Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)
Aanhangsel G
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2023
- Bronpublicatie:
23-11-2022, Trb. 2024, 86 (uitgifte: 25-07-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-11-2022, Trb. 2024, 86 (uitgifte: 25-07-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Uniforme Regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer (ATMF — Aanhangsel G bij het Verdrag)
Artikel 1. Toepassingsgebied
Deze Uniforme Regelen leggen de procedure vast volgens welke spoorvoertuigen en ander spoorwegmaterieel tot het rijden of tot het gebruik in het internationaal verkeer toegelaten worden.
Artikel 2. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Uniforme Regelen en hun Bijlage(n), de APTU Uniforme Regelen en hun Bijlage(n) en de APTU Uniforme Technische Voorschriften (UTP) zijn de volgende begripsomschrijvingen van toepassing:
- a.
‘ongeval’, een ongewenste of onbedoelde plotselinge gebeurtenis of specifieke reeks gebeurtenissen van dien aard met schadelijke gevolgen; ongevallen worden in de volgende categorieën onderverdeeld: botsingen, ontsporingen, ongevallen op spoorwegovergangen, persoonlijke ongevallen waarbij rollend materieel in rijdende toestand betrokken is, branden en andere ongevallen;
- ab.
‘accreditatie’, een verklaring door een nationale accreditatie-instantie dat een overeenstemmingsbeoordelingsorgaan voldoet aan de eisen van de Europese geharmoniseerde normen of toepasselijke internationale normen en, wanneer van toepassing, alle aanvullende eisen, waaronder de eisen vermeld in de relevante sectorale regelingen, om een specifieke overeenstemmingsbeoordelingsactiviteit uit te voeren.
- ac.
‘accreditatie-instantie’, de enige instantie in een Verdragsstaat die accreditaties uitvoert krachtens de haar door de staat verleende bevoegdheid.
- b.
‘constructietypetoelating’, het verleende recht uit hoofde waarvan de bevoegde autoriteit een constructietype voertuig toelaat op grond waarvan de exploitatie wordt toegestaan van voertuigen die met dat type overeenkomen, zoals blijkt uit een certificaat van het typeontwerp;
- c.
‘gebruikstoelating’, het verleende recht uit hoofde waarvan de bevoegde autoriteit een voertuig toelaat tot het rijden in het internationaal verkeer, zoals blijkt uit een gebruikscertificaat;
- ca.
‘gebruikscertificaat’, de door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring inzake toelating tot gebruik, met inbegrip van de voorwaarden van de toelating;
- cb.
‘verificatiecertificaat’, de door een beoordelingsentiteit afgegeven verklaring dat de verificatie is uitgevoerd met een positief resultaat;
- d.
‘Commissie van technisch deskundigen’, de Commissie voorzien in artikel 13, § 1, onderdeel f, van het Verdrag;
- da.
‘aanbestedende dienst’, elke openbare of particuliere entiteit die opdracht geeft voor het ontwerp en/of de constructie of de vernieuwing of verbetering van een subsysteem. Deze entiteit kan een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder, een houder of een concessionaris belast met de uitvoering van een project zijn;
- e.
‘Verdragsstaat’, elke Lidstaat van de Organisatie die geen verklaring met betrekking tot deze Uniforme Regelen heeft afgelegd overeenkomstig artikel 42, § 1, eerste zin, van het Verdrag;
- f.
‘certificaat van het typeontwerp’, de door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring inzake toelating van een constructietype, met inbegrip van de voorwaarden van de toelating;
- g.
‘element van een constructie’, ook wel ‘interoperabiliteitsonderdeel’ genoemd, een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem, waar de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen direct of indirect van afhankelijk is. Dit begrip omvat niet alleen materiële, maar ook immateriële objecten;
- h.
[gereserveerd]
- i.
‘essentiële eisen’, alle in de toepasselijke UTP's omschreven voorwaarden waaraan het spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, moeten voldoen;
- j.
‘incident’, elk ander voorval dan een ongeval of een ernstig ongeval, dat verband houdt met de exploitatie van treinen en dat de veiligheid van de exploitatie aantast;
- k.
‘infrastructuurbeheerder’, elke onderneming of elke autoriteit die een spoorweginfrastructuur beheert;
- l.
‘internationaal verkeer’, het rijden van voertuigen over spoorlijnen die gelegen zijn op het grondgebied van ten minste twee Verdragsstaten;
- m.
‘onderzoek’, een procedure teneinde ongevallen en incidenten te voorkomen, waaronder het verzamelen en analyseren van informatie, het trekken van conclusies, daarbij inbegrepen het vaststellen van de oorzaken (handelingen, verzuimen, gebeurtenissen, omstandigheden of een combinatie daarvan die tot het ongeval of incident hebben geleid) en, waar nodig, het doen van veiligheidsaanbevelingen;
- n.
‘houder’, de persoon of entiteit die eigenaar is van een voertuig of het recht heeft het te gebruiken, het voertuig exploiteert als vervoermiddel en als zodanig geregistreerd is in het voertuigenregister bedoeld in artikel 13;
- o.
‘onderhoudsdossier’, document(en) waarin de inspecties en onderhoudswerkzaamheden worden beschreven die uitgevoerd moeten worden aan een voertuig en dat/die is/zijn opgezet volgens de regels en bepalingen in de UTP's, met inbegrip van eventuele specifieke gevallen en van kracht zijnde nationale technische specificaties, overeenkomstig artikel 12 van de APTU Uniforme Regelen. Het onderhoudsdossier bevat het dossier omtrent de staat van onderhoud zoals omschreven onder p;
- p.
‘dossier omtrent de staat van onderhoud’, de documentatie met betrekking tot een toegelaten voertuig over de gebruiksgeschiedenis, de verrichte inspecties en onderhoudswerkzaamheden;
- q.
‘netwerk’, de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor een veilige en continue werking van het spoorwegsysteem;
- r.
‘open punten’, de technische aspecten die betrekking hebben op essentiële eisen die niet aan de orde komen in een UTP en expliciet als zodanig in die UTP worden vermeld;
- s.
[gereserveerd]
- t.
spoorwegvervoeronderneming’, of ‘spoorwegonderneming’, elke privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming waaraan uit hoofde van de van kracht zijnde wetgeving de bevoegdheid of een vergunning is verleend personen of goederen per spoor te vervoeren en die voor de tractie dient te zorgen; hieronder vallen tevens ondernemingen die uitsluitend de tractie verzorgen;
- u.
‘spoorweginfrastructuur’ (of alleen ‘infrastructuur’), alle spoorlijnen en vaste installaties, voor zover deze nodig zijn voor de compatibiliteit met voertuigen toegelaten overeenkomstig deze Uniforme Regelen en voor het veilig rijden van deze voertuigen;
- v.
‘spoorwegmaterieel’, voertuigen en spoorweginfrastructuren;
- w.
‘voertuig’, elk spoorvoertuig dat geschikt is om zich met of zonder tractie op eigen wielen voort te bewegen over spoorlijnen; een voertuig bestaat uit een of meer subsystemen die van structurele en functionele aard zijn;
- wa.
‘erkenning’:
- 1.
erkenning door een bevoegd nationaal orgaan, anders dan de accreditatie-instantie, dat een entiteit aan de toepasselijke eisen voldoet, of
- 2.
de aanvaarding door een bevoegde autoriteit van certificaten, documentatie of testresultaten die door een entiteit van een andere Verdragsstaat worden afgegeven;
- x.
‘regionale organisatie’, een organisatie zoals omschreven in artikel 38 van het Verdrag binnen de exclusieve bevoegdheid die haar door de Verdragsstaten is verleend;
- y.
‘vernieuwing’, belangrijke vervangingswerkzaamheden uitgevoerd op een subsysteem of deel van een subsysteem en die geen wijziging van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;
- z.
