Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)
Aanhangsel A
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2006
- Redactionele toelichting
Gecorrigeerd via een rectificatie (Trb. 2016, 37). Deze versie is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het Protocol van 03-06-1999, Trb. 2002, 25.
- Bronpublicatie:
03-06-1999, Trb. 2002, 25 (uitgifte: 05-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-08-2006, Trb. 2006, 174 (uitgifte: 11-08-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van reizigers (CIV — Aanhangsel A bij het Verdrag)
Titel I. Algemene bepalingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
§ 1
Deze Uniforme Regelen zijn van toepassing op elke overeenkomst van spoorwegvervoer van reizigers, onder bezwarende titel of om niet, wanneer de plaats van vertrek en de plaats van bestemming zijn gelegen in twee verschillende Lidstaten. Dit geldt ongeacht de woonplaats of zetel en de nationaliteit van de partijen bij de vervoerovereenkomst.
§ 2
Wanneer een internationaal vervoer dat het onderwerp vormt van een en dezelfde overeenkomst, in aanvulling op het grensoverschrijdende vervoer per spoor, een binnenlands vervoer over de weg of over binnenwateren van een Lidstaat omvat, zijn deze Uniforme Regelen van toepassing.
§ 3
Wanneer een internationaal vervoer dat het onderwerp vormt van een en dezelfde overeenkomst, in aanvulling op het vervoer per spoor, een vervoer over zee of een grensoverschrijdend vervoer over binnenwateren omvat, zijn deze Uniforme Regelen van toepassing, indien het vervoer over zee of het vervoer over binnenwateren wordt uitgevoerd over de lijnen die zijn ingeschreven op de in artikel 24, § 1 van het Verdrag bedoelde lijst van de lijnen.
§ 4
Deze Uniforme Regelen zijn, voor wat betreft de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood of letsel van reizigers, eveneens van toepassing op personen die een zending begeleiden die wordt vervoerd overeenkomstig de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM).
§ 5
Deze Uniforme Regelen zijn niet van toepassing op het vervoer tussen stations gelegen op het grondgebied van aangrenzende Staten, wanneer de infrastructuur van deze stations wordt beheerd door een of meer beheerders van infrastructuur behorend tot een van deze Staten.
§ 6
Iedere Staat die partij is bij een ander met deze Uniforme Regelen vergelijkbaar verdrag betreffende het rechtstreekse internationale vervoer per spoor van reizigers kan, bij zijn verzoek tot toetreding tot het Verdrag, verklaren dat hij deze Uniforme Regelen slechts zal toepassen op vervoer verricht op een gedeelte van de op zijn grondgebied gelegen spoorweginfrastructuur. Dit gedeelte van de spoorweginfrastructuur moet nauwkeurig zijn omschreven en zijn aangesloten op de spoorweginfrastructuur van een Lidstaat. Wanneer een Staat de bovengenoemde verklaring heeft afgelegd, zijn deze Uniforme Regelen slechts van toepassing indien:
- a.
de plaats van vertrek of van bestemming alsmede het vervoertraject, zoals die in de vervoerovereenkomst zijn bepaald, gelegen zijn op de omschreven spoorweginfrastructuur of
- b.
de omschreven spoorweginfrastructuur de verbinding vormt tussen de spoorweginfrastructuur van twee Lidstaten en deze in de vervoerovereenkomst als vervoertraject voor transitovervoer is overeengekomen.
§ 7
De Staat die overeenkomstig § 6 een verklaring heeft afgelegd, kan die op elk tijdstip herroepen door hiervan mededeling te doen aan de depositaris. Deze herroeping wordt van kracht een maand na de dag waarop de depositaris de Lidstaten hiervan kennis heeft gegeven. De verklaring verliest haar werking, wanneer het in § 6, eerste volzin bedoelde verdrag voor die Staat buiten werking treedt.
Artikel 2. Verklaring betreffende de aansprakelijkheid in geval van dood en letsel van reizigers
§ 1
ledere Staat kan op elk tijdstip verklaren dat hij alle bepalingen van deze Uniforme Regelen betreffende de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood en letsel van reizigers niet zal toepassen op slachtoffers van een ongeval op zijn grondgebied, die zijn onderdanen zijn of hun gewone verblijfplaats hebben in deze Staat.
§ 2
De Staat die een verklaring overeenkomstig § 1 heeft afgelegd, kan deze op elk tijdstip herroepen door hiervan mededeling te doen aan de depositaris. Deze herroeping wordt van kracht een maand na de dag waarop de depositaris de Lidstaten hiervan kennis heeft gegeven.
Artikel 3. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Uniforme Regelen wordt verstaan onder:
- a.
‘vervoerder’, de contractuele vervoerder met wie de reiziger overeenkomstig deze Uniforme Regelen de vervoerovereenkomst heeft gesloten, of een opvolgende vervoerder, die op grond van deze overeenkomst aansprakelijk is;
- b.
‘ondervervoerder’, een vervoerder die niet de vervoerovereenkomst heeft gesloten met de reiziger, maar aan wie de onder a bedoelde vervoerder de uitvoering van het vervoer per spoor, geheel of gedeeltelijk, heeft toevertrouwd;
- c.
‘Algemene vervoervoorwaarden’, de voorwaarden van de vervoerder in de vorm van algemene voorwaarden of van in iedere Lidstaat rechtens geldende tarieven die door het sluiten van de vervoerovereenkomst onderdeel daarvan zijn geworden;
- d.
‘voertuig’, motorvoertuig of aanhangwagen die ter gelegenheid van vervoer van reizigers wordt vervoerd.
Artikel 4. Afwijkingen
§ 1
De Lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten waarin van deze Uniforme Regelen wordt afgeweken voor vervoer dat uitsluitend wordt verricht tussen twee stations gelegen aan weerszijden van de grens, wanneer zich tussen deze stations en de grens geen ander station bevindt.
§ 2
Voor vervoer tussen twee Lidstaten via een Staat die geen Lidstaat is, kunnen de betrokken Staten overeenkomsten sluiten die van deze Uniforme Regelen afwijken.
§ 3
Behoudens andere volkenrechtelijke bepalingen, kunnen twee of meer Lidstaten onderling de voorwaarden vaststellen waaronder de vervoerders in het verkeer tussen deze Staten verplicht zijn reizigers, bagage, dieren en voertuigen te vervoeren.
§ 4
De in de §§ 1 tot en met 3 bedoelde overeenkomsten, alsmede hun inwerkingtreding worden medegedeeld aan de Intergouvernementele organisatie voor het internationale spoorwegvervoer. De Secretaris-Generaal van de Organisatie stelt de Lidstaten en de belanghebbende ondernemingen hiervan op de hoogte.
Artikel 5. Dwingend recht
Voorzover deze Uniforme Regelen het niet uitdrukkelijk toelaten, is elk beding dat middellijk of onmiddellijk afwijkt van deze Uniforme Regelen nietig en zonder rechtsgevolgen. De nietigheid van dergelijke bedingen heeft niet de nietigheid van de overige bepalingen van de vervoerovereenkomst tot gevolg. Niettemin kan een vervoerder een zwaardere aansprakelijkheid en zwaardere verplichtingen op zich nemen dan die welke in deze Uniforme Regelen zijn bepaald.
Titel II. Sluiting en uitvoering van de vervoerovereenkomst
Artikel 6. Vervoerovereenkomst
§ 1
Op grond van de vervoerovereenkomst is de vervoerder verplicht de reiziger alsmede, in voorkomend geval, bagage en voertuigen te vervoeren naar de plaats van bestemming en de bagage en de voertuigen af te leveren op de plaats van bestemming.
