In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329, gesloten en getekend op 22 februari 2008 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie Twente district Twente Zuid, afdeling Enschede Noord.
HR, 04-01-2011, nr. 09/02937
ECLI:NL:HR:2011:BO4493
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-01-2011
- Zaaknummer
09/02937
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BO4493
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO4493, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4493
ECLI:NL:PHR:2011:BO4493, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4493
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 342.2 Sv (unus testis, nullus testis). HR herhaalt de relevante overwegingen t.a.v. het bewijsminimum van art. 342.2 Sv uit HR LJN BK2094 en HR LJN BM2452. I.c. heeft het hof gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van art. 342.2 Sv en is niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/02937
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 20 april 2009, nummer 21/002310-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, nu deze uitsluitend steunt op de verklaring van één getuige.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 6 december 2007, in de gemeente Enschede [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van [A]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend - tijdens een telefonisch onderhoud met een collega van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 1] - [betrokkene 1] de woorden toegevoegd: "Als ik een pistool had, dan zou ik haar ([slachtoffer]) door het hoofd schieten" of "Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke voornoemde bedreiging ter kennis is gekomen van [slachtoffer]."
2.3. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof
- met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten - het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
De officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep hebben gevorderd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat haar cliënt vrijuit dient te gaan, omdat er onvoldoende bewijs is. Het hof is echter van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en komt tot de volgende bewijsconstructie.
Op 6 december 2007 heeft verdachte met [...] van [A] in de gemeente Enschede gebeld. Verdachte kreeg getuige [betrokkene 1] aan de telefoon. Verdachte was het in dat telefoongesprek niet eens met [slachtoffer]. Hij heeft toen tegen [betrokkene 1] gezegd: "Als ik een pistool had, dan zou ik haar door het hoofd schieten". [betrokkene 1] sprak verdachte op die uitlating aan, waarop verdachte de verbinding verbrak. [slachtoffer], medewerkster van [A], was heel erg geschrokken toen zij hoorde van de bedreiging. De bedreiging is meteen bij de politie gemeld en er is ook aangifte van gedaan. Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] vernam zij van [betrokkene 1] dat verdachte (ook) had gezegd: "Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop". Naar aanleiding van de melding is de wijkagent van de wijk [...] te Enschede ingeschakeld. Hij heeft een bezoek gebracht aan verdachte. Verdachte heeft volgens die wijkagent gezegd dat hij een woordenwisseling had gehad waarbij hij heel kwaad en boos was geworden, maar hij wilde niet herhalen welke uitingen hij precies had gedaan. Wel wilde hij een gesprek met de medewerkster en haar leidinggevende om zaken uit te spreken. Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van de bedreiging met de dood.
Verdachte heeft ontkend dat hij de bedreiging heeft geuit. Tijdens zijn verhoor heeft verdachte verklaard dat hij wist waar de aangifte over ging, maar hij wilde niet herhalen wat hij had gezegd over [slachtoffer]. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. Wel heeft hij zijn excuses aan [slachtoffer] aangeboden. Het hof heeft, gelet op het proces-verbaal van de wijkagent waaruit blijkt dat verdachte heel kwaad en boos was geworden en waarin het hof een bevestiging vindt van de aard en inhoud van het telefoongesprek zoals dat blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], geen reden om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet heeft bedreigd, acht het hof, gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat verdachte wel zijn excuses heeft aangeboden, niet aannemelijk. Het hof heeft daarom ook de overtuiging bekomen dat verdachte de bedreiging aan het adres van [slachtoffer] telefonisch aan [betrokkene 1] heeft geuit."
2.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd zoals hier het geval is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).
2.5. Het Hof heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in het overige gebezigde bewijsmateriaal. Dat oordeel geeft geen blijk van miskenning van art. 342, tweede lid, Sv, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. De bewezenverklaring is toereikend gemotiveerd.
2.6. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.
Conclusie 09‑11‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 20 april 2009 door het gerechtshof te Arnhem wegens ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. De vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder bij vonnis van de politierechter te Almelo van 24 mei 2007 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, met dien verstaande dat de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar is verlengd.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.E. Kikkert, advocaat te Enschede, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde op verklaringen van één getuige berust en derhalve niet naar de eisen der wet met redenen is omkleed.
4.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
‘hij op 6 december 2007, in de gemeente Enschede [slachtoffer] (zijnde een medewerkster van [A]) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend — tijdens een telefonisch onderhoud met een collega van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 1] — [betrokkene 1] de woorden toegevoegd:
‘Als ik een pistool had, dan zou ik haar ([slachtoffer]) door het hoofd schieten’ of ‘Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke voornoemde bedreiging ter kennis is gekomen van [slachtoffer].’
5.
De bewijsmotivering van het hof luidt als volgt:
‘Overweging met betrekking tot het bewijs1.
De officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep hebben gevorderd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ook de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat haar cliënt vrijuit dient te gaan, omdat er onvoldoende bewijs is. Het hof is echter van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is en komt tot de volgende bewijsconstructie.
