Kamerstukken II, 2005/06, 30320, nr. 3, p. 1, 4.
HR (P-G), 06-03-2012, nr. 11/01490
ECLI:NL:PHR:2012:BU3614
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
06-03-2012
- Zaaknummer
11/01490
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU3614
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU3614, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU3614
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6422
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6422
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6422
Conclusie 06‑03‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft op 3 maart 2011 het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 23 juli 2010, waarbij verdachte in de zaak met parketnummer 17/880044-10 voor 1. Bedreiging met zware mishandeling, 2. Mishandeling, 3. Verduistering, meermalen gepleegd, 4. Medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren en een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, en in de zaak met parketnummer 17/885103-10 voor 2. Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel en mishandeling, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank vorderingen van benadeelde partijen heeft toegewezen, schadevergoedingsmaatregelen heeft opgelegd en de tenuitvoerlegging heeft gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, bevestigd met verbetering en aanvulling van gronden behoudens wat betreft de strafoplegging en de schadevergoedingsmaatregelen die op twee benadeelde partijen betrekking hebben en, opnieuw recht doende, verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en daarbij met betrekking tot de genoemde twee slachtoffers alsnog een schadevergoedingsmaatregel respectievelijk de vervangende hechtenis aangepast opgelegd.
2.
Verdachte heeft cassatie ingesteld. Mrs. J. Goudswaard en C.P. Wesselink-Van Dijk, advocaten te 's‑Gravenhage, hebben een schriftuur ingezonden, houdende vijf middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof verdachte ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over een aantal onderdelen van feit 4 die door hem zijn betwist. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven onschuldig te zijn. In eerste aanleg had de verdachte een gedeelte van de feiten bekend en een ander gedeelte ontkend. Een deel van de feiten die verdachte in hoger beroep heeft ontkend is in hoger beroep niet aan de orde gesteld, maar het hof heeft verdachte daarvoor wel veroordeeld. Dat staat volgens de stellers van het middel op gespannen voet met de bedoeling van de wetgever met het systeem van het voortbouwend appel.
3.2.
De klachten van het eerste middel hebben betrekking op de feiten 4.21, 4.25, 4.27, 4.32, 4.33 en 4.38. Deze feiten zijn aldus door de rechtbank bewezen verklaard, welke bewezenverklaring het hof heeft overgenomen:
‘(dat)
- 4.
(…)
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 april 2010, op na te noemen plaatsen, in een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen — op tijd en plaats daarbij vermeld — gekocht, te weten:
(…)
- 21.
in de periode van 26 februari 2009 tot en met 12 februari 2010, te Sneek, in de gemeente Sneek, bij een bedrijf genaamd [S], een lasmachine van het merk ESAB en
(…)
- 25.
in de periode van 6 augustus 2009 tot en met 11 maart 2010, te Zeist, in de gemeente Zeist, bij een bedrijf genaamd [V], magazijnrekken en een rek met stapelbakken en gereedschap en
(…)
- 27.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 16 februari 2010, te Wijk bij Duurstede, in de gemeente Wijk bij Duurstede, bij een bedrijf genaamd [X], een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer laminaatvloeren en hardwaxolie en gaasschijven en lijm en
(…)
- 32.
in de periode van 20 augustus 2009 tot en met 10 maart 2010, te Joure, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [AA] B.V., ondermeer afkort zagen, merk Makita, en diverse zaagbladen en een stripnagelapparaat en ander gereedschap en
- 33.
in de periode van 16 november 2009 tot en met 9 februari 2010, te Huis ter Heide, in de gemeente Noordenveld, bij een bedrijf genaamd [BB] B.V., ondermeer stekkers en bezems en een koevoet en buizen en
(…)
- 38.
in de periode van 26 januari 2010 tot en met 18 februari 2010, te Mijdrecht, in de gemeente De Ronde Venen, bij een bedrijf genaamd [FF] B.V., ondermeer een laminaatvloer en een display
(…)’.
3.3.
In eerste aanleg is op 9 juli 2010 de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek, waaronder die welke als bewijsmiddel zijn gebezigd, medegedeeld. De raadsman van verdachte heeft in eerste aanleg over de genoemde onderdelen van feit 4 het volgende opgemerkt:
- ‘21.
Ten aanzien van de bestelling bij [S] geldt dat verdachte daar goederen heeft besteld en dacht deze te hebben betaald, maar dat het bedrag is gestorneerd.
(…)
- 25.
Verdachte was wel voornemens om de rekeningen van [V] te betalen, maar heeft heeft geen rekeningen ontvangen van dit bedrijf.
(…)
- 27.
Verdachte heeft aangegeven dat hij de opdrachtbevestigingen van [X] niet kent en dat het niet zijn handtekening is die eronder staat.
(…)
- 32.