§ 2
De vervoerovereenkomst moet worden vastgelegd in een of meer vervoerbewijzen die aan de reiziger worden overhandigd. Onverminderd artikel 9 tast het ontbreken, de onregelmatigheid of het verlies van het vervoerbewijs noch het bestaan, noch de geldigheid van de overeenkomst aan, die onderworpen blijft aan deze Uniforme Regelen.
§ 3
Het vervoerbewijs levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst.
Artikel 7. Vervoerbewijs
§ 1
De Algemene vervoervoorwaarden bepalen de vorm en de inhoud van de vervoerbewijzen, alsmede de taal waarin en de lettertekens waarmee zij moeten worden gedrukt en ingevuld.
§ 2
Op het vervoerbewijs moet ten minste worden vermeld:
- a.
de vervoerder of de vervoerders;
- b.
de aanduiding dat het vervoer, ongeacht enig andersluidend beding, is onderworpen aan deze Uniforme Regelen; zulks kan geschieden door vermelding van de afkorting CIV;
- c.
elke andere aanduiding die noodzakelijk is om het sluiten en de inhoud van de vervoerovereenkomst te bewijzen en de reiziger in staat te stellen de rechten die uit de vervoerovereenkomst voortvloeien, te doen gelden.
§ 3
De reiziger moet er zich bij het in ontvangst nemen van het vervoerbewijs van overtuigen, dat dit met zijn aanwijzingen overeenstemt.
§ 4
Het vervoerbewijs is overdraagbaar, indien het niet op naam is gesteld en de reis nog niet is aangevangen.
§ 5
Het vervoerbewijs kan ook worden opgesteld in de vorm van elektronische registratie van gegevens, die kunnen worden omgezet in leesbare lettertekens. De voor de registratie en verwerking van de gegevens gebruikte procedures moeten uit functioneel oogpunt gelijkwaardig zijn, in het bijzonder wat betreft de bewijskracht van het vervoerbewijs, dat door deze elektronische gegevens wordt gevormd.
Artikel 8. Betaling en terugbetaling van de vervoerprijs
§ 1
Tenzij tussen de reiziger en de vervoerder anders is overeengekomen, moet de vervoerprijs vooraf worden betaald.
§ 2
De Algemene vervoervoorwaarden bepalen onder welke voorwaarden een terugbetaling van de vervoerprijs plaatsvindt.
Artikel 9. Recht op vervoer. Uitsluiting van vervoer
§ 1
De reiziger moet vanaf het begin van de reis voorzien zijn van een geldig vervoerbewijs en dit bij een controle van de vervoerbewijzen tonen. De Algemene vervoervoorwaarden kunnen bepalen:
- a.
dat een reiziger die geen geldig vervoerbewijs toont, boven de vervoerprijs een toeslag moet betalen;
- b.
dat een reiziger die weigert onmiddellijk de vervoerprijs of de toeslag te betalen, van het vervoer kan worden uitgesloten;
- c.
of en onder welke voorwaarden een terugbetaling van de toeslag plaatsvindt.
§ 2
De Algemene vervoervoorwaarden kunnen bepalen dat reizigers die:
- a.
een gevaar vormen voor de veiligheid en de goede bedrijfsgang of voor de veiligheid van andere reizigers,
- b.
andere reizigers op onaanvaardbare wijze lastig vallen,
van het vervoer zijn uitgesloten of onderweg van het vervoer kunnen worden uitgesloten en dat deze personen geen recht hebben op terugbetaling van de vervoerprijs, noch van de prijs die ze hebben betaald voor het vervoer van hun bagage.
Artikel 10. Naleving van overheidsvoorschriften
De reiziger moet de voorschriften van de douane of andere overheidsinstanties naleven.
Artikel 11. Uitvallen en vertraging van een trein. Missen van een aansluiting
De vervoerder moet eventueel op het vervoerbewijs vermelden dat de trein is uitgevallen of de aansluiting is gemist.
Titel III. Vervoer van handbagage, dieren, bagage en voertuigen
Hoofdstuk I. Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 12. Toegelaten voorwerpen en dieren
§ 1
De reiziger mag, overeenkomstig de Algemene vervoervoorwaarden, makkelijk draagbare voorwerpen (handbagage) alsook levende dieren meenemen. Bovendien mag de reiziger voorwerpen van grote omvang meenemen, overeenkomstig de bijzondere bepalingen in de Algemene vervoervoorwaarden. Voorwerpen of dieren die voor de reizigers hinderlijk kunnen zijn of schade kunnen veroorzaken, zijn van het vervoer uitgesloten.
§ 2
De reiziger kan, overeenkomstig de Algemene vervoervoorwaarden, voorwerpen en dieren als bagage verzenden.
§ 3
De vervoerder kan, overeenkomstig de bijzondere bepalingen in de Algemene vervoervoorwaarden, het vervoer van voertuigen toelaten ter gelegenheid van het vervoer van reizigers.
§ 4
Het vervoer van gevaarlijke goederen als handbagage, bagage in of op voertuigen die overeenkomstig deze Titel per spoor worden vervoerd, moet in overeenstemming zijn met het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID).
Artikel 13. Onderzoek
§ 1
De vervoerder heeft bij een ernstig vermoeden van overtreding van de vervoervoorwaarden het recht te onderzoeken of de vervoerde voorwerpen (handbagage, bagage, voertuigen met inbegrip van hun lading) en dieren voldoen aan de vervoervoorwaarden, wanneer de wetten en voorschriften van de Staat waar het onderzoek moet plaatsvinden zulks niet verbieden. De reiziger moet worden verzocht bij het onderzoek aanwezig te zijn. Indien hij zich niet meldt of niet kan worden bereikt, moet de vervoerder een beroep doen op twee onafhankelijke getuigen.
§ 2
Wanneer wordt vastgesteld dat de vervoervoorwaarden niet zijn nageleefd, kan de vervoerder van de reiziger betaling verlangen van de kosten die in verband met het onderzoek zijn gemaakt.
Artikel 14. Naleving van overheidsvoorschriften
De reiziger moet tijdens zijn vervoer de voorschriften van de douane of andere overheidsinstanties met betrekking tot het vervoer van voorwerpen (handbagage, bagage, voertuigen met inbegrip van hun lading) en dieren, ter gelegenheid van zijn vervoer, naleven. Tenzij in de wetten en voorschriften van de desbetreffende Staat anders wordt bepaald, moet de reiziger bij het onderzoek van deze voorwerpen aanwezig zijn.
Hoofdstuk II. Handbagage en dieren
Artikel 15. Toezicht
De reiziger moet toezicht uitoefenen op de handbagage en de dieren die hij meeneemt.
Hoofdstuk III. Bagage
Artikel 16. Aanbieding ten vervoer van bagage
§ 1
De contractuele verplichtingen met betrekking tot het vervoer van bagage moeten worden vastgelegd in een bagagebewijs dat aan de reiziger wordt overhandigd.
§ 2
Onverminderd artikel 22 tast het ontbreken, de onregelmatigheid of het verlies van het bagagebewijs noch het bestaan, noch de geldigheid aan van bedingen met betrekking tot het vervoer van bagage, die onderworpen blijven aan deze Uniforme Regelen.
§ 3
Het bagagebewijs levert volledig bewijs, behoudens tegenbewijs, van de inschrijving van de bagage en van de voorwaarden van het vervoer ervan.
§ 4
Behoudens tegenbewijs wordt vermoed dat bij de inontvangstneming door de vervoerder de bagage in uiterlijk goede staat was en dat het aantal en de massa van de colli overeenkwamen met de vermelding op het bagagebewijs.
