Bewijsmiddel nr. 4.
HR, 02-11-2010, nr. 09/02247
ECLI:NL:HR:2010:BM9774
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-11-2010
- Zaaknummer
09/02247
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BM9774
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM9774, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM9774
ECLI:NL:PHR:2010:BM9774, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM9774
- Vindplaatsen
NJ 2011/451 met annotatie van J.M. Reijntjes
Uitspraak 02‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 344a.3 Sv. Schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. Het Hof heeft de bewezenverklaring mede gebaseerd op een p.v. houdende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt. De verdediging heeft verzocht de desbetreffende persoon als getuige op te roepen. Derhalve is sprake van de in art. 344a.3.b Sv bedoelde situatie en stond art. 344a.3 Sv in de weg aan het gebruik van bedoeld p.v. voor het bewijs.
2 november 2010
Strafkamer
nr. 09/02247
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2009, nummer 23/002085-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de bewezenverklaring mede heeft gebaseerd op een schriftelijk bescheid inhoudende een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, terwijl door de verdediging in het geding de wens is te kennen gegeven de bedoelde persoon te ondervragen.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat hij:
"op 7 juni 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, te weten 643 euro, en diverse cadeaubonnen van de firma [A], toebehorende aan de firma [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij en zijn mededader
- de winkel van de firma [A] gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam zijn binnengegaan, en
- vervolgens over de balie, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1 en 2], zijn gesprongen, en
- voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd, en
- voornoemde [slachtoffer 1 en 2], onder bedreiging van een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gedwongen de kluis te openen, en
- daarbij voornoemde [slachtoffer 1 en 2] de woorden hebben toegevoegd: "ik wil geld" en "ik wil het geld dat in de kluis zit" en "als het niet snel genoeg gaat, dan doe ik jullie wat aan", althans woorden van gelijke strekking."
2.3. Het middel doelt op de inhoud van bewijsmiddel 4, dat in de aanvulling op het verkorte arrest als volgt is weergegeven:
"4. Een proces-verbaal met nummer 2007154892-1 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 20-21.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op donderdag 7 juni 2007 te 10.15 uur stelde ik, [verbalisant 1], inspecteur van politie een onderzoek in.
Op bovengenoemde datum kreeg ik van de chef van de centrale meldkamer de opdracht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Amsterdam alwaar zojuist een overval zou hebben plaatsgevonden.
Ik verbalisant stond buiten de winkel op de stoep. Ik werd hierop aangesproken door een passerende automobilist. Deze vertelde mij het volgende: "Ik wil absoluut niet dat mijn naam bekend wordt, ik wil niet zeggen wie ik ben, maar ik heb gezien dat die jongens die uit [A] kwamen rennen een pand zijn binnengegaan in de [b-straat 1-2]. Het zijn twee Marokkaanse jongens, 1 had een capuchon-trui aan en een had een helm bij zich en hield een tas voor zijn borst".
Hierop heb ik onmiddellijk contact opgenomen met bureau Opsporing om zodoende zorg te dragen dat het pand onder onmiddellijke observatie werd genomen. Ook zijn direct collega's, in burger gekleed, naar de [b-straat] gegaan om het perceel [1-2] in het zicht te nemen."
2.4. Dat bewijsmiddel moet worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, als bedoeld in art. 344a, derde lid, Sv. Die bepaling luidt als volgt:
"Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen."
2.5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 november 2008 heeft de verdediging aldaar verzocht de desbetreffende persoon als getuige op te roepen en heeft het Hof dat verzoek afgewezen.
Aldus is sprake van de in art. 344a, derde lid sub b, Sv bedoelde situatie, namelijk dat namens de verdachte op enig moment in het geding de wens is te kennen gegeven om de persoon als bedoeld in de aanhef van die bepaling te ondervragen of te doen ondervragen.
2.6. Gelet op het vorenstaande stond het bepaalde in art. 344a, derde lid, Sv in de weg aan het gebruik van bedoeld proces-verbaal voor het bewijs. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 november 2010.
