Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)
Aanhangsel D
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2015
- Redactionele toelichting
Dit aanhangsel is nog niet voor alle partijen in werking getreden. Zie voor de partijgegevens het Protocol van 03-06-1999, Trb. 2002, 25.
- Bronpublicatie:
10-07-2014, Trb. 2015, 139 (uitgifte: 26-08-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-05-2015, Trb. 2015, 77 (uitgifte: 20-05-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Railvervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Uniforme Regelen betreffende de overeenkomsten inzake het gebruik van voertuigen in het internationale spoorwegverkeer (CUV — Aanhangsel D bij het Verdrag)
Artikel 1. Toepassingsgebied
Deze Uniforme Regelen zijn van toepassing op bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake het gebruik van spoorvoertuigen als vervoermiddel voor het verrichten van vervoer volgens de Uniforme Regelen CIV en de Uniforme Regelen CIM.
Artikel 2. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze Uniforme Regelen wordt verstaan onder:
- a.
‘spoorwegvervoeronderneming’: elke privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming aan wie de bevoegdheid is verleend personen of goederen te vervoeren en die voor de tractie zorgt;
- b.
‘voertuig’: elk voertuig dat zich op eigen wielen kan voortbewegen langs spoorstaven en dat niet is voorzien van tractiemiddelen;
- c.
‘houder’: de persoon of entiteit die eigenaar van een voertuig is of het recht heeft erover te beschikken en dit voertuig als vervoermiddel exploiteert;
- d.
‘depotstation’: de plaats die op het voertuig is vermeld en waarnaar dit voertuig, overeenkomstig de voorwaarden in de gebruiksovereenkomst, kan of moet worden teruggezonden.
Artikel 3. Tekens en opschriften op de voertuigen
§ 1
Onverminderd de voorschriften inzake de technische toelating van voertuigen tot het internationale verkeer, moet degene die krachtens een in artikel 1 bedoelde overeenkomst een voertuig ter beschikking stelt, ervoor zorgdragen dat de volgende gegevens op het voertuig worden vermeld:
- a.
de aanduiding van de houder;
- b.
in voorkomend geval de aanduiding van de spoorwegvervoeronderneming in wier voertuigenpark het voertuig is opgenomen;
- c.
in voorkomend geval de aanduiding van het depotstation;
- d.
andere in de gebruiksovereenkomst overeengekomen tekens en opschriften.
§ 2
De in § 1 bedoelde tekens en opschriften kunnen worden aangevuld met elektronische identificatiemiddelen.
Artikel 4. Aansprakelijkheid in geval van verlies of beschadiging van een voertuig
§ 1
Tenzij de spoorwegvervoeronderneming aan wie het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking is gesteld, bewijst dat de schade niet het gevolg is van haar schuld, is zij aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van het verlies of de beschadiging van het voertuig of zijn losse bestanddelen.
§ 2
De spoorwegvervoeronderneming is niet aansprakelijk voor schade die het gevolg is van het verlies van losse bestanddelen waarvan geen melding wordt gemaakt op beide zijden van het voertuig of die niet opgenomen zijn in de inventaris die het voertuig begeleidt.
§ 3
In geval van verlies van het voertuig of van zijn losse bestanddelen is de schadevergoeding, met uitsluiting van elke andere schadevergoeding, beperkt tot de gebruikelijke waarde van het voertuig of zijn losse bestanddelen op de plaats en het tijdstip van het verlies. Indien het niet mogelijk is de dag of de plaats van het verlies vast te stellen, is de schadevergoeding beperkt tot de gebruikelijke waarde op de dag waarop en de plaats waar het voertuig voor gebruik ter beschikking is gesteld.
§ 4
In geval van beschadiging van het voertuig of van zijn losse bestanddelen is de schadevergoeding, met uitsluiting van elke andere schadevergoeding, beperkt tot de herstelkosten. De schadevergoeding bedraagt niet meer dan het in geval van verlies te betalen bedrag.
§ 5
De partijen bij de overeenkomst kunnen bedingen overeenkomen die afwijken van de §§ 1 tot en met 4.
Artikel 5. Verlies van het recht om beperkingen van aansprakelijkheid in te roepen
De in artikel 4, §§ 3 en 4 bedoelde beperkingen van aansprakelijkheid zijn niet van toepassing, indien is bewezen dat de schade is ontstaan uit een handeling of nalaten van de vervoerder geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zal voortvloeien.
Artikel 6. Vermoeden van verlies van een voertuig
§ 1
De rechthebbende kan, zonder nader bewijs, een voertuig als verloren beschouwen, wanneer hij de spoorwegvervoeronderneming waaraan hij het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking heeft gesteld, heeft verzocht dit voertuig op te sporen en indien dit voertuig niet binnen drie maanden na ontvangst van zijn verzoek te zijner beschikking is gesteld, of wanneer hij geen enkele aanwijzing heeft gekregen omtrent de plaats waar het voertuig zich bevindt. Deze termijn wordt verlengd met de duur van de stilstand van het voertuig ontstaan door een niet aan de spoorwegvervoeronderneming te wijten oorzaak welke dan ook of door schade.