Artikel 17. Bagagebewijs
§ 1
De Algemene vervoervoorwaarden bepalen de vorm en de inhoud van het bagagebewijs, alsmede de taal waarin en de lettertekens waarmee het moet worden gedrukt en ingevuld. Artikel 7, § 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 2
Op het bagagebewijs moet ten minste worden vermeld:
- a.
de vervoerder of de vervoerders;
- b.
de aanduiding dat het vervoer, ongeacht enig andersluidend beding, is onderworpen aan deze Uniforme Regelen; zulks kan geschieden door vermelding van de afkorting CIV;
- c.
elke andere aanduiding die noodzakelijk is om de contractuele verplichtingen met betrekking tot het vervoer van de bagage te bewijzen en de reiziger in staat te stellen de rechten die uit de vervoerovereenkomst voortvloeien, te doen gelden.
§ 3
De reiziger moet er zich bij het in ontvangst nemen van het bagagebewijs van overtuigen, dat dit met zijn aanwijzingen overeenstemt.
Artikel 18. Inschrijving en vervoer
§ 1
Behoudens in de Algemene vervoervoorwaarden bepaalde uitzonderingen, wordt bagage slechts ingeschreven op vertoon van een vervoerbewijs dat ten minste geldig is tot de plaats van bestemming van de bagage. De inschrijving geschiedt overigens volgens de op de plaats van verzending geldende voorschriften.
§ 2
Wanneer de Algemene vervoervoorwaarden bepalen dat bagage ten vervoer mag worden toegelaten zonder vertoon van een vervoerbewijs, zijn de bepalingen van deze Uniforme Regelen betreffende de rechten en verplichtingen van de reiziger met betrekking tot zijn bagage van overeenkomstige toepassing op de afzender van de bagage.
§ 3
De vervoerder kan de bagage met een andere trein of met een ander vervoermiddel en over een ander vervoertraject vervoeren dan die welke door de reiziger worden gebruikt.
Artikel 19. Betaling van de prijs voor het vervoer van bagage
Tenzij tussen de reiziger en de vervoerder anders is overeengekomen, moet de prijs voor het vervoer van bagage worden betaald bij de inschrijving.
Artikel 20. Merken van de bagage
De reiziger moet op een goed zichtbare plaats op ieder collo een houdbare en duidelijke aanduiding plaatsen van:
- a.
zijn naam en zijn adres;
- b.
de plaats van bestemming.
Artikel 21. Recht om over de bagage te beschikken
§ 1
Indien de omstandigheden dit toestaan en de voorschriften van de douane of van andere overheidsinstanties zich daartegen niet verzetten, kan de reiziger om de teruggave van de bagage verzoeken op de plaats van verzending tegen afgifte van het bagagebewijs en, wanneer de Algemene vervoervoorwaarden zulks bepalen, op vertoon van het vervoerbewijs.
§ 2
In de Algemene vervoervoorwaarden kunnen andere bepalingen zijn opgenomen betreffende het recht om over de bagage te beschikken, in het bijzonder het wijzigen van de plaats van bestemming en de eventuele hieruit voortvloeiende financiële gevolgen voor de reiziger.
Artikel 22. Aflevering
§ 1
De aflevering van bagage geschiedt tegen afgifte van het bagage-bewijs en eventueel tegen betaling van de op de zending drukkende kosten. De vervoerder heeft het recht doch niet de verplichting te onderzoeken of de houder van het bagagebewijs bevoegd is tot inontvangstneming.
§ 2
Met de aflevering aan de houder van het bagagebewijs worden, wanneer zulks overeenkomstig de op de plaats van aflevering geldende voorschriften geschiedt, gelijkgesteld:
- a.
de afgifte van de bagage aan de douane of belastinginstanties in hun expeditie- of opslagruimten, wanneer die zich niet onder de hoede van de vervoerder bevinden;
- b.
het toevertrouwen van levende dieren aan een derde.
§ 3
De houder van het bagagebewijs kan op de plaats van bestemming om de aflevering van de bagage verzoeken zodra de overeengekomen tijd alsook, eventueel, de benodigde tijd voor de afhandeling door de douane of andere overheidsinstanties is verstreken.
§ 4
Wordt het bagagebewijs niet afgegeven, dan is de vervoerder slechts gehouden de bagage af te leveren aan degene die zijn recht daarop bewijst; bij onvoldoende bewijs kan de vervoerder een zekerheid verlangen.
§ 5
De bagage wordt afgeleverd op de plaats van bestemming waarvoor zij is ingeschreven.
§ 6
De houder van het bagagebewijs aan wie de bagage niet is afgeleverd, kan verlangen dat de dag en het uur waarop hij overeenkomstig § 3 om de aflevering heeft verzocht op het bagagebewijs worden vermeld.
§ 7
De rechthebbende kan de inontvangstneming van de bagage weigeren, indien de vervoerder geen gevolg geeft aan zijn verzoek over te gaan tot onderzoek van de bagage teneinde een beweerde schade vast te stellen.
§ 8
Overigens vindt de aflevering van de bagage plaats overeenkomstig de op de plaats van bestemming geldende voorschriften.
Hoofdstuk IV. Voertuigen
Artikel 23. Vervoervoorwaarden
De bijzondere bepalingen voor het vervoer van voertuigen in de Algemene vervoervoorwaarden regelen met name de voorwaarden voor de toelating tot het vervoer, de inschrijving, de belading en het vervoer, het lossen en de aflevering, alsook de verplichtingen van de reiziger.
Artikel 24. Vervoerbewijs
§ 1
De contractuele verplichtingen met betrekking tot het vervoer van voertuigen moeten worden vastgelegd in een vervoerbewijs dat aan de reiziger wordt overhandigd. Dit vervoerbewijs kan deel uitmaken van het vervoerbewijs van de reiziger.
§ 2
De bijzondere bepalingen voor het vervoer van voertuigen in de Algemene vervoervoorwaarden regelen de vorm en de inhoud van het vervoerbewijs, alsmede de taal waarin en de lettertekens waarmee het moet worden gedrukt en ingevuld. Artikel 7, § 5 is van overeenkomstige toepassing.
§ 3
Op het vervoerbewijs moet ten minste worden vermeld:
- a.
de vervoerder of de vervoerders;
- b.
de aanduiding dat het vervoer, ongeacht enig andersluidend beding, is onderworpen aan deze Uniforme Regelen; zulks kan geschieden door vermelding van de afkorting CIV;
- c.
elke andere aanduiding die noodzakelijk is om de contractuele verplichtingen met betrekking tot het vervoer van voertuigen te bewijzen en de reiziger in staat te stellen de rechten die uit de vervoerovereenkomst voortvloeien, te doen gelden.
§ 4
De reiziger moet zich bij het in ontvangst nemen van het vervoerbewijs ervan overtuigen, dat dit met zijn aanwijzingen overeenstemt.
Artikel 25. Toepasselijk recht
Behoudens de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de bepalingen van Hoofdstuk III betreffende het vervoer van bagage van toepassing op voertuigen.
Titel IV. Aansprakelijkheid van de vervoerder
Hoofdstuk I. Aansprakelijkheid in geval van dood en letsel van reizigers
Artikel 26. Aansprakelijkheidsgronden
§ 1
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade ten gevolge van dood, verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel van de reiziger, veroorzaakt door een ongeval dat in verband met de uitoefening van het spoorwegbedrijf aan de reiziger is overkomen tijdens zijn verblijf in de spoorvoertuigen of bij het in- of uitstappen, ongeacht welke spoorweginfrastructuur wordt gebruikt.
