Zie HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159 m.nt. Mevis
HR, 04-09-2018, nr. 16/05593
ECLI:NL:HR:2018:1422
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-09-2018
- Zaaknummer
16/05593
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1422, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:551
ECLI:NL:PHR:2018:551, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1422
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑05‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0319 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NJ 2019/269 met annotatie van N. Rozemond
NbSr 2018/291
Uitspraak 04‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Diefstal d.m.v. inklimming door via dakkoepel restaurant met bovenwoning te betreden, aldaar laptop, sieraden en oplader van mobiele telefoon te pakken en deze in zelf meegebrachte tas te stoppen, waarna die tas op bank in restaurant is aangetroffen, art. 311.1.5 jo. 310 Sr. Voltooide gekwalificeerde diefstal of poging daartoe? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2011:BP2627 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. (voltooide) diefstal a.b.i. art. 310 Sr. Hof heeft vastgesteld dat verdachte de in de bewezenverklaring vermelde laptop, sieraden en oplader heeft gepakt en deze in een tas heeft gestopt en dat voormelde goederen in die tas klaar lagen om mee naar buiten te worden genomen. Mede o.b.v. deze vaststellingen heeft Hof kennelijk geoordeeld dat verdachte zich aldus een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft dat de wegneming daarvan in de zin van art. 310 Sr was voltooid. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. CAG: anders.
Partij(en)
4 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/05593
SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2016, nummer 21/006803-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanig op art. 440, tweede lid, Sv gebaseerde uitspraak als de Hoge Raad gepast voorkomt.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de aan de verdachte onder 1 verweten gedragingen kunnen worden aangemerkt als een voltooid "wegnemen" in de zin van art. 310 Sr.
2.2.1.
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
"primair:
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (restaurant/woning), gelegen aan de [a-straat 1], heeft weggenomen een laptop en/of sieraden en/of een horloge en/of een oplader van een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
subsidiair:
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een pand (restaurant/woning), gelegen aan de [a-straat 1], weg te nemen een laptop en/of sieraden en/of een horloge en/of een oplader voor een mobiele telefoon en/of andere goederen van verdachtes gading, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking of inklimming, een dakkoepel heeft geforceerd en/of (vervolgens) voornoemd pand naar binnen is geklommen en/of genoemde laptop en/of sieraden en/of oplader in zijn, verdachtes, rugzak heeft gestopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 26 juli 2015 te Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand (restaurant/woning), gelegen aan de [a-straat 1], heeft weggenomen een laptop en sieraden en een oplader van een mobiele telefoon, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van aangifte opgenomen in het door verbalisant [verbalisant 1] op 26 juli 2015 opgemaakte proces-verbaal (dossierpagina's 13 en 14), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Ik woon met mijn man en twee kinderen aan de [a-straat 1] te Nijmegen. Mijn man en ik runnen een klein Chinees restaurant. Dit restaurant en keuken bevinden zich op de begane vloer. Ik woon samen met mijn gezin boven de zaak op de eerste etage. De toegang tot de woning is alleen via het restaurant te bereiken, dus er is geen aparte ingang voor de bovenwoning.
Op zondag 26 juli 2015 lagen wij rond 09:30 uur nog te slapen. Ik werd wakker van gestommel voor mijn slaapkamer. Ik hoorde iemand hard lopen. Aan de voetstappen kon ik horen dat het niet mijn oudste zoon of mijn man was. Ik realiseerde me gelijk dat er iemand in mijn woning was.
Ik sprong uit bed en opende mijn slaapkamerdeur. Ik keek in het trappengat en zag een voor mij onbekende man staan.
Ik heb samen met mijn man de man vastgehouden.
Op het moment dat mijn man in de keuken was, had ik de man niet meer stevig vast. Ineens rukte hij zich los en rende hij weg. Ik zag dat de man richting de voordeur rende en zonder aarzeling door de ruit van de voordeur dook.
Op de bank in het restaurant staat een bank. Ik trof daar een tas aan van de man. Hierin zaten mijn laptop, sieraden en een oplader van een Samsung mobiele telefoon. Kennelijk had de man deze klaargelegd om te stelen.
2. Het proces-verbaal van relaas van verbalisanten [verbalisant 2], medewerker van politie, en [verbalisant 3], hoofdagent, opgemaakt op 26 juli 2015 (dossierpagina's 16 en 17), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten voornoemd:
Op zondag 26 juli 2015 omstreeks 09.55 uur waren wij op de [a-straat 1] te Nijmegen. Aldaar zou een woninginbraak hebben plaatsgevonden waarbij de dader zou zijn overlopen.
Ter plaatse aangekomen zag ik, verbalisant [verbalisant 2], in het restaurant een blauwe tas liggen op een rode bank. De bank bevond zich rechts achter in de zaak.
