In de schriftuur is abusievelijk tweemaal een middel 4 genummerd.
HR, 21-05-2019, nr. 17/03450
ECLI:NL:HR:2019:773
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
17/03450
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:773, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑05‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2017:3451, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:247
ECLI:NL:PHR:2019:247, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑03‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:773
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen (poging tot) diefstal met braak, meermalen gepleegd in bedrijfspanden in Amstelveen (art. 311.1 Sr). 1. Verschillende bewijsklachten. 2. Vordering b.p. Schade aan bij schoonmaakwerkzaamheden gebruikte stofzuiger aan te merken als rechtstreekse schade a.g.v. inbraak? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03450
Datum 21 mei 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2017, nummer 23/001890-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019.
Conclusie 26‑03‑2019
Inhoudsindicatie
CAG onder meer over de vordering van de benadeelde partij. Kan ook de schade aan de stofzuiger, die is gebruikt bij het opruimen na een inbraak, als rechtstreekse schade gelden?
Nr. 17/03450 Zitting: 26 maart 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 3 juli 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens onder 1 primair “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 2 “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd” en onder 3 “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd en poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de teruggave gelast van een aantal voorwerpen, beslist op vorderingen van benadeelde partijen en dienovereenkomstig betalingsverplichtingen opgelegd aan de verdachte, een en ander zoals nader in het arrest is vermeld. Ook heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, een gevangenisstraf van 1 maand.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam , heeft zeven1.middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. In het voorjaar van 2015 hebben er in een tijdsbestek van iets minder dan twee weken meerdere inbraken plaatsgevonden in en rondom de omgeving van het Amsterdamse bos te Amstelveen. Zowel op 12 als 14 januari is er ’s nachts ingebroken bij [benadeelde 1] . In de nacht van 22 januari is gepoogd in te breken in een bedrijfspand van [slachtoffer 1] en is er ingebroken bij [slachtoffer 2] . Een dag later, op 23 januari, is er ’s nachts ingebroken bij hockeyclub [benadeelde 2] . Weer een dag later, in de nacht van 24 januari, is er ingebroken bij [benadeelde 3]2., waar de verdachte samen met een mededader op heterdaad is aangehouden. Beiden hebben deze inbraak bekend. Het hof heeft de verdachte voor deze inbraak veroordeeld onder feit 1. Het hof heeft daarnaast bewezen verklaard dat de verdachte en diens mededader ook degenen zijn geweest die de eerdere inbraken en de poging daartoe hebben gepleegd (feiten 2 en 3).
4. Bewezenverklaringen en bewijsmiddelen
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1 primair:
hij op 24 januari 2015 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in [benadeelde 3] (vestiging [a-straat 1] ) heeft weggenomen geld en goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde 3] (vestiging [a-straat 1] ), waarbij hij verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot voornoemd [benadeelde 3] hebben verschaft door middel van braak van een raam en een rolluik van voornoemd [benadeelde 3] ;
2:
hij op tijdstippen in de periode van 12 januari 2015 tot en met 14 januari 2015 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in [benadeelde 1] (vestiging [b-straat 1] ) heeft weggenomen in totaal twintig handterminals (merk Cat) en een geldbedrag van 495 euro, toebehorende aan [benadeelde 1] (vestiging [b-straat 1] ), waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een ruit van voornoemd [benadeelde 1] ;
3:
hij op tijdstippen in de periode van 22 januari 2015 tot en met 23 januari 2015 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in sportcomplexen (vestiging [c straat] ) heeft weggenomen een geldlade toebehorende aan [benadeelde 2] en een geldbedrag van 400 euro en een laptop (merk HP) en een pc (merk ACER) en blikjes drinken, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van een raam van eerdergenoemde sportcomplexen;
en
hij op 22 januari 2015 te Amsterdam , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot voornoemd bedrijfspand te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader naar voornoemd bedrijfspand is toegelopen, waarna hij, verdachte, en zijn mededaders met een steen een raam van voornoemd bedrijfspand hebben kapot gegooid.”
4.2. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende door het hof uit de bijlage van het vonnis van de rechtbank overgenomen, doch deels, door weglating of aanvulling, aangepaste bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015018642-1 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerd blz. 4 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven:
Ik ben de uitbater van het [benadeelde 3] in het Amsterdamse Bos, gelegen aan de [a-straat 1] te Amstelveen.
Op 23 januari 2015 heb ik het pand netjes opgeruimd en goed afgesloten achtergelaten. Ik heb het alarmsysteem ingeschakeld en alle rolluiken dichtgedaan. Op 24 januari 2015 omstreeks 03.30 uur kreeg Europac een alarmmelding binnen.
Ik ben ter plaatse gegaan. Ik zag dat het rolluik van het verkoopluik stuk was. Er ontbreekt een stuk rolluik aan de bovenzijde. Het is ze gelukt om het rolluik aan de onderzijde omhoog te duwen. Het rolluik hebben ze daarna aan de onderzijde gestut met een plank. Ik zag dat het verkoopluik, met een raam die opengaat, ingegooid was. Ik denk dat ze een stoeptegel eerst stuk gegooid hebben en daarna de hoek van de steen gebruikt hebben om tegen het raam te slaan. Ik heb het vermoeden dat de jongens via het raam het pand naar binnen zijn gegaan. Ik zag dat er een deken over de rand van het kozijn gelegd was.
Ik begreep van mijn zoon dat de kassalade leeg was. Er zat ongeveer € 25 aan kleingeld in. Het pand is doorzocht. Uit een lade hebben ze kleingeldhouders gepakt. Dat zal ongeveer een bedrag zijn van ongeveer € 75.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-6 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (doorgenummerd blz. 29 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten (of één van hen) voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 24 januari 2015 bevonden wij ons op de [a straat] te Amstelveen. Omstreeks 03.48 uur reden wij langs [benadeelde 3] en hoorden dat bij het voorbijrijden plotseling een luid en zichtbaar alarm afging. Ik zag in het pand een zaklamp schijnen.
Toen wij het pand beschenen zagen wij dat een van de rolluiken geforceerd was en een raam verbroken.
Wij zagen dat er achter het verbroken raam een boodschappentas op de grond lag met daarin diverse goederen. Verder zagen wij dat er meerdere geldlades op de grond lagen.
Wij zagen dat de deur van het babytoilet op slot zat. Wij hebben de deur van het babytoilet geopend. Wij zagen achter de deur twee mannen met hun benen omhoog op de wc en de luiertafel zaten. Tussen hun in hadden zij een rugzak met daarin inbrekersgereedschap.
Later gaven zij op te zijn genaamd: [verdachte] en [medeverdachte] .
Wij hebben [medeverdachte] en [verdachte] aangehouden.
Later bleek dat de inhoud van de tas was: trekstang, schroevendraaier, boormachine, handlamp, slijpmachine, slotentrekker, bouwsleutel.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat de lade onder de bar waar de kassa in zat, leeg was. Ik hoorde de eigenaar van het pand zeggen dat hij de kassa intact en afgesloten had achter gelaten. Ik hoorde de eigenaar zeggen dat het geld dat in de lade bij de ijsmachine hoorde te zitten hier niet meer in zat.
Ik keek in eerder genoemde boodschappentas en ik zag dat hier veel geplastificeerd kleingeld in zat. Ik hoorde de eigenaar desgevraagd zeggen dat het mogelijk het geld kon zijn dat in de lade hoorde te zitten.
Later bleek in de boodschappentas geld en andere goederen uit het paviljoen te zitten.