‘ernstig ongeval’, elke botsing of ontsporing van treinen, waarbij ten minste één persoon omkomt of vijf of meer personen ernstig gewond raken of grote schade aan het rollend materieel, de infrastructuur of het milieu wordt veroorzaakt, dan wel elk soortgelijk ongeval dat duidelijk consequenties heeft voor de regelgeving op het gebied van de veiligheid op het spoor of het veiligheidsbeheer; onder ‘grote schade’ wordt verstaan schade waarvan de totale kosten onmiddellijk door de onderzoekende instantie op ten minste 1,8 miljoen SDR kunnen worden geraamd;
- aa.
‘specifiek geval’, elk deel van het spoorwegsysteem van de Verdragsstaten waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu of de compatibiliteit met het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of definitieve bepalingen in de UTP's moeten worden opgenomen. Dergelijke gevallen zijn bijvoorbeeld spoorlijnen en -netwerken die niet verbonden zijn met de rest van het netwerk, het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede voertuigen en ander spoorwegmaterieel die uitsluitend bestemd zijn voor lokaal, regionaal of historisch gebruik en voertuigen afkomstig uit of bestemd voor derde landen;
- bb.
‘subsystemen’, het resultaat van de onderverdeling van het spoorwegsysteem, zoals in de UTP's aangegeven; deze subsystemen waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd, kunnen van structurele of functionele aard zijn;
- cc.
‘technische toelating’, de procedure die door de bevoegde autoriteit wordt gevolgd om een voertuig tot het rijden of tot het gebruik in het internationaal verkeer toe te laten of om een constructietype toe te laten;
- dd.
[gereserveerd]
- ee.
‘technisch dossier’, de documentatie met betrekking tot het voertuig die alle technische kenmerken bevat, met inbegrip van een gebruikershandleiding en de nodige kenmerken om het desbetreffende object of de desbetreffende objecten te identificeren, zoals omschreven in de relevante UTP;
- ee1.
‘trein’, een formatie die van tractie is voorzien, bestaat uit een of meer voertuigen en gereed is om te worden geëxploiteerd;
- eea.
‘TSI’, de technische specificaties inzake interoperabiliteit aangenomen in overeenstemming met Richtlijnen 96/48/EG, 2001/16/EG of 2008/57/EG die op elk subsysteem of deel van een subsysteem van toepassing zijn teneinde te voldoen aan de essentiële eisen en de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te waarborgen;
- ff.
‘constructietype’, de elementaire ontwerpkenmerken van het voertuig waarop een afzonderlijk onderzoekscertificaat of ontwerpcertificaat omschreven in respectievelijk beoordelingsmodule SB en SH1 van de UTP GEN-D van toepassing is;
- gg.
‘verbetering’, de belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of een van de delen daarvan wordt gewijzigd en die een wijziging van het technisch dossier tot gevolg hebben, indien genoemd technisch dossier bestaat, en waarbij de algemene prestaties van het subsysteem worden verbeterd;
- hh.
‘gebruiksgebied van een voertuig’, de netwerken die in twee of meer Verdragstaten zijn gelegen waarop een voertuig gebruikt zal gaan worden.
Artikel 3. Toelating tot het internationaal verkeer
§ 1
Om in het internationaal verkeer te rijden moet ieder spoorvoertuig overeenkomstig deze Uniforme Regelen zijn toegelaten.
§ 2
De technische toelating heeft tot doel vast te stellen of de spoorvoertuigen beantwoorden aan:
- a.
de constructievoorschriften in de UTP's,
- b.
de constructie- en uitrustingsvoorschriften in het RID,
- c.
de bijzondere toelatingsvoorwaarden uit hoofde van artikel 7a.
§ 3
De §§ 1 en 2 alsmede de volgende artikelen zijn van overeenkomstige toepassing op de technische toelating van ander spoorwegmaterieel en op de elementen van constructie van voertuigen of ander spoorwegmaterieel.
Artikel 3a. Verhouding tot andere internationale overeenkomsten
§ 1
Voertuigen in dienst gesteld of op de markt overeenkomstig de van toepassing zijnde wetgeving van de Europese Unie (EU) en de desbetreffende nationale wetgeving worden geacht door alle Verdragsstaten overeenkomstig deze Uniforme Regelen te zijn toegelaten voor gebruik:
- a.
indien de bepalingen van de van toepassing zijnde TSI's en de desbetreffende UTP's volledig met elkaar overeenstemmen,
- b.
mits de reeks van toepassing zijnde TSI's op grond waarvan het voertuig is toegelaten, betrekking heeft op alle aspecten van de desbetreffende subsystemen die deel uitmaken van het voertuig,
- c.
mits deze TSI's geen open punten ter zake van de technische compatibiliteit met de infrastructuur bevatten,
- d.
mits op het voertuig geen afwijking van toepassing is;
- e.
mits voor het voertuig geen specifieke gevallen gelden die de voorwaarden van toelating of vergunning voor indienststelling of het in de handel brengen beperken.
Indien niet aan de voorwaarden van a tot en met e wordt voldaan, is artikel 6, § 4 van toepassing.
§ 2
Uitsluitend ten behoeve van het verlenen van spoorwegdiensten worden voertuigen die zijn toegelaten voor gebruik overeenkomstig deze Uniforme Regelen geacht in de Lidstaten van de Europese Unie vergunning voor het in de handel brengen te hebben verkregen alsmede in de Staten die het Unierecht ingevolge internationale overeenkomsten met de Europese Unie toepassen:
- a.
indien de bepalingen in de van toepassing zijnde UTP's en de desbetreffende TSI's volledig met elkaar overeenstemmen,
- b.
mits de reeks van toepassing zijnde UTP's op grond waarvan het voertuig is toegelaten, betrekking heeft op alle aspecten van de desbetreffende subsystemen die deel uitmaken van het voertuig,
- c.
mits deze UTP's geen open punten ter zake van de technische compatibiliteit met de infrastructuur bevatten,
- d.
mits op het voertuig geen afwijking van toepassing is;
- e.
mits voor het voertuig geen specifieke gevallen gelden die de voorwaarden van toelating of vergunning voor indienststelling of het in de handel brengen beperken.
Alvorens te worden gebruikt in de Lidstaten van de Europese Unie, is op voertuigen die voor gebruik zijn toegelaten met toepassing van deze paragraaf, artikel 23 van Richtlijn (EU) 2016/797 van toepassing.
Indien niet aan de voorwaarden van a tot en met e wordt voldaan, moet het voertuig worden goedgekeurd overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is in de Lidstaten van de Europese Unie en in de Staten die het Unierecht ingevolge internationale overeenkomsten met de Europese Unie toepassen.
§ 3
De vergunning voor het in de handel brengen, het rijden en het onderhoud van uitsluitend voor gebruik in de Lidstaten van de Europese Unie beoogde voertuigen worden geregeld in het van toepassing zijnde Unie- en nationale recht. Deze bepaling is tevens van toepassing op Verdragsstaten die het relevante Unierecht ingevolge internationale overeenkomsten met de Europese Unie toepassen. Voor spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders die binnen de EU werkzaam zijn heeft het Unierecht voorrang boven de bepalingen van deze Uniforme Regelen.
§ 4
§§ 1 tot en met 2 zijn van overeenkomstige toepassing op toelatingen en goedkeuringen van voertuigtypes.
§ 5
Een met het onderhoud belaste entiteit (ECM), die voldoet aan de bepalingen van artikel 15, § 2, wordt geacht te voldoen aan de van toepassing zijnde wetgeving van de Europese Unie en vice versa, ingeval van volledige overeenstemming tussen de in de Europese Unie geldende regels en de in artikel 15, § 2 bedoelde regels van het COTIF.De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd om de overeenstemming tussen de in de Europese Unie geldende regels en de in artikel 15, § 2 bedoelde regels van het COTIF vast te stellen.