Conclusie 15‑06‑2010
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 2 april 2009 voor ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het Hof de teruggave aan verdachte gelast van een inbeslaggenomen paar schoenen. Verder heeft het Hof beslist op de vordering van twee benadeelde partijen.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. E.G.C. Groenendaal, advocate te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4.
De middelen hebben betrekking op het door het Hof als bewijsmiddel gebezigde proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voorzover daarin verslag wordt gedaan van hetgeen een passerende automobilist — die anoniem wenste te blijven — hem heeft verteld.1. Voordat ik de middelen bespreek, geef ik eerst weer wat het Hof bewezen heeft verklaard; welke bewijsmiddelen aan de bewezenverklaring ten grondslag liggen en hoe de bewijsoverweging luidt.
5.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat hij:
‘op 7 juni 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, te weten 643 euro, en diverse cadeaubonnen van de firma [A], toebehorende aan de firma [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij en zijn mededader
- —
de winkel van de firma [A] gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam zijn binnengegaan, en
- —
vervolgens over de balie, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1 en 2], zijn gesprongen, en
- —
voornoemde [slachtoffer 2] heeft geduwd, en
- —
voornoemde [slachtoffer 1 en 2], onder bedreiging van een mes en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, hebben gedwongen de kluis te openen, en
- —
daarbij voornoemde [slachtoffer 1 en 2] de woorden hebben toegevoegd: ‘ik wil geld’ en ‘ik wil het geld dat in de kluis zit’ en ‘als het niet snel genoeg gaat, dan doe ik jullie wat aan’, althans woorden van gelijke strekking.’
6.
Het bewezen verklaarde steunt op de volgende bewijsmiddelen.
‘1.
Een niet ondertekend proces-verbaal met nummer 2007154892-33 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2], doorgenummerde pagina's 14–16. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juni 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe hierbij aangifte van een overval op het reisbureau [A], gevestigd op de [a-straat 1] te Amsterdam op 7 juni 2007 te 10.00 uur. Ik ben medewerker van de beveiligingsdienst van [B], waarvan [A] een onderdeel is. Ik ben bevoegd om namens [A] aangifte te doen. Vandaag 7 juni 2007, werd ik gebeld door een leidinggevende die mij vertelde dat er zojuist een overval was gepleegd op een [A] winkel op de [a-straat] in Amsterdam. Ik heb de kluis geteld en kwam tot de conclusie dat er 643 euro aan contant geld weggenomen was. Verder zijn er uit de kluis ook cadeaubonnen van [A] weggenomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-15 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], doorgenummerde pagina s 7–10. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juni 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 7 juni 2007 kwam er tussen 9.30 en 10.00 uur plotseling een overvaller de winkel binnen in het filiaal van [A] aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Ik zag hem binnenkomen. Even later bleek dat er nog een overvaller binnengekomen was. Ik kan ze als volgt omschrijven:
Dader 1:
Man van ongeveer 1.75 lang.
Huidskleur Marokkaansachtig
Geheel in het zwart gekleed
Hij droeg een zwarte helm. Ik weet niet zeker of het een integraal helm was of dat hij onder de helm een bivakmuts droeg. Hij droeg handschoenen. Hij was in het bezit van een mes (een keukenmes van ongeveer 25 cm lang. Zwart handvat en een zilverkleurig lemmet).
Dader 2:
Man van ongeveer 1.75 lang
Hij droeg iets van een bivakmuts. Hij was ook in het zwart gekleed. Hij was in het bezit van een pistool (klein wapen, metallic zwart/zilver van kleur, ongeveer 10 tot 15 cm groot.