§ 2
Indien het als verloren beschouwde voertuig na betaling van de schadevergoeding wordt teruggevonden, kan de rechthebbende, binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de ontvangst van de kennisgeving hiervan, van de spoorwegvervoeronderneming waaraan hij het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking heeft gesteld, verlangen dat het voertuig hem kosteloos en tegen terugbetaling van de schadevergoeding wordt teruggeven op het depotstation of op een andere overeengekomen plaats.
§ 3
Indien het in § 2 bedoelde verzoek niet wordt gedaan of indien het voertuig meer dan een jaar na de betaling van de schadevergoeding wordt teruggevonden, beschikt de spoorwegvervoeronderneming waaraan de rechthebbende het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking heeft gesteld, hierover overeenkomstig de wetten en voorschriften die gelden op de plaats waar het voertuig zich bevindt.
§ 4
De partijen bij de overeenkomst kunnen bedingen overeenkomen die afwijken van de §§ 1 tot en met 3.
Artikel 7. Aansprakelijkheid voor door een voertuig veroorzaakte schade
§ 1
Degene die krachtens een in artikel 1 bedoelde overeenkomst een voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking heeft gesteld, is aansprakelijk voor de door dat voertuig veroorzaakte schade, wanneer deze schade aan zijn schuld te wijten is.
§ 2
De partijen bij de overeenkomst kunnen bedingen overeenkomen die afwijken van § 1.
Artikel 8. Subrogatie
Wanneer in de overeenkomst inzake het gebruik van voertuigen wordt bepaald dat de spoorwegvervoeronderneming het voertuig aan andere spoorwegvervoerondernemingen ter beschikking kan stellen voor gebruik als vervoermiddel, kan de spoorwegvervoeronderneming, met instemming van de houder, met de andere spoorwegvervoerondernemingen overeenkomen:
- a.
dat zij, onverminderd haar recht van regres, in geval van verlies of beschadiging van het voertuig of zijn losse bestanddelen, in hun plaats treedt met betrekking tot hun aansprakelijkheid jegens de houder;
- b.
dat alleen de houder jegens de andere spoorwegvervoerondernemingen aansprakelijk is voor door het voertuig veroorzaakte schade, maar dat alleen de spoorwegvervoeronderneming die de contractuele wederpartij van de houder is, bevoegd is de rechten van de andere spoorwegvervoerondernemingen te doen gelden.
Artikel 9. Aansprakelijkheid voor ondergeschikten en andere personen
§ 1
De partijen bij de overeenkomst zijn aansprakelijk voor hun ondergeschikten en voor andere personen, van wier diensten zij gebruik maken bij de uitvoering van de overeenkomst, wanneer deze ondergeschikten of andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden.
§ 2
Tenzij tussen de partijen bij de overeenkomst anders is overeengekomen, worden de beheerders van de infrastructuur waarop de spoorwegvervoeronderneming het voertuig als vervoermiddel gebruikt, beschouwd als personen van wier diensten de spoorwegvervoeronderneming gebruik maakt.
§ 3
De §§ 1 en 2 zijn eveneens van toepassing in geval van subrogatie overeenkomstig artikel 8.
Artikel 10. Andere vorderingen
§ 1
In alle gevallen waar deze Uniforme Regelen van toepassing zijn, kan tegen de spoorwegvervoeronderneming waaraan het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking is gesteld slechts een vordering wegens aansprakelijkheid voor verlies of beschadiging van het voertuig of zijn losse bestanddelen, ongeacht de rechtsgrond, worden ingesteld onder de voorwaarden en beperkingen van deze Uniforme Regelen en die van de gebruiksovereenkomst.
§ 2
Paragraaf 1 is eveneens van toepassing in geval van subrogatie overeenkomstig artikel 8.
§ 3
Hetzelfde geldt voor een vordering ingesteld tegen de ondergeschikten en de andere personen voor wie de spoorwegvervoeronderneming, waaraan het voertuig voor gebruik als vervoermiddel ter beschikking is gesteld, aansprakelijk is.
Artikel 11. Rechtsmacht
§ 1
De rechtsvorderingen voortvloeiend uit een op grond van deze Uniforme Regelen gesloten overeenkomst, kunnen worden ingesteld bij de in onderlinge overeenstemming door de partijen bij de overeenkomst aangewezen rechterlijke instantie.
§ 2
Tenzij de partijen anders zijn overeengekomen, is de rechterlijke instantie van de Lidstaat waar de verweerder zijn zetel heeft, bevoegd. Indien de verweerder geen zetel heeft in een Lidstaat, is de rechterlijke instantie van de Lidstaat waar de schade is ontstaan, bevoegd.
Artikel 12. Verjaring
§ 1
De rechtsvorderingen gegrond op de artikelen 4 en 7 verjaren door verloop van drie jaar.
§ 2
De verjaring neemt een aanvang:
- a.
bij rechtsvorderingen gegrond op artikel 4, op de dag waarop het verlies of de beschadiging van het voertuig is vastgesteld of op de dag waarop de rechthebbende het voertuig overeenkomstig artikel 6, § 1 of § 4 als verloren kon beschouwen;
- b.
bij rechtsvorderingen gegrond op artikel 7, op de dag waarop de schade is ontstaan.