Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/29
29 Verlichten van bewijslast voor eiser
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691975:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
‘Enige objectivering van de – subjectieve – klachten is echter wel vereist. Daarvoor is noodzakelijk en voldoende dat bij zorgvuldige beoordeling van alle (medische) informatie kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.’ (HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:ZC2654, NJ 1998/624 (Vehof/Helvetia)). Het bestaan van klachten kan worden aangenomen als een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten aanwezig is, terwijl die klachten op zichzelf door de aanrijding veroorzaakt kunnen worden (o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 20 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1661).
Bijv. HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054, NJ 2001/433 (Zwolsche/De Greef).
HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654, NJ 1998/624 (Vehof/Helvetia). De Hoge Raad vervolgt: ‘Aan een benadeelde die blijvend letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. De redelijke verwachting van de rechter ten aanzien van de toekomstige ontwikkelingen (art. 6:105 BW) is bepalend.’ De rechter zou ook met vermoedens kunnen werken.
HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8742, RvdW 2007/493 (X/Aegon).
HR 28 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1507, NJ 1995/141 (Krassenburg/Stad Rotterdam).
Betwist een gebruiker de aldus aannemelijk gemaakte energieafname, dan zal deze daar concrete feiten en gegevens tegenover moeten stellen waaruit blijkt dat van een andere berekening moet worden uitgegaan (Hof ’s-Hertogenbosch 24 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1758, Hof Arnhem-Leeuwarden 3 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7112 en Hof Amsterdam 21 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4057).
De bewijslast voor eiser kan ook worden verlicht, in gevallen waarin het moeilijk voor eiser is objectief bewijs te leveren.
Voorbeelden
“Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en de bewijslast betreffende het causaal verband tussen het ongeval, de klachten en de schade [whiplash, WtS] in beginsel op eiser rust, met dien verstande dat in een zaak als de onderhavige aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen mogen worden gesteld: het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten staat niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is.”1,2 “Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering.”3
De bewijslast bij de vraag of sprake is van diefstal wordt op de verzekerde gelegd, indien de verzekeraar deze gemotiveerd betwist.4 Aangezien het voor de verzekerde moeilijk is volledig en objectief bewijs te leveren, behoort op grond van jurisprudentie een tussenoplossing tot de mogelijkheden, waarbij het bewijsrisico blijft bij de verzekerde die een beroep doet op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, maar de bewijslast voor de verzekerde wordt verlicht. Gaat het om gestolen roerende zaken, dan is aanvaard dat de verzekerde kan volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de goederen zijn eigendom zijn en dat zij zijn gestolen.5
“In het geval dat het enige controlemiddel van de energieleverancier (de elektriciteitsmeter) niet meer betrouwbaar is als gevolg van manipulatie en correcte meting onmogelijk is gemaakt, mag aan het bewijs van de omvang van de energieafname geen al te zware eisen worden gesteld en kan de leverancier volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken.”6