Dader 1 sprong meteen over de balie heen. Ik ben toen op de grond gevallen. Ik hoorde hem roepen dat ik moest opstaan. Ik zag dat dader 2 binnen was en dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 1]) door hem gedwongen was het gangetje in te gaan. In de kluisruimte zagen ze het geldkistje staan. Dit geldkistje werd opgepakt door dader 1. Deze stopte het in een tas. Deze tas had hij al bij zich. Meteen vroegen zij om meer geld. Dat ging allemaal in de Nederlandse taal. Ze wezen daarbij op de kluis. [Slachtoffer 1] en ik waren behoorlijk in paniek. Ik werd steeds onder controle gehouden door dader 1 met het mes. Hij heeft mij tijdens de overval meerdere malen bedreigd met het mes. Ik moest steeds opschieten anders zou hij mij iets aandoen. Hierdoor voelde ik mij ernstig bedreigd. Ik was echt bang dat hij mij zou neersteken. Ik heb toen gezegd dat we de sleutel gingen pakken. Dader 2 bleef de meeste tijd in het gangetje staan. [Slachtoffer 1] heeft de sleutel in de kluis gedaan en op enter gedrukt. De kluis ging echter niet open Ze schreeuwden tegen ons dat wij moesten opschieten. Ik herinnerde mij dat ik de code gekregen had en heb het papiertje met daarop de code vanuit de kantine gehaald. We werden toen weer onder bedreiging van de wapens gedwongen om de kluis te openen. Dader 1 heeft een stapel waardebonnen uit de kluis gepakt. Onderin de kluis zit nog een gedeelte waar geld in gestort kan worden. Ze schreeuwden dat wij die ook moesten openen. Ze dwongen ons met de wapens om dat gedeelte te openen. Ik werd toen nog banger. Ik zag toen dat ze wegrenden. Ik denk dat de overvallers Marokkaans waren. Ik weet het bijna zeker. Ik heb dingen moeten doen die ik alleen maar heb gedaan omdat ik bedreigd ben met een mes en een vuurwapen. Ik ben constant bang geweest dat ze ons iets gingen aandoen.
3.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-2 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], doorgenummerde pagina s 15–18. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juni 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Op donderdag 7 juni 2007 omstreeks 10.00 uur zaten mijn collega en ik achter een balie bij het reisbureau [A] op de [a-straat 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam). Er kwam toen een jongen binnen met een helm op. De jongen liep in een rechte lijn de winkel door en sprong over de balie van mijn collega [slachtoffer 2]. Vervolgens duwde de jongen [slachtoffer 2] naar achteren. Op dat moment was er nog een dader in de winkel. Ik voelde mij erg bang en bedreigd. Op het moment dat we met zijn vieren achter de winkel waren, zei de eerste dader dat hij geld wilde hebben. We liepen toen naar een kamertje waar de kluis is. Daar hebben wij een van de daders een klein kastje gegeven met een klein slotje waar geld in zat, sowieso 120 euro. De daders wilden meer geld, en wilden dat wij de kluis open zouden maken. In de kluis lagen cadeaubonnen, en een bruin envelopje. Deze hebben ze waarschijnlijk allemaal meegenomen. Vervolgens kwam de eerste dader naar ons toegelopen. Hij had een rugzak in zijn hand waar hij het kastje in stopte. De tas kan ik als volgt omschrijven:
- —
plastic/nylon rugzakje
- —
opvallend vaal (grijs) van kleur
De eerste dader kan ik als volgt omschrijven:
- —
Zwarte jas of trui.
- —
Zwarte broek
- —
Zwarte helm met vizier en kinstuk
- —
Zwarte bivakmuts onder de helm
- —
Marokkaans accent
- —
Leeftijd geschat begin 20
- —
Lengte ongeveer 1.75 meter
- —
Slank/mager postuur
- —
De tweede dader kan ik als volgt omschrijven;
- —
Zwarte trainingsbroek
- —
Gezichtsbedekking
- —
Zwarte bovenkleding
- —
Marokkaans accent
- —
Leeftijd geschat begin 20
- —
Slank/ normaal postuur
- —
Lengte ongeveer 1.75 meter.
De daders waren beide erg gehaast en hadden een agressieve uitstraling. Vooral de dader met het mes stond vaak heel dicht bij en hield het mes vrij hoog om ons te bedreigen. Ik voelde mij gedurende dit voorval erg bang.