3. Een proces-verbaal aanhouding met nummer PL1300-2015018642-4 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 2] (doorgenummerd blz. 16 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 24 januari 2015 omstreeks 04.05 uur hield ik op de [a straat] te Amstelveen als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats 1] .
Grond aanhouding: op heterdaad als verdachte van artikel 311 Wetboek van Strafrecht.
4. Een proces-verbaal aanhouding met nummer PL1300-2015018642-2 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerd blz. 20 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 24 januari 2015 omstreeks 04.05 uur hield ik op de [a straat] te Amstelveen als verdachte aan: [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 1991 te [geboorteplaats 2] .
Grond aanhouding: op heterdaad als verdachte van artikel 311 Wetboek van Strafrecht.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-9 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerd blz. 45 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
In het café/restaurant aan de [a straat] trof ik collegae aan. Na onderzoek werd een tweetal verdachten door hen in het pand aangetroffen en vervolgens aangehouden.
Vervolgens verscheen een man die verklaarde mede-eigenaar te zijn van de betreffende horecagelegenheid [benadeelde 3] . Hij gaf op te zijn genaamd [betrokkene 1] . Hij verklaarde mij, verbalisant, dat:
- de kassalade en een zwart bakje, uit de stalen slede welke in de toonbank/bar bevestigd zit, in zijn geheel er uit is genomen en op de vloer is gelegd. De vakjes waar het geld in hoort zijn leeg.
- er voor een ladekast een zwart/grijs/wit geblokte tas staat die niet van hem is. In deze tas zitten onder andere levensmiddelen en een verpakt bedrag aan muntgeld. Deze zijn kennelijk weggenomen uit de ladekast en hebben de daders deze tas ermee gevuld. De inhoud van de tas behoort aan het restaurant in eigendom toe.
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015008779-1 van 14 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerd blz. 8 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 2] , zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [b-straat 1] Pleegdatum: 12 januari 2015
Het bedrijf is eigendom van [benadeelde 1] , [b-straat 1] te Amstelveen.
Op 12 januari 2015 te 03.24 uur ontdekte G4S de inbraak. Het alarm ging af. Ter plaatse gezien dat er een ruit stuk was bij de terrasingang.
Iemand heeft zich via de achterzijde van het bedrijf de toegang verschaft tot het bedrijf. De daders zijn het bedrijf binnen gekomen d.m.v. een deur en kennelijk door gebruik te maken van een steen.
De weggenomen goederen bevonden zich in een kast onder de bar.
De daders zijn zichtbaar op de camerabeelden.
Op deze usb staan de camerabeelden van de inbraak op 12 januari 2015 en die van 14 januari 2015.
De daders van de 14 januari 2015 zijn dezelfde als die van 12 januari 2015.
Uit het bedrijf is het volgende weggenomen:
10 X Telefoon-communicatieapparatuur, Cat Cat zwart € 495,-
Opmerking verbalisant: de aangifte van de inbraak op 14 januari 2015 is gevoegd bij dit proces-verbaal.
6a. Een geschrift, zijnde een afschrift van aangifte gedaan door [betrokkene 2] , met nummer PL13AD-201501195 van 14 januari 2015, op ambtseed opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (doorgenummerde blz. 14-15).
Dit geschrift houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bedrijfsnaam : [benadeelde 1]
Pleegplaats : [b-straat 1] te Amstelveen
Omschrijving voorval : Omstreeks 4 uur vannacht, 14 januari 2015, is het inbraak alarm afgegaan. De beveilingsdienst heeft toen de politie gebeld, die langs is gekomen en geconcludeerd heeft dat er een inbraak heeft plaatsgevonden.
Gestolen: : Wederom 10 gloednieuwe handterminals, merk Cat gestolen.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015008779-3 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerd blz. 51 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik heb de camerabeelden ter beschikking gekregen afkomstig van aangeefster [betrokkene 2] . De beelden zijn opgenomen op 12/1/2015 en 14/1/2015 aan de buiten en binnenzijde van perceel [b-straat 1] te Amstelveen, alwaar is gevestigd [benadeelde 1] .
Inbraak 12 januari 2015
Twee personen komen aanlopen over een leeg terras.
NNI is gekleed in een blauwe trainingsbroek met witte strepen op de zijkant, draagt een donkere zogenaamde Canada Goose jas kort model en wit/grijze sportschoenen.
In dezelfde kleding is de verdachte [medeverdachte] op 24 januari 2015 op heterdaad aangehouden ter zake inbraak bedrijf.
NN2 is gekleed in een zwarte gewatteerde korte jas, lichte broek en witte sportschoenen. Het postuur, houding en de manier van lopen komt overeen met die van de verdachte [verdachte] die samen met de verdachte [medeverdachte] op 24 januari 2015 is aangehouden ter zake inbraak bedrijf.
Beide mannen lopen over het terras met zaklampen. NN2 loopt het terras af en schijnt met de zaklamp op de straatklinkers. NNI heeft in zijn rechterhand een voorwerp gelijkend op een baksteen/straatklinker en geeft deze aan NN2. NN2 gooit met zijn rechterhand de steen in de richting van het perceel. NNI pakt vanuit het kastje op het terras een voorwerp en gooit deze tevens richting het perceel. Vervolgens neemt hij een aanloop en maakt trappende bewegingen naar het perceel. Beide personen maken trappende bewegingen naar het perceel. Er komt glas op de grond terecht.
Inbraak 14 januari 2015
NN2 gooit tweemaal een voorwerp gelijkend op een steen/tegel richting het perceel. NN2 gooit zesmaal een voorwerp gelijkend op een baksteen naar het perceel. Maakt een aantal trappende bewegingen naar het perceel. Lijkt door een deur of raam te trappen.
NN2 verricht handelingen bij het perceel en stapt het perceel in en stapt er weer uit. NNI verschijnt ook in beeld en beide stappen het perceel in.
Camera opstelling in perceel [b-straat 1] Amstelveen:
Dat beide mannen binnen komen middels verbreking van het raam in de toegangsdeur. Het licht aan gaat en beide mannen het perceel betreden.
Dat beide mannen door het vernielde raam het perceel verlaten met beide een zak/tas in hun handen.
Beide mannen betreden door het vernielde raam wederom het perceel.
Beide mannen verlaten door het vernielde raam het perceel.
8. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-19 van 24 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerd blz. 59 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik ben vandaag, 24 januari 2015, belast geweest met het verhoren van de verdachte [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] tijdens het verhoor een blauwe trainingsbroek van het merk Adidas droeg. Ik zag dat op de zijkanten van de broek drie witte strepen verticaal op de broekspijpen zaten. Ik zag dat [medeverdachte] lichtgrijze/donkergrijze schoenen met oranje accenten droeg van het merk Nike. Ik zag dat hij een zwart gebreid vest droeg. Ik zag dat in de fouilleringszak een zwarte jas zat van het merk Canada Goose.
Ik keek op 24 januari op het politiebureau camerabeelden uit. Verbalisant [verbalisant 8] verklaarde mij dat deze beelden inbraken betreffen op de [b-straat 1] te Amstelveen. Ik zag dat de kledij bij één van de jongens geheel overeen kwam met de kleding die [medeverdachte] tijdens het verhoor en de fouillering droeg. Namelijk exact dezelfde blauwe Adidas broek met 3 witte strepen aan de zijkanten, de licht grijze/donker grijze met oranje Nike schoenen en zwarte canada Goose jas.