§ 2
De vervoerder is van deze aansprakelijkheid ontheven:
- a.
indien het ongeval is veroorzaakt door omstandigheden buiten de uitoefening van het spoorwegbedrijf, die de vervoerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen;
- b.
voorzover het ongeval te wijten is aan schuld van de reiziger;
- c.
indien het ongeval te wijten is aan het gedrag van een derde, dat de vervoerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen; een andere onderneming die dezelfde spoorweginfrastructuur gebruikt, wordt niet aangemerkt als een derde; het recht van regres wordt niet aangetast.
§ 3
Indien het ongeval te wijten is aan het gedrag van een derde en indien desondanks de vervoerder niet geheel van zijn aansprakelijkheid is ontheven overeenkomstig § 2, onder c, is hij voor het geheel aansprakelijk binnen de grenzen van deze Uniforme Regelen onverminderd zijn eventueel regres op de derde.
§ 4
Deze Uniforme Regelen laten de eventuele aansprakelijkheid van de vervoerder in de niet in § 1 bedoelde gevallen onverlet.
§ 5
Wanneer een vervoer dat het onderwerp vormt van een en dezelfde vervoerovereenkomst door opeenvolgende vervoerders wordt verricht, is in geval van dood en letsel van reizigers die vervoerder aansprakelijk, die volgens de vervoerovereenkomst verplicht is tot het uitvoeren van het vervoer gedurende welke het ongeval zich heeft voortgedaan. Wanneer het vervoer niet is verricht door de vervoerder maar door een ondervervoerder, zijn beide vervoerders overeenkomstig deze Uniforme Regelen hoofdelijk aansprakelijk.
Artikel 27. Schadevergoeding in geval van dood
§ 1
In geval van dood van de reiziger omvat de schadevergoeding:
- a.
de ten gevolge van het overlijden noodzakelijke kosten, met name die van het vervoer van het stoffelijk overschot en de lijkbezorging;
- b.
indien de dood niet onmiddellijk is ingetreden, de in artikel 28 bedoelde schadevergoeding.
§ 2
Indien door de dood van de reiziger andere personen, jegens wie hij een wettelijke onderhoudsplicht had of in de toekomst gehad zou hebben, hun onderhoud verliezen, moeten ook dezen voor dit verlies schadeloos gesteld worden. De vordering tot schadevergoeding van personen, van wie de reiziger zonder wettelijke verplichting het onderhoud verzorgde, blijft onderworpen aan het nationale recht.
Artikel 28. Schadevergoeding in geval van letsel
In geval van verwonding of elk ander lichamelijk of geestelijk letsel van de reiziger omvat de schadevergoeding:
- a.
de noodzakelijk kosten, met name die van behandeling en vervoer;
- b.
het vermogensnadeel dat de reiziger lijdt door een gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of door een toename van zijn behoeften.
Artikel 29. Vergoeding van andere personenschade
Het nationale recht bepaalt of en in welke mate de vervoerder andere dan de in de artikelen 27 en 28 bedoelde personenschade moet vergoeden.
Artikel 30. Wijze en hoogte van de schadevergoeding in geval van dood of letsel
§ 1
De in de artikelen 27, § 2 en 28 onder b bedoelde schadevergoeding moet als gekapitaliseerde som worden uitgekeerd. Indien evenwel het nationale recht de toekenning van een periodieke uitkering toelaat, wordt de vergoeding op deze wijze uitgekeerd, wanneer de gewonde reiziger of de in artikel 27, § 2 bedoelde rechthebbenden zulks verlangen.
§ 2
De hoogte van de krachtens § 1 toe te kennen schadevergoeding wordt bepaald volgens het nationale recht. Bij de toepassing van deze Uniforme Regelen geldt evenwel per reiziger een maximumbedrag van 175000 rekeneenheden in een gekapitaliseerde som of in een met deze som overeenstemmende jaarlijkse uitkering, voorzover in het nationale recht een lager maximumbedrag is bepaald.
Artikel 31. Andere vervoermiddelen
§ 1
Behoudens § 2 zijn de bepalingen betreffende de aansprakelijkheid in geval van dood en letsel van reizigers niet van toepassing op schade die is ontstaan tijdens het vervoer dat overeenkomstig de vervoerovereenkomst geen spoorwegvervoer was.
§ 2
Wanneer evenwel spoorvoertuigen per veerboot worden vervoerd, zijn de bepalingen betreffende de aansprakelijkheid in geval van dood en letsel van reizigers van toepassing op de in artikel 26, § 1 en artikel 33, § 1 bedoelde schade veroorzaakt door een ongeval in verband met de uitoefening van het spoorwegbedrijf dat aan de reiziger is overkomen tijdens zijn verblijf in die voertuigen of bij het in- of uitstappen.
§ 3
Wanneer de uitoefening van het spoorwegbedrijf ten gevolge van buitengewone omstandigheden tijdelijk wordt onderbroken en de reizigers met een ander vervoermiddel worden vervoerd, is de vervoerder krachtens deze Uniforme Regelen aansprakelijk.
Hoofdstuk II. Aansprakelijkheid in geval van niet-nakoming van de dienstregeling
Artikel 32. Aansprakelijkheid in geval van uitvallen, vertraging van een trein of gemiste aansluiting
§ 1
De vervoerder is jegens de reiziger aansprakelijk voor schade die het gevolg is van het feit dat door het uitvallen, door de vertraging van een trein of door het missen van een aansluiting de reis niet op dezelfde dag kan worden voortgezet, of dat de voortzetting hiervan als gevolg van de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid kan worden verlangd. De schadevergoeding omvat de redelijke kosten voor overnachting en voor het waarschuwen van personen die de reiziger verwachten.
§ 2
De vervoerder is van deze aansprakelijkheid ontheven, wanneer het uitvallen, de vertraging of het missen van een aansluiting te wijten is aan een van de volgende oorzaken:
- a.
omstandigheden buiten de uitoefening van het spoorwegbedrijf, die de vervoerder ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen;
- b.
schuld van de reiziger of;
- c.
het gedrag van een derde, dat de vervoerder, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen; een andere onderneming die dezelfde spoorweginfrastructuur gebruikt, wordt niet aangemerkt als een derde; het recht van regres wordt niet aangetast.
§ 3
Het nationale recht bepaalt of en in welke mate de vervoerder andere dan de in § 1 bedoelde schade moet vergoeden. Deze bepaling laat artikel 44 onverlet.
Hoofdstuk III. Aansprakelijkheid voor handbagage, dieren, bagage en voertuigen
Afdeling 1. Handbagage en dieren
Artikel 33. Aansprakelijkheid
§ 1
In geval van dood en letsel van reizigers is de vervoerder bovendien aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het gehele of gedeeltelijke verlies of van beschadiging van voorwerpen die de reiziger bij zich droeg of als handbagage bij zich had; dit geldt eveneens voor de dieren die de reiziger meegenomen had. Artikel 26 is van overeenkomstige toepassing.
§ 2
Overigens is de vervoerder slechts aansprakelijk voor schade ten gevolge van het gehele of gedeeltelijke verlies van voorwerpen, handbagage of dieren, waarover de reiziger overeenkomstig artikel 15 verplicht is toezicht uit te oefenen, indien deze schade wordt veroorzaakt door schuld van de vervoerder. De overige artikelen van Titel IV, met uitzondering van artikel 51, en Titel VI zijn in dit geval niet van toepassing.
Artikel 34. Beperking van schadevergoeding in geval van verlies of beschadiging van voorwerpen
Wanneer de vervoerder krachtens artikel 33, § 1 aansprakelijk is, moet hij de schade vergoeden tot ten hoogste 1400 rekeneenheden per reiziger.