Verdachte heeft aangegeven dat hij geen bestelling heeft geplaatst bij [AA] B.V.
- 33.
Verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijf [BB] B.V. niet kent. De officier van justitie is te gemakkelijk over de handtekening die onder de stukken staat.
(…)
- 38.
Verdachte heeft aangegeven niets besteld en ondertekend te hebben bij [FF] B.V. ’
3.4.
De rechtbank heeft in haar vonnis de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen doen steunen:
‘4.21
- 1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
Ik heb bij het bedrijf [S] een lasmachine gekocht.
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 8], inhoudende:
Door [HH] is op 26 februari 2009 bij [S] B.V., gevestigd te Sneek, een lasmachine van het merk ESAB besteld en ook geleverd aan het desbetreffende bedrijf op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Daarvan heeft [HH] ook een factuur gekregen voor een bedrag van € 2.901,31. Tot op heden heeft het bedrijf deze betaling nog niet ontvangen. Tevens heeft [S] B.V. een incassobureau naar [HH] gestuurd, maar dit was zonder enig resultaat.
Als bijlage bij deze aangifte is gevoegd een factuur van het bedrijf [S] B.V. d.d. 26 februari 2009, alsmede een incasso d.d. 11 februari 2010, beiden gericht aan [HH], [a-straat 1] te [plaats].
(…)
4.25
- 1.
De verklaring van verdachte , inhoudende:
Ik heb bij het bedrijf [V] spullen besteld. Ik heb de factuur nog niet helemaal voldaan.
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 9], inhoudende:
Op 6 augustus 2009 kreeg het bedrijf [V] telefonisch een bestelling van [verdachte]. Voor € 946,05 bestelde hij vijftien magazijnrekken, een rek met plastic stapelbakken en twee maal Stanley gereedschap.
Deze bestelling is op 7 augustus 2009 geleverd op de [a-straat 1] te [plaats].
De order is op rekening uitgeleverd aan [verdachte] met zijn bedrijf [HH].
Op 11 augustus kregen wij een tweede bestelling, ter waarde van € 3.099,53. Deze bestelling werd op 12, 24 en 26 augustus 2009 afgeleverd op voornoemd adres.
De facturen zijn niet betaald.
Als bijlage bij deze aangifte is gevoegd een aantal factuur van het bedrijf [V].
(…)
4.27
- 1.
De verklaring van aangever [betrokkene 10], inhoudende:
Ik werk bij het bedrijf [X] te Wijk bij Duurstede.
Een bedrijf, genaamd [JJ], heeft vanaf de maand juli 2009 tot aan augustus 2009 goederen bij ons bedrijf besteld. Deze goederen hebben wij geleverd op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Echter hebben wij geen betaling mogen ontvangen van het bedrijf waaraan wij de goederen hebben geleverd.
Ons contactpersoon was [verdachte]. Deze [verdachte] heeft alle goederen bij ons besteld.
Hij heeft een Doorlopende machtiging bedrijven ondertekend. Nadat wij de verschuldigde bedragen hebben geïnd, kregen wij een terugboeking.
In totaal is het bedrijf [JJ] ons €4.356,08 verschuldigd.
Als bijlage bij deze aangifte zijn (onder meer) gevoegd een aantal facturen van het bedrijf [X] en de Doorlopende machtiging bedrijven.
(…)
4.32
- 1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
Mijn mobiele telefoonnummer is: 06-[001].
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 11], inhoudende:
In de maand september 2009 kwam een man, welke opgaf te zijn [verdachte] met als postadres [a-straat 1] te [plaats], bij [AA] te Joure. Hij gaf op namens het bedrijf [JJ] hier te zijn en tevens contactpersoon was.
Het bedrijf [JJ] is gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats].
Het telefoonnummer 06-[001].
[Verdachte] kocht deze dag voor een bedrag van € 1.466,35, een bedrag van € 27,31 en een bedrag van € 42,48. Deze bedragen zijn overgemaakt. In september 2009 bleek dat deze bedragen zijn teruggeboekt.
[Verdachte] heeft nogmaals voor een bedrag van € 47,85 en € 2.126,15 goederen bij ons gekocht. Deze bedragen hebben wij niet ontvangen.
Ik heb op 5 oktober 2009 telefonisch contact gehad met [verdachte] op het nummer 06-[001].
Er zijn verschillende aanmaningen naar het opgegeven adres verstuurd.
Als bijlage bij deze aangifte is gevoegd een aantal factuur van het bedrijf [AA] B. V..
4.33
- 1.
De verklaring van aangever [betrokkene 12], inhoudende:
Op 17 november 2009 kwam [verdachte], wonende aan de [a-straat 1] te [plaats], in mijn bedrijf [BB] BV, gevestigd te Huis ter Heide.
