Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)
Aanhangsel E
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Redactionele toelichting
Dit aanhangsel is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het Protocol van 03-06-1999, Trb. 2002, 25.
- Bronpublicatie:
10-07-2014, Trb. 2015, 139 (uitgifte: 26-08-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2015, Trb. 2015, 77 (uitgifte: 20-05-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van de infrastructuur bij internationaal spoorwegvervoer (CUI — Aanhangsel E bij het Verdrag)
Titel I. Algemene bepalingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
§ 1
Deze Uniforme Regelen zijn van toepassing op elke overeenkomst inzake het gebruik van een spoorweginfrastructuur ten behoeve van internationaal vervoer in de zin van de Uniforme Regelen CIV en Uniforme Regelen CIM. Dit geldt ongeacht de zetel en de nationaliteit van de partijen bij de overeenkomst. Deze Uniforme Regelen zijn eveneens van toepassing, wanneer de spoorweginfrastructuur wordt beheerd of gebruikt door Staten of overheidsinstellingen of -organisaties.
§ 2
Behoudens artikel 21 zijn deze Uniforme Regelen niet van toepassing op andere rechtsverhoudingen, zoals met name:
- a.
de aansprakelijkheid van de vervoerder of de beheerder jegens hun ondergeschikten of jegens andere personen, van wier diensten zij gebruik maken bij de uitvoering van hun taken;
- b.
de aansprakelijkheid tussen de vervoerder of de beheerder enerzijds en derden anderzijds.
Artikel 2. Verklaring betreffende de aansprakelijkheid in geval van personenschade
§ 1
ledere Staat kan op elk tijdstip verklaren dat hij alle bepalingen betreffende de aansprakelijkheid in geval van personenschade niet zal toepassen op slachtoffers van een ongeval op zijn grondgebied, die zijn onderdanen zijn of hun gewone verblijfplaats hebben in deze Staat.
§ 2
De Staat die een verklaring overeenkomstig § 1 heeft afgelegd, kan deze op elk tijdstip herroepen door hiervan mededeling te doen aan de depositaris. Deze herroeping wordt van kracht een maand na de dag waarop de depositaris de Lidstaten hiervan kennis heeft gegeven.
Artikel 3. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Uniforme Regelen wordt verstaan onder:
- a.
‘spoorweginfrastructuur’, alle spoorwegen en vaste installaties, voorzover deze nodig zijn voor het rijden van spoorvoertuigen en de veiligheid van het verkeer;
- b.
‘beheerder’, degene die een spoorweginfrastructuur beschikbaar stelt en verantwoordelijkheden draagt overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de infrastructuur zich bevindt;
- c.
‘vervoerder’, degene die per spoor personen of goederen vervoert in het internationale verkeer volgens de Uniforme Regelen CIV of de Uniforme Regelen CIM en die een vergunning heeft overeenkomstig de wetten en voorschriften ter zake van de afgifte en erkenning van vergunningen die van kracht zijn in de Staat waar deze persoon deze activiteiten verricht;
- d.
‘hulppersoon’, ondergeschikten of andere personen, van wier diensten de vervoerder of de beheerder gebruik maakt bij de uitvoering van de overeenkomst, wanneer deze ondergeschikten of andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden;
- e.
‘derde’, elke andere persoon dan de beheerder, de vervoerder en hun hulppersonen;
- f.
‘vergunning’, de goedkeuring die door een Staat is verleend aan een spoorwegonderneming overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat die haar hoedanigheid als vervoerder erkent;
- g.
‘veiligheidscertificaat’, het document waaruit, overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de infrastructuur zich bevindt, ten aanzien van de vervoerder blijkt dat,
- —
de interne organisatie van de onderneming alsook
- —
het in te zetten personeel en de te gebruiken voertuigen op de gebruikte infrastructuur,
voldoen aan de gestelde veiligheidseisen teneinde op deze infrastructuur een dienst zonder gevaar te waarborgen.