Vandaag ben ik belast geweest met het verhoren van verdachte [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] een gedrongen bouw had. Ik zag dat hij brede schouders had. Ik zag zijn armen licht gebogen waren. Ik vond hem een krachtige bouw hebben.
Ik zag tijdens het uitkijken van de eerder genoemde camerabeelden nog een verdachte. Ik zag dat deze verdachte korter was dan de eerder genoemde verdachte die de kleding droeg die exact overeenkwam met de kleding die [medeverdachte] droeg tijdens het verhoor. Ik zag dat deze verdachte een gedrongen bouw had gelijkend op die van de verdachte [verdachte] . Ik vind de krachtige gedrongen bouw en houding gelijkend op die van de verdachte [verdachte] .
9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015008779-5 van 31 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerd blz. 146 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015 kwam aangever [betrokkene 2] camerabeelden brengen behorende bij haar aangifte betreffende de inbraak van 12 januari 2015.
De eerder aangeleverde camerabeelden vertoonden niet de binnenkomst van de daders. Ik keek de aangeleverde beelden uit.
Op de camerabeelden zijn de twee daders te zien. Ik kan de daders als volgt omschrijven:
Dader 1 : Blanke huidskleur, lang en slank postuur, smal kortgeschoren baardje (zichtbaar op foto 5), blauwe trainingsbroek aan met drie witte verticale strepen lopend over de zijkanten van de trainingsbroek (zichtbaar op foto 2) en gelijkend op blauwe trainingsbroek welke verdachte [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding aan had, blauwe muts met wit met rode sterren erop gelijkend op de muts van bijlage 2, foto 2 waarover in het proces-verbaal van bevindingen PL 1300- 2015018642-36 wordt gesproken, langer en slanker als dader 2, zwarte jas aan, donkerkleurige schoenen aan.
Dader 2: Blanke huidskleur, breed krachtig postuur, rond/vol gezicht (zichtbaar op foto 3 en 4, grijze joggingbroek, zwarte sportschoenen, zwarte jas met horizontale stiksels, en een blauwe capuchon op.’
Qua baard, postuur en houding komt dader 1 overeen met verdachte [medeverdachte] . Qua postuur, houding en gelaatsvorm komt dader 2 overeen met verdachte [verdachte] . Ik wil opmerken dat de daders qua postuur houding en enkele kledingstukken (blauwe trainingsbroek) blauwe muts met sterren, grijze joggingbroek, zwarte jas met horizontale stiksels precies overeenkomen met de daders zichtbaar op de camerabeelden van de inbraak [benadeelde 1] van 14 januari 2015.
10. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-29 van 25 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (doorgenummerd blz. 69).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Bij het bekijken van de fouilleringszakken van de aangehouden verdachten zag ik dat beiden in het bezit waren van een onbeschadigde telefoon van het merk Cat.
Bij de verdachte [verdachte] heb ik twee telefoons aangetroffen en bij verdachte [medeverdachte] één.
Uit de fouillering van [verdachte] :
- 4912998, HTC.
- 4913000, Cat B15q.
Uit de fouillering van [medeverdachte] :
- 4913013. Cat B15q.
11. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-37 van 30 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerd blz. 143 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015 heb ik van aangever [betrokkene 2] twee overzichten gehad van welke smartphones er zijn weggenomen. Op de overzichten staan de serienummers vermeld. De smartphones van overzicht 1 zijn op 12 januari 2015 weggenomen en de smartphones van overzicht 2 zijn op 14 januari 2015 weggenomen.
De smartphone die onder verdachte [medeverdachte] in beslag is genomen (goednummer 4913013) heeft volgens het uitlezingsrapport van de digitaal rechercheur het volgende serienummer B15Q1435002970. Op overzicht 2 staat dit serienummer vermeld als gestolen goed.
De smartphone die onder verdachte [verdachte] in beslag is genomen (goednummer 4913000) heeft volgens het uitlezingsrapport van de digitaal rechercheur het volgende serienummer 315Q1447000978. Op overzicht 2 staat dit serienummer vermeld als gestolen goed.
12. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015018642-36 van 30 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerd blz. 139 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 30 januari 2015 heb ik een onderzoek ingesteld naar de in beslag genomen mobiele telefoons, te weten Cat (goednummer 49-1-3000).
Het onderzoek naar de mobiele telefoon 4913000 heeft video 1552939523.dthumb opgeleverd. Op het filmpje is een man te zien die ik herken als verdachte [medeverdachte] .
Op het filmpje is te zien dat [medeverdachte] een muts op zet. Een afdruk van [medeverdachte] met zijn muts op is te zien op bijlage 2, foto 2. De muts kan ik als volgt omschrijven: donkerblauwe muts met twee horizontale lagen met sterren waarvan de onderste sterren rood zijn en de bovenste sterren wit. Bovenop de muts is een wit met rode gespikkelde bol te zien. De onderkant van de muts heeft een wit met rode horizontale band.
Ik heb de camerabeelden van de inbraak [b-straat 1] te Amstelveen van 12 januari 2015 bekeken en daarop zag ik dat de dader een gelijkende muts op heeft als welke [medeverdachte] op bijlage 2, foto 2 op heeft.
Ik heb de camerabeelden van de inbraak [b-straat 1] te Amstelveen van 14 januari 2015 bekeken en daarop zag ik dat de dader een gelijkende muts op heeft als welke [medeverdachte] op bijlage 2, foto 2 op heeft.
13. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015017791-1 van 26 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12] (doorgenummerd blz. 122 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [c-straat 1] te Amstelveen.
Pleegdatum: 23 januari 2015
Ik ben namens de benadeelde [benadeelde 2] , gerechtigd tot het doen van aangifte. Het sportcomplex is eigendom van [benadeelde 2] . Het sportcomplex is voorzien van een alarm. Het alarm is afgegaan om 01.45 uur. Ter plaatse bleek dat het raam was ingegooid. Vermoedelijk had de dader eerst d.m.v. een breekijzer de schuifpui proberen open te breken. Aan de schuifpui is aan beide zijden zichtbaar braakschade te zien. Dit is vermoedelijk niet gelukt en hebben zij vervolgens het raam ingeslagen. Uit het sportcomplex is het volgende weggenomen: geldlade zwart. Verder is nog geprobeerd de kluis open te breken, echter is dit niet gelukt. Van de inbraak zijn camerabeelden beschikbaar. De tijdstippen van de beelden kloppen niet met de werkelijke tijden.
14. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015017791-3 van 1 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13] (doorgenummerd blz. 150 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg camerabeelden tot mijn beschikking afkomstig van aangever [betrokkene 3] De beelden zijn opgenomen op 23 januari 2014 (de rechtbank leest: 2015) aan de binnenzijde van de [c-straat 1] te Amstelveen, alwaar gevestigd Hockeyclub [benadeelde 2] .