[Verdachte] deelde mij mee dat hij een constructiebedrijf had en toonde mij een uittreksel van de Kamer van Koophandel. [Verdachte] kocht voor in totaal € 573,47 aan verschillende materialen. Ik heb de rekening naar zijn adres verstuurd. Er volgende geen betaling. Hierop heb ik nog een herinnering verstuurd. Ook hierop heb ik geen betaling ontvangen.
Als bijlage bij deze aangifte is gevoegd een aantal facturen van het bedrijf [BB] BV.
(…)
4.38
- 1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
Ik ben wel eens bij het bedrijf [FF] B.V. geweest.
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 13], inhoudende:
Op 26 januari 2010 werd er telefonisch een bestelling gedaan door [verdachte] van het bedrijf [JJ], gevestigd [a-straat 1] te [plaats], bij ons bedrijf [FF], gevestigd te Mijdracht.
De bestelling betrof een laminaatvloer, display en vrachtkosten, een totaal bedrag van € 937,32.
Op 27 januari 2010 werd de bestelling afgeleverd bij het vestigingsadres van [JJ]. Daar heeft [verdachte] de machtiging ingevuld en getekend.
Op 3 februari 2010 heeft [FF] de machtiging gebruikt. Het bedrag is op 10 februari 2010 gestorneerd.
Als bijlage bij deze aangifte is (onder meer) gevoegd een factuur van het bedrijf [FF] B.V., alsmede een zakelijke machtiging’.
3.5.
Ter terechtzitting van 17 februari 2011 in hoger beroep heeft verdachte betoogd dat hij onschuldig is. De voorzitter heeft verdachte voorgehouden dat het hof in het kader van het voortbouwend appel niet alle feiten apart zal bespreken nu dit reeds in eerste aanleg is gebeurd. Zijn advocaat heeft erop gewezen dat verdachte alle feiten ontkent en ten aanzien van de flessentrekkerij over ieder onderdeel heeft verklaard. Hij heeft een aantal gevallen bekend maar in andere gevallen heeft hij belastende verklaringen over anderen afgelegd. In die gevallen weet hij van niets.
3.6.
Het stelsel van het voortbouwend appel komt in wezen neer op het systeem van concentratie van het onderzoek in hoger beroep op de geschilpunten.1. In hoger beroep hoeft niet alles opnieuw aan de orde te worden gesteld. In beginsel dient gebruik te kunnen worden gemaakt van het voorafgaande onderzoek in eerste aanleg. De door de procespartijen ingediende grieven spelen in het stelsel van het voortbouwend appel een richtinggevende rol voor de behandeling in hoger beroep:
‘De regering onderschrijft in algemene zin, dat het onderzoek in hoger beroep inhoudelijk betrekking dient te hebben enerzijds op die onderdelen van het beroepen vonnis waar de appèlrechter ambtshalve voorlopig wezenlijk anders tegenaan kijkt, maar anderzijds bovenal op overwegingen en beslissingen waartegen door de verdediging of het openbaar ministerie bezwaar wordt gemaakt. Praktisch gesproken zal dat betekenen dat het geding dan in appèl wordt geconcentreerd rond die kwesties waar expliciet tegen wordt geponeerd. De aandacht van de appèlrechter moet zich in het bijzonder richten op de grieven (artikelen 410, 416 Sv) van partijen. Daarbij past dat de rechter verantwoording aflegt omtrent zijn oordeel over de ingebrachte bezwaren voorzover dat oordeel van belang is voor de te nemen beslissingen. In beginsel zullen bezwaren wel redelijkerwijs zo vroeg als mogelijk is naar voren gebracht dienen te worden. De appèlrechter houdt evenwel volledig de eigen verantwoordelijkheid voor een juiste beantwoording van alle vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.’2.
Het is illustratief dat de Minister bij de bespreking van de aan de voorzitter gegeven bevoegdheid om te beslissen of een goede rechtsbedeling de behandeling van het hoger beroep verlangt, benadrukt dat het op de weg ligt van degene die hoger beroep instelt om een schriftuur in te dienen met de redenen voor een nieuwe behandeling van de zaak. De Minister geeft voorbeelden van situaties waarin de nieuwe behandeling van de zaak niet in de rede ligt, bijvoorbeeld wanneer er geen reden is opgegeven voor het instellen van appel of wanneer de redengeving van het appel slechts een algemene ontkenning inhoudt, zonder aanknopingspunten voor de aannemelijkheid daarvan.3.
Het stelsel van het voortbouwend appel ademt dezelfde geest:
‘Laat de verdachte na bezwaren tegen het vonnis in eerste aanleg aan te voeren of zijn de aangevoerde bezwaren erg vaag of nauwelijks gesubstantieerd, dan biedt hij het gerechtshof weinig aanknopingspunten voor diens onderzoek en zal ook het ambtshalve onderzoek doorgaans beperkt kunnen blijven. Anders gezegd: bij een voortbouwend appèl is het geenszins vanzelfsprekend dat het gerechtshof bij het achterwege blijven van weerwoord van de verdachte dit steeds als het ware compenseert door een uitvoerig ambtshalve onderzoek.’4.