Artikel 4. Procedure
§ 1
De technische toelating van een voertuig geschiedt:
- a.
hetzij in een enkele fase door het verlenen van de gebruikstoelating voor een bepaald individueel voertuig,
- b.
hetzij in twee opeenvolgende fasen, door het verlenen van:
- —
de typetoelating voor een bepaald constructietype,
- —
en vervolgens de gebruikstoelating voor de afzonderlijke voertuigen die overeenkomen met dit constructietype door een procedure die bevestigt dat zij tot dit type behoren.
Indien het voertuig in een enkele fase wordt toegelaten wordt tegelijkertijd ook het constructietype van het voertuig toegelaten.
§ 2
Een voertuig of een element van de constructie wordt beoordeeld op conformiteit met de bepalingen van de UTP's en de toepasselijke nationale technische eisen. De beoordelingsprocedures en inhoud van UTP-certificaten zijn vervat in de relevante UTP's.
De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd de beoordelingsprocedures en de inhoud van UTP-certificaten te wijzigen of in te trekken.
De beoordelingen over de conformiteit van een voertuig met de bepalingen van de UTP waarop de toelating is gebaseerd, kunnen door de beoordelende entiteit in bepaalde onderdelen worden opgesplitst of in bepaalde fases worden gecontroleerd, waarbij voor elk van de onderdelen of fases een afzonderlijke tussentijdse verklaring inzake verificatie wordt afgegeven.
§ 3
Op de procedures voor de technische toelating van spoorweginfrastructuur zijn de bepalingen van toepassing die van kracht zijn in de desbetreffende Verdragsstaat.
Artikel 5. Bevoegde autoriteit
§ 1
De technische toelating behoort tot de taak van de nationale of internationale autoriteit die overeenkomstig de van kracht zijnde wetten en voorschriften in iedere Verdragsstaat bevoegd is, hierna te noemen de bevoegde autoriteit.
§ 2
De bevoegde autoriteiten kunnen of moeten indien voorgeschreven door de in hun Staat van kracht zijnde bepalingen, de bevoegdheid voor het uitvoeren van beoordelingen, met inbegrip van de afgifte van de bijhorende verklaringen inzake verificatie, geheel of gedeeltelijk overdragen aan beoordelende entiteiten. Het overdragen van bevoegdheden aan:
- a.
een spoorwegonderneming,
- b.
een infrastructuurbeheerder,
- c.
een houder,
- d.
een met het onderhoud belaste entiteit (ECM), overeenkomstig artikel 15,
- e.
een ontwerper of fabrikant van spoorwegmaterieel die al dan niet rechtstreeks betrokken is bij de vervaardiging van spoorwegmaterieel,
met inbegrip van dochterondernemingen van deze entiteiten is verboden.
§ 3
Om erkend of geaccrediteerd te worden moet een in § 2 genoemde beoordelende entiteit voldoen aan de volgende voorwaarden:
- a.
De beoordelende entiteit moet qua organisatie, juridische structuur en besluitvorming onafhankelijk zijn van spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, aanvragers en entiteiten belast met de inkoop;
- b.
Met name de beoordelende entiteit en het voor de beoordelingen verantwoordelijke personeel zijn in functioneel opzicht onafhankelijk van de organen belast met het onderzoek bij ongevallen;
- c.
De beoordelende entiteit voldoet aan de eisen zoals vervat in de relevante UTP's.
§ 4
De eisen van § 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de bevoegde autoriteit wat betreft de in § 2 genoemde taken die niet aan een beoordelende entiteit zijn overgedragen.
§ 5
Elke Verdragsstaat waarborgt via kennisgeving dat de Secretaris-Generaal in kennis wordt gesteld van de bevoegde autoriteit, de beoordelende entiteiten en, indien van toepassing de accreditatie-instantie of het in artikel 2, onder wa 1., bedoelde bevoegde nationale orgaan, waarbij per orgaan de verantwoordelijkheidsgebieden worden vermeld. De Secretaris-Generaal publiceert een lijst van bevoegde autoriteiten, beoordelende entiteiten en accreditatie-instanties of bevoegde nationale organen, hun identificatienummers, indien van toepassing, en verantwoordelijkheidsgebieden en houdt de lijst actueel.
De kennisgevingen kunnen worden gedaan door de regionale organisaties die tot het COTIF zijn toegetreden, namens de Verdragsstaten die lid zijn.
§ 6
De Verdragsstaten waarborgen dat passend toezicht wordt uitgeoefend op de in § 2 bedoelde beoordelende entiteiten en trekken de bevoegdheden in van een beoordelende entiteit die niet langer voldoet aan de criteria bedoeld in § 3, in welk geval zij de Secretaris-Generaal onverwijld in kennis stellen.
§ 7
Een Verdragsstaat die meent dat een beoordelende entiteit of bevoegde autoriteit van een andere Verdragsstaat niet voldoet aan de criteria van § 3, kan de kwestie voorleggen aan de Commissie van technisch deskundigen die de desbetreffende Verdragsstaat binnen vier maanden in kennis stelt van de wijzigingen van enigerlei aard die nodig zijn opdat de beoordelende entiteit of autoriteit de aan haar overgedragen bevoegdheden kan behouden. In dit verband kan de Commissie van technisch deskundigen besluiten de Verdragsstaat te gelasten de afgegeven technische certificaten gebaseerd op de werkzaamheden verricht door de beoordelende entiteit of de autoriteit in kwestie op te schorten of in te trekken.
Artikel 6. Geldigheid van technische certificaten
§ 1
De overeenkomstig deze Uniforme Regelen door de bevoegde autoriteit van een Verdragsstaat afgegeven technische certificaten, zoals omschreven in artikel 11, gelden in alle andere Verdragsstaten. Op het rijden en het gebruik van de voertuigen waarop deze certificaten betrekking hebben op het grondgebied van deze andere Staten zijn evenwel de in dit artikel omschreven voorwaarden van toepassing.
§ 2
Met een gebruikstoelating mogen spoorwegondernemingen een voertuig uitsluitend in het gebruiksgebied van het voertuig exploiteren, dat wil zeggen uitsluitend op infrastructuren die compatibel zijn met het voertuig volgens de specificaties en andere voorwaarden van de toelating; de spoorwegonderneming is verantwoordelijk voor de waarborging daarvan.
§ 3
Onverminderd artikel 3a is een gebruikstoelating die is afgegeven voor een voertuig dat beantwoordt aan alle van toepassing zijnde UTP's geldig op het grondgebied van andere Verdragsstaten, mits:
- a.
alle essentiële eisen in deze UTP's aan de orde komen;
- b.
dit voertuig niet
- —
behoort tot een specifiek geval dat van invloed is op de technische compatibiliteit met het netwerk van de desbetreffende Verdragsstaat,
- —
valt onder open punten in de UTP's die verband houden met de technische compatibiliteit met de infrastructuur,
- —
valt onder een afwijking.
De voorwaarden voor het vrije verkeer kunnen ook worden omschreven in de desbetreffende UTP's.
§ 4
- a.
Indien in een Verdragsstaat een gebruikstoelating is afgegeven voor een voertuig dat:
- —
hetzij behoort tot een specifiek geval dat van invloed is op de technische compatibiliteit met het netwerk van de desbetreffende Verdragsstaat, valt onder een open punt dat verband houdt met de technische compatibiliteit met de infrastructuur of valt onder een afwijking,
- —
hetzij niet voldoet aan alle UTP's wat betreft rollend materieel en alle overige relevante bepalingen;
- b.
indien niet alle essentiële eisen aan de orde komen in de UTP's,
is het gebruiksgebied voor de eerste toelating beperkt tot de Staat of Staten die deze heeft of hebben afgegeven. De bevoegde autoriteit of autoriteiten van de andere Staten kan of kunnen de aanvrager om aanvullende technische gegevens verzoeken, zoals een risicoanalyse of tests van het voertuig alvorens een aanvullende gebruikstoelating af te geven en het gebruiksgebied van het voertuig uit te breiden.