Ik zag dat in de tas een laptop zat. Aangever verklaarde dat zij de tas niet kende, maar dat de laptop van haar was. Verder zag ik in de tas een zwart sieradendoosje met daarin zilverkleurige sieraden. Ook daarvan gaf aangever aan dat deze van haar waren.
Toen ik de keuken inliep zag ik in het plafond een dakkoepel waarvan het openingsmechanisme was verbroken.
Gezien de sporen en de verklaringen van aangever en de getuige vermoed ik dat verdachte via de dakkoepel het pand heeft betreden. Om het pand te betreden heeft verdachte het bedieningswormwiel van de dakkoepel gedemonteerd en is hij langs de koelcel de keuken ingekomen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4], hoofdagent en [verbalisant 5], hoofdagent, opgemaakt op 30 juli 2015 (dossierpagina's 29 tot en met 31 en de met de hand geschreven pagina's 41 en 42) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaringen van getuige
[betrokkene 1]:
V = Vraag verbalisant(en)
O = Opmerking verbalisant(en)
A = Antwoord aangever/benadeelde [betrokkene 1]
V: Kunt u aangeven waar het dakraam dan wel dakkoepel is gevestigd, waar de dader vermoedelijk naar binnen gekomen was?
A: Deze zit in het midden van de keuken en deze was niet beschadigd. Dit raam was de avond voor de inbraak dicht gemaakt, maar nadat de man binnen was geweest stond het raam een klein stukje open.
O: Wij tonen de benadeelde: een Acer laptop, negen stuks (9) oorbellen en een Samsung telefoon oplader.
V: Zijn deze goederen van u en waren deze (gepoogd) weg te nemen door de dader van de inbraak?
A: Ja deze spullen zijn van mij.
4. Het proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6], hoofdagent, en [verbalisant 4], hoofdagent, op 28 juli 2015 (dossierpagina's 148 en 149), voor inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
V: Wat is er op zondag 26 juli 2015 gebeurd?
A: Ik kwam van een feest. Ik zag een raam open staan, bij een restaurant. Ik ben naar binnen gegaan. Ik zag dat in het restaurant een bar was. Op de bar vond ik een laptop. Ik heb de laptop gepakt en deze in de rugzak gedaan die ik bij me had. Ik viel door het glas van de deur. Ik begon op straat te rennen en toen werd ik opgepakt door de politie."
2.2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:
"De raadsman heeft in hoger beroep de volgende verweren gevoerd - kort en zakelijk weergegeven -:
1. (...)
2. Er is geen sprake van een voltooid delict. De tas, met daarin de goederen die verdachte had gepakt, is - open - aangetroffen op een bank in het restaurant, zodat niet kan worden geoordeeld dat de goederen aan het zicht waren onttrokken, noch dat zij buiten de heerschappij van aangever waren gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
1. (...)
2. Voor wegneming is beslissend dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Verdachte heeft, nadat hij door inklimming het pand was binnengekomen, goederen gepakt en deze in een tas gestopt. De goederen lagen in de tas klaar om mee naar buiten te worden genomen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat verdachte de goederen heeft weggenomen. Daaraan doet niet af dat de weggenomen goederen niet geheel aan het zicht waren onttrokken doordat de tas niet volledig was gesloten.
De verweren worden verworpen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed - een en ander als bedoeld in art. 310 Sr - is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst. (Vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159.)
2.4.
Het Hof heeft blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2.3 en 2.2.4 is weergegeven, vastgesteld dat de verdachte de in de bewezenverklaring onder 1 vermelde laptop, sieraden en oplader van een mobiele telefoon heeft gepakt en deze in een tas heeft gestopt en dat voormelde goederen in die tas klaar lagen om mee naar buiten te worden genomen. Mede op basis van deze vaststellingen heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de verdachte zich aldus een zodanige feitelijke heerschappij over de goederen heeft verschaft dat de wegneming daarvan - in de zin van art. 310 Sr - was voltooid. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in het bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2018.
Conclusie 05‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de vraag of er in onderhavige zaak, verdachte is woning van de slachtoffers na betrapping ontvlucht met achterlating van een rugzak waarin hij een aantal goederen had gestopt, sprake is van een voltooide diefstal, art. 310 Sr. De AG adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep voor zover het hierop gericht is gegrond te verklaren omdat het hof, zonder nadere motivering, uit de bewijsmiddelen niet heeft kunnen afleiden dat de 'wegneming' is voltooid.
Nr. 16/05593 Zitting: 5 juni 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 19 oktober 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens, onder 1 primair, “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming” en, onder 2, “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van honderdvijftig euro en aan de verdachte voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting aan de Staat opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel richt zich op de (motivering van de) hoogte van de opgelegde straf en het tweede middel op de bewezenverklaarde diefstal.