3.7.
Kortom, in het algemeen wordt van de verdediging verlangd dat zij met voldoende precisie aangeeft welke bezwaren bestaan tegen de beslissing van eerste aanleg. Als deze bezwaren niet of op een onvolkomen wijze worden gearticuleerd is een toespitsing van de procedure in hoger beroep moeilijk te bereiken. In de onderhavige zaak heeft het ontbroken aan grieven die voldoende sturend zijn om de behandeling in hoger beroep toe te spitsen. Verdachte heeft zich beperkt tot het in algemene zin betuigen van zijn onschuld. De advocaat van verdachte heeft verzuimd een focus aan te brengen, maar is ook blijven steken in algemeen klinkende bewoordingen. De aandacht van de appelrechter is niet gevraagd voor de noodzaak van een nader onderzoek, terwijl de rechtbank een voldragen bewijsconstructie heeft geleverd.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt over de veroordeling voor feit 1. De bewezenverklaring berust slechts op de verklaring van één getuige en de bedreiging met zware mishandeling door middel van het boven het hoofd houden van een stoel kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
4.2.
Het vonnis in eerste aanleg houdt onder meer het volgende in:
‘Beoordeling van het bewijs
In de zaak met parketnummer 17/880044-10 onder 1. en 2. ten laste gelegde
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
lk had op 1 februari 2010 in [plaats] ruzie met [betrokkene 1]. Ik heb haar daarbij ook uitgescholden. Hierna heb ik [betrokkene 5] beetgepakt. Ik heb hem daarbij tegen het deurkozijn aangedrukt.
2.
De verklaring van aangever [betrokkene 1], inhoudende:
Ik ben op 1 februari 2010 in onze woning in [plaats] bedreigd door [verdachte].
[Verdachte] was boos en zei tegen mij: ‘Als je nog een keer zo'n grote bek hebt dan breek ik al je botten en dan zal ik je bek verbouwen.’. Ik voelde mij hierdoor bedreigd en ik was bang. Ik weet dat [verdachte] er toe in staat is om mij iets aan te doen. Dit heb ik al eerder meegemaakt.
Ik liep weg richting de keuken. Ik zag dat [betrokkene 5], mijn ex-man, inmiddels ook in de woning was. Ik zag dat [verdachte] de keukenlade open maakte en ik hoorde dat hij vroeg waar het mes was zodat hij de banden lek kon steken. Hij wilde niet dat ik weg zou gaan. Ik voelde dat [verdachte] met zijn vinger in mijn schouder prikte. [Verdachte] vroeg aan mij of ik bij hem wilde komen zitten. Ik vertelde [verdachte] dat ik bang voor hem was en dat ik dat niet wilde. Ik zag dat [verdachte] een stoel pakte. Ik zag dat hij die stoel boven zijn hoofd hield. Ik had het idee dat hij deze stoel in mijn richting wilde gooien, omdat de stoel in mijn richting werd gehouden.
[Betrokkene 5] ging tussen mij en [verdachte] staan. [Verdachte] pakte [betrokkene 5] bij zijn jas vast. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 5] tegen de schoorsteenmantel drukte.
3.
De verklaring van aangever [betrokkene 5], inhoudende:
[Betrokkene 1] is mijn ex-vrouw. Op 1 februari 2010 ben ik door [verdachte] mishandeld in [plaats].
Ik hoorde dat [verdachte] riep dat iemand een grote stinkbek had. Ik zag dat [betrokkene 1] weg vluchtte.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] een stoel bij de keukentafel vandaan pakte en deze met beide handen boven zijn hoofd hief. Ik zag dat [verdachte] zich richtte op [betrokkene 1]. Ik pakte [verdachte] bij zijn arm beet. Dit deed ik om te voorkomen dat [verdachte] [betrokkene 1] zou slaan met de stoel. Ik zag dat [verdachte] toen de stoel stuk sloeg.
Hierna richtte [verdachte] zich op mij. lk zag en voelde dat [verdachte] mij met zijn rechterhand bij mijn trui pakte. Dit was ter hoogte van mijn keel. Vervolgens voelde ik dat [verdachte] mij kennelijk opzettelijk met kracht tegen de schoorsteenmantel drukte. Dit deed [verdachte] met zijn rechteronderarm tegen mijn borst. Doordat [verdachte] mij tegen een houten balk duwde voelde ik een hevige pijn in mijn rug.
4.
