Vonnis p. 9 onder 4.
HR, 06-03-2012, nr. S 11/01490
ECLI:NL:HR:2012:BU3614, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-03-2012
- Zaaknummer
S 11/01490
- LJN
BU3614
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3614, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3614
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6422, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑08‑2011
- Wetingang
art. 415 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2012/180
Uitspraak 06‑03‑2012
Inhoudsindicatie
1. Voortbouwend appel, art. 415.2 Sv. 2. Gegronde bewijsklacht. Ad 1. De mededeling van de voorzitter dat het Hof in het kader van het voortbouwend appel niet alle aan verdachte tenlastegelegde feiten apart met hem gaat bespreken, nu dit reeds in eerste aanleg is gebeurd, strookt met de in art. 415.2 Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep te concentreren op de bezwaren die door verdachte of het OM tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis worden ingebracht. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof verdachte en zijn raadsman de gelegenheid gegeven zich over het tenlastegelegde feit uit te laten, van welke gelegenheid de verdediging ook gebruik heeft gemaakt op de wijze als in het proces-verbaal is vermeld. Waar de verdediging heeft nagelaten enigszins concrete bezwaren naar voren te brengen tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis vzv dat betrekking heeft op de in het middel bedoelde onderdelen van het feit, behoefde het Hof het onderzoek ter terechtzitting niet in het bijzonder daarop te richten. Ad 2. Gegronde bewijsklacht onder verwijzing naar de gronden als vermeld in de conclusie AG.
6 maart 2012
Strafkamer
nr. S 11/01490
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 maart 2011, nummer 24/002013-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord, locatie De Marwei" te Leeuwarden.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J. Goudswaard en mr. C.P. Wesselink-van Dijk, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de bewezenverklaring van de onderdelen 4.1, 4.4, 4.7, 4.15, 4.24, 4.27, 4.31, 4.32, 4.33, 4.35 en 4.36 betreft, voor zover aan de veroordeling voor die feiten beslissingen zijn gekoppeld over de vordering van een benadeelde partij en daaraan schadevergoedingsmaatregelen zijn verbonden - het laatste geldt ook voor de schadevergoedingsmaatregel die is verbonden aan de veroordeling voor 4.1 en 4.25 - en voor zover het de strafoplegging betreft, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Leeuwarden teneinde met inachtneming van 's Hogen Raads beslissing opnieuw te worden berecht en afgedaan.
1.2. De raadslieden hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
1.3. De door de Rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring onder 4 gebezigde bewijsmiddelen zijn aan dit arrest gehecht.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. In het door het Hof - onder aanvulling en verbetering van gronden - bevestigde vonnis van de Rechtbank is ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 april 2010, op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en zijn mededaders, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
1.
in de periode van 15 september 2009 tot en met 27 november 2009, te Winkel, in de gemeente Niedorp en te Uitgeest, in de gemeente Uitgeest en te Scharsterburg, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [A] B.V., een grote hoeveelheid goederen, te weten onder meer tuingereedschap en houten palen en schuttingen en loungesets en picknicktafel en een kruiwagen en stenen, ter waarde van ongeveer 45.000 euro en
7.
in de periode van 6 augustus 2009 tot en met 18 februari 2010, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, bij een bedrijf genaamd [B], laminaat en een schuurmachine en schuurvellen en
14.
in de periode van 12 december 2009 tot en met 10 februari 2010, te Beverwijk, in de gemeente Beverwijk, bij een bedrijf genaamd [C], een grote hoeveelheid etens- en drinkwaren en statafels en stoelen
28.
in de periode van 30 november 2009 tot en met 8 februari 2010, te Lier, in de gemeente Westland, bij een bedrijf genaamd [D], Deves kipwagens, Model 23, serienummer 2423 en serienummer EX 1796NW2009 en
29.
in de periode van 1 december 2009 tot en met 10 februari 2010, te Beilen, in de gemeente Midden-Drenthe, bij een bedrijf genaamd V.O.F. [E], een kipwagen en een veegmachine en
36.
in de periode van 23 januari 2009 tot en met 1 februari 2010, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, bij een bedrijf genaamd [F] B.V., grote hoeveelheden goederen, te weten CV-ketels en thermostaten en gasbetonzagen en een haakse slijpmachine en closetten;
en dat
hij in de periode van l januari 2009 tot en met 19 april 2010, op na te noemen plaatsen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
2.
in of omstreeks de periode van 27 februari 2009 tot en met 1 maart 2010, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, bij een bedrijf genaamd [G], onder meer dakleer en een blik Renogoot en
4.
in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 30 november 2009, te Oosterwolde, in de gemeente Ooststellingwerf, bij een bedrijf genaamd [H], een hoeveelheid etens- en drinkwaren en rookwaar onder meer frisdrank en alcoholhoudende drank en snacks en shag en
6.
in de periode van 24 april 2009 tot en met 15 februari 2010, te Harlingen, in de gemeente Harlingen, bij een bedrijf genaamd [I], een reclamesticker en visitekaartjes en
8.
in de periode van 1 september 2009 tot en met 5 februari 2010, te Beverwijk, in de gemeente Beverwijk, bij een bedrijf genaamd [J], verf en
9.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 24 februari 2010, te Oss, in de gemeente Oss, bij een bedrijf genaamd [K], houten vloeren en
10.
in de periode van 1 november 2009 tot en met 15 februari 2010, te Oldemarkt, in de gemeente Steenwijkerland, bij een bedrijf genaamd [L], een hoeveelheid gereedschap, te weten ring-steeksleutelsets en een latex handschoenen en
11.