Ik bespreek eerst het tweede middel. Dat bevat de klacht dat uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een voltooide diefstal.
3.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezen verklaard dat:
“hij op 26 juli 2015 te Nijmegen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand (restaurant/woning), gelegen aan de [a-straat 1] , heeft weggenomen een laptop en sieraden en een oplader van een mobiele telefoon, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.”
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte opgenomen in het door verbalisant [verbalisant 1] op 26 juli 2015 opgemaakte proces-verbaal (dossierpagina’s 13 en 14), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik woon met mijn man en twee kinderen aan de [a-straat 1] te Nijmegen. Mijn man en ik runnen een klein Chinees restaurant. Dit restaurant en keuken bevinden zich op de begane vloer. Ik woon samen met mijn gezin boven de zaak op de eerste etage. De toegang tot de woning is alleen via het restaurant te bereiken, dus er is geen aparte ingang voor de bovenwoning.
Op zondag 26 juli 2015 lagen wij rond 09:30 uur nog te slapen. Ik werd wakker van gestommel voor mijn slaapkamer. Ik hoorde iemand hard lopen. Aan de voetstappen kon ik horen dat het niet mijn oudste zoon of mijn man was. Ik realiseerde me gelijk dat er iemand in mijn woning was.
Ik sprong uit bed en opende mijn slaapkamerdeur. Ik keek in het trappengat en zag een voor mij onbekende man staan.
Ik heb samen met mijn man de man vastgehouden.
Op het moment dat mijn man in de keuken was, had ik de man niet meer stevig vast. Ineens rukte hij zich los en rende hij weg. Ik zag dat de man richting de voordeur rende en zonder aarzeling door de ruit van de voordeur dook.
Op de bank in het restaurant staat een bank. Ik trof daar een tas aan van de man. Hierin zaten mijn laptop, sieraden en een oplader van een Samsung mobiele telefoon. Kennelijk had hij de man deze klaargelegd om te stelen.
2. Het proces-verbaal van relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , medewerker van politie, en [verbalisant 3] , hoofdagent, opgemaakt op 26 juli 2015 (dossierpagina’s 16 en 17), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten voornoemd:
Op zondag 26 juli 2015 omstreeks 09.55 uur waren wij op de [a-straat 1] te Nijmegen.
Aldaar zou een woninginbraak hebben plaatsgevonden waarbij de dader zou zijn overlopen.
Ter plaatse aangekomen zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , in het restaurant een blauwe tas liggen op een rode bank. De bank bevond zich rechts achter in de zaak.
Ik zag dat in de tas een laptop zat. Aangever verklaarde dat zij de tas niet kende, maar dat de laptop van haar was. Verder zag ik in de tas een zwart sieradendoosje met daarin zilverkleurige sieraden. Ook daarvan gaf aangever aan dat deze van haar waren.
Toen ik de keuken inliep zag ik in het plafond een dakkoepel waarvan het openingsmechanisme was verbroken.
Gezien de sporen en de verklaringen van aangever en de getuige vermoed ik dat verdachte via de dakkoepel het pand heeft betreden. Om het pand te betreden heeft verdachte het bedieningswormwiel van de dakkoepel gedemonteerd en is hij langs de koelcel de keuken ingekomen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 4] , hoofdagent en [verbalisant 5] , hoofdagent, opgemaakt op 30 juli 2015 (dossierpagina’s 29 tot en met 31 en de met de hand geschreven pagina’s 41 en 42) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaringen van getuige [betrokkene 1] :
V = Vraag verbalisant(en)
O = Opmerking verbalisant(en)
A = Antwoord aangever/benadeelde [betrokkene 1]
V. Kunt u aangeven waar het dakraam dan wel dakkoepel is gevestigd, waar de dader vermoedelijk naar binnen gekomen was?
A: Deze zit in het midden van de keuken en dit was niet beschadigd. Dit raam was de avond voor de inbraak dicht gemaakt, maar nadat de man binnen was geweest stond het raam een klein stukje open.
O: Wij tonen de benadeelde: een Acer laptop, negen stuks (9) oorbellen en een Samsung telefoon oplader.
V: Zijn deze goederen van u en waren deze (gepoogd) weg te nemen door de dader van de inbraak?
A: Ja deze spullen zijn van mij.
4. Het proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] , hoofdagent, en [verbalisant 4] , hoofdagent, op 28 juli 2015 (dossierpagina’s 148 en 149), voor inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
V: Wat is er op zondag 26 juli 2015 gebeurd?