Op 6 december 2007 heeft verdachte met […] van [A] in de gemeente Enschede gebeld. Verdachte kreeg getuige [betrokkene 1] aan de telefoon. Verdachte was het in dat telefoongesprek niet eens met [slachtoffer]. Hij heeft toen tegen [betrokkene 1] gezegd: ‘Als ik een pistool had, dan zou ik haar door het hoofd schieten’.2. [betrokkene 1] sprak verdachte op die uitlating aan, waarop verdachte de verbinding verbrak.3. [slachtoffer], medewerkster van [A], was heel erg geschrokken toen zij hoorde van de bedreiging. De bedreiging is meteen bij de politie gemeld en er is ook aangifte van gedaan.
Blijkens de aangifte van [betrokkene 2] vernam zij van [betrokkene 1] dat verdachte (ook) had gezegd: ‘Er is altijd gesodemieter met [slachtoffer] en anders pak ik een pistool en schiet ik haar voor de kop’.4.
Naar aanleiding van de melding is de wijkagent van de wijk […] te Enschede ingeschakeld. Hij heeft een bezoek gebracht aan verdachte. Verdachte heeft volgens die wijkagent gezegd dat hij een woordenwisseling had gehad waarbij hij heel kwaad en boos was geworden, maar hij wilde niet herhalen welke uitingen hij precies had gedaan. Wel wilde hij een gesprek met de medewerkster en haar leidinggevende om zaken uit te spreken.5. Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat er voldoende bewijs aanwezig is voor een bewezenverklaring van de bedreiging met de dood.
Verdachte heeft ontkend dat hij de bedreiging heeft geuit. Tijdens zijn verhoor heeft verdachte verklaard dat hij wist waar de aangifte over ging, maar hij wilde niet herhalen wat hij had gezegd over [slachtoffer]. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd. Wel heeft hij zijn excuses aan [slachtoffer] aangeboden.6.
Het hof heeft, gelet op het proces-verbaal van de wijkagent waaruit blijkt dat verdachte heel kwaad en boos was geworden en waarin het hof een bevestiging vindt van de aard en inhoud van het telefoongesprek zoals dat blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], geen reden om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer] niet heeft bedreigd, acht het hof, gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat verdachte wel zijn excuses heeft aangeboden, niet aannemelijk. Het hof heeft daarom ook de overtuiging bekomen dat verdachte de bedreiging aan het adres van [slachtoffer] telefonisch aan [betrokkene 1] heeft geuit.’
6.
Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat de vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling vergt van het concrete geval (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).
7.
Uit de bewijsmotivering van het hof blijkt dat het hof als bewijsmiddel heeft gebezigd de verklaringen van de getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (zie de voetnoten 2, 3, 4 en 5). De verklaring van [betrokkene 1] houdt in wat zij heeft waargenomen omtrent de dreigende woorden die verdachte aan het adres van [slachtoffer] heeft geuit. De verklaring van [betrokkene 2] houdt niet meer in dan hetgeen zij van [betrokkene 1] heeft vernomen over de dreigende woorden die verdachte aan het adres van [slachtoffer] heeft geuit. De verklaring van [betrokkene 2] biedt in zoverre dan ook geen steun aan de verklaring [betrokkene 1].
8.
Of de bewezenverklaring aan het bewijsminimum voldoet, hangt af van de mate waarin de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] — die als het ware uit dezelfde bron afkomstig zijn — steun vinden in het relaas van [verbalisant 1]. Het relaas van [verbalisant 1] houdt onder meer in dat hij naar aanleiding van de melding van het incident een bezoek heeft gebracht aan verdachte en dat verdachte heeft gezegd dat hij een woordenwisseling had gehad waarbij hij heel kwaad en boos was geworden (zie onder 5). Het hof overweegt vervolgens dat het relaas van [verbalisant 1] de aard en inhoud van het telefoongesprek tussen verdachte en [betrokkene 1] bevestigt, zoals dat blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], en dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaring van [betrokkene 1] te twijfelen.
9.
Het oordeel van het hof, dat erop neerkomt dat de verklaring van [betrokkene 1] voldoende steun vindt in het relaas van [verbalisant 1], is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit dit relaas volgt dat het telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte daadwerkelijk heeft plaatsgehad en verdachte in ieder geval heeft erkend dat dat gesprek de vorm van een woordenwisseling had aangenomen. Van een te ver verwijderd verband tussen het relaas van [verbalisant 1] en de verklaring van [betrokkene 1] is er, anders dan in HR 30 juni 2009, LJN BH3704, NJ 2009/495 en HR 30 juni 2009, LJN BG7746, NJ 2009/496 geen sprake.7.
10.
Het middel faalt.
11.
Het voorgestelde middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑11‑2010
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 8 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1].
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor (als bijlage op pagina 11 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1].
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 8 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 10 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1].
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 13 van het proces-verbaal, genummerd TWENTE/08-001329) voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Zie ook HR 26 januari 2010, LJN BK2094.