in de periode van 10 december 2009 tot en met 23 februari 2010, te Naarden, in de gemeente Naarden, bij een bedrijf genaamd [M] B.V., een Open Schaalgrijper, type BOA 60, serienummer 10125409 en
12.
in de periode van 30 december 2009 tot en met 17 februari 2010, te Moerdijk, in de gemeente Moerdijk, bij een bedrijf genaamd [N] B.V., grote hoeveelheden strooizout en
13.
in de periode van 1 februari 2009 tot en met 16 februari 2010, te Barneveld, in de gemeente Barneveld, bij een bedrijf genaamd [O], vloeren en
15.
in de periode van 15 december 2009 tot en met 19 februari 2010, te Wormerveer, in de gemeente Zaanstad, bij een bedrijf genaamd [P], een grote hoeveelheid bouwmaterialen, te weten onder meer garagedeuren en isolatiemateriaal en branddeuren en dakpannen en terraskachels en pallet wikkelaars en vloer- en wandtegels en
17.
in de periode van 6 april 2009 tot en met 1 maart 2010, te Zoeterwoude, in de gemeente Zoeterwoude, bij een bedrijf genaamd [Q] B.V., parketvloeren en
18.
in de periode van 18 december 2009 tot en met 4 februari 2010, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, bij een bedrijf genaamd H-Select, werkkleding ondermeer broeken en jassen en strooizout en
19.
in de periode van 27 januari 2010 tot en met 3 februari 2010, te Staphorst, in de gemeente Staphorst, bij een bedrijf genaamd [R] B.V., twee kantelcontainers en
21.
in de periode van 26 februari 2009 tot en met 12 februari 2010, te Sneek, in de gemeente Sneek, bij een bedrijf genaamd [S], een lasmachine van het merk ESAB en
22.
in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 3 februari 2010, te Bodegraven, in de gemeente Bodegraven, bij een bedrijf genaamd [T] B.V., vlaggenmasten en banieren, vlaggen, en
24.
in de periode van 17 maart 2009 tot en met 25 februari 2010, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, bij een bedrijf genaamd [U] B.V., een grote hoeveelheid goederen, te weten onder meer hout en gipsplaten en gereedschap en
25.
in de periode van 6 augustus 2009 tot en met 11 maart 2010, te Zeist, in de gemeente Zeist, bij een bedrijf genaamd [V], magazijnrekken en een rek met stapelbakken en gereedschap en
26.
in de periode van 1 december 2009 tot en met 8 februari 2010, te Groningen, in de gemeente Groningen, bij een bedrijf genaamd [W], een radiator met bijbehorende leidingen en kraan en
27.
in de periode van 1 juli 2009 tot en met 16 februari 2010, te Wijk bij Duurstede, in de gemeente Wijk bij Duurstede, bij een bedrijf genaamd [X], een grote hoeveelheid goederen, te weten onder meer laminaatvloeren en hardwaxolie en gaasschijven en lijm en
30.
in de periode van 26 november 2009 tot en met 27 januari 2010, te Heerenveen, in de gemeente Heerenveen, bij een bedrijf genaamd [Y] B.V., een grote hoeveelheden brandstof, dieselolie, en
31.
in de periode van 30 september 2009 tot en met 11 februari 2010, te Dokkum, in de gemeente Dongeradeel, bij een bedrijf genaamd [Z] B.V., een stofzuiger en een cirkelzaagblad en decoupeerzaagbladen en verstekscharen en
32.
in de periode van 20 augustus 2009 tot en met 10 maart 2010, te Joure, in de gemeente Skarsterlân, bij een bedrijf genaamd [AA] B.V., onder meer afkortzagen, merk Makita, en diverse zaagbladen en een stripnagelapparaat en ander gereedschap en
33.
in de periode van 16 november 2009 tot en met 9 februari 2010, te Huis ter Heide, in de gemeente Noordenveld, bij een bedrijf genaamd [BB] B.V., onder meer stekkers en bezems en een koevoet en buizen en
34.
in de periode van 8 januari 2010 tot en met 11 februari 2010, te Drachten, in de gemeente Smallingerland, bij een bedrijf genaamd [CC] V.O.F, paneelradiatoren met omkasting, type Compact, en
35.
in de periode van 30 januari 2010 tot en met 16 februari 2010, te Noordbroek, in de gemeente Menterwolde, bij een bedrijf genaamd [DD], een hoeveelheid gereedschap, te weten ondermeer ring- en steeksleutelsets en doppendozen en
37.
in de periode van 15 oktober 2009 tot en met 10 februari 2010, te Utrecht, in de gemeente Utrecht, bij een bedrijf genaamd [EE] B.V., bokwielen en
38.
in de periode van 26 januari 2010 tot en met 18 februari 2010, te Mijdrecht, in de gemeente De Ronde Venen, bij een bedrijf genaamd [FF] B.V., onder meer een laminaatvloer en een display en
39.
in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 11 februari 2010, te Weesp, in de gemeente Weesp, bij een bedrijf genaamd [GG] B.V., vloeren en vloerbenodigheden, te weten lijm en wax."
2.2.1. Deze bewezenverklaring steunt in de eerste plaats op de bewijsmiddelen die zijn opgesomd in het vonnis van de Rechtbank.