A: Ik kwam van een feest. Ik zag een raam open staan, bij een restaurant. Ik ben naar binnen gegaan. Ik zag dat in het restaurant een bar was. Op de bar vond ik een laptop. Ik heb de laptop gepakt en deze in de rugzak gedaan die ik bij me had. Ik viel door het glas van de deur. Ik begon op straat te rennen en toen werd ik opgepakt door de politie.”
3.3. Het bestreden arrest bevat daarnaast onder meer de volgende bewijsoverweging:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft in hoger beroep de volgende verweren gevoerd - kort en zakelijk weergegeven - :
1. (…)
2. Er is geen sprake van een voltooid delict. De tas, met daarin de goederen die verdachte had gepakt, is - open - aangetroffen op een bank in het restaurant, zodat niet kan worden geoordeeld dat de goederen aan het zicht waren onttrokken, noch dat zij buiten de heerschappij van aangever waren gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
1. (…)
2. Voor wegneming is beslissend dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Verdachte heeft, nadat hij door inklimming het pand was binnengekomen, goederen gepakt en deze in een tas gestopt. De goederen lagen in de tas klaar om mee naar buiten te worden genomen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat verdachte de goederen heeft weggenomen. Daaraan doet niet af dat de weggenomen goederen niet geheel aan het zicht waren onttrokken doordat de tas niet volledig was gesloten.
De verweren worden verworpen.”
3.4. De vraag die het middel opwerpt is of het hof heeft kunnen oordelen dat de goederen, die door de verdachte in een tas zijn gestopt en door hem zijn achtergelaten toen hij op de vlucht sloeg, reeds waren weggenomen in de zin van art. 310 Sr.
3.5. Als algemeen uitgangspunt geldt dat voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed zoals bedoeld in art. 310 Sr onder meer is vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst.1.
3.6. De vraag of al dan niet bewezen kan worden geacht dat een diefstal vooltooid is of is blijven steken in een poging, speelt vooral in die gevallen waarbij de dader zich nog op de plaats van het delict bevindt op het moment dat hij betrapt wordt. Het gaat dan vaak om diefstallen uit zelfbedieningswinkels waarbij er al bepaalde handelingen van toe-eigening hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld doordat de verdachte een artikel uit de schap neemt en in een jaszak of tas doet, maar de kassa nog niet gepasseerd is als dit wordt ontdekt. Is er dan sprake van een voltooide diefstal?
3.7. In zijn in zijn conclusie voorafgaand aan HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206, gaat AG Bleichrodt dieper op deze vraag in. De verdachten in deze zaak hadden in een speelgoedwinkel een spelcomputer in een lege doos van een (veel goedkopere) looptrainer gestopt, met de kennelijke bedoeling alleen de looptrainer bij de winkelkassa af te rekenen. Zij werden betrapt toen de eigenaar van de winkel, na te zijn aangesproken door een medewerker die de wegnemingshandelingen had gezien, hen vroeg de looptrainer weer terug in de doos te doen.
3.8. In zijn conclusie gaat Bleichrodt uitgebreid in op de meer algemene vraag onder welke omstandigheden in dit soort situaties ‘de feitelijke heerschappij’ over een voorwerp aan de rechthebbende is onttrokken casu quo door de dief is verkregen. In zijn analyse zijn de twee factoren die de Hoge Raad in zijn arrest van 22 maart 20112.expliciteert, te onderscheiden. De eerste factor houdt verband met de karakterisering van de wegneming als ‘eigenmachtige inbezitneming’ en ziet met name op het verkrijgingsaspect van de feitelijke heerschappij.3.Het gaat dan om de mate waarin kan worden gezegd dat een verdachte zich de goederen van een rechthebbende heeft toegeëigend, bijvoorbeeld door deze bij zich te nemen of door deze te verplaatsen. De tweede factor betreft het onttrekkingsaspect van de feitelijke heerschappij, oftewel de mate waarin de rechthebbende de greep op het voorwerp heeft verloren. Bleichrodt verwijst ook naar het Duitse recht waarin wordt aangenomen dat van een verandering van de feitelijke heerschappij “eerst dan sprake [kan] zijn indien de dader het goed onder zich genomen heeft en onder normale omstandigheden geen hindernis meer ontmoet (mijn cursivering)”.4.
3.9. In zijn arrest liet de Hoge Raad het oordeel van het hof dat sprake was van een (voltooide) wegneming van de spelcomputer in stand, ondanks het feit dat de spelcomputer zich nog in de winkel bevond en ook ondanks het feit dat de wegnemingshandeling van de verdachten door de medewerker van de winkel was waargenomen. De Hoge Raad overwoog daarbij als volgt:
“2.6. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander in de winkel Intertoys een doos met daarin een looptrainer heeft gepakt, deze heeft meegenomen naar de andere kant van de winkel, aldaar de looptrainer uit de verpakking heeft gehaald en vervolgens heimelijk een Playstation in die lege doos heeft gestopt. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus samen met een ander deze Playstation zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming daarvan - in de zin van art. 310 Sr - was voltooid, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.”5.