Voor het deel van het voertuig dat voldoet aan een UTP of een deel ervan, moeten de bevoegde autoriteiten de verificaties aanvaarden die volgens de UTP's door andere bevoegde autoriteiten of beoordelende entiteiten zijn verricht. Voor het overige deel van het voertuig nemen de bevoegde autoriteiten de in artikel 13 van de APTU Uniforme Regelen bedoelde equivalentietabel volledig in aanmerking.
Niet opnieuw beoordeeld wordt of voldaan wordt aan:
- —
identieke bepalingen en equivalent verklaarde bepalingen,
- —
bepalingen die geen verband houden met een specifiek geval dat van invloed is op de technische compatibiliteit met het netwerk van de desbetreffende Verdragsstaat,
- —
bepalingen die geen verband houden met de technische compatibiliteit met de infrastructuur.
§ 5
§§ 2 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de toelating van een constructietype.
Artikel 6a. Erkenning van documentatie
§ 1
Beoordelingen, verklaringen en andere overeenkomstig deze Uniforme Regelen opgestelde documentatie worden als zodanig aanvaard door de autoriteiten en bevoegde organen, de spoorwegvervoerondernemingen, de houders en de infrastructuurbeheerders in alle Verdragsstaten.
§ 2
Indien een vereiste of bepaling in overeenstemming met artikel 13 van de APTU Uniforme Regelen equivalent is verklaard, worden de desbetreffende beoordelingen en tests die reeds zijn uitgevoerd en gedocumenteerd niet herhaald.
Artikel 6b. Erkenning van technische en operationele tests
De Commissie van technisch deskundigen kan regels aannemen die worden opgenomen in een Bijlage bij deze Uniforme Regelen en specificaties om te worden opgenomen in een of meer UTP's inzake de bepalingen met betrekking tot technische inspecties, onderhoudsdossiers van de toegelaten voertuigen en operationele tests zoals remtests voor treinen en hun wederzijdse erkenning.
Artikel 7. Voorschriften voor voertuigen
§ 1
Teneinde te worden toegelaten tot het rijden in het internationaal verkeer moet een voertuig voldoen aan:
- a.
de van toepassing zijnde UTP's,
- b.
indien van toepassing, de bepalingen vervat in de RID,
- c.
alle andere specificaties teneinde aan de van toepassing zijnde essentiële eisen te voldoen.
§ 1a
Elk voertuig moet op het tijdstip van aanvraag voor toelating, vernieuwing of verbetering voldoen aan de van toepassing zijnde UTP's, overeenkomstig deze Uniforme Regelen en rekening houdend met de migratiestrategie voor de toepassing van UTP's, zoals omschreven in artikel 8, § 2a, en artikel 8, § 4, onder f, van de APTU Uniforme Regelen, alsmede met de mogelijkheden tot afwijking voorzien in artikel 7a. Deze conformiteit moet worden gehandhaafd zolang het voertuig in gebruik is.
De Commissie van technisch deskundigen onderzoekt of het noodzakelijk is een Bijlage op te stellen van deze Uniforme Regelen met bepalingen die aanvragers in de gelegenheid stellen meer rechtszekerheid te krijgen over de voorschriften die moeten worden toegepast, nog voordat zij hun aanvraag voor toelating, vernieuwing of verbetering van voertuigen indienen.
§ 2
Indien er geen UTP's van toepassing zijn op het subsysteem wordt de technische toelating gebaseerd op de van toepassing zijnde nationale technische specificaties die overeenkomstig artikel 12 van de APTU Uniforme Regelen van kracht zijn in de Verdragsstaat waar een verzoek om technische toelating wordt gedaan.
§ 3
Indien niet alle UTP's die op voertuigen betrekking hebben van kracht zijn of bij specifieke gevallen of open punten wordt de technische toelating gebaseerd op:
- a.
de in de UTP's vervatte bepalingen,
- b.
indien van toepassing, de bepalingen vervat in de RID,
- c.
van toepassing zijnde nationale technische specificaties die van kracht zijn overeenkomstig artikel 12 van de APTU Uniforme Regelen.
Artikel 7a. Afwijkingen
De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd richtlijnen of bindende voorschriften aan te nemen voor afwijkingen van de structurele en functionele UTP's.
Deze richtlijnen en bepalingen zijn vervat in Aanhangsel B bij deze Uniforme Regelen.
Artikel 8. Voorschriften voor spoorweginfrastructuur
§ 1
Spoorweginfrastructuur moet voldoen aan:
- a.
de in de UTP's vervatte bepalingen en
- b.
indien van toepassing, de bepalingen van de RID,
- c.
alle andere specificaties teneinde aan de van toepassing zijnde essentiële eisen te voldoen.
§ 2
Op de toelating van de infrastructuur en het toezicht op het onderhoud ervan blijven de bepalingen van toepassing die van kracht zijn in de Verdragsstaat waar de infrastructuur zich bevindt.
§ 3
De artikelen 7 en 7a zijn van overeenkomstige toepassing op de infrastructuur.
Artikel 9. Exploitatievoorschriften
§ 1
De spoorwegondernemingen die spoorvoertuigen gebruiken die zijn toegelaten tot het rijden in het internationaal verkeer moeten voldoen aan de in de UTP's omschreven exploitatievoorschriften voor voertuigen in het internationaal verkeer.
§ 2
De ondernemingen en administraties die infrastructuur beheren in de Verdragsstaten, met inbegrip van veiligheidssystemen en controlesystemen van de exploitatie, bestemd en geschikt voor gebruik in het internationaal verkeer, zijn verplicht te voldoen aan de in de UTP's omschreven technische voorschriften en deze voortdurend na te leven bij de constructie en het beheer van die infrastructuur.
Artikel 10. Aanvraag en verlening van technische certificaten en verklaringen en daarmee verband houdende voorwaarden
§ 1
De verlening van een technisch certificaat is afhankelijk van het constructietype van een voertuig of het voertuig zelf.
§ 2
[gereserveerd]
§ 3
Een aanvraag van een technisch certificaat kan ingediend worden bij de bevoegde autoriteit van elke Verdragsstaat.
§ 3a
Een aanvraag voor een beoordeling en afgifte van de overeenkomstige UTP-certificaten en -verklaringen kan worden ingediend bij een beoordelende entiteit waaraan een bevoegde autoriteit geheel of gedeeltelijk de bevoegdheid voor het uitvoeren van beoordelingen heeft overgedragen, overeenkomstig artikel 5, § 2.
§ 4
Indien artikel 6, § 4 van toepassing is op het voertuig, vermeldt de aanvrager het gebruiksgebied met de Verdragsstaten (of in voorkomend geval, de lijnen) waarvoor technische certificaten vereist zijn om het vrije verkeer te waarborgen; in dit geval moeten de bevoegde autoriteiten en beoordelende entiteiten samenwerken teneinde de procedure voor de aanvrager te vergemakkelijken.
Indien artikel 6, § 3, van toepassing is op het voertuig, omvat het gebruiksgebied alle Verdragsstaten.
Indien de aanvrager het gebruiksgebied van een voertuig dat al is toegelaten voor gebruik wil uitbreiden, actualiseert hij het dossier van het voertuig met betrekking tot het bijkomende gebruiksgebied en volgt daarbij de procedure beschreven in artikel 6, § 4.