De verklaring van getuige [betrokkene 13]:
Op 1 februari 2010 was ik in mijn woning in [plaats]. Mijn moeder, [betrokkene 1], mijn vader [betrokkene 5] en [verdachte] waren ook in de woning.
Ik hoorde [verdachte] tegen mijn moeder zeggen dat ze niet zo'n grote bek moest hebben.
Ook hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij met een mes de banden van de auto's lek zou prikken.
Toen zag ik dat [verdachte] een stoel bij de keukentafel vandaan pakte. Ik zag dat hij deze boven zijn hoofd hield.
Opeens zag ik mijn vader, [betrokkene 5]. Ik zag dat mijn vader [verdachte] tegenhield. Het volgende wat ik zag was dat [verdachte] met zijn rechterhand mijn vader bij de trui pakte.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] mijn vader tegen de balk achter de kachel aan duwde. Het lijkt mij niet anders kunnen dan dat [verdachte] mijn vader toen pijn deed. ‘
4.3.
Op deze bewijsmiddelen heeft de rechtbank bewezen verklaard dat
‘hij op 1 februari 2010 te Surhuisterveen, in de gemeente Achtkarspelen, [betrokkene 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stoel boven zijn hoofd gehouden en deze dreigend de woorden toegevoegd : ‘als je nog een keer zo'n grote bek hebt dan breek ik al je botten en dan zal ik je bek verbouwen’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking’.
4.4.
Daaraan heeft de rechtbank nog het volgende toegevoegd:
‘(…)
De verdediging heeft ter terechtzitting om vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde verzocht, nu verdachte de bedreiging en de mishandeling ontkent en er in aangiftes en de getuigenverklaring nuanceverschillen bestaan.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in getuigenverklaringen op punten verschillen voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties door het delict. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de twee aangiftes en getuigenverklaring in hoofdlijnen overeenkomen. De rechtbank heeft voorts geen leugens of feitelijke onmogelijkheden kunnen vaststellen.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde stelt de rechtbank vast dat de aangifte niet alleen door de aangifte van [betrokkene 5] en getuigenverklaring van [betrokkene 13] wordt ondersteund, maar ook door de verklaring van verdachte, waarin hij zegt dat hij heeft gescholden tegen [betrokkene 1].
De rechtbank acht op grond van voorstaande het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.’
4.5.
Nog niet zo lang geleden heeft de Hoge Raad zich enige malen uitgesproken over het thema van het tweede lid van artikel 342 Sv.5. Ik citeer uit HR 5 oktober 2010, NJ 2010, 612 m.nt. Borgers:
‘2.4.
Volgens het tweede lid van art. 342 Sv — dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan — kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094). Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452).’
In de zaak waaruit ik citeer was verdachte veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid ten overstaan van een klein kind. Alleen dat kind had verklaard over de gedraging van verdachte. Anderen hebben wel verklaard over wat zij van het kind hebben gehoord, maar zijn zelf geen getuige geweest van het tenlastegelegde gedrag van verdachte. Maar verdachte had zelf wel gezegd dat hij zich in de directe omgeving van dat kind, haar vriendinnetje en haar broertje heeft bevonden op het moment en op de plaats waarover het kind heeft gesproken. Volgens de Hoge Raad kan aldus niet worden gezegd dat de verklaringen van het kind onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal.6.
4.6.
Naar mijn mening wordt de verklaring van aangeefster in de onderhavige zaak voldoende ondersteund door andere verklaringen. Dat andere getuigen spreken van schelden staat er niet aan in de weg dat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen heeft kunnen aannemen dat verdachte kwaad is geweest op zijn partner en dat op een bepaalde fysieke wijze tot uitdrukking bracht, hetgeen de verklaring van het slachtoffer versterkt. Toen verdachte een stoel pakte en boven zijn hoofd hief, greep [betrokkene 5] in omdat hij bang was dat verdachte het slachtoffer met de stoel zou slaan. Of de indruk nu bestond dat verdachte met de stoel zou slaan of met de stoel zou gooien, in beide gevallen zou mijns inziens een bedreiging met zware mishandeling kunnen worden aangenomen. Zeer goed voorstelbaar is bijvoorbeeld dat een in het gezicht gegooide stoel ernstig oogletsel of een gebroken neus veroorzaakt.
Anders dan de stellers van het middel lees ik de bewezenverklaring niet zo dat het hof bedoeld kan hebben dat de beide handelingen van verdachte in combinatie met elkaar moeten worden gezien en dat het een met het ander gepaard is gegaan. Mijns inziens heeft het hof twee incidenten vastgesteld, het ene verbaal en het andere fysiek. Deze uitleg van de tenlastelegging is aan de rechter voorbehouden en staat niet op gespannen voet met de bewoordingen ervan.
Het middel faalt.
5.1.