3.10. Nu is een verschil tussen voornoemde zaak en de onderhavige, dat winkels doorgaans op zichzelf genomen voor iedereen vrij toegankelijk zijn en ook door iedereen weer vrijelijk kunnen worden verlaten. Aan het onttrekkingsaspect zal dan sneller worden voldaan, namelijk op het moment dat het voor het winkelpersoneel (normaliter) niet meer zichtbaar is dat een voorwerp is gepakt doordat de dader het bijvoorbeeld in zijn zak heeft gestopt, of in een geprepareerde tas of zoals in de hiervoor beschreven zaak in de verpakking van een ander voorwerp.
3.11. Maar ook als het over woningdiefstallen en andere diefstallen op niet vrij toegankelijke plaatsen gaat, laat de jurisprudentie van de Hoge Raad de feitenrechter behoorlijk wat ruimte voor het oordeel dat een verdachte (reeds) de feitelijke heerschappij over een of meerdere goederen van een ander heeft verkregen voordat hij de plaats van het delict heeft verlaten. Dat laat onverlet dat het (ook) in deze jurisprudentie niet altijd evident is, waarom de Hoge Raad in het ene geval oordeelt dat de feitenrechter wel terecht een voltooide wegnemingshandeling heeft aangenomen en in het andere geval een dergelijk oordeel onvoldoende gemotiveerd acht. Twee voorbeelden kunnen als illustratie dienen dat over het oordeel van het hof dat er in casu van een voltooide wegnemingshandeling sprake is geweest, kan worden getwijfeld.
3.12. Het hiervoor reeds genoemde arrest van 22 maart 20116.betrof een zaak waarin de verdachte op een bouwterrein een niet aan hem toebehorende zaagmachine en kabel op de laadvloer van zijn vrachtwagen had geplaatst en vervolgens werd aangehouden toen hij wegrende. Het hof had geoordeeld dat de verdachte de betreffende goederen al voor hij van het betreffende bouwterrein was afgereden had weggenomen als bedoeld in art. 310 Sr. A-G Vellinga meende in zijn voorafgaande conclusie dat dat hiervan (nog) geen sprake was, maar de Hoge Raad besliste dat het oordeel van het hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. Daar tegenover staat een zaak, HR 9 juni 1992, nr. 91.806 (niet gepubliceerd), waarin de verdachte met bij zich gestoken goederen was aangetroffen op het dak van de woning waarin hij had ingebroken. In deze zaak liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand, namelijk dat de verdachte op het moment dat hij werd betrapt nog niet de feitelijke heerschappij over de genoemde goederen had verkregen.7.Deze voorbeelden illustreren dat het onderscheid tussen poging en voltooid delict zo afhankelijk is van de waardering van de feite, dat een marginale toets in cassatie de beslissing van de feitenrechter die enigszins begrijpelijk is in stand laat, welke kant die ook opvalt. Dat betekent dat in twijfelgevallen, zeker als de niet gekozen variant ook ten laste is gelegd8., een cassatieberoep weinig kans van slagen heeft. Men kan zich ook afvragen wat het voor de verdachte nog uitmaakt omdat de vraag of het nu bij een poging is gebleven of dat de diefstal is voltooid qua strafmaat van weinig betekenis zal zijn. Toch wil ik in deze zaak de onderliggende dogmatische vraag nog eens aan de orde stellen. Daarbij wil ik het door AG Bleichrodt hierboven genoemde criterium betrekken, namelijk de mate waarin de dader nog hindernissen ontmoet om met de onder zich genomen goederen weg te komen.
4. Dus terug naar onderhavige zaak. Uit de hierboven onder 3.2. aangehaalde door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte via een dakkoepel het restaurant met bijbehorende woning van de slachtoffers is binnengegaan. Daar heeft hij meerdere aan de slachtoffers toebehorende goederen (een laptop, sieraden en een telefoonoplader) gepakt en in een tas of rugzak gestopt. Deze tas heeft hij op een bank in de restaurantruimte op de begane grond van het pand gelegd, waarop hij naar boven is gelopen (een van de slachtoffers hoort gestommel voor de slaapkamerdeur). Op enig moment is hij door de slachtoffers in het trapgat van de woonruimte van het pand gezien en vervolgens door hen vastgehouden. Op de begane grond heeft hij zich weten los te rukken en is hij door de ruit van de voordeur van het pand naar buiten gevlucht, waarna hij door de politie is aangehouden.
