Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/4.5.2.2
4.5.2.2 Overeenkomsten die de schuldenaar vóór datum faillissement is aangegaan
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS386833:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie Dirix 2003, p. 202; Dirix 2010a, p. 152-153.
Een afwijkende visie wordt verdedigd door Leunen. Hij meent dat voor toepassing van art. 46 Faill.W. op het ogenblik van de faillietverklaring nog ten minste één van de partijen de kenmerkende contractuele prestatie verschuldigd moet zijn; zie Leunen 1996, p. 477.
Aldus Dirix 2010a, p. 153.
Zie Dirix 2010a, p. 154. Weliswaar is in het Belgische art. 46§ 1 lid 3 Faill.W. bepaald dat `[i]ndien de curators beslissen de overeenkomst uit te voeren, de medecontractant recht [heeft], ten laste van de boedel, op de uitvoering van de verbintenis in zoverre zij betrekking heeft op prestaties geleverd na het faillissement ', maar hieruit mag mijns inziens niet worden afgeleid dat de curator niet het recht heeft om ook reeds vóór datum faillissement verrichte prestaties te voldoen indien hij van oordeel is dat de boedel daarbij per saldo is gebaat.
Zie S. Rep. No. 989, 95th Cong., 2d Sess. (1978), p. 58.
Zie § 4.4.2.3.1.
Zie Epstein I, p. 444.
Countryman 1973, p. 460.
Zie Westbrook 1989 en voor verdere verwijzingingen naar literatuur en rechtspraak het rapport van de National Bankruptcy Review Commission, `Bankruptcy: The next Twenty Years' (1997), p. 475, noot 1150.
In het rapport van de National Bankruptcy Review Commission, `Bankruptcy: The next Twenty Years' (1997), p. 474, wordt in dit verband opgemerkt: 'h seems clear that the requirement of executoriness was developed in large part to prevent unwise or inadvertent assumptions or rejections by trustees, because under the Bankruptcy Act of 1898 there was no requirement of court approval and notice to creditors for those actions. The Bankruptcy Reform Act of 1978 closed that gap by requiring court approval for assumption or rejection, largely eliminating the underlying reason for the constraining concept. Even using a deferential business judgment standard commonly employed by courts in reviewing motions to assume or reject, a trustee cannot assume a contract if the benefits to the estate clearly were outweighed by the burdens. The goal to be served by the executoriness test is now met directly by court review.'
Zie het rapport van de National Bankruptcy Review Commission, p. 454 en 472-478. Kritiek hierop is onder meer geleverd door Epstein & Nickles 1998, p. 691-693.
Vgl. Boekraad 2007, p. 47.
Vgl. HR 20 maart 1981, NJ 1981, 640, m.nt. CJHB (Veluwse Nutsbedrijven/Blokland q.q.); HR 12 mei 1989, NJ 1989, 613(Reco/Staat); HR 24 juni 1994, NJ 1995, 368, m.nt. HJS (INB/Kazow en Trijzelaar); HR 16 oktober 1998, NJ 1998, 896(Van der Hel q.q./Edon). Zie voorts § 7.3.2.
Schuldeisers die in staat zijn de curator ertoe te bewegen hun op datum faillissement reeds bestaande vorderingen te voldoen, worden in de regel aangeduid als 'dwangcrediteuren'. Zie daarover nader § 7.3.
Zie HR 3 november 2006, NJ 2007, 155, m.nt. PvS (Nebula), waarover in het bijzonder § 5.2.1.
Voor het Belgische recht wordt door Dirix verdedigd dat art. 46 Faill.W. van toepassing is op 'lopende' overeenkomsten, waaronder naar zijn mening dient te worden verstaan
`de contracten '1) die dateren van vóór de faillietverklaring, 2) waarvan de uitvoering op dat tijdstip (door de debiteur) nog niet was voltooid en 3) waaraan door het faillissementsvonnis zelf geen einde wordt gemaakt'.1
Een en ander is geheel in overeenstemming met het feit dat 46 § 1 lid 1 Faill.W. rept van een beslissing omtrent het uitvoeren van 'overeenkomsten die gesloten zijn voor de datum van het vonnis van faillietverklaring en waaraan door dat vonnis geen einde wordt gemaakt'. Dit geldt ook voor de tussen haakjes gezette toevoeging dat in ieder geval de debiteur het contract nog niet geheel moet zijn nagekomen. Is dat wel het geval, dan valt er immers van de zijde van de boedel niets meer uit te voeren.2 Een overeenkomst die geen nieuwe prestatie of financiële inspanning zijden de curator vergt, is geen lopende overeenkomst in de zin van art. 46 Faill.W.3 Buiten die situaties vallen alle obligatoire overeenkomsten waarbij de schuldenaar partij is dus onder het optierecht van de curator, dat hij naar eigen inzicht in het belang van de boedel kan inzetten.4
Voor de toepasselijkheid van het Amerikaanse § 365 BC dient sprake te zijn van een executory contract.5 De Bankruptcy Code geeft geen definitie van de term executory. In de wetsgeschiedenis wordt in dit verband opgemerkt dat It] hough there is no precise definition of what contracts are executory, it generally includes contracts on which performance remains due to some extent on both sides'.6 Dit likt naadloos aan te sluiten bij de door mij verdedigde reikwijdte van art. 37 Fw,7 die evenwel niet per se overeenstemt met die van het aan de curator toekomende keuzerecht.