2.2.2. Voorts heeft het Hof in zijn arrest de navolgende aanvullende bewijsmiddelen opgenomen:
"Zaak A feit 3 en 4
De verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Het klopt dat ik, op naam van mijn bedrijf [HH], in de eerste helft van vorig jaar een groot aantal goederen van het bedrijf [F] heb besteld en geleverd heb gekregen. Ik wist, toen ik de goederen bestelde, dat ik die goederen niet kon betalen, omdat ik dat moment geen geld had. Ook op het moment van afleveren van die goederen bij mij thuis kon ik deze niet betalen, ik had het geld gewoon niet. Ik wist dus dat ik de goederen niet kon betalen en toch heb ik de goederen besteld en afgenomen. Ik wist dat ik mij schuldig maakte aan oplichting. Ik weet dat ik ook andere bedrijven op deze manier heb benadeeld. Ik hoor jullie zeggen dat wanneer ik zoveel bedrijven op dezelfde manier opgelicht heb, dat ik er dan een gewoonte van heb gemaakt. Jullie zeggen mij dat het dan flessentrekkerij is. Dat klopt wel zo'n beetje. Ik beken dat ik op deze manier vele mensen/bedrijven benadeeld heb. Ik was mij bewust van het feit dat ik opzettelijk mensen of bedrijven heb benadeeld.
De verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In 2009 en 2010 ging het moeilijk met [HH].
De verklaring van [betrokkene 1], inhoudende, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] is mijn ex-vriend. Eind 2008 zijn we gaan wonen op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Vanaf 2007 had [verdachte] zijn bedrijf [II], wat later werd omgezet naar [HH]. Ik kan jullie verklaren dat [verdachte] uit naam van zijn bedrijf [HH] bij meerdere bedrijven in het land goederen bestelde en deze nooit betaalde. Wij waren zeker niet in staat deze bestelde goederen te betalen. In januari 2009 heeft [verdachte] ook het bedrijf [JJ] opgericht. Vanaf het begin van het ontstaan van dat bedrijf bestelde [verdachte] bij verschillende bedrijven welke gespecialiseerd waren in vloeren en toebehoren. [Verdachte] deed dat zowel op naam van [HH] als op naam van [JJ]. Vanaf het begin af aan waren wij zelf niet in staat die bestelde goederen te betalen. Het geld dat binnenkwam uit de verkoop van vloeren hebben we vaak gebruikt voor eigen zaken, zoals drugs, diesel en voedingsmiddelen. Al het geld ging voornamelijk op aan drugs.
De verklaring van [betrokkene 2], zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik ben een achterneef van [betrokkene 1]. Ik woon sinds januari 2009 bij mijn achternicht aan de [a-straat 1] te [plaats]. Daar woonde ook [verdachte]. Op een gegeven moment begonnen [betrokkene 1] en [verdachte] een vloerenzaak onder de naam [JJ]. In het begin liep die zaak wel redelijk. Naarmate de tijd verstreek kwam ik erachter dat de zaken erg slecht gingen. Dat kwam volgens mij door het gebruik van cocaïne door [verdachte]. Er werden veel dingen besteld maar die gingen dan voor een habbekrats de deur weer uit. Het geld dat op die manier binnenkwam werd door [verdachte] grotendeels besteed aan zijn cocaïneverslaving. Op een gegeven moment, dat was ongeveer in september/oktober 2009 kwam ik erachter dat er wel heel veel materiaal besteld werd. Ook goederen die niets met de vloerenzaak of zijn bouwbedrijf te maken hadden. Er was nagenoeg geen werk en toch kwamen er veel spullen binnen onder andere van de bedrijven [A], [F] en [KK]. Ondanks de verkoop van behoorlijk grote hoeveelheden hadden we geen cent te makken.
De verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik ken [verdachte] ongeveer vanaf april 2009. Ik heb samen met [betrokkene 4] voor hem wel eens wat werkzaamheden verricht. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat [verdachte] goederen koopt zonder dat hij deze kan of wil betalen. Ook heeft [verdachte] van verschillende bedrijven goederen gehuurd en deze daarna verkocht. Ik kan mij nog goed herinneren dat tussen 25 en 30 december 2009 [betrokkene 4] en ik bij [verdachte] kwamen. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen ons zei: "Jullie mogen mij wel feliciteren". Wij vroegen toen of hij jarig was. Dat was niet het geval. "Nee", zei [verdachte] toen, "ik heb op de kop af voor 1,7 miljoen euro mensen in de teil getrokken." Hij bedoelde daarmee dat hij voor 1,7 miljoen euro had opgelicht.
De verklaring van [betrokkene 4], zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik kan mij nog goed herinneren dat [betrokkene 3] en ik tussen de 25 en 30 december 2009 bij [verdachte] kwamen. Ik hoorde toen dat [verdachte] tegen ons zei: Jullie mogen mij wel feliciteren". Dat was niet het geval. Hij zei toen: "Ik ben over het miljoen. Ik heb voor meer dan een miljoen euro mensen in de teil getrokken." Hij bedoelde daarmee dat hij mensen voor meer dan een miljoen had opgelicht.
De verklaring van [betrokkene 5], zakelijk weergegeven, inhoudende:
Sinds ongeveer eind oktober 2009 ben ik op verzoek van mijn ex-vrouw [betrokkene 1] en [verdachte] bij hen ingetrokken op het adres [a-straat 1] te [plaats]. In het begin had ik niet in de gaten wat [verdachte] allemaal deed. In die tijd zag ik wel eens post en daar zaten aanmaningen bij. Ook kwamen er wel eens deurwaarders. Omdat ik zag dat het niet goed ging heb ik een aantal bedrijven gebeld om niet meer te leveren. Ik weet dat [betrokkene 6] dieselolie heeft geleverd en dat de diesel werd verkocht aan vrienden van [verdachte]. [Verdachte] verkocht de diesel voor 50 cent per liter. Ook heeft [verdachte] zout besteld bij [N]. Het meeste van dat zout is verkocht voor € 9,95 per zakje. Het meeste geld heeft [verdachte] besteed aan het kopen van cocaïne. [Verdachte] had ook twee kantelcontainers gekocht. Deze kosten meer dan 1000 euro. [Verdachte] heeft er één verkocht voor € 250,-. Het is mij de laatste tijd erg duidelijk geworden dat [verdachte] iedereen oplicht om aan geld te komen om zijn cocaïneverslaving te bekostigen.