Artikel 35. Ontheffing van aansprakelijkheid
De vervoerder is jegens de reiziger niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van het feit dat de reiziger de voorschriften van de douane of van andere overheidsinstanties niet heeft nageleefd.
Afdeling 2. Bagage
Artikel 36. Aansprakelijkheidsgronden
§ 1
De vervoerder is aansprakelijk voor de schade ten gevolge van geheel of gedeeltelijk verlies of beschadiging van de bagage vanaf de aanneming ten vervoer tot aan de aflevering, alsmede ten gevolge van de vertraging in de aflevering.
§ 2
De vervoerder is van deze aansprakelijkheid ontheven voorzover het verlies, de beschadiging of de vertraging in de aflevering is veroorzaakt door schuld van de reiziger, door een opdracht van de reiziger die niet het gevolg is van de schuld van de vervoerder, door eigen gebrek van de bagage of door omstandigheden die de vervoerder niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen.
§ 3
De vervoerder is van deze aansprakelijkheid ontheven, voorzover het verlies of de beschadiging een gevolg is van de bijzondere risico's, verbonden aan een of meer van de volgende feiten:
- a.
het ontbreken of de gebrekkigheid van de verpakking;
- b.
de bijzondere aard van de bagage;
- c.
de inschrijving van voorwerpen als bagage, die van het vervoer zijn uitgesloten.
Artikel 37. Bewijslast
§ 1
Het bewijs dat het verlies, de beschadiging of de vertraging in de aflevering door een van de in artikel 36, § 2 genoemde feiten is veroorzaakt, rust op de vervoerder.
§ 2
Wanneer de vervoerder bewijst dat het verlies of de beschadiging, gelet op de omstandigheden van het geval, kan zijn ontstaan uit een of meer van de in artikel 36, § 3 genoemde bijzondere risico's, wordt vermoed dat het verlies of de beschadiging daardoor is veroorzaakt. De rechthebbende heeft evenwel het recht te bewijzen dat de schade geheel of gedeeltelijk niet door een van deze risico's is veroorzaakt.
Artikel 38. Opvolgende vervoerders
Wanneer een vervoer dat het onderwerp vormt van één en dezelfde vervoerovereenkomst, door meer opvolgende vervoerders wordt verricht, treedt iedere vervoerder door het overnemen van de bagage met het bagagebewijs of door het overnemen van het voertuig met het vervoerbewijs, met betrekking tot het vervoer van de bagage of van de voertuigen, toe tot de vervoerovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van het bagagebewijs of het vervoerbewijs en neemt hij de daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich. In dit geval is iedere vervoerder aansprakelijk voor de uitvoering van het vervoer op het gehele vervoertraject tot aan de aflevering.
Artikel 39. Ondervervoerder
§ 1
Wanneer de vervoerder de uitvoering van het vervoer geheel of gedeeltelijk heeft toevertrouwd aan een ondervervoerder, al dan niet op grond van een aan hem in de vervoerovereenkomst toegekende bevoegdheid, blijft de vervoerder niettemin aansprakelijk voor het volledige vervoer.
§ 2
Alle bepalingen van deze Uniforme Regelen die betrekking hebben op de aansprakelijkheid van de vervoerder zijn ook van toepassing op de aansprakelijkheid van de ondervervoerder met betrekking tot het door hem verrichte vervoer. Wanneer een vordering wordt ingesteld tegen zijn ondergeschikten en andere personen van wier diensten de ondervervoerder gebruik maakt bij de uitvoering van het vervoer, zijn de artikelen 48 en 52 van toepassing.
§ 3
Een bijzondere overeenkomst waarin de vervoerder verplichtingen op zich neemt die niet op hem rusten krachtens deze Uniforme Regelen of waarin hij afziet van rechten die hem ingevolge deze Uniforme Regelen zijn toegekend, is niet bindend voor de ondervervoerder die hiermee niet uitdrukkelijk en schriftelijk heeft ingestemd. Ongeacht of de ondervervoerder deze overeenkomst al dan niet heeft aanvaard, blijft de vervoerder niettemin gebonden aan de uit deze bijzondere overeenkomst voortvloeiende verplichtingen of afstand van rechten.
§ 4
Wanneer en voorzover de vervoerder en de ondervervoerder aansprakelijk zijn, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.
§ 5
Het totale bedrag van de schadevergoeding verschuldigd door de vervoerder, de ondervervoerder alsmede door hun ondergeschikten en andere personen van wier diensten zij gebruik maken bij de uitvoering van het vervoer is niet hoger dan de in de deze Uniforme Regelen voorgeschreven maximumbedragen.
§ 6
Dit artikel doet geen afbreuk aan de mogelijke regresrechten tussen de vervoerder en de ondervervoerder.
Artikel 40. Vermoeden van verlies
§ 1
De rechthebbende kan zonder nader bewijs een collo als verloren beschouwen, wanneer het niet binnen 14 dagen na het overeenkomstig artikel 22, § 3 gedane verzoek tot aflevering aan hem is afgeleverd of te zijner beschikking is gesteld.
§ 2
Indien een als verloren beschouwd collo binnen een jaar na het verzoek tot aflevering wordt teruggevonden, moet de vervoerder daarvan kennis geven aan de rechthebbende, wanneer zijn adres bekend is of kan worden achterhaald.
§ 3
Binnen dertig dagen na ontvangst van de in § 2 bedoelde kennisgeving kan de rechthebbende verzoeken dat het collo aan hem wordt afgeleverd. In dit geval moet hij de kosten voor het vervoer van het collo van de plaats van verzending tot de plaats van aflevering betalen en de ontvangen schadevergoeding terugbetalen, onder aftrek, in voorkomend geval, van de kosten die in deze schadevergoeding begrepen zouden zijn geweest. Hij behoudt niettemin zijn in artikel 43 bedoelde rechten op schadevergoeding voor vertraging in de aflevering.
§ 4
Indien het teruggevonden collo niet binnen de in § 3 bedoelde termijn is opgeëist of indien het collo meer dan een jaar na het verzoek tot aflevering wordt teruggevonden, beschikt de vervoerder daarover overeenkomstig de wetten en voorschriften die gelden op de plaats waar het collo zich bevindt.
Artikel 41. Schadevergoeding in geval van verlies
§ 1
In geval van geheel of gedeeltelijk verlies van bagage moet de vervoerder, met uitsluiting van elke andere schadevergoeding, betalen:
- a.
indien de omvang van de schade is bewezen, een aan dit bedrag gelijke schadevergoeding, die echter niet meer kan bedragen dan 80 rekeneenheden per ontbrekend kilogram brutomassa of 1200 rekeneenheden per collo;
- b.
indien de omvang van de schade niet is bewezen, een vaste schadevergoeding van 20 rekeneenheden per ontbrekend kilogram brutomassa of 300 rekeneenheden per collo.
De wijze van vergoeding, per ontbrekend kilogram of per collo, wordt in de Algemene vervoervoorwaarden geregeld.
§ 2
De vervoerder moet bovendien de vervoerprijs van de bagage en de overige ter zake van het vervoer van het verloren collo betaalde bedragen, alsook de reeds betaalde douanerechten en accijnzen terugbetalen.
Artikel 42. Schadevergoeding in geval van beschadiging
§ 1
In geval van beschadiging van bagage moet de vervoerder, met uitsluiting van elke andere schadevergoeding, een schadevergoeding betalen gelijk aan de waardevermindering van de bagage.