De verdachten zagen er als volgt uit:
NNI “man”
- droeg een muts
- droeg een winterjas met capuchon met bont
- droeg handschoenen
NN2 “man”
- Baardgroei
- droeg een muts met een bolletje bovenop
- droeg een winterjas met een capuchon. Op de achterzijde van de capuchon zit een opvallend rechthoekig horizontaal labeltje
- droeg handschoenen
- droeg Nike sneakers
De vorm van de muts en het rechthoekige embleem op de capuchon van de jas van NN2, is gelijkend op de muts en de jas gedragen door de verdachte te zien op bijlage IA van proces-verbaal nummer PL1300-2015008779-3 (de rechtbank begrijpt ter zake de inbraak op 12 januari 2015 in [benadeelde 1] te Amstelveen). Het model en het merk schoenen gedragen door NN2 is gelijkend op de door de verdachte [medeverdachte] gedragen schoenen zoals te zien is op bijlage IA van proces-verbaalnummer PL1300-2015018642-19 (de rechtbank begrijpt gedragen door verdachte [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding op 24 januari 2015). Daarbij wil ik opmerken dat de samenstelling van de verdachten, qua postuur, gelijkend is op de samenstelling zoals omschreven in proces-verbaal nummer PL1300-2015008779-5. (hof: zie bewijsmiddel 9 betreffende onder meer de op de camerabeelden waargenomen gelijkenis van de daders van de inbraken bij [benadeelde 1] op 12 en 14 januari 2015)
15. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015023466-1 van 30 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] (doorgenummerd blz. 126 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 4] , zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [c-straat 1] te Amstelveen.
Pleegdatum: 22 januari 2015
Ik ben namens de benadeelden Gemeente Amsterdam en [slachtoffer 2] gerechtigd tot het doen van aangifte. Het sportcomplex is eigendom van Gemeente Amsterdam .
Op 22 januari 2015 omstreeks 11.00 uur ontdekt dat er braakschade was en dat er goederen waren weggenomen.
Tussen 03.00 en 04.30 uur heeft iemand via de achterzijde van het sportcomplex zich toegang verschaft tot het sportcomplex. De dader is het complex binnen gekomen d.m.v. een raam, kennelijk door gebruik te maken van een steen. Ik zag de steen binnen liggen. Ik zag dat de daders vermoedelijk met de door mij aangetroffen steen een raam (dubbel glas) hebben vernield.
De weggenomen goederen bevonden zich in de kantine:
Uit het sportcomplex is het volgende weggenomen:
- euro muntgeld (400 euro)
oude laptop (volgens aangever vrij zeker HP)
- recente PC (volgens aangever vrij zeker Acer)
- mogelijk blikjes drinken uit koelkast.
16. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2015023466-2 van 1 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerd blz. 163 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek aangeleverde camerabeelden opgenomen op 22 januari 2015 van 03.00 uur tot 03.57 uur in de [slachtoffer 2] . Op de camerabeelden zijn de twee daders te zien.
Dader 1 : lang en slank postuur, trainingsbroek met witte verticale strepen over zijkant, gelijkend op trainingsbroek welke verdachte [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding aan had, muts op met sterren en bolletje op de bovenkant, hoge sportschoenen gelijkend op schoenen welke verdachte [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding aan had, jas met een zichtbaar embleem op achterkant, langer en slanker dan dader 2.
Dader 1 heeft een hard plastic geblokte boodschappentas bij zich gelijkend op de hard plastic geblokte boodschappentas welke is aangetroffen in [benadeelde 3] tijdens de aanhouding van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . Qua postuur en houding komt dader 1 overeen met [medeverdachte] .
Dader 2: breed, krachtig postuur, joggingbroek, sportschoenenjas met bont op de capuchonrand en met rond embleem op de rechter mouw gelijkend op de jas welke verdachte [verdachte] tijdens zijn aanhouding aan had, capuchon op, masker voor het kaak en neus.
Qua postuur (breed en krachtig), houding (lichtelijk holle onderrug, armen iets gebogen en iets van lichaam af) komt dader 2 overeen met [verdachte] .
17. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2015018198-1 van 23 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15] (doorgenummerd blz. 110 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 5] , zakelijk weergegeven:
Plaats object: [d-straat 1] te Amsterdam
Pleegdatum: 22 januari 2015
Ik ben namens de benadeelde [slachtoffer 1] gerechtigd tot het doen van aangifte.
Het bedrijf is eigendom van [slachtoffer 1] te Amsterdam . Het bedrijf is genaamd [A]
Op 22 januari 2015 omstreeks 07.20 uur kwam ik aan bij [A] . Ik ben via de hoofdingang naar binnen gegaan. Aan de zijde van de [d straat] zijn er meerdere ramen. Ik zag bij één van de ramen dat het raam versplinterd was. Ik heb de camerabeelden bekeken. De beelden lopen ongeveer 10 minuten voor. Op 22 januari 2015 omstreeks 01.30 uur zag ik dat er 2 mannen lopen. Ik zag dat één man met een zaklamp scheen. Ik zag dat beide mannen het pand naar binnen keken. Ik zag dat zij aan de deurklink voelden.
Ik omschrijf NNI als een man met gemiddelde lengte 170-180 cm lang, ik schat de leeftijd tussen de 20 en 40 jaar. NNI droeg een donkere jas, donkere broek en donkere schoenen.
NN2 omschrijf ik als een man met een gemiddelde lengte 175-190 cm lang, ik schat de leeftijd tussen de 20 en 40 jaar. NN2 droeg een donkere jas, lichtkleurige broek.
Beide mannen droegen handschoenen.
Aan de buitenzijde van het raam lag een lichtgrijze betonklinker.
Van de daders heb ik camerabeelden beschikbaar. Ik heb 3 foto’s uitgeprint. Hierop zijn de daders te zien. Deze foto’s duid ik aan als foto 3, 4 en 5.
18. De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 9 april 2015, dat op de bij de aangifte van [betrokkene 5] gevoegde foto’s 3 en 5 (blz. 115 en 117) is te zien dat één van de twee mannen een muts met sterren en een bol draagt.
19. Een proces-verbaal met nummer 2015018642 van 27 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 16] (doorgenummerd blz. 179).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Dit gsm-toestel werd op 25 januari 2015 in beslag genomen (het hof begrijpt uit bewijsmiddel 11: onder de verdachte [medeverdachte] )
Merk en type: Caterpillar B15Q
Serienummer: B15Q1435002970
Slot 1 : telefoonnummer [telefoonnummer 1]
20. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015018642 van 8 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 17] (ongenummerd in dossier).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Blijkens de historische telecomverkeersgegevens heeft het telefoonnummer [telefoonnummer 1] een registratie op 22 januari 2015 te 01.00 uur en 01.02 uur waarbij de cell-id 618044471 en cell-id 618044472, beiden gelegen op de zendmastlocatie Jaagpad te Amsterdam , werden aangestraald.
De afstand tussen de zendmastlocatie en de plaats van de inbraak op de [d straat] te Amsterdam is ongeveer 500 à 1000 meter.”
5. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring van feit 1 en bevat de klacht dat deze getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet toereikend is gemotiveerd, omdat geen sprake is van een voltooide diefstal.
5.1. Het hof heeft – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – de volgende overweging aan het bewijs gewijd:
“De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben in de nacht van 24 januari 2015 omstreeks 03.30 uur tezamen en in vereniging ingebroken in [benadeelde 3] , gelegen in het Amsterdamse Bos. Zij zijn toen op heterdaad aangehouden en hebben de inbraak bekend. De verdachte en [medeverdachte] hebben onder andere het raam van het verkoopluik met een steen ingegooid om binnen te komen. Eenmaal binnen hebben zij met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening diverse goederen in een geblokte boodschappentas gestopt en deze bij de uitgang van het pand klaargelegd om mee te nemen.”
5.2. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat voor wegnemen in de zin van art. 310 Sr sprake moet zijn van het in eigen bezit brengen van een goed dat aan een ander toebehoort en dat in het onderhavige geval er nog geen sprake van was dat de verdachte en/of diens medeverdachte als heer en meester over het geld en de goederen, die zij kennelijk in de tas hadden verzameld, konden beschikken en dat dit geld en deze goederen – anders gezegd – nog niet verdwenen waren uit de beschikkingsmacht van de eigenaar.