Artikel 4. Dwingend recht
Voorzover deze Uniforme Regelen het niet uitdrukkelijk toelaten, is elk beding dat middellijk of onmiddellijk afwijkt van deze Uniforme Regelen nietig en zonder rechtsgevolgen. De nietigheid van dergelijke bedingen heeft niet de nietigheid van de overige bepalingen van de overeenkomst tot gevolg. Niettemin kunnen de partijen bij de overeenkomst een zwaardere aansprakelijkheid en zwaardere verplichtingen op zich nemen dan die welke in deze Uniforme Regelen zijn bepaald of een maximumbedrag voor de vergoeding van zaakschade vaststellen.
Titel II. Gebruiksovereenkomst
Artikel 5. Inhoud en vorm
§ 1
De betrekkingen tussen de beheerder en de vervoerder of elke andere persoon die, overeenkomstig de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de infrastructuur zich bevindt, gemachtigd is een dergelijke overeenkomst aan te gaan, worden geregeld in een gebruiksovereenkomst.
§ 2
De overeenkomst regelt de nodige details voor het vaststellen van de administratieve, technische en financiële voorwaarden voor het gebruik.
§ 3
De overeenkomst moet schriftelijk of in een gelijkwaardige vorm worden vastgelegd. Het ontbreken of de onregelmatigheid van een schriftelijke of in een andere vorm gedane vastlegging of het ontbreken van een van de in § 2 bedoelde gegevens tast noch het bestaan, noch de geldigheid van de overeenkomst aan, die onderworpen blijft aan deze Uniforme Regelen.
Artikel 5bis. Wetgeving die onverlet blijft
§ 1
De bepalingen van artikel 5 alsmede die van de artikelen 6, 7 en 22 laten de verplichtingen waaraan de partijen bij de gebruiksovereenkomst van de infrastructuur moeten voldoen uit hoofde van de wetten en voorschriften die van kracht zijn in de Staat waarin de infrastructuur zich bevindt, onverlet; hetzelfde geldt, in voorkomend geval, voor het recht van de Europese Unie.
§ 2
De bepalingen van de artikelen 8 en 9 laten de verplichtingen waaraan de partijen bij de gebruiksovereenkomst van de infrastructuur moeten voldoen in een Lidstaat van de Europese Unie of in een Staat waar het recht van de Europese Unie van toepassing is uit hoofde van internationale overeenkomsten met de Europese Unie, onverlet.
§ 3
De bepalingen van §§ 1 en 2 betreffen in het bijzonder:
- —
tussen spoorwegondernemingen of gemachtigde aanvragers en infrastructuurbeheerders te sluiten overeenkomsten,
- —
het verstrekken van vergunningen,
- —
veiligheidscertificering,
- —
verzekering,
- —
tarifering, daarbij inbegrepen prestatieregelingen teneinde vertragingen en verstoringen tot een minimum te beperken en de prestaties van het spoorwegnetwerk te verbeteren,
- —
schadevergoedingsregelingen ten gunste van klanten en
- —
regeling van geschillen.
Artikel 6. Bijzondere verplichtingen van de vervoerder en de beheerder
§ 1
De vervoerder moet bevoegd zijn de activiteit van spoorwegvervoerder uit te oefenen. Het in te zetten personeel en de te gebruiken voertuigen moeten voldoen aan de veiligheidseisen. De beheerder kan verlangen dat de vervoerder, door middel van overlegging van een geldige vergunning en een geldig veiligheidscertificaat of van gewaarmerkte afschriften dan wel op andere wijze, bewijst dat aan deze voorwaarden is voldaan.
§ 2
De vervoerder moet de beheerder in kennis stellen van elke gebeurtenis die de geldigheid van zijn vergunning, van zijn veiligheidscertificaten of van andere bewijsstukken kan aantasten.