§ 5
Alle kosten die voortvloeien uit de toelatingsprocedure komen ten laste van de aanvrager, tenzij anders is voorzien in de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waar de gebruikstoelating wordt afgegeven. Het afgeven van gebruikstoelatingen door de bevoegde autoriteit met winstoogmerk is verboden.
§ 5a
Alle beslissingen, beoordelingen, tests, etc. geschieden op non-discriminatoire wijze.
§ 6
De aanvrager stelt een technisch dossier op met de volgens de relevante UTP's vereiste gegevens en voegt deze bij zijn aanvraag. De beoordelende entiteit stelt het technisch dossier samen.
§ 7
Elke uitgevoerde beoordeling wordt door de beoordelende entiteit beschreven in een beoordelingsrapport ter onderbouwing van de uitgevoerde beoordelingen en vermeldt de bepalingen op grond waarvan het object is beoordeeld en of de beoordeling positief of negatief is.
§ 8
Bij de aanvraag van een gebruikscertificaat via de procedure voor technische toelating (artikel 4, § 1, onderdeel b.) wordt het certificaat van het typeontwerp, opgesteld in overeenstemming met artikel 11, § 2, gevoegd en wordt op adequate wijze aangetoond dat de voertuigen waarvoor een gebruikscertificaat wordt aangevraagd overeenkomen met dat constructietype.
Voor nieuwe voertuigen kan dit passend worden aangetoond door de afgifte van een UTP-verificatiecertificaat door een beoordelende entiteit overeenkomstig de relevante UTP.
§ 9
Een technisch certificaat wordt in principe voor onbepaalde tijd verleend; het kan van algemene of beperkte strekking zijn.
§ 10
Indien de relevante bepalingen in de voorschriften vermeld in artikel 7 op grond waarvan een constructietype is toegelaten zijn gewijzigd en er in de UTP's of in nationale technische specificaties die volgens artikel 12 van de APTU geldig zijn, geen relevante overgangsbepalingen vastgesteld worden, beslist de Verdragsstaat waarin het certificaat van het typeontwerp is afgegeven na overleg met de andere Staten waarin het certificaat geldig is volgens artikel 6, of het certificaat onverkort geldig kan blijven dan wel moet worden vernieuwd voor de toelating van nieuwe voertuigen volgens dat type. De te controleren criteria bij vernieuwing van een toelating van een constructietype mogen alleen de gewijzigde bepalingen omvatten. De genoemde aanpassing laat reeds verleende gebruikstoelatingen op grond van eerder toegelaten types onverlet.
§ 11
Bij vernieuwing of verbetering van bestaande voertuigen is een nieuwe gebruikstoelating nodig indien:
- a.
vanwege de aangebrachte wijzigingen niet wordt voldaan aan de grenswaarden van de parameters vervat in de UTP's en in voorkomend geval in de nationale technische specificaties die overeenkomstig artikel 12 van de APTU geldig zijn teneinde te onderzoeken of het voertuig en het gebruiksgebied technisch compatibel zijn;
- b.
door de wijzigingen het algehele veiligheidsniveau van het desbetreffende subsysteem wordt verminderd;
- c.
deze in de desbetreffende UTP's vereist is.
Indien een nieuwe gebruikstoelating nodig is, stuurt de aanvrager de desbetreffende Verdragsstaat een dossier waarin het project wordt beschreven. De Verdragsstaat beslist in hoeverre de bepalingen van de desbetreffende UTP's op het project moeten worden toegepast.
De Verdragsstaat neemt zijn beslissing uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige dossier door de aanvrager.
Indien een nieuwe toelating vereist is en indien de UTP's niet volledig worden toegepast, moet het voertuig aan een nieuwe toelating worden onderworpen waarop de voorwaarden van artikel 6, § 4 van toepassing zijn en stelt de Verdragsstaat de Secretaris-Generaal in kennis van:
- a.
de reden waarom een UTP niet volledig wordt toegepast,
- b.
de technische criteria die in plaats van de UTP's van toepassing zijn,
- c.
de organen die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de onder b bedoelde technische criteria.
De Secretaris-Generaal publiceert de informatie waarvan kennisgeving is gedaan op de website van de Organisatie.
§ 12
§ 11 is van overeenkomstige toepassing op een certificaat van het typeontwerp en elke verklaring betreffende de constructie of de onderdelen van de desbetreffende constructie.
Artikel 10a. Regels voor de intrekking of opschorting van technische certificaten
§ 1
Indien de bevoegde autoriteit van een Verdragsstaat niet zijnde de staat die de (eerste) gebruikstoelating heeft verleend, vaststelt dat niet voldaan wordt aan de eisen, stelt zij de autoriteit die de (eerste) toelating heeft verleend met alle details in kennis; indien de niet-naleving betrekking heeft op een certificaat van het typeontwerp, wordt tevens de autoriteit die dit certificaat heeft afgegeven in kennis gesteld.
§ 2
Een gebruikscertificaat kan worden ingetrokken:
- a.
wanneer het voertuig niet langer voldoet aan:
- —
de voorschriften vervat in de UTP's en in de van toepassing zijnde nationale voorschriften die van kracht zijn overeenkomstig artikel 12 van de APTU Uniforme Regelen, of
- —
de bijzondere toelatingsvoorwaarden uit hoofde van artikel 7a, of
- —
de constructie- en uitrustingsvoorschriften in het RID, of
- b.
indien de houder niet voldoet aan de eis van de bevoegde autoriteit de gebreken binnen de voorgeschreven termijn te verhelpen of;
- c.
indien niet voldaan wordt aan de voorschriften en voorwaarden die voortvloeien uit een beperkte toelating uit hoofde van artikel 10, § 10.
§ 3
Uitsluitend de autoriteit die een certificaat van het typeontwerp of gebruikscertificaat heeft verleend kan het intrekken.
§ 4
Een gebruikscertificaat wordt opgeschort:
- a.
indien het technisch onderzoek, de inspecties, het onderhoud en de revisies van het voertuig zoals voorgeschreven in zijn onderhoudsdossier, in de UTP's, in de bijzondere voorwaarden voor een toelating uit hoofde van artikel 7a of de in de RID vervatte constructie- en uitrustingsvoorschriften niet worden uitgevoerd (of indien de termijnen niet worden nageleefd);
- b.
indien bij ernstige schade aan een voertuig geen gevolg gegeven wordt aan de opdracht van de bevoegde autoriteit het voertuig te tonen;
- c.
indien niet voldaan wordt aan deze Uniforme Regelen en de voorschriften vervat in de UTP's;
- d.
indien niet voldaan wordt aan de ingevolge artikel 12 van de APTU Uniforme Regelen van kracht zijnde toepasselijke nationale bepalingen of de ingevolge artikel 13 van de APTU Uniforme Regelen daaraan equivalent verklaarde bepalingen. Het certificaat wordt opgeschort voor de betrokken Verdragsstaat of Verdragsstaten.
§ 5
Het gebruikscertificaat vervalt wanneer het voertuig buiten dienst wordt gesteld. Van de buitendienststelling wordt overeenkomstig artikel 13, § 4 kennisgegeven.
§ 6
§§ 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing op een certificaat van het typeontwerp.
Artikel 10b. Regels voor beoordelingen en procedures
De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd (andere) bindende bepalingen aan te nemen voor beoordelingen en procedureregels voor technische toelating. Bepalingen voor de beoordelingen zijn vervat in de relevante UTP.
Artikel 11. Technische certificaten
§ 1
De constructietypetoelating en de gebruikstoelating worden vastgelegd in afzonderlijke documenten genoemd: ‘Certificaat van het typeontwerp’ en ‘Gebruikscertificaat’.