4.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-1 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 20–21. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op donderdag 7 juni 2007 te 10.15 uur stelde ik, [verbalisant 1], inspecteur van politie een onderzoek in. Op bovengenoemde datum kreeg ik van de chef van de centrale meldkamer de opdracht te gaan naar het adres [a-straat 1] te Amsterdam alwaar zojuist een overval zou hebben plaatsgevonden. Ik verbalisant stond buiten de winkel op de stoep. Ik werd hierop aangesproken door een passerende automobilist. Deze vertelde mij het volgende: ‘Ik wil absoluut niet dat mijn naam bekend wordt, ik wil niet zeggen wie ik ben, maar ik heb gezien dat die jongens die uit de [A] kwamen rennen een pand zijn binnengegaan in de [b-straat 1–2]. Het zijn twee Marokkaanse jongens, 1 had een capuchon-trui aan en een had een helm bij zich en hield een tas voor zijn borst’. Hierop heb ik onmiddellijk contact opgenomen met bureau Opsporing om zodoende zorg te dragen dat het pand onder onmiddellijke observatie werd genomen. Ook zijn direct collega's, in burger gekleed, naar de [b-straat] gegaan om het perceel [1–2] in het zicht te nemen.
5.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-1 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], doorgenummerde pagina's 23–24. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
Op donderdag 7 juni 2007 hebben wij verbalisanten omstreeks 10.30 uur in burger gekleed in de directe omgeving van het portiek in de Diamantstraat met de huisnummers 159–169 postgevat. Wij verbalisanten zagen dat omstreeks het tijdstip voornoemd in de Granaatstraat bij de kruising met de Diamantstraat een zilverkleurige personenauto merk Volkswagen, type Polo voorzien van het kenteken [AA-00-BB], geparkeerd stond. In de auto zat aan de bestuurderszijde een man met een Noordafrikaans uiterlijk. Wij kregen de indruk dat de man aan het wachten was. Omstreeks 10.55 uur zagen wij dat de auto weg reed in de richting van de Diamantstraat, daar stopte en achteruit de Diamantstraat inreed. Ik 1e verbalisant zag dat de auto nu ter hoogte van het eerder genoemde portiek geparkeerd stond. Ik hoorde dat de motor draaide. Wij verbalisanten kregen het vermoeden dat de bestuurder aan het wachten was op personen die in het genoemde portiek verbleven. Omstreeks 11.00 uur reed de VW Polo weer weg in de richting van de Jozef Israelkade. De bestuurder was alleen. Omstreeks 11.18 uur kregen wij van de andere observatiepost te horen dat de VW Polo weer de Diamantstraat ingereden was en daar wederom geparkeerd stond ter hoogte van het portiek. Omstreeks 11.19 uur zagen wij dat de VW Polo weggereden was en door de Diamantstraat in de richting van de Jozef Israelkade reed. Wij verbalisanten zagen dat er nu 4 mannen in de auto zaten. Op dat moment kregen wij van de andere observatiepost telefonisch te horen dat de passagiers uit het eerder genoemde portiek waren gekomen (het hof begrijpt uit het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007154892-1, doorgenummerde p. 22 dat desbetreffende verbalisant [verbalisant 7] twee mannen uit de richting van het bedoelde portiek in de Diamanstraat 165–169 heeft zien komen en in de personenauto voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. merk Volkswagen, type Polo heeft zien stappen). Wij kregen het ernstig vermoeden dat de verdachten van de overval in deze auto waren gestapt. Wij hebben vervolgens de VW Polo gevolgd. Wij zagen dat de verdachten de auto links op de Weesperzijde parkeerden en uit de auto stapten. Wij zagen dat een van de verdachten, welke later bleek te zijn [verdachte] (het hof begrijpt gelet op het proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007154892-3, doorgenummerde pagina's 25–26, hier en verder: verdachte [verdachte]), voorover bukte en met zijn handen onder de rechter passagierstoel zat. Wij kregen de indruk dat hij iets pakte. Wij zagen dat de bestuurder, later bekend als [betrokkene 2] en een verdachte, later bekend geworden als [betrokkene 3], in onze richting kwamen lopen. Wij verbalisanten hebben beide vervolgens aangehouden. Wij zagen dat op dat moment de andere twee verdachten wegrenden in de richting van de Graaf Florisstraat en deze rechtsaf inrenden. Een van deze verdachten, later bekend geworden als [verdachte], kwam kort hierna weer deze straat uitgerend en ging rechtsaf weer de Weesperzijde op. Daar verstopte hij zich in een portiek en werd aangehouden door de inmiddels gearriveerde uniformpolitie. Wij, verbalisanten zagen dat op de hoek van de Graaf Florisstraat met de Weesperzijde, naast een elektriciteitskast, een stapel goederen lag. Deze locatie was op een afstand van ongeveer 20 meter van de geparkeerde VW Polo en langs de vluchtroute van de verdachten. Wij verbalisanten zagen dat het donkere kledingstukken waren alsmede een motor/brommerhelm. Deze goederen zijn inbeslaggenomen.