(...)
Zaak A feit 4.24
De verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben meerdere keren bij het bedrijf [U] geweest. Ik heb daar goederen gekocht op rekening. Ik had op dat moment geen geld om de rekeningen te betalen.
(...)"
2.3.2. Het arrest van het Hof houdt verder de navolgende bewijsoverweging in:
"Bewijsoverweging zaak A feit 4 ten aanzien van het oogmerk van niet- of niet volledige betaling (deze overweging vervangt de overweging van de rechtbank op p. 26/27 van het vonnis)
Door de verdediging is ter zitting van het hof aangevoerd, dat verdachte weliswaar een groot aantal goederen heeft besteld en geleverd heeft gekregen, maar dat hij niet het oogmerk had om deze zonder (volledige) betaling te verkrijgen.
Het hof acht het oogmerk van niet- (volledige) betaling wel bewezen en baseert dit op het volgende.
Uit de door de rechtbank aangehaalde bewijsmiddelen en de aanvulling van het hof op deze bewijsmiddelen blijkt, dat verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 19 april 2010, op verschillende tijdstippen, tientallen aankopen heeft gedaan, zonder dat hij deze heeft betaald en kón betalen. Het ging bij deze aankopen om niet geringe bedragen. Verdachte bleef in deze periode aankopen doen, terwijl hij eerdere aankopen niet had betaald.
Verdachte heeft op 11 februari 2010 bij de politie een verklaring afgelegd waaruit naar voren komt dat verdachte goederen bestelde en afnam, hoewel hij wist dat hij deze niet kon betalen. Tegenover zijn kennissen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] heeft verdachte opgeschept over dat hij andere personen voor een groot bedrag heeft opgelicht.
[Betrokkene 1], verdachtes (toenmalige) levenspartner, heeft verklaard dat verdachte goederen bestelde bij bedrijven met het vooropgezette doel om deze zo snel mogelijk te verkopen voor een veel lagere prijs dan de kostprijs, om op deze manier vlug aan geld te komen. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de toenmalige huisgenoten van verdachte, [betrokkene 2] en [betrokkene 5].
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder, dat verdachte in het geval hij bepaalde geleverde goederen doorverkocht aan anderen, de bedrijven niet betaalde van de opbrengst hiervan.
Op grond van voorgaande stelt het hof vast dat verdachte het oogmerk had van niet (volledige) betaling van voornoemde aankopen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde, zoals dit is opgenomen in de bewezenverklaring door de rechtbank."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 415, tweede lid, Sv het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot feit 4 "in onvoldoende mate" heeft gericht op de bezwaren die de verdachte heeft ingebracht tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis door hem niet in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een aantal door hem betwiste onderdelen van feit 4.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2011 houdt het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij geeft op - zakelijk weergegeven -:
Ik ben onschuldig. Het klopt dat ik na de vorige zitting geen stukken heb ingediend.
De voorzitter houdt de verdachte voor dat het hof in het kader van het voortbouwend appel niet alle feiten apart met verdachte gaat bespreken, nu dit reeds in eerste aanleg is gebeurd.
(...)
De verdachte verklaart desgevraagd ten aanzien van de ten laste gelegde feiten - zakelijk weergegeven -:
(...)
Ten aanzien van zaak A feit 4:
Ik handelde met [HH]. Ik heb dingen onder druk verklaard. In 2009 en 2010 had dit bedrijf liquide middelen, maar het ging moeilijk. Ik kon als ik financiële problemen had altijd naar mijn vader. Uit stukken die namens [O] zijn overgelegd blijkt dat [HH] een geschatte omzet had van € 122.000,- per jaar. Het ging wel moeilijk. Ik was in die periode [JJ] aan het opzetten. Ik had het druk met de loods en het huis, het was een puinzooi. Maar mijn vader was bereid mij te helpen. Hij heeft zelf bedrijven gehad. Toen hij een hersenbloeding kreeg heeft hij zijn bedrijven verkocht.
Ten aanzien van zaak A feit 4.24:
U houdt mij voor dat uit de aangifte blijkt dat ik voor € 7.100,- aan goederen bij [U] heb besteld. Ik betwist de hoogte van het bedrag. Ik heb geen aanmaning van dit bedrijf gezien.
Ten aanzien van zaak A feit 4:
Ik werd op 1 februari 2010 eerst aangehouden ter zake van huiselijk geweld, en toen ik daarvoor in vrijheid werd gesteld werd ik direct aangehouden voor deze feiten. Ik raakte helemaal in de war. De anderen liegen. Ik weet niet wie er zo'n hekel aan me heeft. Ik weet niet of de mensen van [U] een hekel aan me hebben. Ik begrijp niet waarom ze met zulke hoge rekeningen komen. Ik heb nooit een factuur gezien. Op aanraden van [betrokkene 3] heb ik me laten inschrijven op zijn adres in Drachten. Ik heb nooit een factuur gezien. [Betrokkene 3] zei altijd dat er geen facturen voor mij waren binnengekomen. Ik heb hem daar wel naar gevraagd. U houdt mij voor dat de facturen ook naar mijn feitelijke woonadres in [plaats] gingen. Het klopt dat ik facturen van [G] op het adres in [plaats] heb gekregen. Van andere bedrijven weet ik dit niet.