§ 2
Het certificaat van het typeontwerp:
- a.
vermeldt de ontwerper en de beoogde fabrikant van het constructietype van het voertuig;
- b.
gaat vergezeld van het technisch dossier in de bijlagen;
- c.
omschrijft in voorkomend geval de bijzondere gebruiksbeperkingen en voorwaarden voor het constructietype van een voertuig en daarmee overeenkomende voertuigen;
- d.
gaat vergezeld van het beoordelingsrapport of de beoordelingsrapporten in de bijlage(n);
- e.
omschrijft in voorkomend geval alle relevante verklaringen (inzake conformiteit en verificatie) die zijn afgegeven;
- f.
vermeldt de bevoegde autoriteit die het certificaat heeft afgegeven, de datum van afgifte en is voorzien van de handtekening van de autoriteit;
- g.
vermeldt in voorkomend geval de geldigheidsduur van het certificaat;
- h.
gaat voor voertuigen waarop artikel 6, § 4 van toepassing is vergezeld van afschriften van eventuele aanvullende nationale toelatingen.
§ 3
Het gebruikscertificaat bevat:
- a.
alle in § 2 bedoelde gegevens;
- b.
het gebruiksgebied van het voertuig;
- c.
de waarden van de parameters vervat in de UTP's en in voorkomend geval in de nationale technische specificaties overeenkomstig artikel 12 van de APTU, teneinde te onderzoeken of het voertuig en het gebruiksgebied technisch compatibel zijn;
- d.
de conformiteit van het voertuig met de desbetreffende UTP's en alle nationale specificaties overeenkomstig artikel 12 van de APTU, wat betreft de onder c. bedoelde parameters;
- e.
de voorwaarden voor het gebruik van het voertuig en andere beperkingen;
- f.
de identificatiecode(s) van het voertuig of de voertuigen waarop het certificaat betrekking heeft;
- g.
informatie over de houder van het voertuig of de voertuigen waarop het certificaat op de datum van afgifte betrekking heeft;
- h.
in voorkomend geval de geldigheidsduur van het certificaat.
§ 4
Het gebruikscertificaat kan betrekking hebben op een groep individuele voertuigen van hetzelfde type, in welk geval de overeenkomstig § 3 vereiste gegevens voor elk van de voertuigen van de groep afzonderlijk worden vermeld; het technisch dossier bevat een lijst met identificeerbare documentatie betreffende de tests die op elk voertuig zijn uitgevoerd.
§ 5
Het technisch dossier bevat de vereiste informatie overeenkomstig de bepalingen in de UTP's.
§ 6
De certificaten worden afgedrukt in een van de werktalen overeenkomstig artikel 1, § 6, van het Verdrag.
§ 7
De in §§ 2 en 3 genoemde certificaten worden door de bevoegde autoriteit aan de aanvrager afgegeven.
§ 8
Het gebruikscertificaat heeft betrekking op het object. Zodra het voertuig in gebruik is, overhandigt de houder van het gebruikscertificaat (met inbegrip van het technisch dossier), indien deze niet de feitelijke houder is, het onverwijld aan de feitelijke houder met inbegrip van het onderhoudsdossier en stelt alle instructies voor onderhoud en gebruik die hij nog in bezit heeft ter beschikking.
§ 9
§ 8 is van overeenkomstige toepassing op voertuigen en spoorwegmaterieel dat overeenkomstig artikel 19 is toegelaten, waarbij de desbetreffende documentatie bestaat uit de documentatie met betrekking tot de goedkeuring en andere documentatie die informatie bevat die geheel of gedeeltelijk beantwoordt aan de specificaties voor het technisch dossier en onderhoudsdossier.
Artikel 12. Standaardmodellen
§ 1
De Organisatie schrijft uniforme modellen voor van de certificaten bedoeld in artikel 11 en van het beoordelingsrapport ingevolge artikel 10, § 7.
§ 2
De modellen worden uitgewerkt en aangenomen door de Commissie van technisch deskundigen en worden gepubliceerd op de website van de organisatie.
§ 3
De Commissie van technisch deskundigen kan besluiten dat certificaten volgens een ander omschreven model dan hetgeen in de Uniforme Regelen wordt voorgeschreven, mits die de ingevolge artikel 11 vereiste gegevens bevatten, als gelijkwaardig substituut mogen worden aangemerkt.
Artikel 13. Registers
§ 1
Er worden voertuigregisters in de vorm van een of meer nationale of regionale elektronische databanken opgericht die informatie over voertuigen bevatten ter zake waarvan een gebruikscertificaat is afgegeven. Het register omvat tevens voertuigen die zijn toegelaten overeenkomstig artikel 19; het kan tevens voertuigen bevatten die uitsluitend voor het rijden in nationaal verkeer zijn toegelaten. Het register of de registers:
- a.
voldoet of voldoen aan de specificaties die door de Commissie van technisch deskundigen zijn aangenomen;
- b.
wordt of worden bijgehouden;
- c.
is of zijn toegankelijk voor de bevoegde autoriteiten van alle Verdragstaten, de spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerders, alsook voor personen of organisaties die belast zijn met de inschrijving van voertuigen of die in het register genoemd zijn.
§ 1a
De Organisatie richt een register op van certificaten van met het onderhoud belaste entiteiten (ECM) en certificatie-instanties van deze entiteiten en houdt dit actueel, of maakt dit register toegankelijk.
§ 1b
De Organisatie richt een register op van markeringscodes van houders van voertuigen en houdt dit actueel, of maakt dit register toegankelijk.
§ 2
[gereserveerd]
§ 3
De Commissie van technisch deskundigen kan besluiten andere gegevens ten behoeve van de exploitatie van de spoorwegen in een databank op te nemen, zoals typeontwerpen, informatie inzake verklaringen, inspecties en onderhoud van de toegelaten voertuigen (waaronder de datum van de volgende voorziene inspectie), informatie die nodig is om te kunnen vaststellen of er technische compabiliteit is tussen voertuig en netwerk, informatie over ongevallen en incidenten en registers met de codering van voertuigen, locaties, spoorwegvervoerondernemingen, houders, infrastructuurbeheerders, werkplaatsen, fabrikanten, etc.
§ 4
De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd te besluiten de in dit artikel genoemde registers en databases te wijzigen, samen te voegen of in te trekken. De Commissie van technisch deskundigen stelt de technisch-functionele architectuur van de in dit artikel genoemde registers vast en kan ook specificeren welke gegevens deze moeten bevatten, hoe en wanneer de gegevens moeten worden aangeleverd, welke toegangsrechten er zullen zijn alsmede andere administratieve en organisatorische bepalingen, zoals de toe te passen databasestructuur. In alle gevallen dient de registratiehouder de entiteit die het register bijhoudt onverwijld in kennis te stellen bij wijziging van de houder, van de ECM, van een buitendienststelling, van een officieel stilzetten, van opschortingen en intrekkingen van certificaten, van verklaringen of andere bewijsstukken en van veranderingen aan een voertuig die afwijken van het toegelaten constructietype.
§ 5
Voor de toepassing van dit artikel neemt de Commissie van technisch deskundigen door Verdragsstaten en regionale organisaties opgezette registers in acht teneinde onnodige belasting voor de betrokken partijen zoals regionale organisaties. Verdragsstaten, bevoegde autoriteiten en de industrie te voorkomen. Teneinde ook de kosten voor de Organisatie tot een minimum te beperken en een coherent registersysteem te bewerkstelligen, stemmen alle betrokken partijen hun plannen en de ontwikkeling van registers die onder deze Uniforme Regelen vallen af met de Organisatie.
§ 6
De volgens § 1 in de databank geregistreerde gegevens worden aangemerkt als voldoende bewijs van de technische toelating van een voertuig.
§ 7
De Commissie van technisch deskundigen kan besluiten dat de kosten van oprichting en beheer van de databank geheel of gedeeltelijk worden gedragen door de gebruikers.