6.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892 van 11 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], doorgenummerde pagina's 1–8. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Aantreffen kleding op vluchtroute
Door de politieambtenaren [verbalisant 5 en 6] werd op de vluchtroute van twee van de vier verdachten en op een afstand van ongeveer 20 meter van de door hen gebruikte auto een stapel kleding aangetroffen, waaronder een zwarte helm, een zwarte bivakmuts, diverse handschoenen , een zwarte jas en een shawl.
7.
Een proces-verbaal van 11 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], doorgenummerde pagina's 37–39. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik verbalisant ben op maandag 11 juni ter plaatse geweest in de Diamantstraat en heb daar foto's gemaakt. Foto B geeft het portiek van nummer 169 weer. Dit portiek geeft toegang tot de woningen 159,161.163,165,167 en 169.
8.
Een kopie van een proces-verbaal met nummer 2007154892- van 7 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10], doorgenummerde pagina's 28–29. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juni 2007 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik werd gebeld door een overbuurjongen. Ik ken hem van de straat. Uit de Diamantstraat. Hij heet [betrokkene 4]. Hij vroeg of ik hem naar Oost kon brengen. Ik heb een Polo [AA-00-BB]. Ik zei dat het goed was. Ik lag nog in bed en moest er toch uit omdat ik om 15.00 uur op mijn werk moest zijn. Ik had voor de deur afgesproken, Diamantstraat/Granaatstraat. Ik heb [betrokkene 4] hoek Granaatstraat/Diamantstraat opgepikt. Hij was niet alleen zag ik. Ze waren met zijn drieën. Een jongen kende ik niet van naam en de andere jongen was [betrokkene 3]. Het waren Marokkaanse jongens. Ik zag dat de onbekende jongen een grijze tas bij zich had. Die kwam naast mij zitten. Hij werd [C] genoemd. Een bijnaam of zoiets. Toen ik even later onderweg was hoorde ik politiesirenes achter me. Ik zag dat de jongens onder de stoelen van mijn auto wat deden en ik kreeg opdrachten dan weer naar links en dan weer rechtsaf te slaan.
9.
Een kopie van een proces-verbaal met nummer 2007154892-16 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11 en 12], doorgenummerde pagina's 35–37. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 juni 2007 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Ik parkeerde bij het huis van [betrokkene 4] ter hoogte van de Granaatstraat/Diamantstraat. [betrokkene 4] en nog twee jongens kwamen uit een portiek. Hoe ging het dan?
[Betrokkene 4] stapte rechts achter in de auto. Een van de andere jongens is [betrokkene 3]. [Betrokkene 3] ging links achterin zitten, direct achter mij. Die andere jongen die erbij was, ging naast mij zitten. Die ken ik wel uit de buurt. Ik hoorde de jongens onderling fluisteren. Ik hoorde niet wat ze zeiden. Ik reed op de brug over de Amstel, de ramen stonden open en ik hoorde sirenes achter me. Ik hoorde geluiden van achter in mijn auto, dingen vallen en weet ik veel. Ik zei: ‘jongens ik weet niet wat jullie aan het doen zijn, maar ik wil geen troep in mijn auto hebben.’ Ik wist dat het niet goed zat. De sirenes kwamen dichterbij. Ik wou die jongens niet meer in mijn auto hebben. Ik heb bij een zijstraatje van de Weesperzijde de auto stilgezet en toen heb ik tegen ze gezegd dat ze hun spullen moesten pakken en uit mijn auto moesten gaan.
