O.m. HR 13 juli 2010, NJ 2010, 515 m. nt. Borgers.
HR, 25-01-2011, nr. 09/03592
ECLI:NL:HR:2011:BO6753
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
25-01-2011
- Zaaknummer
09/03592
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO6753
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO6753, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO6753
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BI8015, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2011:BO6753, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO6753
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSGR:2009:BI8015
- Wetingang
art. 342 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
VA 2012/8 met annotatie van J.H. Janssen
Uitspraak 25‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsminimum art. 342.2 Sv (unus testis, nullus testis). Zedenzaak. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BM2452. I.c. kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Geen schending van art. 342.2 Sv.
25 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/03592
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 juni 2009, nummer 22/005675-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 5 september 2005 tot en met 17 november 2005 te De Lier, gemeente Westland, door feitelijkheden anders dan geweld en bedreiging met feitelijkheden anders dan geweld [slachtoffer] zijnde zijn, verdachtes, assistente heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen
- zoenen op de mond van [slachtoffer] en
- geven van kusjes in de nek van [slachtoffer] en
- vastpakken en vasthouden en aanraken van de borsten en billen en middel en benen van [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden en die bedreiging met feitelijkheden hierin dat hij, verdachte, voornoemde gedragingen onverhoeds heeft verricht en aan [slachtoffer] heeft toegevoegd de woorden: "Ik zou maar oppassen, want je zit nog in je proeftijd en als wij privé niet met elkaar om kunnen gaan, dan verleng ik dat niet" en "Zakelijk gaat het hartstikke goed met ons, maar privé wil jij een aantal dingen niet, dus het lijkt me beter dat ik per 1 januari ontslag voor je aanvraag" en "Als je privé lief voor me bent, dan zorg ik ook dat je mooie dingen krijgt" en "Je moet lief zijn voor je werkgever" althans woorden van gelijke aard of strekking."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2009, voor zover inhoudende:
"[Slachtoffer] heeft van 5 september 2005 tot en met 17 november 2005 als tandartsassistente bij mij gewerkt in De Lier."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Uit de mobiele telefoon met het nummer 06-[001] heb ik handmatig een sms-bericht uitgelezen afkomstig van het telefoonnummer 06-[002]. Aan dit nummer stond de naam [verdachte] gekoppeld. In dit sms-bericht, verzonden op 17 november 2005, stond:
"Hoi lief (...). Sms me en ik probeer je te spreken. X"."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
"Ik wil aangifte doen van aanranding tegen mijn werkgever [verdachte] die tandarts is. Ik ben op 1 september 2005 als tandartsassistente bij hem in de praktijk in De Lier begonnen. Begin oktober 2005 zaten wij in de praktijk, in het kamertje waar wij altijd lunchen. Ik had last van mijn kaak. Hij ging voor mij kijken en toen ineens zoende hij me op mijn mond. Ik heb gezegd dat ik dat helemaal niet wilde. Hij begon mij uit te lachen en zei dat dat erbij hoorde, dat je lief moest zijn voor je werkgever.
Een paar dagen later pakte hij mij opeens bij mijn borsten. Hij stond ineens achter me en hij pakte me. Dat was in de praktijk, in de behandelkamer zelf. Hij deed verder niks met zijn handen; hij hield mijn borsten gewoon vast. Toen begon hij elke dag wel wat te doen. Aan mijn kont zitten, dan weer aan mijn middel, dan weer opmerkingen maken dat hij stijf is. Ik ben toen met hem een gesprek begonnen en hij zei: "Ik zou maar oppassen want je zit nog in je proeftijd en als wij privé niet met elkaar om kunnen gaan dan verleng ik dat gewoon niet." En sinds die tijd heeft hij elke dag wel opmerkingen gemaakt en me aangeraakt op plaatsen waar ik niet wilde. En dan heb ik het over mijn borsten, en mijn kont en hij heeft mij kusjes in mijn nek gegeven. Op 16 november 2005 - de laatste dag dat ik daar werkzaam ben geweest - heb ik nog een gesprek met hem gehad. Toen heeft hij gezegd: "Zakelijk gaat het hartstikke goed met ons maar privé wil jij een aantal dingen niet dus het lijkt me beter dat ik per 1 januari ontslag voor je aanvraag". Ook zei hij: "Je hoort als werkgever macht over de vrouwen te hebben en de werknemer moet lief zijn voor de werkgever". Dat heeft hij elke keer herhaald. En hij vond het heel normaal dat hij dat bij mij heeft gedaan. Een uur later zaten wij beneden in de praktijk. [Verdachte] had een laserpennetje vast en toen zei hij: "[Slachtoffer] ik wil op je tepels schijnen en ga nou eens goed staan". Ik wilde toen gelijk naar huis gaan, omdat ik het helemaal zat was. Het was gewoon de druppel. Toen pakte hij me bij mijn middel en zei hij: "We kunnen nog wel aardig en lief zijn voor elkaar tot 1 januari". Toen wilde ik weglopen, maar hij pakte mij bij mijn kont en zei: "En dit gaan we zeker ook nog doen". Hij heeft mij ook nog auto's beloofd. Eind september 2005 zei hij tegen mij: "Als je privé lief voor mij bent dan zorg ik ook dat je mooie dingen krijgt". Toen begon hij dus over die auto. Ik heb een en ander gezegd tegen mijn ex-vriend [betrokkene 1] en mijn moeder.
