Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/28
28 Een bijzonder rechterlijk vermoeden: de omkeringsregel
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691974:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De term is geïntroduceerd door H.J. Snijders in zijn noot onder HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007, NJ 2000/428 (Gouda/Lutz).
Door in te grijpen in de bewijslast heeft de Hoge Raad de bewijspositie van de partij bij wie volgens de hoofdregel van art. 150 Rv het bewijsrisico berust, verlicht door het verplaatsen van de bewijsleveringslast ten aanzien van het causaal verband. De omkeringsregel is daarmee in beginsel niet een voorbeeld van omkering van de bewijslast, maar van het geval dat de rechter het causaal verband voorshands aanwezig oordeelt (Asser 2004/43; Asser Procesrecht/Asser 3 2023/301 en 302).
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7351, NJ 2004/305 met nt. DA (Kastelijn/Gemeente Achtkarspelen).
Bijv. HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007, NJ 2000/428 met nt. HJS (Gouda/Lutz).
Bijv. HR 26 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1976, NJ 1996/607 met nt. WMK (Dicky Trading II) en HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264, NJ 2012/669 (gynaecoloog).
HR 19 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9556, NJ 2001/524 met nt. JBMV, AA 2001/0452 met nt. T. Hartlief (Ter Hofte/Oude Monnink).
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7345, NJ 2004/304 met nt. DA onder 305; AA 2003/0307 met nt. G.R. Rutgers (TFS/NS c.s.), HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7351, NJ 2004/305 met nt. DA; JBPr 2003/24 met nt. C.J.M. Klaassen; AA 2003/0298 met nt. T. Hartlief (Kastelijn/Gemeente Achtkarspelen) en HR 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2969, NJ 2004/306 met nt. DA; JBPr 2003/55 met nt. C.J.M. Klaassen (Ace/Fino). Zie voorts Asser/Sieburgh 6-II 2021/77-78 en Asser Procesrecht/Asser 3 2023/302.
Laatstelijk HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27, NJ 2020/45 met Red. Aant. (soldeermachine). De in de arresten van 2002 gebezigde (tussen)zinsnede ‘en dat dit specifieke gevaar door de normschending in het algemeen in aanmerkelijke mate wordt vergroot’ wordt in latere arresten niet meer genoemd; deze voorwaarde is geen geldend recht (HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264, NJ 2012/669 (gynaecoloog)).
HR 19 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1299, NJ 2004/307 met nt. W.D.H. Asser (Seresta).
A-G J. Spier in zijn conclusie vóór HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1890, NJ 2009/28 (Smeets/Gem. Heerlen), waarbij wordt verwezen naar Asser 2004/44.
Asser Procesrecht/Asser 3 2023/302.
Het niet of verkeerd toepassen van de omkeringsregel leidt tot een cassabele klacht (bijv. HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:27, NJ 2020/45 met Red. Aant., JBPr 2020/36 met nt. F.E.G.A. van der Voort, JIN 2020/27 met nt. M.A.J.G. Janssen (Vivat/ATF (soldeermachine)); beroep op een uit Europese richtlijnen voortvloeiende (veiligheids)norm); ook bij de omkeringsregel levert het waarderen van bewijs via een rechterlijk vermoeden een feitelijke, in beginsel niet voor cassatie vatbare beslissing op.
HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7190, NJ 2005/78 (AZG/V).
Zie ook Klaaassen 2020b. Voert de aansprakelijkgestelde partij niet meer aan dan dat mogelijk een andere oorzaak kan worden aangewezen, dan is dat te weinig concreet en is er geen aanleiding die partij tot tegenbewijslevering toe te laten.
Asser Procesrecht/Asser 3 2023/302. Zie ook JBPr 2017/48 met nt. F.J.P. Lock naar aanleiding van HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1008, RvdW 2017/635 (Soedanese journalist).
Volgens de hoofdregel van bewijslastverdeling moet degene die stelt recht op schadevergoeding (met als grondslag art. 6:162 of 6:74 BW) te hebben het causaal verband (c.s.q.n.-verband) stellen en bij betwisting door de aangesproken persoon bewijzen. Vast moet komen te staan dat de schade zonder de normschending niet zou zijn ontstaan.1 Een eiser met bewijsproblemen met betrekking tot het causaal verband wordt tegemoetgekomen met de omkeringsregel:2 onder omstandigheden wordt een vermoeden van causaal verband tussen de normschending en schade aangenomen.3 Eiser behoudt stelplicht ten aanzien van het element causaal verband en verweerder moet gemotiveerd het causaal verband betwisten. De omkeringsregel geeft alleen verlichting ten aanzien van het door eiser te stellen element ‘causaal verband’ en komt pas in beeld als de normschending vaststaat. Voor toepassing van de omkeringsregel is geen plaats ingeval niet aannemelijk is (gemaakt) dat de gestelde schade het gevolg is van een normschending.4 Bij schending van verkeers- en veiligheidsnormen wordt de omkeringsregel al geruime tijd gehanteerd;5 de regel werd vervolgens uitgebreid en toegepast bij gevaarzetting in het aansprakelijkheidsrecht.6 Later heeft de Hoge Raad de werking aanzienlijk gerelativeerd,7 en eind 2002 verduidelijkt.8 De uiteindelijke formulering van de omkeringsregel luidt als volgt:
Op grond van een bijzondere, uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende regel, dient een uitzondering te worden gemaakt op de hoofdregel van art. 150 Rv in dier voege dat het bestaan van causaal verband (in de zin van c.s.q.n.-verband) tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan.
Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade te voorkomen en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.9
De omkeringsregel kan eerst worden toegepast indien de geschonden norm specifiek genoeg is10 en eiser zal bij betwisting aannemelijk moeten maken dat zijn schade voortvloeit uit de verwezenlijking van het risico dat verweerder heeft teweeggebracht. Ingeval aan deze toepassingsvoorwaarden is voldaan, gaat het recht uit van het bestaan van het causaal verband tussen de normschending en de schade, zonder dat dit bij betwisting door de aangesproken partij door eiser behoeft te worden bewezen. De omkeringsregel is een bijzonder rechterlijk vermoeden, zij het dat de omkeringsregel geldt voor een specifieke, beperkte en welomschreven categorie gevallen, terwijl het rechterlijk vermoeden ook buiten deze gevallen goede diensten kan bewijzen.11 Het ad-hoc karakter van het rechterlijk vermoeden is vervangen door een regel met een algemeen karakter.12 De rechter móet, ook ambtshalve, in geval is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden, van het causale verband tussen de gedraging en de aldus ontstane schade uitgaan.13
Bij toepasselijkheid van de omkeringsregel moet de aansprakelijkgestelde partij aannemelijk maken dat de schade ook zonder de aan haar toegerekende normschending zou zijn ontstaan. Nu het om tegenbewijs gaat, behoeft dit aanbod niet gespecificeerd te worden.14
De aansprakelijkgestelde partij zal aannemelijk moeten maken dat de schade door mogelijk andere oorzaken is ontstaan. Zij kan tegenbewijs tegen het vermoeden van causaal verband leveren (voldoende twijfel zaaien).15 Wanneer verweerder niet slaagt in het tegenbewijs, werkt dit in het nadeel van de partij bij wie de bewijsleveringslast berust: die heeft niet aannemelijk kunnen maken dat er geen causaal verband bestaat tussen de schade en de normschending.16 Het jurisprudentiële vermoeden verlicht de bewijslast voor eiser, maar keert de bewijslast niet om; omkering van het bewijsrisico vindt niet plaats.