§ 2
De schadevergoeding bedraagt niet meer dan:
- a.
indien de gehele bagage door de beschadiging in waarde is verminderd, het in geval van geheel verlies te betalen bedrag;
- b.
indien slechts een gedeelte van de bagage door de beschadiging in waarde is verminderd, het in geval van verlies van het in waarde verminderde gedeelte te betalen bedrag.
Artikel 43. Schadevergoeding in geval van vertraging in de aflevering
§ 1
In geval van vertraging in de aflevering van de bagage moet de vervoerder voor elk ondeelbaar tijdvak van 24 uur te rekenen vanaf het verzoek tot aflevering, doch met een maximum van 14 dagen, betalen:
- a.
indien de rechthebbende bewijst dat daardoor een schade, met inbegrip van een beschadiging, is ontstaan, een aan de omvang van de schade gelijke schadevergoeding tot ten hoogste 0,80 rekeneenheid per kilogram brutomassa of 14 rekeneenheden per collo van de met vertraging afgeleverde bagage;
- b.
indien de rechthebbende niet bewijst dat daardoor een schade is ontstaan, een vaste schadevergoeding van 0,14 rekeneenheid per kilogram brutomassa of 2,80 rekeneenheden per collo van de met vertraging afgeleverde bagage.
De wijze van vergoeding, per kilogram of per collo, wordt in de Algemene vervoervoorwaarden geregeld.
§ 2
In geval van geheel verlies van de bagage komt de in § 1 bedoelde schadevergoeding niet bovenop die bedoeld in artikel 41.
§ 3
In geval van gedeeltelijk verlies van de bagage wordt de in § 1 bedoelde schadevergoeding voor het niet verloren gedeelte betaald.
§ 4
In geval van beschadiging van de bagage die niet het gevolg is van de vertraging in de aflevering, komt, in voorkomend geval, de in § 1 bedoelde schadevergoeding bovenop die bedoeld in artikel 42.
§ 5
In geen geval kan de som van de in § 1 bedoelde schadevergoeding en die van de artikelen 41 en 42 hoger zijn dan de schadevergoeding die verschuldigd is in geval van geheel verlies van de bagage.
Afdeling 3. Voertuigen
Artikel 44. Schadevergoeding in geval van vertraging
§ 1
In geval van aan de vervoerder te wijten vertraging bij het laden of in geval van vertraging bij de aflevering van een voertuig moet de vervoerder, wanneer de rechthebbende bewijst dat daardoor een schade is ontstaan, een schadevergoeding betalen die niet meer kan bedragen dan de vervoerprijs van het voertuig.
§ 2
Indien de rechthebbende, in geval van aan de vervoerder te wijten vertraging bij het laden, afziet van uitvoering van de vervoerovereenkomst wordt de vervoerprijs aan hem terugbetaald. Bovendien kan hij, wanneer hij bewijst dat door deze vertraging schade is ontstaan, een schadevergoeding eisen die niet meer kan bedragen dan de vervoerprijs.
Artikel 45. Schadevergoeding in geval van verlies
Bij geheel of gedeeltelijk verlies van een voertuig wordt de aan de rechthebbende voor de bewezen schade te betalen schadevergoeding berekend volgens de gebruikelijke waarde van het voertuig. Deze vergoeding kan niet meer dan 8000 rekeneenheden bedragen. Een al dan niet beladen aanhangwagen wordt als een afzonderlijk voertuig beschouwd.
Artikel 46. Aansprakelijkheid met betrekking tot andere voorwerpen
§ 1
Met betrekking tot voorwerpen achtergelaten in het voertuig of in stevig aan het voertuig bevestigde houders (bijvoorbeeld dakkoffers voor bagage of ski's) is de vervoerder slechts aansprakelijk voor door zijn schuld veroorzaakte schade. De totale schadevergoeding bedraagt niet meer dan 1400 rekeneenheden.
§ 2
Met betrekking tot aan de buitenkant van het voertuig bevestigde voorwerpen, met inbegrip van de in § 1 bedoelde houders, is de vervoerder slechts aansprakelijk indien is bewezen dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de vervoerder geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
Artikel 47. Toepasselijk recht
Behoudens de bepalingen van deze Afdeling zijn de bepalingen van Afdeling 2 met betrekking tot de aansprakelijkheid voor bagage van toepassing op voertuigen.
Hoofdstuk IV. Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 48. Verlies van het recht om beperkingen van aansprakelijkheid in te roepen
De in deze Uniforme Regelen bedoelde beperkingen van aansprakelijkheid alsook de bepalingen van het nationale recht die de vergoedingen tot een bepaald bedrag beperken, zijn niet van toepassing, indien is bewezen dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de vervoerder geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
Artikel 49. Omrekening en rente
§ 1
Wanneer voor de berekening van de schadevergoeding omrekening van bedragen uitgedrukt in buitenlandse munteenheden vereist is, vindt omrekening plaats volgens de koers die geldt op de dag en de plaats van betaling van de schadevergoeding.
§ 2
De rechthebbende kan een rente ten bedrage van vijf procent per jaar over de schadevergoeding verlangen, vanaf de dag van het indienen van de in artikel 55 bedoelde vordering buiten rechte of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag van het instellen van de rechtsvordering.
§ 3
Voor de krachtens de artikelen 27 en 28 verschuldigde schadevergoeding loopt de rente evenwel vanaf de dag, waarop de voor de vaststelling van het vergoedingsbedrag bepalende feiten zijn voorgevallen, indien deze dag later valt dan die van het indienen van de vordering buiten rechte of van het instellen van de rechtsvordering.
§ 4
Met betrekking tot bagage is de rente slechts verschuldigd, indien de schadevergoeding meer bedraagt dan 16 rekeneenheden per bagagebewijs.
§ 5
Met betrekking tot bagage loopt de rente niet, indien de rechthebbende niet binnen een hem gestelde redelijke termijn de voor de definitieve regeling van de vordering nodige bewijsstukken aan de vervoerder overlegt, tussen de afloop van deze termijn en de daadwerkelijke overlegging van de stukken.
Artikel 50. Aansprakelijkheid in geval van een kernongeval
De vervoerder is ontheven van de krachtens deze Uniforme Regelen op hem rustende aansprakelijkheid, wanneer de schade is veroorzaakt door een kernongeval en wanneer de exploitant van een kerninstallatie of een voor hem in de plaats tredende persoon voor die schade aansprakelijk is krachtens de wetten en voorschriften van een Staat die de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie regelen.
Artikel 51. Personen voor wie de vervoerder aansprakelijk is
De vervoerder is aansprakelijk voor zijn ondergeschikten en voor andere personen van wier diensten hij gebruik maakt bij de uitvoering van het vervoer, wanneer deze ondergeschikten of andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden. De beheerders van de spoorweginfrastructuur waarop het vervoer wordt verricht, worden beschouwd als personen van wier diensten de vervoerder gebruik maakt bij de uitvoering van het vervoer.
Artikel 52. Andere vorderingen
§ 1
In alle gevallen waar deze Uniforme Regelen van toepassing zijn, kan tegen de vervoerder slechts een vordering wegens aansprakelijkheid, ongeacht de rechtsgrond, worden ingesteld onder de voorwaarden en beperkingen van deze Uniforme Regelen.
§ 2
Hetzelfde geldt voor een vordering ingesteld tegen de ondergeschikten en de andere personen voor wie de vervoerder krachtens artikel 51 aansprakelijk is.