Het derde middel klaagt dat een aantal onderdelen van feit 4 niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen. De stellers van het middel wijzen op feit 4.1, 4.4, 4.7, 4.15, 4.24, 4.27, 4.31, 4.32, 4.33, 4.35 en 4.36. Het gaat met name om het ontbreken van het bewijs voor de specifiek in de bewezenverklaring opgesomde goederen.
5.2.
De betwiste onderdelen van het bewezenverklaarde feit 4 hebben als inhoud dat
‘4.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 april 2010, op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen — op tijd en plaats daarbij vermeld — gekocht, te weten:
- 1.
in de periode van 15 september 2009 tot en met 27 november 2009, te Winkel, in de gemeente Niedorp en te Uitgeest, in de gemeente Uitgeest en te Scharsterburg, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [A] B. V., een grote hoeveelheiden goederen, te weten ondermeer tuingereedschap en houten palen en schuttingen en loungesets en picknicktafel en een kruiwagen en stenen, ter waarde van ongeveer 45.000 euro en
- 7.
in de periode van 6 augustus 2009 tot en met 18 februari 2010, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, bij een bedrijf genaamd [B], laminaat en een schuurmachine en schuurvellen en
(…)
- 36.
in de periode van 23 januari 2009 tot en met 1 februari 2010, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, bij een bedrijf genaamd [F] B.V., grote hoeveelheden goederen, te weten CV-ketels en thermostaten en gasbetonzagen en een haakse slijpmachine en closetten;
en
- 4.
in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 november 2009, te Oosterwolde, in de gemeente Ooststellingwerf, bij een bedrijf genaamd [H], een hoeveelheid etens- en drinkwaren en rookwaar ondermeer frisdrank en alcoholhoudende drank en snacks en shag en
(…)
- 15.
in de periode van 15 december 2009 tot en met 19 februari 2010, te Wormerveer, in de gemeente Zaanstad, bij een bedrijf genaamd [P], een grote hoeveelheid bouwmaterialen, te weten ondermeer garagedeuren en isolatiemateriaal en branddeuren en dakpannen en terraskachels en pallet wikkelaars en vloer- en wandtegels en
(…)
- 24.
in de periode van 17 maart 2009 tot en met 25 februari 2010, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, bij een bedrijf genaamd [U] B.V., een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer hout en gipsplaten en gereedschap en
(…)
- 27.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 16 februari 2010, te Wijk bij Duurstede, in de gemeente Wijk bij Duurstede, bij een bedrijf genaamd [X], een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer laminaatvloeren en hardwaxolie en gaasschijven en lijm en
(…)
- 31.
in de periode van 30 september 2009 tot en met 11 februari 2010, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, bij een bedrijf genaamd [Z] B.V., een stofzuiger en een cirkelzaagblad en decoupeerzaagbladen en verstekscharen en
- 32.
in de periode van 20 augustus 2009 tot en met 10 maart 2010, te Joure, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [AA] B.V., ondermeer afkort zagen, merk Makita, en diverse zaagbladen en een stripnagelapparaat en ander gereedschap en
- 33.
in de periode van 16 november 2009 tot en met 9 februari 2010, te Huis ter Heide, in de gemeente Noordenveld, bij een bedrijf genaamd [BB] B.V., ondermeer stekkers en bezems en een koevoet en buizen en
(…)
- 35.
in de periode van 30 januari 2010 tot en met 16 februari 2010, te Noordbroek, in de gemeente Menterwolde, bij een bedrijf genaamd [DD], een hoeveelheid gereedschap, te weten ondermeer ring- en steeksleutelsets en doppendozen en
(…).’
5.3.
Voor het bewijs heeft het hof telkens de aangifte van de benadeelde bedrijven gebezigd en in het merendeel der gevallen een verklaring van verdachte. Tevens verwijst de rechtbank naar facturen en/of andere papieren zoals een Doorlopende machtiging bedrijven (4.27). Maar aan de inhoud van de uitgeschreven bewijsmiddelen is, zoals de stellers van het middel terecht opmerken, het gespecificeerde bewijs van de aanschaf van de in de bewezenverklaring telkens genoemde goederen niet te ontlenen. Het komt mij voor dat de specificaties in de bijlagen zullen zijn vermeld, maar de inhoud van de bijlagen maakt geen deel uit van het vonnis.
Het hof heeft wel de bewijsmiddelen aangevuld, maar deze aanvulling levert geen specificatie op van de afgenomen zaken.7. Het hof had het vonnis wat betreft de bewijsvoering en de bewezenverklaring van deze onderdelen niet mogen bevestigen.
Het middel slaagt.
6.1.
Het vierde middel klaagt dat het hof ten onrechte, in navolging van de rechtbank, verdachte niet hoofdelijk heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade aan de benadeelde partij aangedaan door feit 4.1 en zo een hoofdelijkheid evenmin heeft verbonden aan de in dat kader opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Volgens de stellers van het middel had het hof hoofdelijke aansprakelijkheid moeten aannemen omdat er sprake was van medeplegen.