5.3. De Hoge Raad heeft recentelijk in zijn uitspraak van 4 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1422) het volgende overwogen met betrekking tot de vereisten voor een veroordeling ter zake van een voltooide diefstal als bedoeld in art. 310 Sr:
“2.3. Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst. (Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627
2.4. Het Hof heeft blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2.3 en 2.2.4 is weergegeven, vastgesteld dat de verdachte de in de bewezenverklaring onder 1 vermelde laptop, sieraden en oplader van een mobiele telefoon heeft gepakt en deze in een tas heeft gestopt en dat voormelde goederen in die tas klaar lagen om mee naar buiten te worden genomen. Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de verdachte zich aldus een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft dat de wegneming daarvan - in de zin van art. 310 Sr - was voltooid. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”
5.4. Gelet op deze (met de onderhavige zaak vergelijkbare) uitspraak ben ik van mening dat het oordeel van het hof dat de verdachte geld en goederen heeft weggenomen in de zin van art. 310 Sr, en er dus sprake is van een voltooide kwalificeerde diefstal, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend is gemotiveerd.
5.5. Het eerste middel faalt.
6. Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 2 en bevat de klacht dat het hof op ontoereikende gronden heeft bewezen verklaard dat de verdachte met een ander in totaal twintig handterminals en een geldbedrag van € 495 heeft weggenomen.
6.1. De steller van het middel is kennelijk van oordeel dat uit het als bewijsmiddel 6 gebezigde proces-verbaal van aangifte (zie hierboven onder 4.2) niet anders kan worden afgeleid dan dat de op 12 januari 2015 weggenomen goederen (tien handterminals en het geldbedrag) nog steeds in een kast onder de bar lagen en zich dus nog in het bedrijfspand bevonden, zodat ten aanzien daarvan geen sprake kan zijn van een voltooide gekwalificeerde diefstal. Ik kan hem hierin niet volgen en die lezing is ongetwijfeld ook niet conform de lezing die het hof – geenszins onbegrijpelijk - aan dat bewijsmiddel heeft gegeven. Behalve dat wordt gesproken van ‘weggenomen goederen’, volgt uit hetzelfde proces-verbaal van aangifte dat ‘uit het bedrijf het volgende is weggenomen: 10 x Telefoon-communicatieapparatuur, Cat Cat zwart, € 495,- ’. Geheel ten overvloede merk ik tevens op dat het als bewijsmiddel 6a gebezigde afschrift van aangifte ten aanzien van de tweede inbraak op 14 januari 2015 inhoudt: ‘Gestolen: Wederom 10 gloednieuwe handterminals, merk Cat gestolen.’
6.2. Het tweede middel faalt evident.
7. Het derde middel komt op tegen de motivering van het onder 2 bewezen verklaarde.
7.1. Het hof heeft aan het onder 2 bewezen verklaarde de volgende bewijsoverwegingen gewijd:
“Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
In hoger beroep staat niet ter discussie dat zowel op 12 als op 14 januari 2015 rond 3 a 4 uur ’s nachts is ingebroken in [benadeelde 1] in het Amsterdamse Bos te Amstelveen, waarbij er in totaal twintig handterminals/telefoons van het merk Cat zijn weggenomen, alsmede een geldbedrag van € 495,- en waarbij de twee daders van de beide inbraken zichtbaar zijn op camerabeelden.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die beide inbraken hebben gepleegd. Naast het feit dat de inbraken, net als de onder 1 bewezenverklaarde inbraak, zijn gepleegd door twee daders en door middel van het ingooien van een ruit met een steen, in het Amsterdamse Bos in een periode kort voordat de verdachte daar met zijn medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad voor feit 1 is aangehouden, heeft het hof daarbij voorts in het bijzonder in aanmerking genomen dat:
a. bij hun aanhouding op 24 januari 2015 zowel de verdachte als diens medeverdachte [medeverdachte] in het bezit was van een op 14 januari 2015 bij [benadeelde 1] weggenomen telefoon van het merk Cat. Het hof acht dit - anders dan de verdediging - redengevend voor de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte noch diens medeverdachte heeft een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven voor het bezit van de desbetreffende telefoons. Uit de bewijsmiddelen blijkt de onjuistheid van de door de verdachte op 25 januari 2015 gegeven verklaring over verkrijging van de Cat-telefoon via Marktplaats, waardoor hij deze “net twee maanden” (doorgenummerde pagina 76) in zijn bezit zou hebben en daarmee vóór de datum van de wegneming zou hebben verkregen;
b. de aangeefster op de camerabeelden van de inbraken op 12 en 14 januari 2015 heeft waargenomen dat de daders van beide inbraken grote gelijkenis vertonen;
c. verbalisant [verbalisant 10] heeft waargenomen dat de daders van de inbraak op 12 januari 2015 qua postuur, houding en enkele kledingstukken, waaronder een muts met sterren, precies overeenkomen met de daders op de camerabeelden van de inbraak op 14 januari 2015 en dat dader 1 qua baard, postuur en houding overeenkomt met de medeverdachte [medeverdachte] en dader 2 qua postuur, houding en gelaatsvorm overeenkomt met de verdachte;
d. verbalisant [verbalisant 8] heeft waargenomen dat dader 1 op de beelden van de inbraak op 12 januari 2015 dezelfde kleding draagt als waarin de medeverdachte [medeverdachte] op 24 januari 2015 is aangehouden en dat het postuur, de houding en de manier van lopen van dader 2 overeenkomt met de verdachte;
e. verbalisant [verbalisant 9] heeft waargenomen dat de kleding van een van de daders op de camerabeelden van de inbraken van 12 en 14 januari 2015 geheel overeen komt met de kleding die de medeverdachte [medeverdachte] op 24 januari 2015 bij het verhoor en de fouillering door [verbalisant 9] droeg en de bouw en houding van de andere dader op die camerabeelden vond-gelijken op die van de verdachte, zoals door hem waargenomen bij het verhoor van de verdachte op 24 januari 2015;
f. op de onder de verdachte inbeslaggenomen en van [benadeelde 1] afkomstige Cat-telefoon een filmpje is aangetroffen waarop te zien is dat de medeverdachte [medeverdachte] een blauwe muts met sterren op zet die lijkt op de muts die één van daders van de inbraken draagt.”
7.2. Uit de toelichting op het middel maak ik op dat de kern van de klacht is dat het hof de bewezenverklaring van de inbraken bij [benadeelde 1] niet toereikend heeft gemotiveerd, omdat er volgens de steller van het middel onvoldoende direct bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte. Deze klacht faalt. Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen van het hof in samenhang bezien met de bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven onder 4.2, is het hof naar mijn mening niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat de verdachte degene is geweest die samen met een ander de beide inbraken heeft gepleegd.