Ik heb mij in Drachten ingeschreven omdat ik niet wilde dat [JJ] zou worden meegezogen toen het begon te rommelen bij [HH]. Ik heb mij op 10 juni 2009 ingeschreven in Drachten. Op dat moment begon het te rommelen bij [HH]. U houdt mij voor dat ik eerder heb verklaard dat het de eerste helft van 2009 al slecht ging met [HH]. Dat klopt. De facturen van na 10 juni 2009 heb ik niet gekregen. Anders had ik wel ingegrepen.
Op 14 maart 2009 zijn we geopend met [JJ]. Dit bedrijf is later op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gezet. Dat was ongeveer in juni 2009. Ik heb [JJ] op naam van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] laten zetten zodat het niet meer op mijn naam zou staan. Als ik failliet zou gaan met [HH], zou [JJ] niet mee ten onder gaan. Ik was echter verantwoordelijk voor [JJ].
Er zijn geen bestellingen op naam van [JJ] gedaan. Dit bedrijf was daarvoor nog te jong. Ik heb dus altijd contant afgerekend. U houdt mij voor dat uit het dossier naar voren komt dat ik op naam van [JJ] bij [B] bestellingen heb gedaan en deze niet contant heb afgerekend. Deze bestellingen zijn gewoon betaald. Misschien dat er nog een klein bedrag openstaat. Ik heb daar geen laminaat besteld omdat de prijzen te hoog zijn.
Ik ken het bedrijf [K] niet.
Ten aanzien van [L] merk ik op dat ik goederen heb besteld op naam van [HH]. De goederen zijn allemaal weer teruggegaan.
U houdt mij voor dat ik, nadat ik me in Drachten heb laten inschrijven, nog heb besteld op naam van [HH]. Ik heb bij [H] onder rembours gekocht. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik deze goederen niet kon betalen. Ik ben er hard ingeluisd.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat het vanaf begin 2009 slecht ging met [HH] en dat ik me daarom heb ingeschreven in Drachten. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik ook daarna geen bestellingen op naam van [JJ] heb gedaan, maar wel op naam van [HH] en dat ik die goederen onder rembours heb gekocht dan wel heb betaald. U houdt mij voor dat dit zou betekenen dat de aangiften in het dossier vals zijn. Ik zeg u daarop dat de meeste aangiften in het dossier vals zijn. Ook de mensen van [A] zijn leugenaars. Zij wilden de goederen in consignatie geven. Zo is het ook gegaan. Ze hebben steeds dezelfde factuur met andere stempelnummers ingediend.
U houdt mij voor dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 5] belastend over mij hebben verklaard. Ook zouden zij hebben verklaard dat ik cocaïne gebruikte. Ik gebruik echter geen drugs, nu niet en ook niet in 2009. Ik werkte in 2009 aan een loods. Het klopt niet dat ik goederen zo snel mogelijk doorverkocht. Als ik een klant had, bestelde ik goederen. Als de klant de goederen niet afnam gingen de goederen terug naar de leverancier. [Betrokkene 1] en ik werden tegen elkaar opgestookt. [Betrokkene 5] woonde, voordat hij bij [betrokkene 1] en mij kwam wonen, bij [betrokkene 3].
Ik ben [D] nog geld schuldig. Ik had het beter gevonden als we hierover overleg hadden gehad, in plaats van dat ze meteen aangifte tegen mij hadden gedaan.
(...)Ik weet niet hoe de benadeelde partijen aan hun bedragen komen. Ik weet niet wat er allemaal aan goederen is opgehaald bij deze bedrijven. Ik weet wel wat ik daar zelf aan goederen heb opgehaald. Andere mensen hebben zonder mijn medeweten goederen gehaald op naam van [HH]. Ik weet niet wie die andere mensen zijn.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert hierbij aan - zakelijk weergegeven -:
Verdachte ontkent alle feiten op de tenlasteleggingen. Hij heeft ter zitting in eerste aanleg uitgebreid verklaard.
(...)
Ten aanzien van de verduistering en de flessentrekkerij, merk ik op dat verdachte omtrent elk onderdeel een verklaring heeft afgelegd. Hij heeft niet alleen gehandeld. Dit blijkt uit de verschillende handtekeningen die op de afleverbonnen zijn gezet. Er waren diverse personen die op naam van de bedrijven van verdachte spullen hebben besteld. Verdachtes lezing wordt niet geloofd. In een aantal gevallen heeft hij bekend, maar in andere gevallen heeft hij belastende verklaringen afgelegd over [betrokkene 3] en [betrokkene 7]. Hij weet in die gevallen van niets. Ik verzoek u namens verdachte om hem vrij te spreken van deze feiten. Het vonnis van de rechtbank en het requisitoir van de advocaat-generaal zijn echter duidelijk.
(...)"
3.3. De mededeling van de voorzitter dat het Hof in het kader van het voortbouwend appel niet alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten apart met hem gaat bespreken, nu dit reeds in eerste aanleg is gebeurd, strookt met de in
art. 415, tweede lid, Sv tot uitdrukking gebrachte bedoeling van de wetgever het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep te concentreren op de bezwaren die door de verdachte of het openbaar ministerie tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis worden ingebracht. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2011 heeft het Hof de verdachte en zijn raadsman de gelegenheid gegeven zich over het onder 4 tenlastegelegde feit uit te laten, van welke gelegenheid de verdediging ook gebruik heeft gemaakt op de wijze als in het proces-verbaal is vermeld. Waar de verdediging heeft nagelaten enigszins concrete bezwaren naar voren te brengen tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis voor zover dat betrekking heeft op de in het middel bedoelde onderdelen van feit 4, behoefde het Hof het onderzoek ter terechtzitting niet in het bijzonder daarop te richten.