In de rechtspraak wordt veelal een andere benadering gekozen.8 De meerderheid van de courts hanteert de definitie van een executory contract zoals geformuleerd door Countryman in zijn befaamde artikel Executory Contracts in Bankruptcy:
`a contract under which the obligation of both the bankrupt and the other party to the contract are so far unperformed that the failure of either to complete performance would constitute a material breach excusing the performance of the other.'9
Op grond van de Countryman definition — ook wel aangeduid als de material breach test — is § 365 BC dus niet in alle gevallen waarin aan beide zijden nog niet volledig is gepresteerd van toepassing. Resteert aan één zijde nog slechts een dusdanig geringe prestatie dat de andere partij aan een tekortkoming in de nakoming daarvan geen grond zal kunnen ontlenen om haar eigen prestatie achter te houden, dan kan de trustee zich niet bedienen van § 365 BC.
Sinds het einde van de vorige eeuw gaan in de Verenigde Staten echter stemmen op voor een meer functionele benadering (functional analysis).10 In deze benadering gaat het niet zozeer om de vraag in hoeverre nog over en weer dient te worden gepresteerd, maar is steeds doorslaggevend of het belang van de boedel met een beroep op § 365 BC kan worden gediend. Hiervoor valt veel te zeggen. Bedacht moet worden dat het vereiste dat sprake moet zijn van een executory contract — en in het verlengde daarvan ook de material breach test — is geïntroduceerd ter voorkoming van onverstandige beslissingen omtrent gestand-doening, die onder § 70b van de Bankruptcy Act van 1898 geheel aan het oordeel van de trustee waren overgelaten. Naar huidig recht is iedere beslissing van de trustee om een contract al dan niet gestand te doen op grond van § 365(a) BC echter 'subject to the court's approval', zodat aan het op voorhand inperken van zijn bevoegdheden niet langer behoefte lijkt te bestaan.11 In lijn hiermee is in het in 1997 verschenen rapport van de National Bankruptcy Review Commission, getiteld `Bankruptcy: The next Twenty Years', voorgesteld om de term executory in § 365 BC te schrappen.12 Vooralsnog worden de material breach test en de functional analysis in de rechtspraak echter naast elkaar gebruikt.
De Belgische benadering en de in de Verenigde Staten in opmars zijnde functionele benadering, waarin het keuzerecht van de curator zich uitstrekt tot iedere overeenkomst op grond waarvan de schuldenaar nog tot enige prestatie gehouden is en slechts wordt begrensd door het belang van de boedel, spreekt mij aan en dient mijns inziens ook voor het Nederlandse recht te worden gevolgd. Ook bij eenzijdige overeenkomsten en wederkerige contracten die door de wederpartij reeds geheel zijn nagekomen, kan de curator ervoor kiezen de op de schuldenaar rustende verbintenissen na te komen, ook al vallen zij buiten het toepassingsgebied van art. 37 Fw.13 Het staat hem vrij aanspraken te honoreren indien de boedel daar per saldo bij is gebaat.14 Weliswaar zal de curator in de hier bedoelde gevallen in de regel van gestanddoening afzien, uitgesloten dat hij in een voorkomend geval bereid is het contract na te komen, is het niet. Is bijvoorbeeld sprake van een overeenkomst met een leverancier van voor de bedrijfsvoering essentiële goederen of diensten, dan is niet ondenkbaar dat de curator zich bereid verklaart om reeds vóór datum faillissement verrichte leveranties te betalen, teneinde zeker te stellen dat ook in de periode daarna met de desbetreffende leverancier kan worden gecontracteerd.15 Het spreekt voor zich dat de curator er tevens voor kan kiezen eenzijdige overeenkomsten en wederkerige contracten die door de wederpartij reeds geheel zijn nagekomen, niet na te komen.16 Uit het Nebula-arrest volgt dat dit ook geldt in gevallen waarin de wederpartij buiten de curator om nakoming ten laste van de boedel kan bewerkstelligen.17