Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/12.5.3
12.5.3 De voorlopige voorziening
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS379564:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Art. 223, lid 1 Rv.
Ktr. Utrecht 1 oktober 2008, LJN BF7386, r.o. 7.5 (X/Fujitsu); Rb. Amsterdam 28 januari 2009, LJN BH5770, r.o. 4.3 (Wincor Nixdorf/Group 4 Securicor); Hof Den Haag 24 augustus 2006, LJN AY7534, r.o. 5 (Layher/Scafom); Hof Den Bosch 23 oktober 2007, LJN BB 6845, r.o. 4.3.4 (Comepsa/X); Rb Rotterdam 1 september 2010LJN BN9644 r.o. 4.14 (MMSConsultancy/Fortis Bank c.s.); Rb Rotterdam 8 september 2010 LJN BN9172r.o. 4.11 (Stichting Belangenbehartiging Gedupeerde Beleggers/Fortis Bank Nederland).
Rb. Arnhem 10 januari 2007,LJN AZ9268(Scotch WhiskyAssociation/Trading c.s.); Rb. Utrecht 29 april 2009, LJN BI4087, r.o. 5.4 (Voltere/Ecoconcern).
Snijders (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 223 Rv aant. 13.
Zie § 14.3.
§ 12.9: rechtsmiddelen.
Art. 337 lid 1 Rv.
HR 6 februari 2009, NJ 2010, 139, r.o. 3.3. (Luchthaven Schiphol/Chipshol III) en HR 22 januari 2010, LJN BK1639, r.o. 2.5. (X/Y)
HR 22 januari 2010, LJN BK1639 r.o. 3.4.3 (X/Y).
Aldus ook Sijmonsma 2010, p. 227-228.
De incidentele vordering en de vordering in conventie en reconventie bieden voldoende adequate mogelijkheden om op het gewenste moment aanspraak te maken op bescheiden. De mogelijkheid om bescheiden op te vragen met een vordering tot treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding1 kan dan ook op zichzelf worden gemist.
Vorderingen tot verstrekking van bescheiden zijn evenwel ook ingediend in de vorm van vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen. In de rechtspraak worden aldus ingestelde vorderingen afgewezen, omdat de verstrekking van bescheiden een definitief karakter heeft en derhalve niet slechts geldt voor de duur van het geding2 en zijn zij soms - overigens zonder debat over de toelaatbaarheid van de mogelijkheid - toegewezen.3 Snijders meent dat art. 223 Rv niet van toepassing is op processuele verrichtingen, zodat niet met toepassing van dit artikel een zuiver processuele beslissing zoals een vordering tot afgifte van bescheiden kan worden ingediend.4 Die uitkomst past bij hetgeen geldt onder de EEX-verordening: daar wordt een vordering tot verstrekken van bescheiden ook niet aangemerkt als een voorlopige maatregel.5 Het afwijzen van de mogelijkheid een provisionele vordering in te dienen, is dan ook logisch.
Toch kon het indienen van een provisionele vordering aanlokkelijk zijn. Aanvankelijk bood de provisionele vordering iets, wat de incidentele vordering, naar hierna zal blijken,6 niet kan bieden: tegen een provisionele uitspraak kon immers naar de letter van de wet steeds ook reeds vóór de einduitspraak hoger beroep ingesteld worden.7 Die mogelijkheid om hoger beroep in te stellen ondermijnt evenwel het vlotte verloop van de procedure. De Hoge Raad heeft de appelmogelijkheid dan ook in twee stappen ingeperkt. Eerst heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat ter gelegenheid van het appel tegen de provisionele uitspraak geen appel tegen andere tussenuitspraken ingesteld kan worden.8 Vervolgens heeft de Hoge Raad uitgemaakt, dat tegen een provisionele uitspraak gericht op instructie van de zaak -behoudens toestemming - geen tussentijds appel kan worden aangetekend.9 Tussen de procesgang voor een incidentele vordering en een provisionele vordering bestaat daardoor geen relevant verschil meer. Waar in de bodemprocedure reeds met een incident om verstrekking van bescheiden gevraagd kan worden en een provisionele vordering, indien wel mogelijk, geen voordelen te bieden heeft, volstaan wat mij betreft ook daarom de incidentele vordering en de vordering in conventie en reconventie.10