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van een aantal onderdelen van feit 4 van zaak A, te weten 4.1, 4.4, 4.7, 4.15, 4.24, 4.27, 4.31, 4.32, 4.33, 4.35 en 4.36, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
5.2. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 is het middel terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 4 met parketnummer 17-880044 tenlastegelegde en de strafoplegging alsmede de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de aan de verdachte opgelegde betalingsverplichtingen aan de Staat, een en ander voor zover deze betrekking hebben op het in zaak A onder 4 met parketnummer 17-880044 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 6 maart 2012.
Beroepschrift 15‑08‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR, houdende middelen van cassatie van mrs J. Goudswaard en C.P. Wesselink-van Dijk
in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden met het parketnummer 24-002013-10, uitgesproken op 3 maart 2011.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is art. 415 lid 2 Sv, althans de beginselen van een goede procesorde, geschonden, doordat het Hof het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot feit 4 in onvoldoende mate heeft gericht op de bezwaren die door verzoeker zijn ingebracht tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis door verzoeker niet in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over een aantal door hem betwiste feiten.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting van 17 februari 2011 heeft de voorzitter verzoeker voorgehouden dat in het kader van het voortbouwend appel niet alle feiten apart met hem zouden worden besproken, nu dit reeds in eerste aanleg was gebeurd.
Verzoeker heeft als bezwaren tegen het vonnis opgegeven dat hij onschuldig was. Uit het proces-verbaal terechtzitting van de Rechtbank blijkt dat hij met betrekking tot de hem tenlastegelegde feiten deels heeft bekend en deels heeft ontkend. Het Hof had de door verzoeker opgegeven bezwaren tegen het vonnis dan ook — minst genomen — moeten opvatten in die zin dat hij opkwam tegen de veroordeling door de Rechtbank voor de feiten die door hem werden ontkend en de met deze feiten samenhangende vorderingen van de benadeelde partijen.
In het voortbouwend appel dient de rechter in hoger beroep zich (in ieder geval) te richten op de door de verdachte bestreden onderdelen van het vonnis. Het Hof heeft van de 40 deelfeiten waaruit feit 4 bestaat een gedeelte ter zitting behandeld. Ten aanzien van een aantal (deel)feiten die door verzoeker werden ontkend — de feiten 4.21, 4.25, 4.27, 4.32, 4.33 en 4.38 — is dit niet gebeurd, maar deze feiten zijn wel door het Hof bewezenverklaard. Terzake van deze feiten heeft het Hof voorts met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank de vorderingen benadeelde partijen toegewezen c.q. schadevergoedingsmaatregelen opgelegd ten bedrage van in totaal € 21.261,06.
Het Hof heeft verzoeker dan ook ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zich over deze feiten uit te laten, hetgeen temeer klemt nu op grond hiervan zware sancties zijn opgelegd.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de art. 342, 359 en 415 Sv geschonden, doordat met betrekking tot feit 1 de bewezenverklaarde verbale bedreiging met zware mishandeling slechts berust op de verklaring van één getuige en/of doordat de bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling door middel van het boven het hoofd houden van een stoel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
Toelichting
Het Hof heeft zich op het punt van de vrijspraken, de bewijsvoering, de bewezenverklaring, de kwalificatie, de beslissing tot de vordering tot tenuitvoerlegging, de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de daarbij opgelegde schadevergoedingsmaatregelen (met uitzondering van een tweetal schadevergoedingsmaatregelen) met het vonnis van de Rechtbank verenigd en heeft dit vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden bevestigd.
De Rechtbank heeft in de zaak met parketnummer 17/880044 onder 1 bewezen verklaard dat verzoeker [aangeefster] heeft bedreigd met zware mishandeling. Blijkens de bewezenverklaring zou verzoeker [aangeefster] dreigend de woorden hebben toegevoegd ‘als je nog een keer zo'n grote bek hebt dan breek ik al je botten en dan zal ik je bek verbouwen’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Als bewijsmiddelen heeft de Rechtbank gebezigd de verklaring van verzoeker dat hij aangeefster [aangeefster] heeft uitgescholden (bewijsmiddel 1), de verklaring van [aangeefster] dat verzoeker jegens haar de in de bewezenverklaring opgenomen woorden heeft gebruikt (bewijsmiddel 2), de verklaring van [naam 1], dat verzoeker riep dat iemand een grote stinkbek had (bewijsmiddel 3) en de verklaring van [naam 2] dat verzoeker tegen [aangeefster] zei dat ze niet zo'n grote bek moest hebben (bewijsmiddel 4).
In een bewijsmotivering overwoog de Rechtbank ter zake dat de aangifte van [aangeefster] niet alleen wordt ondersteund door de verklaring van [naam 1] en de verklaring van [naam 2], maar ook door de verklaring van verzoeker waarin hij zegt dat hij heeft gescholden tegen [aangeefster].1.
Het Hof heeft deze bewijsmotivering tot de zijne gemaakt.
Voor bedreiging met zware mishandeling is vereist dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. In dit opzicht verschilt de verklaring van de aangeefster op een essentieel punt van de overige drie verklaringen. De volgens beide getuigen Veenhof door verzoeker gebruikte bewoordingen kunnen hoogstens als schelden worden aangemerkt, maar niet als bedreiging met zware mishandeling. Deze getuigen ondersteunen daarom veeleer de verklaring van verzoeker dat hij heeft gescholden. De verklaring van de aangeefster dat verzoeker haar verbaal bedreigde met zware mishandeling vindt echter onvoldoende steun in het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Dit betekent dat het Hof art. 342 lid 2 Sv heeft miskend, althans dat 's Hofs oordeel op dit punt onbegrijpelijk is.