4.1. Op grond van deze bewijsmiddelen heeft het hof zonder meer kunnen vaststellen dat de verdachte – door in het pand van de slachtoffers goederen in zijn rugzak te stoppen – een zekere eigenmachtige inbezitneming heeft bewerkstelligd. Hij heeft goederen verplaatst en in een tas gestopt. Naar mijn mening heeft het hof echter niet zomaar kunnen aannemen dat de verdachte daardoor de goederen al zodanig buiten het ruimtelijke bereik of de invloedssfeer van de slachtoffers had gebracht dat van een voltooide diefstal kan worden gesproken. Daarbij speelt voor mij mee dat uit de vaststellingen van het hof naar voren komt dat de verdachte kennelijk nog bezig was iets van zijn gading in de woning van de slachtoffers te zoeken en toen hij werd betrapt naar buiten is gevlucht. Hij had de tas met goederen nog niet zodanig veilig gesteld dat hij hier gemakkelijk als heer en meester over kon beschikken. Hetgeen zich heeft afgespeeld is naar mijn gevoel daarom meer in de pogingssfeer blijven hangen, dan dat er sprake is geweest van een voltooide diefstal. Aangezien de kern van de delictsomschrijving van art. 310 Sr vanwege het bestanddeel ‘wegnemen’ uiteindelijk toch eerder is gelegen in de onttrekking aan feitelijke heerschappij van de rechthebbende ben ik van mening dat het oordeel van het hof dat de in art. 310 Sr bedoelde wegneming door de verdachte was voltooid, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk is.
4.2. Het tweede middel slaagt.
5. Voor het geval de Hoge Raad tot het oordeel komt dat het tweede middel geen doel treft, bespreek ik nog kort het eerste middel. Dit richt zich in het bijzonder tegen de strafmaatoverweging van het hof die inhoudt dat “het hof […] bij de strafoplegging rekening [houdt] met de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van woninginbraak en belediging van een ambtenaar in functie”. Wat betreft het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft het hof de verdachte veroordeeld voor diefstal met inklimming, maar vrijgesproken van diefstal met braak. Volgens de steller van het middel is het daarom onbegrijpelijk dat het hof de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van woninginbraak heeft betrokken bij het bepalen van de op te leggen straf.
5.1. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit het arrest van het hof niet goed kan worden opgemaakt waarom het hof de verdachte uiteindelijk heeft vrijgesproken van diefstal met braak c.q. verbreking (en voor een bewezenverklaring van diefstal met inklimming heeft gekozen). Op verschillende plaatsen in het arrest stelt het hof immers vast dat de dakkoepel via welke de verdachte het pand van de slachtoffers is binnengegaan was geforceerd c.q. beschadigd (zie o.a. blz. 3 van het arrest). Een en ander laat echter onverlet dat de bewezenverklaring van diefstal met inklimming op zichzelf genomen deugdelijk is. Anders dan de steller van het middel meent, vormt het bovendien geen probleem dat het hof in het kader van de strafoplegging heeft overwogen dat het bij het bepalen van de strafmaat (mede) acht heeft geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van woninginbraak. In de eerste plaats vormt de categorie ‘inbraak’ binnen de LOVS-oriëntatiepunten een hoofdcategorie waar verschillende subcategorieën onder vallen die strikt genomen niet zo kunnen worden gekwalificeerd.9.In de tweede plaats vormt de subcategorie ‘inbraak woning’ – en niet de door de steller van het middel genoemde subcategorie ‘insluiping woning’ – zonder meer de meest voor de hand liggende subcategorie om de in casu bewezenverklaarde diefstal met inklimming in onder te brengen. Anders dan insluiping vormt inklimming bij diefstal immers net als braak en verbreking een strafverzwarende omstandigheid in de zin van art. 311, aanhef en onder 5, Sr.
5.2. Het eerste middel faalt.
6. Het tweede middel treft naar mijn mening doel. Het eerste middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanig op art. 440, tweede lid, Sv gebaseerde uitspraak als de Hoge Raad gepast voorkomt.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑06‑2018
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159 m.nt. Mevis.
Zie conclusie Bleichrodt, ECLI:NL:PHR:2015:2611, onder 8.
Zie conclusie Bleichrodt, ECLI:NL:PHR:2015:2611, onder 9. Zie ook E.J. Hofstee in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, aant. 1 bij art. 310 Sr (actueel t/m 15 mei 2015) waarin hij een eigen nadere omschrijving geeft: “het eigenmachtig en in beginsel eigenhandig bewerkstelligen dat de bezitsband tussen de bezitter en het goed wordt verbroken en wordt vervangen door die tussen de dader (de dief) en het goed.”