Artikel 14. Opschriften en tekens
§ 1
De voertuigen die toegelaten zijn tot het verkeer moeten zijn voorzien van de in de UTP's voorgeschreven opschriften en tekens, met inbegrip van een uniek voertuignummer. De bevoegde autoriteit die de (eerste) gebruikstoelating verleent moet waarborgen dat aan elk voertuig een alfanumerieke identificatiecode wordt toegekend. Deze code, die de landcode van de eerste Staat van toelating omvat, moet op elk voertuig worden aangebracht en worden opgenomen in het NVR van die Staat.
§ 2
De Commissie van technisch deskundigen kan een teken vastleggen waarmee wordt aangetoond dat het voertuig waarop het teken is aangebracht tot het internationale verkeer is toegelaten overeenkomstig deze Uniforme Regelen.
§ 3
De Commissie van technisch deskundigen kan de overgangsperiodes vaststellen gedurende welke de tot het rijden in het internationaal verkeer toegelaten voertuigen voorzien mogen zijn van opschriften en tekens die afwijken van hetgeen wordt voorgeschreven in §§ 1 en 2.
Artikel 15. Onderhoud van voertuigen
§ 1
De voertuigen moeten in een zodanig goede staat van onderhoud gehouden worden dat zij voldoen aan de in artikel 7 omschreven bepalingen. Hun staat bij het rijden of bij het gebruik in het internationaal verkeer mag op geen enkele wijze schadelijk zijn voor de operationele veiligheid, de infrastructuur, het milieu of de volksgezondheid. De voertuigen moeten daartoe beschikbaar gesteld worden voor en onderworpen worden aan de revisies, inspecties en het onderhoud zoals voorgeschreven in het onderhoudsdossier. Het is de verantwoordelijkheid van de houder hiertoe een ECM aan te wijzen.
§ 2
Alvorens te worden toegelaten tot de exploitatie of het gebruik op het netwerk moet voor elk spoorvoertuig een ECM worden aangewezen en deze entiteit wordt geregistreerd in de databank bedoeld in artikel 13.
De ECM draagt er door middel van een onderhoudssysteem zorg voor dat de voertuigen met het onderhoud waarvan zij belast is, in staat zijn veilig te rijden. De ECM kan gebruikmaken van onderaannemers, met inbegrip van onderhoudswerkplaatsen.
De Commissie van technisch deskundigen is bevoegd de regels voor certificering en inspectie van ECM’s en onderhoudsfuncties aan te nemen, met inbegrip van de eisen die aan de betrokken partijen worden gesteld.
Deze regels zijn vervat in Aanhangsel A bij deze Uniforme Regelen.
Alle ECM’s moeten voldoen aan de vereisten en beoordelingscriteria omschreven in Aanhangsel A bij deze Uniforme Regelen.
De ECM’s voor goederenwagons moeten worden gecertificeerd.
De ECM’s voor andere voertuigen dan goederenwagons moeten gecertificeerd worden, behalve de in Aanhangsel A bij deze Uniforme Regelen toegestane uitzonderingen.
De ECM-certificaten worden enkel verstrekt door een ECM-certificatie-instantie die in een van de Verdragsstaten is geaccrediteerd of erkend overeenkomstig Aanhangsel A bij deze Uniforme Regelen.
§ 3
Voor zover nodig voor het onderhoud stelt de houder aan de ECM de elementen ter beschikking die betrekking hebben op instructies inzake revisies, voortdurende of periodieke monitoring, bijstelling en onderhoud.
De ECM moet, hetzij rechtstreeks hetzij via de houder, waarborgen dat betrouwbare informatie over onderhoud en beperkingen die van invloed zijn op de exploitatie, noodzakelijk en voldoende om een veilige exploitatie te verzekeren, beschikbaar zijn voor de spoorwegexploitant.
De spoorwegexploitant moet, hetzij rechtstreeks hetzij via de houder, de ECM te zijner tijd voorzien van informatie over de exploitatie van de voertuigen (met inbegrip van afgelegde kilometers, type en omvang van de activiteiten, ongevallen of incidenten) waarvoor de ECM verantwoordelijk is.
§ 4
De ECM van een toegelaten voertuig legt van dat voertuig een onderhoudsdossier en dossier omtrent de staat van onderhoud aan en houdt deze actueel. De ECM stelt de houder in kennis van updates van het dossier omtrent de staat van onderhoud. De dossiers moeten beschikbaar zijn voor inspectie door de bevoegde nationale autoriteit.
Artikel 15a. Samenstelling en exploitatie van treinen
§ 1
De spoorwegvervoeronderneming beheerst de risico's die met haar activiteiten samenhangen, met name de risico's die verband houden met de exploitatie van treinen. Daartoe waarborgt zij dat deze treinen voldoen aan de essentiële eisen en zal met name:
- a.
de juiste en veilige samenstelling en voorbereiding van treinen waarborgen, met inbegrip van controles vóór vertrek,
- b.
met informatie in acht nemen die nodig is voor de veilige exploitatie van elk voertuig, met inbegrip van mogelijke beperkingen voor de exploitatie,
- c.
voertuigen uitsluitend gebruiken met inachtneming van de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen ervan,
- d.
verplicht zijn te voldoen aan de exploitatievoorschriften voor voertuigen in internationaal verkeer, zoals die omschreven in de relevante UTP's,
- e.
waarborgen dat aan elk voertuig een ECM is toegewezen en dat deze ECM, wanneer nodig, over een geldig certificaat beschikt.
§ 2
De in § 1 vervatte regels zijn van overeenkomstige toepassing op entiteiten anders dan spoorwegondernemingen die treinen onder hun eigen verantwoordelijkheid exploiteren.
§ 3
Voor zover nodig voor de exploitatie stelt de houder elke spoorwegonderneming die het voertuig exploiteert de elementen ter beschikking die betrekking hebben op de gebruiksvoorwaarden en -beperkingen en inzake revisies en voortdurende of periodieke monitoring.
§ 4
Voor zover nodig voor de exploitatie stelt de infrastructuurmanager elke spoorwegonderneming die het voertuig op zijn netwerk exploiteert de elementen ter beschikking die betrekking hebben op de kenmerken van de infrastructuur.
Artikel 16. Ongevallen, incidenten en ernstige schade
§ 1
Bij ongevallen, incidenten of ernstige schade aan voertuigen zijn alle betrokkenen (de infrastructuurbeheerders, de houders, de ECM, de betrokken spoorwegondernemingen en eventuele andere actoren) verplicht:
- a.
onverwijld alle nodige maatregelen te nemen teneinde de veiligheid van het spoorwegverkeer te waarborgen en het milieu en de volksgezondheid te beschermen;
- b.
de oorzaken van het ongeval, het incident of de ernstige schade vast te stellen.
§ 1a
De maatregelen overeenkomstig § 1 moeten op elkaar worden afgestemd. Tenzij anders bepaald in de van kracht zijnde bepalingen in de desbetreffende Staat is de beheerder van de infrastructuur belast met de afstemming. Aanvullend op de onderzoeksplicht van de betrokken partijen kan de Verdragsstaat een onafhankelijk onderzoek gelasten.
§ 2
Een voertuig wordt geacht ernstig te zijn beschadigd wanneer het niet eenvoudig zodanig hersteld kan worden dat het in een trein kan worden opgenomen en op eigen wielen kan rijden zonder dat de exploitatie in gevaar wordt gebracht. Indien de reparatie binnen tweeënzeventig uur kan worden uitgevoerd of de kosten in totaal minder dan 0,18 miljoen SDR bedragen, wordt de schade niet als ernstig aangemerkt.
