van dat verweer door de politierechter houdt in dat cliënt handschoenen bij zich droeg, in de nabijheid van de plaats delict is aangehouden, er uit de auto waarin cliënt zat gereedschap is gegooid en de gestolen laptop in de auto lag waarin cliënt zich bevond.
Ik meen dat deze motivering de weerlegging van het verweer niet kan dragen nu hieruit niet blijkt welke rol cliënt zou hebben gespeeld bij de pretense inbraak. Terwijl deze rol om van medeplegen te kunnen spreken ook weer blijkens meer recente jurisprudentie van de Hoge Raad wezenlijk en van voldoende gewicht dient te zijn (zie bijvoorbeeld de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2015:2861 en ECLI:NL:HR:2015:2860, beiden gepubliceerd op 29-9-2015 waarin de relevante overwegingen uit zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 nog eens worden herhaald).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat cliënt de auto heeft verlaten. Er blijkt niet of hij de tandartspraktijk is binnengegaan, noch welke wezenlijke en gewichtige intellectuele danwel feitelijke rol hij dán heeft gespeelt bij de bewezenverklaarde inbraak.
Die bewijsmiddelen biedt het dossier ook niet. Ik verzoek u daarom om cliënt vrij te spreken ter zake het primair verweten feitencomplex.
In de als bijlage aan de pleitnota in tweede aanleg aangehechte pleitnota eerste aanleg is het navolgende aangevoerd:
Vrijspraak II: Geen nauwe en bewuste samenwerking:
Ook indien u mij hierin niet volgt meen ik dat u ter zake het primair ten laste gelegde slechts tot een vrijspraak kunt komen.
In het dossier bevindt zich een aangifte ter zake -kortweg — diefstal met braak van een laptop. De laptop wordt kennelijk onder de bestuurdersstoel van de auto waarin cliënt op de achterbank zit aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart in zijn eerste verhoor bij de politie dat hij in de auto zat, de auto in Weesp is gestopt, iemand uitstapte waarvan hij de naam niet weet maar hij weet wel dat het niet een van de beide Mo's was.
Cliënt verklaart niets met een diefstal te maken te hebben.
Daar eindigt de bewijsvoering.
Het voorgaande is mijns inziens onvoldoende redengevend om tot een bewezenverklaring van medeplegen van een diefstal in vereniging te komen.
Gesteld al dat gedurende de door [medeverdachte 1] genoemde 20 minuten een diefstal zou zijn gepleegd dan staat op basis van diezelfde verklaring ook genoegzaam vast dat cliënt gedurende die gebeurtenis in de auto zat.
Van enig overleg, een plan, enige vorm van afstemming blijkt in het gehele dossier niets.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd indien de intellectuele en/of materiele bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Ik sta daar uitvoerig bij stil nu het voor zowel de kwalificatie van de gedraging als de strafmaat nogal verschil maakt of een bijdrage, zo daar in deze zaak al sprake van is, kwalificeert als medeplegen of als medeplichtigheid. Medeplichtigheid kent immers een beduidend lager strafmaximum waar medeplegen niet zelden strafverzwarend weegt.
Uit het recentelijk door de Hoge Raad gewezen overzichtsarrest ECLI:NL:HR:2014:3474 van 3 december 2014 ontleen ik een aantal uitgangspunten die bij de beoordeling van het medeplegen van belang zijn en die ik graag kort met u doorloop om vervolgens te concluderen dat in casu van een medeplegen als bedoeld in artikel 47 Sr geen sprake is.
Indien het (verweten) medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zoals in casu, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het vertrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht) rust op u, rechter, de taak om als u tóch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt dat in de bewijsvoering en dus door middel van de bewijsmiddelen, nauwkeurig te motiveren. Daarbij zijn van belang de intensiteit van de samenwerking, onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afbandeling, het tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt.
Het gaat er immers om dat de verdachte een wézenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan een delict. In HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NL2010,193 wordt ten aanzien van het medeplegen van vernieling bijvoorbeeld overwogen:
‘dat het louter aanwezig zijn bij en het zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen ieder voor zich én in onderlinge samenhang bezien daartoe onvoldoende zijn’.
Ik wijs ook op HR 3 juni 2014, ECLI:NLHR:2014:1307 waarin het ging om diefstal in vereniging. In die kwestie werd door de Hoge Raad onvoldoende bevonden voor de bewezenverklaring van medeplegen de vaststelling dat
‘de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt.’
In casu biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat cliënt een materiele bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde. Niet voor, niet na en niet tijdens het delict Cliënt verricht geen uitvoeringhandelingen.
Ik zie geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat cliënt op de uitkijk heeft gestaan terwijl door de medeverdachte een delict werd gepleegd.
Indien u de gedragingen van cliënt — het enkel achterin zitten in een auto — wèl duidt als het op de uitkijk staan dan heeft te gelden dat dit enkele gegeven onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen. Ik verwijs naar de zojuist door mij geciteerde arresten van de Hoge Raad.
Of er door cliënt en zijn medeverdachten afspraken zijn gemaakt omtrent (i) de samenwerking en (ii) het te plegen delict en de strafverzwarende omstandigheid van braak er dus sprake is van een intellectuele samenwerking, volgt niet uit het dossier.
De stelling dat ‘het niet anders kan, dan dat er dergelijke afspraken zijn gemaakt’ zou neerkomen op een niet door het dossier gesteunde vooronderstelling.
Ik verzoek u cliënt, bij deze stand van zaken vrij te spreken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd.
Handvaten voor bewezenverklaring en motivering van medeplegen ais bedoeld in artikel 47 Sr.