Op 17 november 2005 heeft mijn moeder [verdachte] een sms gestuurd dat ik ziek was en dat ik voorlopig thuis bleef. 's Avonds kreeg ik een sms van hem waarin hij schreef wat ik hem nou maakte en waarom ik nou ineens ziek was terwijl ik gisteren nog gezond was en weer dat kusjes en liefie erin. Hij heeft mij ook nog gebeld. Hij bleef me maar lieverd en moppie noemen.
Ik heb dus vanaf september 2005 tot en met 16 november 2005 daar gewerkt. Vanaf eind september begon hij aan mij te zitten en heeft hij mijn borsten en billen betast en ongevraagd gekust en seksueel getinte opmerkingen gemaakt. Elke keer als ik iets niet wilde dan dreigde hij met mijn proeftijd. Als hij aan mijn borsten zat en ik zei ophouden, dan zei hij: "Ik zou maar oppassen want je zit nog in je proeftijd, er kan van alles gebeuren"."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 15 november 2005 kwam ik thuis en mijn man zei dat [slachtoffer] met mij wilde praten. Ik ben toen met haar gaan praten. Ik hoorde van [slachtoffer] dat [verdachte] haar had betast en seksueel getinte opmerkingen naar haar had gemaakt. Ze vertelde dat ze een keer pijn in haar kaak had en dat ze boven in de eetruimte met hem zat en dat hij naar haar kaak keek en opeens op de mond zoende. Ook vertelde ze over dat hij haar bij de borsten wilde pakken. En dat ze lepels stond af te wassen en dat hij haar bij de kont en haar middel pakte. We hebben toen gezegd dat ze niet meer ging werken en dat ze zich ziek moest melden. Wat ik ook nog heb gehoord van [slachtoffer] is dat zij de laatste middag met haar armen over elkaar stond en dat hij met een laserpen op haar scheen. Hij zei toen: "Doe je armen eens weg, dan kan ik op je tepels schijnen".
Op maandag 21 november 2005 belde [verdachte] weer. Ik heb eerst met hem gesproken. Hij wilde [slachtoffer] spreken. Ik heb toen de telefoon aan [slachtoffer] gegeven. Hij noemde haar ook moppie en liefje. Ik kon dit horen doordat ik bij de hoorn met haar mee stond te luisteren."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"[Slachtoffer] is mijn vriendin geweest. Zij heeft mij in vertrouwen genomen over wat er gebeurde met haar op haar werk. Eind september 2005 belde zij me en ik merkte aan [slachtoffer] dat er iets aan de hand was. Zij vertelde mij het verhaal. Het begon met het feit dat ze een keer gezoend is door die tandarts [verdachte]. Een dag of twee erna belde ze weer en reageerde zij emotioneler en zei dat het steeds verder ging. Zij had het over aanrakingen aan benen, borsten en aan haar kont. Ik hoorde toen ook van haar dat ze die man nadrukkelijk had gezegd dat ze dat niet wilde. Ze zei dat die man had gezegd dat zij ook lief voor hem moest zijn op privé-gebied en niet alleen op werkgebied. Zij heeft zich uiteindelijk ziek gemeld."
2.2.3. Het bestreden arrest houdt voorts in:
"Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat - kort en zakelijk weergegeven - de aangeefster een eenzijdige en onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd, terwijl er bovendien onvoldoende steunbewijs voorhanden is. Het hof verwijst voor de nadere onderbouwing van dit verweer naar de pleitnotities van de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De aangeefster, [slachtoffer], heeft op 2 december 2005 bij de politie een uitgebreide, zeer gedetailleerde verklaring afgelegd over de door de verdachte verrichte ontuchtige handelingen die zij tegen haar wil heeft moeten dulden (p. 16 e.v. van het dossier).
[Slachtoffer] is op verzoek en in aanwezigheid van de verdediging als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. Het hof stelt in dit kader vast dat de verklaringen van [slachtoffer] bij de politie en tegenover de rechter-commissaris - wat de beoordeling van de tenlastegelegde ontucht betreft - nauwkeurig zijn en op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenstemmen.