6.2.
De rechtbank heeft in haar vonnis over de vordering van de door feit 4.1 benadeelde partij het volgende overwogen:
- ‘2.
[A] B.V. heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4.1 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor (hoofdelijke) toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.’
6.3.
In het dictum is de beslissing van de rechtbank aldus verwoord:
- ‘2.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [A] B.V., gevestigd [vestigingsplaats], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 46.101,31 (zesenveertigduizend eenhonderd een euro en eenendertig eurocent) in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [A] B.V., te betalen een som geld ten bedrage van €46.101,31 (zesenveertigduizend eenhonderd een euro en eenendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 76 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [A] B.V., daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.’
6.4.
De stellers van het middel gaan uit van een verkeerde lezing van de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft inderdaad op p. 35 van haar vonnis het volgende opgenomen:
‘De vordering wordt niet hoofdelijk toegewezen nu op basis van de processtukken niet vastgesteld kan worden dat een ander dan verdachte medeaansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de gevorderde schade.’
Deze woorden hebben echter geen betrekking op de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de benadeelde partij die daarop volgen, maar op haar voorafgaande beslissingen over de vordering van [LL] B.V. [LL] B.V. heeft geen schade geleden als gevolg van feit 4.1, maar als gevolg van feit 3, een verduistering.
Het middel mist dus feitelijke grondslag.
7.1.
Ook het vijfde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van benadeelde partijen en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Ten onrechte heeft het hof de vorderingen van de door de feiten 4.1 en 4.25 benadeelde partijen in haar geheel toegewezen en ook de schadevergoedingsmaatregelen daarop afgestemd, nu tevens uit de bewijsconstructie blijkt dat het hof aannemelijk heeft geacht dat verdachte een deel van die vordering heeft betaald.
7.2.
Bewezenverklaard is, voorzover relevant, dat
‘4.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 april 2010, op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen — op tijd en plaats daarbij vermeld — gekocht, te weten:
- 1.
in de periode van 15 september 2009 tot en met 27 november 2009, te Winkel, in de gemeente Niedorp en te Uitgeest, in de gemeente Uitgeest en te Scharsterburg, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [A] B.V., een grote hoeveelheiden goederen, te weten ondermeer tuingereedschap en houten palen en schuttingen en loungesets en picknicktafel en een kruiwagen en stenen, ter waarde van ongeveer 45.000 euro en
(…)
en
- 25.
in de periode van 6 augustus 2009 tot en met 11 maart 2010, te Zeist, in de gemeente Zeist, bij een bedrijf genaamd [V], magazijnrekken en een rek met stapelbakken en gereedschap
(…).’
7.3.
De rechtbank heeft het bewijs doen rusten op de volgende bewijsmiddelen:
‘4.1
- 1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
Ik heb goederen bij het bedrijf [A] B.V. besteld en geleverd gekregen. Ik heb deze niet allemaal betaald. Ik heb een aantal goederen van [A] doorverkocht. Ik heb [A] niet van deze opbrengst betaald.
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 14], inhoudende:
Ik ben de divisiemanager van [A] B.V.
[Verdachte] heeft als particulier in een tijdsbestek van drie weken bij drie verschillende vestigingen van [A] voor €41.568,00 aan goederen besteld. Dit betreft de vestigingen in Winkel, Scharsterbrug en Uitgeest.
In de periode tot heden is er, ondanks meerdere beloften van zijn kant, nog steeds niet betaald.
Als bijlage bij deze aangifte is (onder meer) een aantal facturen gevoegd met de data 14 september 2009 tot en met 8 oktober 2009 een factuur van het bedrijf.
- 3.
De verklaring van verdachte [betrokkene 1], inhoudende:
Ik ben op een dag samen met [verdachte] naar het bedrijf [A] B.V. gegaan. Daarna kwamen er twee personen van [A] bij ons thuis is en is er gesproken over de verkoop van goederen. Het bedrijf heeft de spullen afgeleverd bij onze woning aan het adres [a-straat 1] te [plaats].
Ik ben ook een keer met [verdachte] naar het bedrijf gereden zodat [verdachte] spullen kon uitzoeken en meenemen. Ik wist dat [verdachte] geen geld had om de goederen te betalen.
(…)
4.25
- 1.
De verklaring van verdachte, inhoudende:
Ik heb bij het bedrijf [V] spullen besteld. Ik heb de factuur nog niet helemaal voldaan.
- 2.
De verklaring van aangever [betrokkene 9], inhoudende:
Op 6 augustus 2009 kreeg het bedrijf [V] telefonisch een bestelling van [verdachte]. Voor € 946,05 bestelde hij vijftien magazijnrekken, een rek met plastic stapelbakken en twee maal Stanley gereedschap.