§ 3
Van ongevallen, incidenten en ernstige schade wordt onverwijld kennisgeving gedaan aan de autoriteit die of het orgaan dat het voertuig heeft toegelaten tot het verkeer. Die autoriteit of dat orgaan kan verlangen dat het al dan niet herstelde voertuig wordt getoond teneinde te onderzoeken of de verleende gebruikstoelating nog geldig is. In voorkomend geval moet de procedure voor de gebruikstoelating worden overgedaan.
§ 4
De Verdragsstaten houden registers bij, publiceren onderzoeksrapporten met inbegrip van hun bevindingen en aanbevelingen en stellen de betrokken autoriteit en de Organisatie in kennis van de oorzaken van ongevallen, incidenten en ernstige schade in het internationaal verkeer die zich hebben voorgedaan op hun grondgebied. De Commissie van technisch deskundigen kan de oorzaken van ernstige ongevallen, incidenten en ernstige schade in het internationaal verkeer onderzoeken teneinde eventueel voorschriften voor de constructie en exploitatie van voertuigen in de UTP's op te stellen en kan, zo nodig binnen korte termijn beslissen Verdragsstaten op te dragen de desbetreffende afgegeven gebruikscertificaten, certificaten van het typeontwerp of verklaringen op te schorten.
§ 5
De Commissie van technisch deskundigen kan nadere bindende regels opstellen en aannemen voor het onderzoek naar ernstige ongevallen, incidenten en ernstige schade, alsmede eisen stellen aan onafhankelijke onderzoeksorganen van een staat alsmede de vorm en inhoud van rapporten. Ook kan zij de waarden en getallen in § 2 en in artikel 2, onder ff., wijzigen.
Artikel 17. Stilzetten en weigeren van voertuigen
§ 1
Een bevoegde autoriteit, een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder mag voertuigen niet beletten te rijden op compatibele spoorweginfrastructuren, wanneer ze voldoen aan deze Uniforme Regelen, de in de UTP's vervatte voorschriften, de eventueel door de toelatende autoriteit gestelde bijzondere voorwaarden voor de toelating alsmede aan de in het RID vervatte voorschriften voor constructie en exploitatie.
Dit artikel laat de verantwoordelijkheid van de spoorwegonderneming zoals omschreven in artikel 15a onverlet.
§ 2
Het recht van een bevoegde autoriteit een voertuig te inspecteren en stil te zetten indien vermoed wordt dat § 1 niet in acht is genomen blijft onverlet; onderzoek teneinde zekerheid te verkrijgen moet evenwel zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen 24 uur plaatsvinden.
§ 3
Indien een Verdragsstaat een certificaat evenwel niet binnen de in artikel 5, § 7, of artikel 16, § 4, bedoelde termijn opschort of intrekt, zijn andere Verdragsstaten bevoegd het voertuig of de voertuigen in kwestie te weigeren of stil te zetten.
Artikel 18. Niet in acht nemen van de voorschriften
§ 1
Met inachtneming van § 2 en artikel 10a, § 4, onderdeel c, worden de rechtsgevolgen van het niet in acht nemen van deze Uniforme Regelen en de UTP's geregeld door de bepalingen die van kracht zijn in de Verdragsstaat waarvan de bevoegde autoriteit de gebruikstoelating heeft verleend, met inbegrip van de regels inzake wetsconflicten.
§ 2
De civielrechtelijke en strafrechtelijke gevolgen van het niet in acht nemen van deze Uniforme Regelen en de UTP's worden voor zover het de infrastructuur betreft geregeld door de voorschriften die van kracht zijn in de Verdragsstaat waarin de infrastructuurbeheerder zijn zetel heeft, met inbegrip van de regels inzake wetsconflicten.
Artikel 19. Overgangsbepalingen
§ 1
[gereserveerd]
§ 2
Deze Uniforme Regelen zijn niet van toepassing op gebruikstoelatingen die vóór 1 januari 2011 werden verleend voor op 1 januari 2011 bestaande voertuigen die met RIV respectievelijk RIC gemarkeerd zijn ten bewijze van het feit dat ze op dat moment voldoen aan de technische bepalingen van de RIV-overeenkomst 2000 (herziene versie van 1 januari 2004) respectievelijk de RIC-overeenkomst, en voor bestaande voertuigen die niet met RIV of RIC zijn gemarkeerd, maar volgens bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen Verdragsstaten waarvan kennisgeving is gedaan aan de Organisatie wel zijn toegelaten en gemarkeerd.
§ 3
Onverminderd § 5 is de oorspronkelijke toelating overeenkomstig § 2 geldig totdat voor het voertuig een nieuwe toelating nodig is overeenkomstig artikel 10, § 11.
§ 4
De in artikel 14 bedoelde opschriften en tekens, alsmede de in de database opgeslagen gegevens bedoeld in artikel 13, § 1, worden aangemerkt als voldoende bewijs van de goedkeuring. Elke niet toegelaten wijziging van deze markering wordt als fraude beschouwd en vervolgd krachtens het nationale recht.
§ 5
Onverminderd deze overgangsbepaling moeten het voertuig en zijn documentatie voldoen aan de van kracht zijnde bepalingen van de UTP's inzake markering en onderhoud; tevens moet worden gewaarborgd dat voldaan wordt aan de bepalingen van het van kracht zijnde RID, indien van toepassing. De Commissie van technisch deskundigen kan tevens een met redenen omkleed besluit nemen dat omwille van de veiligheid en interoperabiliteit aan de in de UTP ingevoerde voorschriften vóór een bepaalde termijn moet worden voldaan.
§ 6
Bestaande voertuigen die niet vallen onder het toepassingsgebied van § 2 kunnen op verzoek van een aanvrager aan een bevoegde autoriteit worden toegestaan voor gebruik. Deze bevoegde autoriteit kan de aanvrager verzoeken om aanvullende technische informatie, dat wil zeggen een risicoanalyse en/of tests van het voertuig, alvorens het aanvullend voor gebruik toe te laten. Desalniettemin nemen de bevoegde autoriteiten de equivalentietabel bedoeld in artikel 13 van de APTU Uniforme Regelen volledig in acht.
§ 7
De Commissie van technisch deskundigen kan aanvullende overgangsbepalingen aannemen.
Artikel 20. Geschillen
Geschillen omtrent de technische toelating van voertuigen beoogd voor gebruik in het internationaal verkeer kunnen worden behandeld door de Commissie van technisch deskundigen indien ze niet beslecht zijn via rechtstreekse onderhandelingen tussen de betrokken partijen. Dergelijke geschillen kunnen in overeenstemming met de procedure omschreven in Titel V van het Verdrag ook aan het scheidsgerecht worden voorgelegd.
Artikel 21. Bijlagen en aanbevelingen
§ 1
De Commissie van technisch deskundigen beslist over het aannemen en wijzigen van elke Bijlage in overeenstemming met de procedure neergelegd in de artikelen 16, 20 en 33, § 6, van het Verdrag. De beslissingen treden in werking volgens de bepalingen van artikel 35, §§ 3 en 4, van het Verdrag.
§ 2
Een verzoek om aanneming of wijziging van een Bijlage kan ingediend worden door:
- a.
elke Verdragsstaat;
- b.
elke regionale organisatie zoals omschreven in artikel 2, onder x, van de ATMF;
- c.
elke representatieve internationale vereniging, voor de leden waarvan het bestaan van de Bijlage om veiligheids- en bedrijfseconomische redenen onmisbaar is in de uitoefening van hun activiteit.
§ 3
Het ontwikkelen van bijlagen op basis van aanvragen ingediend in overeenstemming met § 2 behoort tot het werkterrein van de Commissie van technisch deskundigen, bijgestaan door ad-hoc werkgroepen en de Secretaris-Generaal.
§ 4
De Commissie van technisch deskundigen kan een aanbeveling doen voor methoden en praktijken met betrekking tot de technische toelating van spoorwegmaterieel dat in internationaal verkeer wordt ingezet.