Titel V. Aansprakelijkheid van de reiziger
Artikel 53. Bijzondere aansprakelijkheidsgronden
De reiziger is jegens de vervoerder aansprakelijk voor alle schade:
- a.
die het gevolg is van het niet nakomen van zijn verplichtingen krachtens
- 1.
de artikelen 10, 14 en 20,
- 2.
de bijzondere bepalingen voor het vervoer van voertuigen in de Algemene vervoervoorwaarden, of
- 3.
het Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen (RID),
of
- b.
veroorzaakt door voorwerpen of dieren die hij meeneemt, tenzij hij bewijst dat de schade een gevolg is van omstandigheden die hij, ondanks de zorgvuldigheid vereist in de omstandigheden van het geval, niet kon vermijden en waarvan hij de gevolgen niet kon verhinderen. Deze bepaling laat de aansprakelijkheid die op de vervoerder kan rusten krachtens de artikelen 26 en 33, § 1 onverlet.
Titel VI. Uitoefening van rechten
Artikel 54. Vaststelling van gedeeltelijk verlies of beschadiging
§ 1
Wanneer een gedeeltelijk verlies of een beschadiging van een voorwerp dat onder de hoede van de vervoerder wordt vervoerd (bagage, voertuigen), door de vervoerder wordt ontdekt of vermoed of door de rechthebbende wordt beweerd, moet de vervoerder onverwijld en zo mogelijk in aanwezigheid van de rechthebbende een proces-verbaal opmaken dat naargelang de aard van de schade, de toestand van het voorwerp en zo mogelijk de omvang, de oorzaak en het tijdstip van ontstaan van de schade vermeldt.
§ 2
Een afschrift van dit proces-verbaal moet kosteloos aan de rechthebbende worden verstrekt.
§ 3
Wanneer de rechthebbende niet met de vermeldingen in het proces-verbaal instemt, kan hij verlangen dat de toestand van de bagage of van het voertuig alsmede de oorzaak en het bedrag van de schade worden vastgesteld door een door de partijen bij de vervoerovereenkomst of door de rechter benoemde deskundige. De procedure is onderworpen aan de wetten en voorschriften van de Staat waar de vaststelling geschiedt.
Artikel 55. Vorderingen buiten rechte
§ 1
Vorderingen buiten rechte met betrekking tot de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood en letsel van reizigers moeten schriftelijk worden ingediend bij de vervoerder tegen wie de rechtsvordering kan worden ingesteld.
Wanneer het een vervoer betreft dat het onderwerp vormt van een en dezelfde overeenkomst en dat wordt verricht door opvolgende vervoerders kunnen de vorderingen buiten rechte worden ingediend zowel bij de eerste als bij de laatste vervoerder alsook bij de vervoerder die zijn hoofdzetel of bijkantoor of vestiging waar de vervoerovereenkomst werd gesloten, heeft in de Staat waarin de reiziger zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
§ 2
Andere vorderingen buiten rechte met betrekking tot de vervoerovereenkomst moeten schriftelijk bij de in artikel 56, §§ 2 en 3 bedoelde vervoerder worden ingediend.
§ 3
De stukken die de rechthebbende bij zijn vordering buiten rechte wil voegen, moeten worden overgelegd in origineel of, in voorkomend geval op verzoek van de vervoerder, in een naar behoren gewaarmerkt afschrift. Bij de regeling van de vordering buiten rechte kan de vervoerder de teruggave van het vervoerbewijs, het bagagebewijs en het vervoerbewijs van het voertuig verlangen.
Artikel 56. Vervoerders die in rechte kunnen worden aangesproken
§ 1
De op de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood en letsel van reizigers gegronde rechtsvordering kan slechts worden ingesteld tegen een krachtens artikel 26, § 5 aansprakelijke vervoerder.
§ 2
Behoudens § 4 kunnen andere op de vervoerovereenkomst gegronde rechtsvorderingen van reizigers uitsluitend worden ingesteld tegen de eerste of laatste vervoerder of tegen de vervoerder die dat deel van het vervoer verrichtte gedurende welke het feit dat tot de rechtsvordering heeft geleid, zich heeft voorgedaan.
§ 3
Wanneer in geval het vervoer wordt verricht door opvolgende vervoerders, de vervoerder die de bagage of het voertuig moet afleveren met zijn instemming is ingeschreven op het bagagebewijs of het vervoerbewijs, kan overeenkomstig § 2 de rechtsvordering tegen hem worden ingesteld, zelfs als hij de bagage of het voertuig niet heeft ontvangen.
§ 4
De rechtsvordering tot terugbetaling van een krachtens de vervoerovereenkomst betaald bedrag kan worden ingesteld tegen de vervoerder die dit bedrag heeft geïnd of tegen degene ten voordele van wie dit bedrag is geïnd.
§ 5
De rechtsvordering kan tegen een andere dan de in de §§ 2 en 4 bedoelde vervoerders worden ingesteld als tegeneis of als verweer in een geding over een op dezelfde vervoerovereenkomst gegronde vordering.
§ 6
Voorzover deze Uniforme Regelen van toepassing zijn op de ondervervoerder, kan tegen hem eveneens een rechtsvordering worden ingesteld.
§ 7
Indien de eiser de keuze heeft tussen meer vervoerders, vervalt zijn keuzerecht zodra de rechtsvordering tegen een van hen is ingesteld; dit geldt eveneens indien de eiser de keuze heeft tussen een of meer vervoerders en een ondervervoerder.
Artikel 57. Rechtsmacht
§ 1
De op deze Uniforme Regelen gegronde rechtsvorderingen kunnen worden ingesteld bij de rechterlijke instanties van de door de partijen in onderlinge overeenstemming aangewezen Lidstaten of bij de rechter van de Lidstaat op wiens grondgebied de verweerder zijn woonplaats of gewone verblijfplaats, zijn hoofdzetel of bijkantoor of vestiging waar de vervoerovereenkomst is gesloten, heeft. Het instellen van een rechtsvordering bij een andere rechter is niet mogelijk.
§ 2
Wanneer een op deze Uniforme Regelen gegronde rechtsvordering aanhangig is bij een in § 1 bedoelde bevoegde rechterlijke instantie of wanneer in een dergelijk geschil deze rechter uitspraak heeft gedaan, kan geen nieuwe rechtsvordering worden ingesteld voor dezelfde zaak tussen dezelfde partijen, tenzij de uitspraak van de rechter bij wie de eerste rechtsvordering is ingesteld niet ten uitvoer kan worden gelegd in de Staat waar de nieuwe rechtsvordering is ingesteld.
Artikel 58. Verval van de vordering in geval van dood en letsel
§ 1
Elke vordering van de rechthebbende, gegrond op de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood of letsel van reizigers, vervalt indien hij niet binnen twaalf maanden, te rekenen vanaf het ogenblik dat hij kennis heeft van de schade, het aan de reiziger overkomen ongeval heeft meegedeeld aan een van de vervoerders, bij wie een vordering buiten rechte kan worden ingesteld volgens artikel 55, § 1.
Wanneer de rechthebbende het ongeval mondeling heeft meegedeeld aan de vervoerder, moet deze aan hem een bevestiging van de mondelinge kennisgeving afgeven.
§ 2
De vordering vervalt evenwel niet, indien
- a.
de rechthebbende binnen de in § 1 bedoelde termijn een vordering buiten rechte bij een van de in artikel 55, § 1 bedoelde vervoerders heeft ingediend;
- b.
de aansprakelijke vervoerder binnen de in § 1 bedoelde termijn op een andere wijze kennis heeft gekregen van het aan de reiziger overkomen ongeval;
- c.
van het ongeval niet of te laat kennis is gegeven ten gevolge van aan de rechthebbende niet toe te rekenen omstandigheden;
- d.
de rechthebbende bewijst dat het ongeval is veroorzaakt door de schuld van de vervoerder.