Deze bestelling is op 7 augustus 2009 geleverd op de [a-straat 1] te [plaats].
De order is op rekening uitgeleverd aan [verdachte] met zijn bedrijf [HH].
Op 11 augustus kregen wij een tweede bestelling, ter waarde van € 3.099,53. Deze bestelling werd op 12, 24 en 26 augustus 2009 afgeleverd op voornoemd adres.
De facturen zijn niet betaald.
Als bijlage bij deze aangifte is gevoegd een aantal factuur van het bedrijf [V].’
7.4.
Inzake de vordering van [A] B.V. heeft de rechtbank overwogen en beslist zoals hiervoor onder 6.2 en 6.3 aangehaald.8. Over de vordering van [V] heeft de rechtbank overwogen:
- ‘16.
[V] B.V. heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4.25 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Uit de stukken blijkt niet dat de indiener van de vordering bevoegd is de benadeelde partij in rechte te vertegenwoordigen zodat de benadeelde niet kan worden ontvangen in haar vordering. Nu wel vaststaat dat de gevorderde schade door verdachte is veroorzaakt, zal de rechtbank ten behoeve van deze benadeelde een schadevergoedingsmaatregel opleggen tot een bedrag van € 4.873,99.’
7.5.
De beslissing van de rechtbank over de vordering van deze benadeelde partij is in het dictum aldus verwoord:
- ‘16.
Bepaalt dat de benadeelde partij [V] B.V. niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [V] B.V., te betalen een som geld ten bedrage van €4.873,99 (zegge: vierduizend achthonderd drieënzeventig euro en negenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.’
7.6.
De uitlating van de verdachte, hier onder 7.3 aangehaald en inhoudende dat hij de goederen die hij bij het bedrijf [A] B.V. heeft afgenomen niet helemaal heeft betaald, kan ik niet aldus verstaan dat hij geen enkel van die goederen betaald heeft. Deze uitleg acht ik onverenigbaar met de bewoordingen van de verklaring van verdachte.
De uitlating van verdachte dat hij de factuur van [V] nog niet helemaal heeft voldaan, heeft de rechtbank voor het bewijs gebezigd, daarmee te kennen gevend dat dat onderdeel van de verklaring van verdachte voldoende geloofwaardig was om tot het bewijs mee te kunnen werken, maar niet duidelijk is of de rechtbank inderdaad bij de berekening van de aan de benadeelde partij toegebrachte schade met een eventuele betaling door verdachte heeft rekening gehouden.
Dit middel slaagt in zoverre.
8.
Het eerste, tweede en vierde middel falen. Zij kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Het derde en vijfde middel zijn terecht voorgesteld.
9.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voorzover het de bewezenverklaring van de onderdelen 4.1, 4.4, 4.7, 4.15, 4.24, 4.27, 4.31, 4.32, 4.33, 4.35 en 4.36 betreft, voorzover aan de veroordeling voor die feiten beslissingen zijn gekoppeld over de vordering van een benadeelde partij en daaraan schadevergoedingsmaatregelen zijn verbonden — het laatste geldt ook voor de schadevergoedingsmaatregel die is verbonden aan de veroordeling voor 4.1 en 4.25 — en voorzover het de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Leeuwarden teneinde met inachtneming van 's Hogen Raads beslissing opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2012
Kamerstukken II, 2005/06, 30320, nr. 3, p. 24/25.
Zie HR 15 juni 2010, NJ 2010, 513; HR 29 juni 2010, NJ 2010, 514; HR 13 juli 2010, NJ 2010, 515, m.nt. Borgers.
Zie voorts HR 4 januari 2011, LJN BO4493, evenals de onderhavige zaak een bedreiging. Verdachte had de bedreiging ontkend maar wel toegegeven dat hij erg kwaad was geworden en heeft zijn excuses aangeboden. Het hof heeft volgens de HR op een toereikend gemotiveerde wijze uiteengezet dat en waarom de verklaring van aangeefster voldoende werd ondersteund in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Zie nog HR 25 januari 2011, LJN BO6753, waarin de HR oordeelde dat het tweede lid van artikel 342 Sv niet was geschonden, hoewel ook daar het circumstantial evidence niet rechtstreeks betrekking had op het tenlastegelegde. Ook nog van belang, zij het minder direct: HR 29 maart 2011, LJN BP3747.
Vgl. HR 23 november 2004, LJN AR3280; HR 2 oktober 2007, LJN BA7929; HR 23 november 2010, LJN BN9289; HR 15 maart 2011, LJN BP1284.
Het hof heeft in hoger beroep enkel het aantal dagen vervangende hechtenis, verbonden aan de schadevergoedingsmaatregel, teruggebracht.