Voorts heeft het Hof de bewezenverklaring van bedreiging met zware mishandeling van aangeefster [aangeefster] ook gebaseerd op het dreigend boven het hoofd houden van een stoel.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verzoeker na voormelde (vermeende) bewoordingen te hebben gebruikt naar de keuken liep, een stoel bij de keukentafel vandaan haalde en deze met beide handen boven zijn hoofd hief. De getuige Veenhof pakte verzoeker bij zijn arm beet en deze sloeg toen de stoel stuk.
[aangeefster] had het idee dat verzoeker de stoel in haar richting wilde gooien, omdat de stoel in haar richting werd gehouden.
Kennelijk was de bewuste keukenstoel niet zwaar, nu van algemene bekendheid is dat iemand een zware stoel niet zomaar boven het hoofd kan houden en stuk slaan. Aangeefster [aangeefster] dacht dat verzoeker deze stoel in haar richting wilde gooien, zij had dus niet het idee dat zij met de stoel zou worden geslagen. Indien daadwerkelijk met de stoel zou zijn gegooid, dan is niet voorstelbaar dat dit zwaar lichamelijk letsel teweeg zou hebben gebracht.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid dat de bedreiging met de stoel van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij aangeefster [aangeefster] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Voor zover het Hof mocht hebben bedoeld dat het opheffen van de stoel en de verbale uiting die daaraan vooraf zou zijn gegaan in combinatie een zodanig bedreigende situatie opleverden dat sprake was van bedreiging met zware mishandeling, dan is ook dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verbale uiting en het opheffen van de stoel niet tegelijkertijd plaatsvonden. Bovendien zou, wanneer verzoeker inderdaad de door het Hof bewezenverklaarde termen zou hebben gebruikt, het gooien van een stoel geen geëigende methode zijn geweest om iemands ‘botten te breken en bek te verbouwen’. In dit verband moet eerder aan slaan, stompen of schoppen worden gedacht.
De bewezenverklaring is ontoereikend gemotiveerd.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 350, 359 lid 3 en 415 Sv geschonden, doordat de bewezenverklaring van een aantal deelfeiten behorend bij feit 4 niet kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
Toelichting
Onder feit 4 is flessentrekkerij bewezenverklaard. Daarbij is een groot aantal deelfeiten bewezenverklaard, waarin wordt opgesomd wat verzoeker zonder (volledige) betaling zou hebben gekocht. Het door het Hof op dit punt bevestigde vonnis bevat de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring berust. Het Hof heeft dit vonnis nog aangevuld met een aantal bewijsmiddelen. Bij een groot aantal van deze deelfeiten volgen de bewezenverklaarde bestanddelen echter niet uit de gebezigde bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen waar het in casu om gaat betreffen steeds verklaringen van verzoeker en van de betreffende aangevers. Naast deze verklaringen wordt door de Rechtbank vermeld dat als bijlage bij de aangifte een factuur of een aantal facturen zijn gevoegd. Voor de Rechtbank — en in navolging daarvan het Hof — met deze vermelding heeft bedoeld dat de betreffende facturen een extra bewijsmiddel vormden, voldoet dit bewijsmiddel niet aan het vereiste van art. 359 lid 3 Sv, nu de inhoud van de betreffende facturen niet wordt vermeld en zonder deze inhoud de bewezenverklaring niet uit de overige bewijsmiddelen kan worden afgeleid.2. Het betreft de volgende (deel)feiten:
Feit 4.1
Bewezen verklaard is dat verzoeker een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer tuingereedschap en houten palen en schuttingen en loungesets en picknicktafel en een kruiwagen en stenen heeft gekocht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan slechts volgen dat verzoeker goederen heeft besteld
Feit 4.4
Bewezen verklaard is dat verzoeker een hoeveelheid etens- en drinkwaren heeft gekocht, onder meer frisdrank en alcoholhoudende drank en snacks en shag. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker goederen heeft gekocht.
Feit 4.7
Bewezen verklaard is dat verzoeker laminaat, een schuurmachine en schuurvellen heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker een bestelling heeft geplaatst, doch niet waaruit deze bestelling zou hebben bestaan.
Feit 4.15
Bewezen verklaard is dat verzoeker een grote hoeveelheid bouwmaterialen, te weten ondermeer garagedeuren en isolatiemateriaal en branddeuren en dakpannen en terraskachels en pallet wikkelaars en vloer- en wandtegels heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker bouwmateriaal, waaronder garagedeuren, isolatiemateriaal, palletwikkelaar, branddeuren, dakpannen, geluid gedempte unit en snelroldeuren heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt derhalve niet dat verzoeker terraskachels en vloer- en wandtegels heeft gekocht.
Feit 4.24
Bewezen verklaard is dat verzoeker een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer hout en gipsplaten en gereedschap heeft gekocht. Uit bewijsmiddel 4.24.1, alsmede uit de verklaring van verzoeker die het Hof aan de bewijsmiddelen heeft toegevoegd, volgt dat verzoeker goederen heeft gekocht. Derhalve volgt uit de bewijsmiddelen niet dat verzoeker hout en gipsplaten heeft gekocht.
Feit 4.27
Bewezen verklaard is dat verzoeker een grote hoeveelheid goederen, te weten ondermeer laminaatvloeren en hardwaxolie heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker goederen heeft gekocht.