Zie voor andere voorbeelden van dit type zaak HR 27 oktober 1998, nr. 108.280 (niet gepubliceerd) en HR 7 november 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC0011, m.nt. G.E. Mulder. Zie tevens HR 6 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3279 en HR 11 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4244.
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159 m.nt. Mevis.
Zie voor andere voorbeelden in dit verband HR 23 november 1942, NJ 1943/43, HR 1 februari 1983, NJ 1983/499, HR 2 juli 1984, NJ 1985/93 en HR 2 december 1986, NJ 1987/589.
In onderhavige zaak is de pogingsvariant subsidiair tenlastegelegd.
Zie p. 11 van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl (geraadpleegd op 30 mei 2018).
Beroepschrift 04‑05‑2017
HOGE RAAD
DER
NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR houdende één middel van cassatie tegen:
Het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle d.d. 19 oktober 2016 bekend onder parketnummer 21/006803-15 gewezen in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter te Arnhem d.d. 16 november 2015 bekend onder parketnummer 05/720175-15;
In de strafzaak tegen:
De heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ([geboorteland]);
Te dezen vertegenwoordigd door mr P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam en bepaaldelijk gevolmachtigd tot indiening van deze schriftuur.
Edelhoogachtbaar College,
De heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ([geboorteland]) — hierna te noemen requirant — en voor deze aangelegenheid domicilie kiezende te (1016 GL) Amsterdam aan het Molenpad 7 ten kantore van zijn raadsman mr P.J. Verbeek die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het opstellen, ondertekenen en indienen van onderhavig schriftuur;
Geeft eerbiedig te kennen:
dat requirant in eerste aanleg bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland te Arnhem op 16 november 2015, in de zaak bekend onder parketnummer 05/720175-15, is veroordeeld tot:
- —
een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden en de betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van een bedrag van € 150,- nu hij werd veroordeeld in verband met het hem ten laste gelegde onder feit 1 primair (diefstal door middel van inklimming) en feit 2 (belediging van een ambtenaar in functie);
dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Zwolle bij arrest d.d. 19 oktober 2016 en bekend onder parketnummer 21/006803-15, appellant veroordeelde tot:
- —
een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) maanden en de betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van een bedrag van € 150,- nu hij werd veroordeeld in verband met het hem ten laste gelegde onder feit 1 primair (diefstal door middel van inklimming) en feit 2 (belediging van een ambtenaar in functie);
dat requirant bij akte ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te Arnhem op 1 november 2016, derhalve tijdig, beroep in cassatie heeft doen instellen tegen voornoemd arrest;
en draagt voor de navolgende twee middelen van cassatie:
Middel 1:
Schending van het recht, meer in het bijzonder van artikel 415 juncto 358 leden 3 en 5 in samenhang gelezen met artikel 415 juncto 359 leden 5 en 8 Sv., althans verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid tot gevolg heeft.
Toelichting:
Namens requirant is ter terechtzitting van het gerechtshof betoogd dat geen sprake kon zijn van het ten laste gelegde braak als bedoeld in artikel 311 Sr., zulks onder verwijzing naar de aan de strafzaak ten grondslag liggende en door de politie opgemaakte stukken. Dit zou, aldus de raadsman van appellant, van invloed moeten zijn op de aan requirant op te leggen zijn straf, dit met inachtneming van de LOVS oriëntatiepunten voor insluiping.
Het gerechtshof is van oordeel, zo moge blijken uit de overwegingen met betrekking tot het bewijs, dat uit het dossier kan worden afgeleid dat een dakkoepel in het plafond van de keuken was geforceerd en dat dat mechanisme niet eerder beschadigd was hetgeen het gerechtshof ertoe doet oordelen dat sprake is van het betreden door middel van inklimming.
Uit de aanvulling als bedoeld in artikel 365a juncto 415 Sv. blijkt dat als bewijsmiddelen worden gebruikt een proces-verbaal van bevindingen waarin wordt gesproken over een ‘openingsmechanisme [dat; PV] was verbroken’ en een ‘bedieningswormwiel van de dakkoepel [dat was; PV] gedemonteerd’.
Zowel inklimming als inbraak is strafbaar gesteld bij het bepaalde bij artikel 311 lid 5 Sr. — en kent derhalve eenzelfde strafbedreiging — maar onderscheidt zich door de braak; waarbij dienaangaande aansluiting kan worden gezocht bij de wet- en regelgeving en jurisprudentie op het gebied van vernieling ex artikel 350 Sr. Zo kan ook het tijdelijk onbruikbaar maken — bijvoorbeeld het demonteren — worden geschaard onder braak als bedoeld in artikel 311 Sr.