§ 3
De beheerder kan verlangen dat de vervoerder bewijst dat hij een toereikende aansprakelijkheidsverzekering heeft gesloten of gelijkwaardige maatregelen heeft getroffen ter dekking van alle vorderingen, ongeacht de rechtsgrond, zoals bedoeld in de artikelen 9 tot en met 21. De vervoerder moet jaarlijks door middel van een naar behoren opgestelde verklaring bewijzen dat de aansprakelijkheidsverzekering of de gelijkwaardige maatregelen nog steeds bestaan; hij moet de beheerder kennisgeven van elke wijziging hiervan, voordat deze van kracht wordt.
§ 4
De partijen bij de overeenkomst moeten elkaar in kennis stellen van elke gebeurtenis die de uitvoering van de door hen gesloten overeenkomst zou kunnen verhinderen.
Artikel 7. Einde van de overeenkomst
§ 1
De beheerder kan de gebruiksovereenkomst onmiddellijk opzeggen wanneer:
- a.
de vervoerder niet langer bevoegd is de activiteit van spoorwegvervoerder uit te oefenen;
- b.
het in te zetten personeel of de te gebruiken voertuigen niet langer aan de veiligheidseisen voldoen;
- c.
de vervoerder een betalingsachterstand heeft, te weten
- 1.
van twee opeenvolgende betalingstermijnen en voor een bedrag van meer dan de waarde voor een maand gebruik, of
- 2.
over een periode van meer dan twee opeenvolgende betalingstermijnen en voor een bedrag gelijk aan de waarde voor twee maanden gebruik;
- d.
de vervoerder een van de in artikel 6, §§ 2 en 3 bedoelde bijzondere verplichtingen duidelijk heeft geschonden.
§ 2
De vervoerder kan de gebruiksovereenkomst onmiddellijk opzeggen, wanneer de beheerder zijn recht de infrastructuur te beheren verliest.
§ 3
ledere partij bij de gebruiksovereenkomst kan deze overeenkomst onmiddellijk opzeggen in geval van duidelijke schending van een van de wezenlijke verplichtingen door de andere partij bij de overeenkomst, wanneer deze verplichting betrekking heeft op de veiligheid van personen en goederen; de partijen bij de overeenkomst kunnen overeenkomen op welke wijze dit recht wordt uitgeoefend.
§ 4
De partij bij de overeenkomst die de opzegging veroorzaakt, is jegens de andere partij aansprakelijk voor de schade die hiervan het gevolg is, tenzij zij bewijst dat de schade niet door haar schuld is veroorzaakt.
§ 5
De partijen bij de overeenkomst kunnen bedingen overeenkomen die afwijken van de bepalingen van § 1, onder c en d en van § 4.
Titel III. Aansprakelijkheid
Artikel 8. Aansprakelijkheid van de beheerder
§ 1
De beheerder is aansprakelijk voor:
- a.
personenschade (dood, verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel),
- b.
zaakschade (vernieling of beschadiging van roerende en onroerende zaken),
- c.
vermogensschade voortvloeiend uit de door de vervoerder krachtens de Uniforme Regelen CIV en Uniforme Regelen CIM verschuldigde schadevergoeding,
toegebracht aan de vervoerder of aan zijn hulppersonen gedurende het gebruik van de infrastructuur en waarvan de oorzaak in de infrastructuur ligt.
§ 2
De beheerder is van deze aansprakelijkheid ontheven:
- a.
in geval van personenschade en vermogensschade voortvloeiend uit de door de vervoerder krachtens de Uniforme Regelen CIV verschuldigde schadevergoeding
- 1.
indien de schadeveroorzakende gebeurtenis is veroorzaakt door omstandigheden buiten de bedrijfsuitoefening, die de beheerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen,
- 2.
voorzover de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan schuld van de persoon die de schade heeft geleden,
- 3.
indien de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan het gedrag van een derde, dat de beheerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen;
- b.
in geval van zaakschade en vermogensschade voortvloeiend uit de door de vervoerder krachtens de Uniforme Regelen CIM verschuldigde schadevergoeding, wanneer de schade is veroorzaakt door schuld van de vervoerder of door een opdracht van de vervoerder die niet aan de beheerder kan worden toegerekend of door omstandigheden die de beheerder niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen.