In het arrest van 2 december 2014 ECLI:NL:HR:2014:3474 geeft Uw Raad handvatten wanneer en in welke mate het oordeel dat sprake is van medeplegen, en niet van bijvoorbeeld medeplichtigheid, nadere (bewijs) motivering behoeft en welke vragen daarbij beantwoording verdienen.
In R.O 3.1 tot en met 3.2.3. overweegt uw Raad:
3.1.
De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult — al dan niet in zogenoemd functionele vorm — onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarom dienaangaande niet worden gegeven. Wet kan de Hoge Raad met betrekking tot dit thema, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak, enige aandachtspunten formuleren.
3.2.1.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde — intellectuele en/of materiële — bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen — bijvoorbeeld in de vorm van ‘in vereniging’ — een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd moet zijn, is mede van belang omdat het in dit verband vaak gaat om de vraag: medeplegen dan wet medeplichtigheid aan een strafbaar feit. Medeplichtigheid is alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder kent medeplichtigheid een beduidend lager strafmaximum (art. 49, eerste lid, Sr). Medeplegen daarentegen levert regelmatig een wettelijke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoorbeeld art. 311, eerste lid onder 4, Sr). Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte, is het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’ (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629, NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol van de medepleger in de zin van art. 47 Sr kan ook worden gewezen op art. 141, eerste lid, Sr. Het daar strafbaar gestelde ‘in vereniging plegen’ van geweld eist dat de verdachte ‘een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld’ heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoorbeeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR: 2013:132, NJ 2013/407).
3.2.2.
Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering — dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging — dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. In dit verband valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356,NJ2010/193 waarin ten aanzien van het medeplegen van een vernieling werd overwogen‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegde vernieling, alsmede het louter instemmen met die vernieling, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien daarvoor onvoldoende zijn’, alsmede HR 3 juni 2014, ECLI:NL: HR:2014:1307 inzake diefstal door twee of meer verenigde personen waarin onvoldoende werd bevonden de enkele vaststelling ‘dat de verdachte een vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en dat het niet anders kan zijn dan dat over het verschaffen van deze vluchtmogelijkheid van te voren door de verdachte en zijn mededaders afspraken zijn gemaakt’.
3.2.3.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote (re) rol in de voorbereiding.
Bewijsoverweging Gerechtshof Arnhem in het arrest van 20 oktober 2015
Het Gerechtshof heeft het arrest van 20 oktober 2015 ten aanzien van het gevoerde verweer ter zake het tenlastegelegde medeplegen van diefstal met braak of verbreking het navolgende overwogen:
‘De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen.
Het Hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het Hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het Hof bet volgende af:
- —
In de nacht van 17 maart 2014 is ingebroken bij de [A] waarbij een laptop is weggenomen;
- —
Zeer korte tijd na de inbraak wordt de auto waarin de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A];
- —
Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd om de auto van de verbalisanten af te schudden;
- —
Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar — zoals later blijkt — inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;
- —
In de auto waarin de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden, ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.’
Uit de door het Hof in de aanvulling op het arrest gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de passagier die achter de bestuurder zat een aantal goederen uit de rijdende auto heeft gegooid [medeverdachte 2] was, niet zijnde requirant in deze kwestie.
Voor het overige kan uit de gebezigde bewijsmiddelen op geen enkele manier worden vastgesteld hoe de onderlinge rolverdeling tussen de vier verdachten in deze zaak is geweest.
Uit de inhoud van het dossier, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 1] waarin in de pleitnota in eerste en tweede aanleg is gerefereerd, volgt dat op het moment van de bewezenverklaarde inbraak niet alle verdachten uit de auto zijn gestapt. Beide Mo's zijn in elk geval niet uitgestapt, zo verklaart [medeverdachte 1].
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat requirant een materiele bijdrage aan het bewezen delict heeft geleverd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan evenmin worden afgeleid dat requirant een intellectuele bijdrage aan het delict heeft geleverd.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen noch uit de bewijsoverweging in het verkort arrest kan worden afgeleid van welk gewicht de aangenomen materiele en/of intellectuele bijdrage van requirant aan het bewezenverklaarde is geweest.
Vast staat dat requirant niet de bestuurder van de auto was, noch degene die de als inbrekerswerktuigen aangemerkte goederen uit het autoraam heeft gegooid.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid of requirant in de auto is gebleven tijdens de bewezenverklaarde inbraak en zich slechts niet heeft gedistantieerd danwel zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht noch waar de handelingen en voor de bewezenverklaring van medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking in concreto uit hebben heeft bestaan.
De bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen van diefstal met braak of verbreking op 17 maart 2015 is in het licht van hetgeen volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen in combinatie met hetgeen is aangevoerd ter zitting in eerste en tweede aanleg, zonder nadere motivering niet begrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd. Het Hof heeft in de opgenomen bewijsmotivering in onvoldoende mate gerespondeerd op bij pleidooi gevoerde verweer ter zake medeplegen. Het Hof heeft in de in het arrest opgenomen bewijsoverweging onvoldoende tot uiting gebracht waaruit de intellectuele of materiele bijdrage van requirant aan het bewezenverklaarde uit heeft bestaan en uit welke feiten en omstandigheden deze bijdrage door het Hof wordt afgeleid.
Het arrest is daarmee onjuist, onvoldoende, althans onbegrijpelijk gemotiveerd.
Conclusie
Op grond van voorafgaand cassatiemiddel is het arrest van het Gerechtshof onbegrijpelijk gemotiveerd, met onvoldoende redenen omkleed en zal naar het oordeel van requirant de beslissing van het Gerechtshof ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde niet in stand kunnen blijven waarom requirant u verzoekt het arrest te vernietigen.
Gemachtigde mr. M.A. Muntjewerf