7.3. Het derde middel faalt.
8. Het vierde middel komt op tegen de motivering van het onder 3 bewezen verklaarde.
8.1. Het hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde de volgende bewijsoverwegingen gewijd:
“Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
In hoger beroep staat niet ter discussie dat op 22 januari 2015 omstreeks 01.30 uur is gepoogd in te breken in een bedrijfspand van [slachtoffer 1] aan de [d straat] te Amsterdam , dat in diezelfde nacht tussen 03.00 uur en 04.30 uur is ingebroken bij [slachtoffer 2] te Amstelveen en dat op 23 januari 2015 omstreeks 01.45 uur is ingebroken bij hockeyclub [benadeelde 2] te Amstelveen. Al deze locaties zijn gelegen in of nabij het Amsterdamse Bos.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] zijn geweest die beide inbraken en de poging tot inbraak hebben gepleegd. Naast het feit dat de inbraken, net als de onder 1 en 2 bewezenverklaarde inbraken, in de nacht zijn gepleegd door twee daders en door middel van het ingooien van een ruit met een steen, in dan wel nabij het Amsterdamse Bos in een periode kort voordat de verdachte daar met zijn medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad voor feit 1 is aangehouden, heeft het hof daarbij voorts in het bijzonder in aanmerking genomen dat:
g. verbalisant [verbalisant 13] heeft waargenomen dat het samenstel van de daders dat zichtbaar is op de camerabeelden van de inbraak bij [benadeelde 2] op 23 januari 2015 qua postuur lijkt op het samenstel van de daders dat zichtbaar is op de camerabeelden van de inbraken bij [benadeelde 1] op 12 en 14 januari 2015, dat de muts en het rechthoekige embleem op de capuchon van de jas van de bebaarde dader die zichtbaar is op de beelden van de inbraak bij [benadeelde 2] lijkt op de muts en de jas van een van de daders die zichtbaar zijn op de beelden van de inbraak op 12 januari 2015 bij [benadeelde 1] en dat het model en het merk van de schoenen van de bebaarde dader die zichtbaar is op de beelden van de inbraak bij [benadeelde 2] lijken op de door de medeverdachte [medeverdachte] bij zijn aanhouding op 24 januari 2015 gedragen schoenen;
h. verbalisant [verbalisant 10] heeft waargenomen dat dader 1 op de camerabeelden van de inbraak bij [slachtoffer 2] op 22 januari 2015 qua postuur overeenkomt met medeverdachte [medeverdachte] , een trainingsbroek en schoenen aan heeft die lijken op de door de medeverdachte [medeverdachte] bij zijn aanhouding op 24 januari 2015 gedragen trainingsbroek en schoenen, dat dader 1 een geblokte plastic boodschappentas draagt die lijkt op de tas die is aangetroffen bij de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op 24 januari 2015 en dat dader 1 een muts met sterren en een bolletje op de bovenkant droeg, naar het hof op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vaststelt: net zoals de medeverdachte [medeverdachte] bij de inbraken op 12 en 14 januari 2015, terwijl verbalisant [verbalisant 10] voorts heeft waargenomen dat dader 2 op de camerabeelden van de inbraak bij [slachtoffer 2] op 22 januari 2015 qua postuur en houding overeenkomt met de verdachte en dader 2 een jas draagt die lijkt op de jas die de verdachte droeg tijdens zijn aanhouding op 24 januari 2015;
i. de poging tot inbraak bij [slachtoffer 1] in dezelfde nacht heeft plaatsgevonden als de inbraak bij [slachtoffer 2] , die - naar het hof zojuist heeft vastgesteld - is gepleegd door de verdachte in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , terwijl op de bij de aangifte namens [slachtoffer 1] gevoegde foto’s van de daders van die poging tot inbraak twee mannen te zien zijn, van wie er één, net als de medeverdachte [medeverdachte] bij de inbraken op 12 en 14 januari 2015 bij [benadeelde 1] en bij de inbraak op 23 januari 2015 bij [benadeelde 2] , maar óók, net als de medeverdachte [medeverdachte] bij de inbraak in diezelfde nacht bij [slachtoffer 2] , een muts met sterren en een bolletje draagt, terwijl de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] een half uur voor de poging tot inbraak een zendmast heeft aangestraald niet ver van de plaats waar die poging vervolgens plaatsvond.
Anders dan de verdediging en de advocaat-generaal, geeft kennisneming van de zich in het procesdossier bevindende, camerabeelden en foto’s, het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de medeverdachte [medeverdachte] de onder 3 bewezenverklaarde feiten met een ander dan de verdachte heeft begaan.
Evenmin brengt hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd omtrent het aanstralen van de telefoon van verdachte ten tijde van één van de inbraken het hof tot een ander oordeel.
Het verweer wordt dan ook verworpen.”
8.2. In de toelichting op het middel wordt ongeveer in dezelfde bewoordingen als in het vorige middel aangevoerd dat het hof ter zake van het tweede feit onder 3, de poging tot inbraak bij [slachtoffer 1] , geen direct bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte heeft vastgesteld en de bewezenverklaring dus niet toereikend heeft gemotiveerd. Gelet op de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen van het hof, in samenhang bezien met de hierboven onder 4.2 weergegeven bewijsmiddelen, meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het hof niet onbegrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd dat het de verdachte is geweest die de poging tot inbraak bij [slachtoffer 1] heeft (mede)gepleegd.
8.3. Het vierde middel faalt.
9. Het tweede als vierde aangeduide middel klaagt dat het hof onder feit 3 het wegnemen van ‘blikjes drinken’ op ontoereikende gronden heeft bewezen verklaard.
9.1. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof het wegnemen van de blikjes drinken enkel heeft doen steunen op het als bewijsmiddel 15 gebezigde proces-verbaal van aangifte, terwijl die getuigenverklaring geen eigen waarneming of ondervinding behelst.
9.2. Dit bewijsmiddel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Als verklaring van [betrokkene 4] , zakelijk weergegeven: (…) uit het sportcomplex is het volgende weggenomen: (…) mogelijk blikjes drinken uit koelkast.”
9.3. Vooropgesteld zij dat voor getuigenverklaringen op grond van art. 342 lid 2 Sv geldt dat meningen, gissingen en conclusies niet zijn toegestaan omdat deze als zodanig geen mededeling van feiten of omstandigheden betreft die de getuige zelf heeft waargenomen of ondervonden. Een mening, gissing of gevolgtrekking is vooral ontoelaatbaar als deze een aan de rechter voorbehouden oordeel bevat.3.Wel kan de rechter op grond van andere bewijsmiddelen (kennelijk) tot het oordeel komen dat een zodanige conclusie terecht is getrokken. De rechter maakt de conclusie dan (impliciet) tot de zijne.4.
9.4. De steller van het middel heeft een punt voor zover hij stelt dat de bewezenverklaring van het wegnemen van de blikjes drinken enkel steunt op de hiervoor weergegeven verklaring van getuige [betrokkene 4] . Deze enkele gissing kan niet redengevend zijn voor de vaststelling dat de verdachte daadwerkelijk de blikjes drinken heeft weggenomen. Behalve de blikjes drinken heeft het hof evenwel ook bewezen verklaard dat de verdachte een geldlade, een geldbedrag van 400 euro, een laptop en een pc heeft weggenomen. Het vervallen van de blikjes drinken uit de bewezenverklaring zou de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit in het geheel beschouwd dan ook geenszins aantasten, zodat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij deze klacht.5.
9.5. Het tweede vierde middel kan niet slagen.
10. Het vijfde middel klaagt dat het hof op ontoereikende gronden de onder 3, tweede feit, tenlastegelegde poging tot bedrijfsinbraak heeft bewezen verklaard.
10.1. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het enige bewijsmiddel dat in verband kan worden gebracht met het kapot gooien van de ruit, zoals is bewezen verklaard, is het als bewijsmiddel 17 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van aangifte. Dit bewijsmiddel houdt als verklaring van [betrokkene 5] , voor zover van belang, het volgende in:
“Op 22 januari 2015 omstreeks 07.20 uur kwam ik aan bij [A] . Ik ben via de hoofdingang naar binnen gegaan. Aan de zijde van de [d straat] zijn er meerdere ramen. Ik zag bij één van de ramen dat het raam versplinterd was. Ik heb de camerabeelden bekeken. De beelden lopen ongeveer 10 minuten voor. Op 22 januari 2015 omstreeks 01.30 uur zag ik dat er 2 mannen lopen. Ik zag dat één man met een zaklamp scheen. Ik zag dat beide mannen het pand naar binnen keken. Ik zag dat zij aan de deurklink voelden. (…) Aan de buitenzijde van het raam lag een lichtgrijze betonklinker.”