Feit 4.31
Bewezen verklaard is dat verzoeker een stofzuiger en een cirkelzaagblad en decoupeerzaagbladen heeft gekocht. Uit het bewijsmiddel volgt slechts dat verzoeker een stofzuiger en een werkbroek heeft gekocht.
Feit 4.32
Bewezen verklaard is dat verzoeker ondermeer afkortzagen, merk Makita, en diverse zaagbladen en een stripnagelapparaat en ander gereedschap heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker goederen heeft gekocht.
Feit 4.33
Bewezen verklaard is dat verzoeker ondermeer stekkers en bezems en een koevoet en buizen heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker verschillende materialen heeft gekocht.
Feit 4.35
Bewezen verklaard is dat verzoeker een hoeveelheid gereedschap, te weten onder meer ring- en steeksleutels en doppendozen heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen volgt slechts dat verzoeker gereedschap heeft gekocht en niet dat hij ring- en steeksleutels en doppendozen heeft gekocht.
Feit 4.36
Bewezen verklaard is dat verzoeker een grote hoeveelheid goederen, te weten CV-ketels en thermostaten en gasbetonzagen en een haakse slijpmachine heeft gekocht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt slechts dat verzoeker goederen heeft gekocht.
Gelet hierop voldoet de bewezenverklaring van feit 4 ten aanzien van bovenvermelde feiten niet aan het vereiste van artikel 359 lid 3 Sv dat de beslissing dat het tenlastegelegde door de verdachte is begaan moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Middel IV
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de art. 36f Sr alsmede 359 en 415 Sv geschonden, doordat het Hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden de vordering van de benadeelde partij betreffende feit 4.1 van de zaak met parketnummer 17/880044-10 niet hoofdelijk heeft toegewezen en verzoeker niet als hoofdelijk schuldenaar een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd.
Toelichting
Ten aanzien de onder feit 4 (flessentrekkerij) vermelde zaken 4.1, 4.7, 4.14, 4.28, 4.29 en 4.36 heeft de Rechtbank bewezenverklaard dat verzoeker deze tezamen en in vereniging met een ander (uit de gebezigde bewijsmiddelen valt af te leiden dat hiermee [aangeefster] wordt bedoeld) heeft gepleegd. Vervolgens heeft de Rechtbank ten aanzien van de zaken 4.7 en 4.14 de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk toegewezen en op basis van hoofdelijke aansprakelijkheid schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. De Rechtbank is met betrekking tot zaak 4.1 niet van hoofdelijke aansprakelijkheid uitgegaan. Ten aanzien van deze zaak heeft de Rechtbank overwogen:
‘De vordering wordt niet hoofdelijk toegewezen nu op basis van de processtukken niet vastgesteld kan worden dat een ander dan verdachte medeaansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de gevorderde schade.’
Het Hof heeft deze beslissingen en de motivering daarvan tot de zijne gemaakt.
Als sprake is van medeplegen is het niet van belang welke handeling ieder der mededaders heeft verricht. Naar het oordeel van verzoeker dient er dan ook van te worden uitgegaan dat ieder van de mededaders krachtens art. 6:162 jo. art. 6:102 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de door het gepleegde feit veroorzaakte schade. Het Hof had ten aanzien van zaak 4.1 bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel dan ook van hoofdelijke aansprakelijkheid moeten uitgaan. 's Hofs beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot zaak 1 is dientengevolge onjuist dan wel ontoereikend gemotiveerd.3.
Middel V
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de art. 359 en 415 Sv geschonden, doordat het Hof op ontoereikende gronden ten aanzien van feit 4.1 de vordering van de benadeelde partij in haar geheel heeft toegewezen en ten aanzien van feit 4.25 een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd ter hoogte van het volledige gevorderde bedrag.
Toelichting
Onder feit 4.1 is bewezen verklaard dat verzoeker goederen zou hebben gekocht van Spaansen Tuin- en Bestratingsmaterialen. Als bewijsmiddel 4.1.1 is gebezigd de verklaring van verzoeker inhoudende dat hij goederen heeft besteld en dat hij deze niet allemaal heeft betaald. Uit dit bewijsmiddel volgt derhalve dat verzoeker een deel van de goederen wel heeft betaald. Het Hof heeft — met bevestiging van het vonnis van de Rechtbank — de vordering van Spaansen in haar geheel toegewezen, hetgeen in het licht van het bezigen van voormeld bewijsmiddel niet zonder meer begrijpelijk is.
Onder feit 4.25 is bewezen verklaard dat verzoeker goederen zou hebben gekocht van [A]. Als bewijsmiddel 4.25.1 is gebezigd de verklaring van verzoeker inhoudende dat hij goederen heeft besteld en dat hij de factuur nog niet helemaal heeft voldaan. Uit dit bewijsmiddel volgt derhalve dat verzoeker een deel van de factuur wel heeft voldaan. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat [A] de opgegeven schade heeft geleden en heeft om die reden aan verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten bedrage van de volledige vordering. In het licht van het bezigen van voormeld bewijsmiddel is dit evenmin zonder meer begrijpelijk.
Ook in zoverre is 's Hofs arrest ontoereikend gemotiveerd.
Deze schriftuur wordt ingediend door mrs J. Goudswaard en C.P. Wesselink-van Dijk, advocaten te 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102, die verklaren dat verzoeker hen daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd, en mede namens mr Goudswaard ondertekend door mr C.P. Wesselink-van Dijk.
's‑Gravenhage, 15 augustus 2011
C.P.Wesselink-van Dijk
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑08‑2011