§ 3
Indien de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan het gedrag van een derde en indien desondanks de beheerder niet geheel van zijn aansprakelijkheid is ontheven overeenkomstig § 2, onder a, is hij voor het geheel aansprakelijk binnen de grenzen van deze Uniforme Regelen onverminderd zijn eventueel regres op de derde.
§ 4
De partijen bij de overeenkomst kunnen overeenkomen of, en in hoeverre, de beheerder aansprakelijk is voor aan de vervoerder toegebrachte schade als gevolg van een vertraging of een verstoring van de bedrijfsuitoefening.
Artikel 9. Aansprakelijkheid van de vervoerder
§ 1
De vervoerder is aansprakelijk voor:
- a.
personenschade (dood, verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel),
- b.
zaakschade (vernieling of beschadiging van roerende en onroerende zaken),
toegebracht aan de beheerder of aan zijn hulppersonen gedurende het gebruik van de infrastructuur door de gebruikte transportmiddelen of door de vervoerde personen of goederen.
§ 2
De vervoerder is van deze aansprakelijkheid ontheven:
- a.
in geval van personenschade
- 1.
indien de schadeveroorzakende gebeurtenis is veroorzaakt door omstandigheden buiten de bedrijfsuitoefening, die de vervoerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen,
- 2.
voorzover de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan schuld van de persoon die de schade heeft geleden,
- 3.
indien de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan het gedrag van een derde, dat de vervoerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen,
- b.
in geval van zaakschade, wanneer de schade is veroorzaakt door schuld van de beheerder of door een opdracht van de beheerder die niet aan de vervoerder kan worden toegerekend of door omstandigheden die de vervoerder niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen.
§ 3
Indien de schadeveroorzakende gebeurtenis te wijten is aan het gedrag van een derde en indien desondanks de vervoerder niet geheel van zijn aansprakelijkheid is ontheven overeenkomstig § 2, onder a, is hij voor het geheel aansprakelijk binnen de grenzen van deze Uniforme Regelen, onverminderd zijn eventueel regres op de derde.
§ 4
De partijen bij de overeenkomst kunnen overeenkomen of, en in hoeverre, de vervoerder aansprakelijk is voor aan de beheerder toegebrachte schade als gevolg van een verstoring van de bedrijfsuitoefening.
Artikel 10. Medeschuld
§ 1
Wanneer oorzaken die aan de beheerder en oorzaken die aan de vervoerder toe te rekenen zijn, hebben bijgedragen aan de schade, is iedere partij bij de overeenkomst slechts aansprakelijk voorzover de oorzaken die krachtens de artikelen 8 en 9 aan haar toe te rekenen zijn, aan de schade hebben bijgedragen. Indien niet kan worden vastgesteld in welke mate de verschillende oorzaken aan de schade hebben bijgedragen, draagt iedere partij de door haar geleden schade.
§ 2
Paragraaf 1 is van overeenkomstige toepassing, wanneer aan de beheerder toe te rekenen oorzaken en aan meer vervoerders die dezelfde spoorweginfrastructuur hebben gebruikt, toe te rekenen oorzaken aan de schade hebben bijgedragen.
§ 3
In geval van schade zoals bedoeld in artikel 9, is § 1, eerste volzin van overeenkomstige toepassing, wanneer oorzaken die hebben bijgedragen aan de schade, toe te rekenen zijn aan meerdere vervoerders die dezelfde spoorweginfrastructuur hebben gebruikt. Indien niet kan worden vastgesteld in welke mate de verschillende oorzaken aan de schade hebben bijgedragen, zijn de vervoerders jegens de beheerder voor gelijke delen aansprakelijk.