Artikel 59. Verval van de vordering uit bagagevervoer
§ 1
Door de inontvangstneming van de bagage door de rechthebbende vervalt elke vordering uit de vervoerovereenkomst tegen de vervoerder in geval van gedeeltelijk verlies, beschadiging of vertraging in de aflevering.
§ 2
De vordering vervalt evenwel niet:
- a.
in geval van gedeeltelijk verlies of beschadiging, indien
- 1.
het verlies of de beschadiging overeenkomstig artikel 54 is vastgesteld vóór de inontvangstneming van de bagage door de rechthebbende;
- 2.
de vaststelling, die overeenkomstig artikel 54 had moeten geschieden, slechts door de schuld van de vervoerder achterwege is gebleven;
- b.
in geval van uiterlijk niet waarneembare schade, die is vastgesteld na de inontvangstneming van de bagage door de rechthebbende, indien deze
- 1.
de vaststelling overeenkomstig artikel 54 onmiddellijk na de ontdekking van de schade en uiterlijk binnen drie dagen na de inontvangstneming van de bagage verlangt, en
- 2.
bovendien bewijst, dat de schade tussen de aanneming ten vervoer door de vervoerder en de aflevering is ontstaan;
- c.
in geval van vertraging in de aflevering, indien de rechthebbende zijn rechten binnen eenentwintig dagen bij een van de in artikel 56, § 3 bedoelde vervoerders heeft doen gelden;
- d.
indien de rechthebbende bewijst dat de schade het gevolg is van de schuld van de vervoerder.
Artikel 60. Verjaring
§ 1
De op de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van dood en letsel van reizigers gegronde rechtsvorderingen tot schadevergoeding verjaren:
- a.
voor de reiziger, door verloop van drie jaar te rekenen van de dag na het ongeval;
- b.
voor de andere rechthebbenden, door verloop van drie jaar te rekenen van de dag na het overlijden van de reiziger, doch van ten hoogste vijf jaar te rekenen van de dag na het ongeval.
§ 2
De andere rechtsvorderingen uit de vervoerovereenkomst verjaren door verloop van één jaar. De verjaringstermijn bedraagt evenwel twee jaar indien de rechtsvordering gegrond is op een schade ontstaan uit een handeling of nalaten geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
§ 3
De in § 2 bedoelde verjaring neemt een aanvang bij rechtsvorderingen:
- a.
tot schadevergoeding wegens geheel verlies: op de veertiende dag na afloop van de in artikel 22, § 3 bedoelde termijn;
- b.
tot schadevergoeding wegens gedeeltelijk verlies, beschadiging of vertraging in de aflevering: op de dag van de aflevering;
- c.
in alle overige gevallen betreffende het reizigersvervoer: op de dag van het verstrijken van de geldigheid van het vervoerbewijs.
De als begin van de verjaringstermijn vermelde dag is nimmer in deze termijn begrepen.
§ 4
Ingeval overeenkomstig artikel 55 een schriftelijke vordering buiten rechte met de nodige bewijsstukken is ingediend, is de verjaring geschorst tot de dag waarop de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de bijgevoegde stukken terugzendt. Bij gedeeltelijke erkenning van de vordering begint de verjaringstermijn weer te lopen voor het nog betwiste gedeelte van de vordering. Het bewijs van de ontvangst van de vordering of van het antwoord en van de teruggave van de stukken rust op de partij die zich daarop beroept. Latere vorderingen buiten rechte met dezelfde inhoud schorsen de verjaring niet.
§ 5
Een verjaarde rechtsvordering kan niet meer in rechte worden ingesteld, zelfs niet bij wijze van tegeneis of verweer.
§ 6
Overigens geldt voor de schorsing en de stuiting van de verjaring het nationale recht.
Titel VII. Onderlinge betrekkingen tussen de vervoerders
Artikel 61. Verdeling van de vervoerprijs
§ 1
Elke vervoerder moet aan de betrokken vervoerders het hun toekomende aandeel betalen van een vervoerprijs, die hij heeft geïnd of had moet innen. De wijze van betaling wordt in een overeenkomst tussen de vervoerders vastgelegd.
§ 2
Artikel 6, § 3, artikel 16, § 3 en artikel 25 zijn eveneens van toepassing op de betrekkingen tussen opvolgende vervoerders.
Artikel 62. Recht van regres
§ 1
De vervoerder die krachtens deze Uniforme Regelen een schadevergoeding heeft betaald, heeft recht van regres jegens de bij het vervoer betrokken vervoerders overeenkomstig de volgende bepalingen:
- a.
de vervoerder die de schade heeft veroorzaakt, is daarvoor alleen aansprakelijk;
- b.
wanneer de schade is veroorzaakt door meer vervoerders, is elk van hen aansprakelijk voor de door hem veroorzaakte schade; is deze toedeling niet mogelijk, dan wordt de schadevergoeding onder hen volgens c verdeeld;
- c.
indien niet kan worden bewezen welke vervoerder de schade heeft veroorzaakt, wordt de schadevergoeding onder alle bij het vervoer betrokken vervoerders verdeeld, met uitsluiting van hen die bewijzen, dat de schade niet door hen is veroorzaakt; de verdeling geschiedt naar evenredigheid van het aandeel in de vervoerprijs dat aan elke vervoerder toekomt.
§ 2
In geval van onvermogen om te betalen van een van de vervoerders wordt het te zijnen laste komende en door hem niet betaalde aandeel onder de andere bij het vervoer betrokken vervoerders verdeeld naar evenredigheid van het aandeel in de vervoerprijs dat aan elk van hen toekomt.
Artikel 63. Regres-procedure
§ 1
De gegrondheid van de betaling verricht door de vervoerder die krachtens artikel 62 het regres uitoefent, kan niet betwist worden door de vervoerder tegen wie het bedoeld regres wordt uitgeoefend, wanneer de schadevergoeding door de rechter is vastgesteld en wanneer deze laatstgenoemde vervoerder, naar behoren gedagvaard, de mogelijkheid is geboden tot tussenkomst in het geding. De rechter bij wie de hoofdvordering aanhangig is, stelt de termijnen voor de betekening van de dagvaarding en voor de tussenkomst vast.
§ 2
De vervoerder die het regres uitoefent, moet zijn vordering instellen in één en hetzelfde geding tegen alle vervoerders met wie hij geen schikking heeft getroffen, op straffe van verlies van regres jegens de niet gedagvaarde vervoerders.
§ 3
De rechter beslist in één uitspraak over alle bij hem aanhangige regresvorderingen.
§ 4
De vervoerder die zijn recht van regres wil uitoefenen, kan zijn vordering aanhangig maken bij de rechters van de Staat op het grondgebied waarvan een van de bij het vervoer betrokken vervoerders zijn hoofdzetel of bijkantoor of vestiging waar de vervoerovereenkomst is gesloten, heeft.
§ 5
Wanneer de rechtsvordering tegen meer vervoerders moet worden ingesteld, kan de vervoerder die zijn regres uitoefent, kiezen tussen de volgens § 4 bevoegde rechterlijke instanties waarvoor hij zijn regresvordering aanhangig zal maken.
§ 6
Regresvorderingen kunnen niet aanhangig worden gemaakt door het instellen van een rechtsvordering in het geding dat de rechthebbende heeft ingesteld om schadevergoeding te verlangen op grond van de vervoerovereenkomst.
Artikel 64. Overeenkomsten betreffende regres
De vervoerders kunnen onderling overeenkomsten afsluiten die afwijken van de artikelen 61 en 62.