Die verklaringen van [slachtoffer] worden bovendien ondersteund door de verklaringen die getuige [betrokkene 2], de moeder van aangeefster, en getuige [betrokkene 1], voormalig partner van aangeefster, bij de politie hebben afgelegd. In hun verklaringen komt namelijk naar voren dat zij van [slachtoffer] hebben gehoord dat de verdachte zich jegens haar ontuchtig heeft gedragen. Getuige [betrokkene 2] heeft zulks op 15 november 2005 van haar dochter vernomen, getuige [betrokkene 1] heeft al eerder, vanaf eind september 2005, bij verschillende gelegenheden van [slachtoffer] gehoord wat haar was overkomen. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn beide getuigen gehoord en bij die gelegenheid hebben zij hun politieverklaringen bevestigd. Met de raadsman is het hof van oordeel dat de betreffende getuigenverklaringen voor een groot deel 'van horen zeggen' zijn, maar dit neemt - gelet op de overeenstemming tussen die verklaringen en de verklaring van [slachtoffer] - niet weg dat zij de belastende verklaring van [slachtoffer] ondersteunen en in zoverre de betrouwbaarheid van haar verklaringen onderstrepen.
Om tot een bewezenverklaring te komen heeft het hof bovendien acht geslagen op de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] in de bewezenverklaarde periode als zijn tandartsassistente heeft gewerkt en heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte in een door een verbalisant uitgelezen sms-bericht en tijdens een telefoongesprek [slachtoffer] met ongewenste koosnamen aanspreekt, zoals door de moeder van [slachtoffer] is gehoord.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig en voldoende ondersteund."
2.3. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).
2.4. In het onderhavige geval kan niet worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Anders dan in het middel wordt betoogd, is dus van schending van art. 342, tweede lid, Sv geen sprake.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 januari 2011.
Conclusie 07‑12‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage veroordeeld bij arrest van 22 juni 2009.
2.
Namens verdachte heeft mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring in strijd met het bepaalde in art. 342 lid 2 Sv in wezen slechts berust op de verklaring van één getuige en derhalve onvoldoende is gemotiveerd.
3.2.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv — dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan — kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).
Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.1.
3.3.
De vraag is of in het onderhavige geval de tot het bewijs gebezigde verklaring van het slachtoffer voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal.2.
Zoals het hof in zijn bewijsmotivering heeft overwogen, is tot het bewijs naast de verklaring van het slachtoffer onder meer de verklaring van de moeder van het slachtoffer en de ex-vriend van het slachtoffer gebezigd. Deze beide verklaringen bevestigen het verhaal van het slachtoffer, in die zin dat daarin gerelateerd wordt wat het slachtoffer hen over de gestelde gang van zaken heeft verteld. Aldus hebben deze verklaringen van de moeder en de voormalige vriend van het slachtoffer dezelfde bron; het slachtoffer zelf. Voor de verklaring van het slachtoffer omtrent de door verdachte verstuurde sms is steunbewijs voorhanden in bewijsmiddel 2, waaruit volgt dat op de genoemde datum inderdaad een sms door verdachte aan het slachtoffer is verzonden met de tekst ‘lief’ erin.
Voorts wordt de verklaring van het slachtoffer voorzover inhoudende dat verdachte haar na 17 november 2005 ook nog gebeld heeft en haar maar ‘lieverd’ en ‘moppie’ bleef noemen, ondersteund door de verklaring van haar moeder waarin zij relateert dat zij er bij was toen verdachte op 21 november 2005 weer belde naar het slachtoffer, en dat moeder, omdat zij meeluisterde aan de hoorn toen verdachte met het slachtoffer sprak, verdachte het slachtoffer ‘moppie’ en liefje' hoorde noemen. Ook het gedeelte van de verklaring van het slachtoffer voor zover inhoudende dat verdachte tegen haar zou hebben gezegd ‘we kunnen nog wel aardig en lief zijn voor elkaar tot 1 januari’ vindt dus steun in het overige gebezigde bewijsmateriaal, waarvan overigens bovendien nog uitmaakt de verklaring van de verdachte dat het slachtoffer in de bewezenverklaarde periode als zijn tandartsassistente heeft gewerkt.
Dit alles lijkt mij van belang voor de waardering van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Ook als men ervan uitgaat dat aangeefster volkomen betrouwbaar heeft verklaard brengt dat nog niet met zich dat dus ook de hobbel van het tweede lid van art. 342 Sv is genomen. Ik ben van oordeel dat dat niet het geval is. De door het hof kennelijk als ondersteuning te hulp geroepen verklaringen hebben niet direct betrekking op enig onderdeel van het bewezenverklaarde feit.3. De verklaringen van beide getuigen zijn ontleend aan dezelfde bron. Dat verdachte de tandarts was bij wie het slachtoffer als tandartsassistente in dienst was zou wel een onderdeel van de bewezenverklaring kunnen ondersteunen, maar heeft nou niet bepaald een sterke band met de kern van het tenlastegelegde feit.
3.4.
Het middel slaagt.
4.
Het voorgestelde middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2010
HR 5 oktober 2010, LJN BN 7128, rov. 2.5.
Vgl. in dit verband HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010, 515 m.nt. Borgers waarin de nadere bewijsmotivering van het hof door de Hoge Raad niet voldoende werd bevonden.