Artikel 11. Schadevergoeding in geval van dood
§ 1
In geval van dood omvat de schadevergoeding:
- a.
de ten gevolge van het overlijden noodzakelijke kosten, met name die van het vervoer van het stoffelijk overschot en de lijkbezorging;
- b.
indien de dood niet onmiddellijk is ingetreden, de in artikel 12 bedoelde schadevergoeding.
§ 2
Indien door de dood personen, jegens wie de overledene een wettelijke onderhoudsplicht had of in de toekomst gehad zou hebben, hun onderhoud verliezen, moeten ook dezen voor dit verlies schadeloos gesteld worden. De vordering tot schadevergoeding van personen, van wie de overledene zonder wettelijke verplichting het onderhoud verzorgde, blijft onderworpen aan het nationale recht.
Artikel 12. Schadevergoeding in geval van letsel
In geval van verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel omvat de schadevergoeding:
- a.
de noodzakelijke kosten, met name die van behandeling en vervoer;
- b.
het vermogensnadeel dat de benadeelde persoon lijdt door een gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of door een toename van zijn behoeften.
Artikel 13. Vergoeding van andere personenschade
Het nationale recht bepaalt of, en in welke mate, de beheerder of de vervoerder andere dan de in de artikelen 11 en 12 bedoelde personenschade moet vergoeden.
Artikel 14. Wijze en hoogte van de schadevergoeding in geval van dood of letsel
§ 1
De in de artikel 11, § 2 en artikel 12, onder b bedoelde schadevergoeding moet als gekapitaliseerde som worden uitgekeerd. Indien evenwel het nationale recht de toekenning van een periodieke uitkering toelaat, wordt de vergoeding op deze wijze uitgekeerd, wanneer de benadeelde persoon of de in artikel 11, § 2 bedoelde rechthebbenden zulks verlangen.
§ 2
De hoogte van de krachtens § 1 toe te kennen schadevergoeding wordt bepaald volgens het nationale recht. Bij de toepassing van deze Uniforme Regelen geldt evenwel per persoon een maximumbedrag van 175000 rekeneenheden in een gekapitaliseerde som of in een met deze som overeenstemmende jaarlijkse uitkering, voorzover in het nationale recht een lager maximumbedrag is bepaald.
Artikel 15. Verlies van het recht om beperkingen van aansprakelijkheid in te roepen
De in deze Uniforme Regelen bedoelde beperkingen van aansprakelijkheid alsook de bepalingen van het nationale recht die de vergoedingen tot een bepaald bedrag beperken, zijn niet van toepassing, indien is bewezen dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de veroorzaker van de schade geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
Artikel 16. Omrekening en rente
§ 1
Wanneer voor de berekening van de schadevergoeding omrekening van bedragen uitgedrukt in buitenlandse munteenheden vereist is, vindt omrekening plaats volgens de koers geldend op de dag en de plaats van betaling van de schadevergoeding.
§ 2
De rechthebbende kan een rente ten bedrage van vijf procent per jaar over de schadevergoeding verlangen, vanaf de dag van aanvang van een bemiddelingsprocedure, van het beroep op het in Titel V van het Verdrag bedoelde scheidsgerecht of van het instellen van de rechtsvordering.
Artikel 17. Aansprakelijkheid in geval van een kernongeval
De beheerder en de vervoerder zijn ontheven van de krachtens deze Uniforme Regelen op hen rustende aansprakelijkheid, wanneer de schade is veroorzaakt door een kernongeval en wanneer de exploitant van een kerninstallatie of een voor hem in de plaats tredende persoon voor die schade aansprakelijk is krachtens de wetten en voorschriften van een Staat die de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie regelen.
Artikel 18. Aansprakelijkheid voor hulppersonen
De beheerder en de vervoerder zijn aansprakelijk voor hun hulppersonen.