10.2. De steller van het middel voert aan dat het hof uit het hiervoor weergegeven bewijsmiddel niet heeft kunnen afleiden dat de verdachte en zijn mededader met een steen het raam van het bedrijfspand hebben kapot gegooid, omdat de aangever op de camerabeelden enkel twee mannen ziet lopen, in het pand naar binnen ziet kijken en aan de deurklink ziet voelen. Een poging tot bedrijfsinbraak kan volgens de steller van het middel dan ook niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
10.3. De steller van het middel is kennelijk van opvatting dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat daadwerkelijk met een steen het raam van het bedrijfspand is ingegooid. Ik denk daar anders over. Uit de hiervoor weergegeven verklaring kan het volgende worden opgemaakt: (i) ’s nachts lopen twee mannen langs het pand, waarbij zij naar binnen kijken, schijnen met een zaklamp en aan de deurklink voelen, (iii) de volgende ochtend is het raam versplinterd en (iv) bij het raam ligt een betonklinker. Dat het hof hieruit afleidt dat er is gepoogd in te breken bij het bedrijfspand acht ik, gelet op deze vaststellingen, geenszins onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik er nog op dat namens de verdachte een ter zake doend verweer niet is gevoerd in hoger beroep, met name niet dat voor het kapotte raam een andere oorzaak dan de voor de hand liggende gang van zaken is aan te wijzen. De bewezenverklaring van het tweede feit onder 3 is dan ook toereikend gemotiveerd.
10.4. Het vijfde middel faalt evident.
11. Het zesde middel klaagt dat het hof op onjuiste, althans onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft geoordeeld dat de door benadeelde partij [benadeelde 3] gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit.
11.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2017 is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Het proces-verbaal (p. 3) houdt daaromtrent het volgende in:
“De voorzitter houdt mondeling kort de inhoud voor van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] .
De gemachtigde van de benadeelde partij [benadeelde 3] deelt mede:
Mijn cliënt wenst zich in hoger beroep opnieuw te voegen in het strafgeding, maar kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in eerste aanleg ten aanzien van haar vordering heeft beslist. De proceskosten dienen verdubbeld te worden, aangezien ik vandaag ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig ben. De wettelijke rente is niet gevorderd. Ik heb verder weinig toe te lichten.
De oudste raadsheer vraagt mij of de stofzuiger is vervangen. De stofzuiger is door mijn cliënt gebruikt om al het glas op te zuigen, met name uit de vrieskist. Dat heeft ervoor gezorgd dat die stofzuiger kapot is gegaan. Het glas is door de filters en de stofzuigerzak heen gegaan. Mijn cliënt heeft dus een nieuwe stofzuiger moeten kopen.”
11.2. Blijkens hetzelfde proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2017 (p. 6) heeft de raadsvrouw van de verdachte het volgende aangevoerd met betrekking tot de gevorderde schade van de stofzuiger:
“Tot slot staat het kapot gaan van de stofzuiger in een te ver verwijderd verband van het ten laste gelegde. De vordering dient voor wat betreft deze schadepost (…) dan ook te worden afgewezen.”
11.3. Het bestreden arrest bevat – voor zover voor de beoordeling van het middel voor belang – de volgende overwegingen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] :
“Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. (…) Naar het oordeel van het hof vloeit ook de schade aan de stofzuiger, die is opgetreden bij en als gevolg van de schoonmaakwerkzaamheden die noodzakelijk waren door het handelen van de verdachte en zijn mededader, rechtstreeks voort uit het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft deze schade onvoldoende betwist.”
11.4. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het klaarblijkelijke oordeel van het hof dat onder rechtstreekse schade in de zin van art. 361 lid 2 onder b Sv mede is te verstaan schade aan een stofzuiger die is opgetreden bij en als gevolg van de schoonmaakwerkzaamheden die noodzakelijk waren door het handelen van de verdachte en zijn mededader, kort gezegd onjuist is omdat weliswaar schoonmaakwerkzaamheden als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt, doch niet (zonder meer) de schade die daarbij aan de daartoe gebruikte apparatuur wordt veroorzaakt.
11.5. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Op grond van art. 51f lid 1 Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn of haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade als hier bedoeld is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de geschonden strafbepaling wordt beschermd.6.Door het vereiste dat de voeging slechts kan geschieden door personen die rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit wordt de primaire kring van voegingsgerechtigden afgebakend.7.Daarnaast zal, op grond van art. 361 lid 2 onder b Sv, de benadeelde partij alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien aan haar rechtstreekse schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Er is dus tevens causaal verband vereist, waarbij het burgerlijke recht als uitgangspunt heeft te gelden.8.Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreekse schade heeft geleden.9.Op grond van art. 361 lid 4 Sv is de beslissing over de vordering van de benadeelde partij met redenen omkleed. De motivering kan summier zijn als de verdachte de vordering niet heeft betwist en de vordering de rechter niet ongegrond voorkomt. Indien het verweer blijft steken in een algemene betwisting van de vordering, stelt de Hoge Raad geen hoge eisen aan de motivering.10.
11.6. Tot zover het wettelijke kader. De vraag is nu of het hof niet op onjuiste gronden of onbegrijpelijk heeft kunnen oordelen dat voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het strafbare handelen van de verdachte en zijn mededader (de inbraak) enerzijds en de door de benadeelde partij aan haar stofzuiger geleden schade anderzijds.