Derhalve lijken de overwegingen dat een dakkoepel is geforceerd en dat het mechanisme (a contrario beredeneerd) is beschadigd tegenstrijdig aan het oordeel dat sprake is van inklimming waarbij de verdachte wordt vrijgesproken van de hem ten laste gelegde braak.
Blijkens de strafmotivering (‘oplegging van straf en/of maatregel’) houdt het gerechtshof bij de oplegging van straf rekening met de LOVS-oriëntatiepunten rekening met het feit dat de verdachte wordt veroordeeld in verband met een woninginbraak. Immers, zo is te lezen in het arrest:
‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een restaurant/woning (…) Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van woninginbraak (…).’
Uit de bewezenverklaring alsmede uit de overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde volgt dat het gerechtshof de verdachte veroordeelt in verband met diefstal waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming. Echter, bij de oplegging van de straf lijkt het gerechtshof rekening te houden met het feit dat requirant wordt veroordeeld in verband met inbraak.
Heeft een verdachte baat bij een veroordeling en strafoplegging aangaande inklimming in plaats van inbraak? Met andere woorden, welk belang heeft requirant bij dit mogelijke verzuim van het gerechtshof? Het antwoord kan worden gevonden in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige LOVS-afspraken1.. Blijkens de toelichting van deze oriëntatiepunten zijn er factoren die strafvermeerderende of strafverminderende werking hebben. Eén van deze factoren is de omvang van de schade. En juist deze omstandigheid is aangestipt door de raadsman van appellant ten overstaan van het gerechtshof nu naar zijn inschatting wat betreft de strafhoogte aansluiting moest worden gezocht bij de in de LOVS-oriëntatiepunten genoemde insluiping.
Het gerechtshof heeft door aldus te besluiten geen of in onvoldoende mate inzicht gegeven waarom, in weerwil van hetgeen zijdens de verdediging is bepleit, is gekomen tot de hoogte van de gevangenisstraf. Meer in het bijzonder is het oordeel van het gerechtshof dat wat betreft de hoogte van de straf aansluiting wordt gezocht bij de in de LOVS-oriëntatiepunten genoemde woninginbraak, onbegrijpelijk. Dit heeft ingevolge het bepaalde bij artikel 359 Sv. nietigheid tot gevolg.
Middel 2:
Schending van het recht, meer in het bijzonder van artikel 415 juncto 359 Sv., althans verzuim van vormen waarvan niet-naleving nietigheid tot gevolg heeft.
Toelichting:
Namens requirant is ter terechtzitting van het gerechtshof bepleit dat geen sprake kon zijn van een voltooide diefstal zoals aan hem ten laste gelegd onder feit 1 primair. Het gerechtshof is van oordeel dat — gelijk de bestendige jurisprudentie van uw raad — dat voor wegneming als bedoeld in artikel 310 Sr. beslissend is dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken, dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Vervolgens stelt het gerechtshof vast dat goederen door de verdachte zijn weggenomen nu deze door hem in een tas zijn gestopt en klaargelegd mee naar buiten te worden genomen. Daarbij zou niet afdoen dat de weggenomen goederen niet geheel aan het zicht zijn onttrokken.
Uit de door het gerechtshof gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder bewijsmiddel 1 en 2, volgt dat de tas waarin de aan aangeefster toebehorende goederen zich zouden bevinden, op een bank in het restaurant van aangeefster lag.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de tas met de goederen van aangeefster niet onder requirant is aangetroffen. Gerechtvaardigd kan derhalve worden getwijfeld aan het oordeel van het gerechtshof dat requirant zich een zodanige heerschappij over de goederen heeft verschaft dat kan worden gesproken van een voltooide wegneming als bedoeld in artikel 310 Sr.
De tas met de goederen lagen op een bank in het restaurant toebehorende aan aangeefster waarmee in onvoldoende mate kan worden gesproken over het onttrekken aan de feitelijke heerschappij van deze rechthebbende.
Het oordeel dat sprake is van een voltooide diefstal als bedoeld is derhalve onbegrijpelijk. Ingevolge het bepaalde bij artikel 359 Sv. heeft dit de nietigheid van het arrest tot gevolg.
Op grond van voorgaande wordt derhalve verzocht het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Gaarne zijn requirant en diens raadsman bereid ten overstaan van uw raad deze cassatieschriftuur nader (mondeling) toe te lichten.
Redenen waarom:
Op voormelde gronden namens requirant tot de conclusie wordt gekomen dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd.
Amsterdam, 4 mei 2017
P.J. Verbeek
Bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑05‑2017
Kortgenoemd ‘LOVS-oriëntatiepunten’, te raadplegen via www.rechtspraak.nl, laatstelijk geraadpleegd op 4 mei 2017.