Artikel 19. Andere vorderingen
§ 1
In alle gevallen waar deze Uniforme Regelen van toepassing zijn, kan tegen de beheerder of tegen de vervoerder slechts een vordering wegens aansprakelijkheid, ongeacht de rechtsgrond, worden ingesteld onder de voorwaarden en beperkingen van deze Uniforme Regelen.
§ 2
Hetzelfde geldt voor een vordering ingesteld tegen de hulppersonen voor wie de beheerder of de vervoerder krachtens artikel 18 aansprakelijk is.
Artikel 20. Beding voor geschillenregeling
De partijen bij de overeenkomst kunnen bedingen overeenkomen waarin zij hun recht op schadevergoeding ten aanzien van de andere partij bij de overeenkomst kunnen doen gelden of hiervan kunnen afzien.
Titel IV. Vorderingen van hulppersonen
Artikel 21. Vorderingen tegen de beheerder of tegen de vervoerder
§ 1
Elke vordering van hulppersonen van de vervoerder wegens aansprakelijkheid tegen de beheerder met betrekking tot door deze laatste veroorzaakte schade, kan, ongeacht de rechtsgrond, slechts worden ingesteld onder de voorwaarden en beperkingen van deze Uniforme Regelen.
§ 2
Elke vordering van hulppersonen van de beheerder wegens aansprakelijkheid tegen de vervoerder met betrekking tot door deze laatste veroorzaakte schade, kan, ongeacht de rechtsgrond, slechts worden ingesteld onder de voorwaarden en beperkingen van deze Uniforme Regelen.
Titel V. Uitoefening van rechten
Artikel 22. Bemiddelingsprocedure
De partijen bij de overeenkomst kunnen bemiddelingsprocedures overeenkomen of een beroep doen op een in Titel V van het Verdrag voorgeschreven scheidsgerecht.
Artikel 23. Regres
De gegrondheid van de door de vervoerder op basis van de Uniforme Regelen CIV of Uniforme Regelen CIM gedane betaling kan niet worden betwist, wanneer de schadevergoeding door de rechter is vastgesteld en wanneer de beheerder, naar behoren gedagvaard, in staat is gesteld zich in de rechtszaak te voegen.
Artikel 24. Rechtsmacht
§ 1
De op deze Uniforme Regelen gegronde rechtsvorderingen kunnen worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de door de partijen bij de overeenkomst in onderlinge overeenstemming aangewezen Lidstaten.
§ 2
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, is de rechterlijke instantie van de Lidstaat waar de beheerder zijn zetel heeft, bevoegd.
Artikel 25. Verjaring
§ 1
De op deze Uniforme Regelen gegronde rechtsvorderingen verjaren door verloop van drie jaar.
§ 2
De verjaring neemt een aanvang op de dag waarop de schade is ontstaan.
§ 3
In geval van dood van personen verjaren de rechtsvorderingen door verloop van drie jaar te rekenen van de dag na het overlijden, doch van ten hoogste vijf jaar te rekenen van de dag na de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt.
§ 4
Een regresvordering door een aansprakelijk gestelde persoon kan zelfs na verloop van de in § 1 bedoelde verjaringstermijn worden ingesteld, indien zulks geschiedt binnen de termijn die hiervoor is bepaald in de wet van de Staat waar de procedure is aangevangen. Deze termijn kan echter niet korter zijn dan negentig dagen te rekenen van de dag waarop de persoon die de regresvordering instelt, de vordering buiten rechte heeft geregeld of zelf betekening van de dagvaarding heeft ontvangen.
§ 5
De verjaring wordt geschorst, wanneer de partijen bij het geschil een bemiddelingsprocedure overeenkomen of de zaak aanhangig maken bij een in Titel V van het Verdrag voorgeschreven scheidsgerecht.
§ 6
Overigens geldt voor de schorsing en de stuiting van de verjaring het nationale recht.