11.7. Mijn ambtgenoot Hofstee heeft onlangs in een uitgebreide conclusie11.de stand van zaken over de (on)mogelijkheden van toewijzing van schade van een benadeelde partij uiteengezet. Ik zal de rechtspraak van de strafkamer van de Hoge Raad die daar aan bod komt hier niet herhalen, maar de conclusie is dat die rechtspraak een beeld laat zien waarin de voorwaarde van “voldoende verband” niet strikt wordt uitgelegd en toerekening van de schade aan de verdachte veelal redelijk wordt geacht. Zo staat de omstandigheid dat de schade mogelijk mede het gevolg is van keuzes die benadeelde partij na het strafbare feit heeft gemaakt, op zichzelf niet aan de aansprakelijkheid van de verdachte in de weg.12.Daarnaast bevat de conclusie van AG Hofstee een mooie uitstap naar de civielrechtelijke benadering van vergoeding van schade naar aanleiding van onrechtmatige daad, die ik hier graag citeer (met weglating van voetnoten):
“34. Omdat de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij dient te worden beoordeeld naar maatstaven van materieel burgerlijk recht, is hier de civielrechtelijke causaliteitsleer belangrijk. Naar heersende opvatting behelst de causaliteit in het aansprakelijkheidsrecht twee toetsen. De vraag óf aansprakelijkheid bestaat, dient te worden beoordeeld aan de hand van een condicio sine qua non-toets. In een tweede stap wordt vervolgens de omvang van de schadevergoedingsverbintenis bepaald aan de hand van het criterium van toerekening naar redelijkheid. In art. 6:98 BW is de toerekeningsleer die met betrekking tot de causaliteit in de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad is ontwikkeld, als volgt verwoord: voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
35. In de civielrechtelijke vakliteratuur worden uit de rechtspraak diverse gezichtspunten afgeleid die bij de beoordeling van de redelijke toerekening een factor van betekenis zijn. Als vertrekpunt wordt daarbij veelal een artikel van Brunner uit 1981 genomen, waarin hij vier of vijf (potentiële) deelregels formuleerde. De eerste daarvan luidt dat naarmate het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is en aldus beter voorzienbaar, toerekening eerder op zijn plaats is (het adequatie-criterium). Andersom is toerekening van meer uitzonderlijke, onwaarschijnlijke gevolgen in redelijkheid minder goed aanvaardbaar. Ten tweede geldt een nabijheidscriterium: naarmate het schadelijk gevolg verder is verwijderd van de onrechtmatige daad waarop de aansprakelijkheid berust, is toerekening minder gerechtvaardigd. Als derde noemde Brunner de in art. 6:98 BW gecodificeerde “aard van de aansprakelijkheid”. Binnen dit nog tamelijk onbepaalde gezichtspunt onderscheidde hij drie factoren: (i) de aard van de geschonden norm; (ii) de mate van schuld van de betrokkene; en (iii) de aard van de activiteit (bedrijfsmatig dan wel particulier) waarbij de schade is toegebracht. Ten vierde achtte hij ook de eveneens in art. 6:98 BW genoemde aard van de schade van belang, waarbij moet worden aangenomen dat (a) dood- en letselschade eerder tot toerekening leidt dan zaakschade, (b) zaakschade eerder dan schade door vermogensverlies en (c) vermogensverlies eerder dan derving van winst. Tot slot plaatste Brunner zelf nog een vraagteken bij het belang van de aanwezigheid van verzekeringen aan de zijde van de aangesprokene en/of de gelaedeerde. In de vakliteratuur wordt thans aangenomen dat dit aspect wel van belang is. Voorts wordt inmiddels onderkend dat ook de proceshouding van de aangesproken partij van enige relevantie kan zijn.”
11.8. Tot slot signaleert Hofstee in zijn conclusie dat de toepassing van de hiervoor weergegeven civiele regels leidt tot toerekening van de door de onrechtmatige daad veroorzaakte schade op een wijze die doorgaans als ruim kan worden aangeduid. In de onderliggende zaak ging het om schade die de benadeelde aan haar paneeldeur had geleden die was veroorzaakt door politie toen deze onderzocht of zich nog daders van de poging tot inbraak boven in de woning van de benadeelde bevonden. De Hoge Raad acht het oordeel van het hof dat voldoende verband bestond tussen de schade en het bewezen verklaarde feit niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en ook niet onbegrijpelijk, nu het hof kennelijk heeft geoordeeld dat die schade is ontstaan doordat de politie op zoek was naar (mede)daders van de inbraak, die zich mogelijkerwijs nog op die bovenverdieping achter die geforceerde deur in de woning van de benadeelde partij bevonden, waaraan niet afdoet dat de schade door het optreden van de politie is ontstaan.13.
11.9. Wat betekent dit alles voor de onderhavige zaak? De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in het kader van schoonmaakwerkzaamheden als gevolg van de diefstal met braak gepleegd door de verdachte en zijn mededader schade geleden aan haar stofzuiger. Deze is (zo valt op te maken uit het proces-verbaal van de terechtzitting) door het opzuigen van glassplinters stuk gegaan en daarom heeft de benadeelde partij een nieuwe stofzuiger aangeschaft. Allereerst is van belang dat de vordering door de verdediging slechts in algemene bewoordingen is betwist (“het kapot gaan van de stofzuiger [staat] in een te ver verwijderd verband van het ten laste gelegde”). Het hof was dus ook niet gehouden tot een uitvoerige motivering van de toewijzing. Past men vervolgens de civielrechtelijke causaliteitsleer toe, dan kan worden vastgesteld dat (i) de schade is veroorzaakt door een door de verdachte gepleegde diefstal met braak, (ii) de concrete schade aan de stofzuiger weliswaar niet voorzienbaar was voor de verdachte, maar hij wel kon voorzien dat er kosten zouden worden gemaakt voor het herstel van door hem veroorzaakte schade, (iii) er sprake is van zaakschade in het kader van schoonmaakwerkzaamheden en (iv) de stofzuiger kennelijk kapot is gegaan door het opzuigen van glassplinters, zodat naar mijn smaak niet kan worden gezegd dat de schade in een te ver verwijderd verband staat tot het bewezen verklaarde feit.
11.10. De slotsom is dat het hof naar mijn oordeel op juiste en niet onbegrijpelijk gronden heeft kunnen oordelen dat de door de benadeelde partij [benadeelde 3] gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 bewezen verklaarde diefstal met braak.
11.11. Ten overvloede merk ik op dat het middel niet is gericht tegen de door het hof aan de verdachte ter zake van de schade van [benadeelde 3] op grond van art. 36f Sr opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag van deze maatregel is gebaseerd op het gehele bedrag van de toegewezen vordering van de benadeelde partij van € 1.319,94. Het rechtens te respecteren belang van de verdachte bij deze klacht in cassatie is daarmee op zijn minst beperkt te noemen.14.
11.12. Het zesde middel faalt.
12. De middelen falen en kunnen – met uitzondering van het zesde middel – worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2019
Raadpleging van het internet leert dat de juiste schrijfwijze is: [benadeelde 3] , dus met een accent aigu op de laatste e. In het arrest van het hof is dat accent steeds weggelaten, dus sluit ik me ter voorkoming van verwarring voor het vervolg aan bij die (niet rijmende) weergave.
Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, achtste druk, Deventer: Kluwer 2018, p. 818-821.
HR 3 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AB8233, NJ 1984/443, HR 24 februari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9737, NJ 1987/1020, HR 12 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1326, NJ 1999/247 en HR 11 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6456, NJ 2002/373.
Vgl. o.m. HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9287 en HR 5 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0502, NJ 2013/113.
Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:118, r.o. 3.7., HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0095, NJ 2011/94, r.o. 3.2.6 en Kamerstukken II 2004/05, 30 143, nr. 3, p. 9 alsook Kamerstukken II 1989/1990, 21 345, nr. 3, p. 11: “In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.”.
Kamerstukken II 1989/1990, 21345, nr. 3, p. 11-12.
Vgl. in dit verband de uitgebreide conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee, ECLI:NL:PHR:2018:998, vanaf nummer 30.
Zie o.m. HR 22 april 2014, ELCI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522, NJ 2016/335.
Vgl. o.m. HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0173, NJ 2008/611, HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7257 en recentelijk HR 20 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1126.
ECLI:NL:PHR:2018:998, voorafgaand aan HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2335.
Daarbij kan onder andere worden gewezen op de zaak waarin de Hoge Raad het oordeel in stand liet dat de door de benadeelde partij met betrekking tot het cilinderslot geleden schade in zodanig verband stond met de bewezen verklaarde diefstal met braak door de verdachte (de benadeelde liet het slot vervangen omdat al haar sleutels weg bleken te zijn), dat die schade redelijkerwijs moest worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht (HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1533, NJ 1999/801). Ook waren in een andere zaak de door de benadeelde partij gemaakte inschrijvingskosten voor een woning “uit de buurt” van de wegens mishandeling veroordeelde verdachte aan hem toe te rekenen (HR 10 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2576).
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2335.
Vgl. o.m. de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt, ECLI:NL:PHR:2019:147 onder 14.