Wie had die tas bij zich?
Die jongen, die ze [C] noemen, pakte de tas uit de auto en hij rende ermee weg.
Wat voor een tas was het?
Gewoon een grijze.
Wat weetje van die [C]?
Volgens mij is een andere bijnaam van hem ‘[C]’ of ‘[C]’ of ‘[C]’.
10.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-1 van 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13], doorgenummerde pagina 27. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op donderdag 7 juni 2007 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld naar het telefoonnummer van de inbeslaggenomen telefoon van de verdachte [verdachte]. Uit bovengenoemd onderzoek blijkt dat in het inbeslaggenomen toestel het simkaartje zit met het telefoonnummer 06-[001].
11.
Een schriftelijke weergave van een tapgesprek, doorgenummerde pagina 47–48. Deze weergave houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Getapt persoon: [betrokkene 3]
Nummerkeuze: 06[001]
Datum: 07.06.2007
Tijdstip: 00.55
Volgnummer: 139
In-/Uitgaand: I
NN bm [betrokkene 3]
NN: Ik heb maar 1 helm man. Je moet effe weet je. Is daar nog helm?
Z: Heb je maar 1 tje? (fluisterend)
NN : Ja man, die andere hebben ze niet gehaald.
12.
Een schriftelijke weergave van een tapgesprek, doorgenummerde pagina 49–50. Deze weergave houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Getapt persoon: [betrokkene 3]
Nummerkeuze: 06[001]
Datum: 07.06.2007
Tijdstip: 7.12
Volgnummer: 145
In-/Uitgaand: I
NN man neemt op. [Verdachte] is aan de lijn.
N Hallo
B He
N Hier praat met [verdachte]
Gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 3]
B Ja, kom je of niet?
I Ja vriend.
B Oh, maar wanneer?
I Nu nu nu nu
B Hou je mobieltje bij je, he?
I Ja
I Eh… [verdachte] (fon)
B Ja?
I Blijf spits
B Ja
13.
Een kopie conform origineel proces-verbaal met nummer PL10RO/07-122919 van 19 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14].
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ontvangen materiaal
Op 13 juni 2007 ontving ik van verbalisant [verbalisant 15]:
- A.
Een paar schoenen van het merk Prada, voorzien van het nummer 3106306-1 waarvan werd verklaard dat dit was aangetroffen in het bezit van [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder [verdachte]).
- B.
Twee folies van schoenafdruksporen, voorzien van Xpol nummer 2007154892 waarvan werd verklaard dat deze waren aangetroffen tijdens onderzoek op 7 juni 2007 naar aanleiding van een diefstal door middel van braak in perceel [a-straat 1] te Amsterdam.
Resultaat
Tijdens een vergelijkend onderzoek tussen enerzijds het geselecteerde op folie afgenomen schoenspoor B en anderzijds de rechterschoen A en de hiermee vervaardigde proefsporen, is gebleken dat:
- —
het profiel overeenkomt;
- —
de maatvoering overeenkomt;
- —
Het slijtagepatroon op de folie overeenkomt met het slijtagepatroon in de zool van de rechterschoen:
Er waren geen onverklaarbare verschillen.
Conclusie
Op grond van het door mij ingestelde vergelijkend onderzoek concludeer ik, dat het spoor B mogelijk is veroorzaakt met de rechterschoen A.
14.
Een proces-verbaal met nummer 2007154892-41 van 8 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 15], dienstdoende bij Drr-bureau recherche Expertise, en [verbalisant 16], bevoegd opsporingsambtenaar, doorgenummerde pagina's 22–25. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één van hen):
‘I. Onderzoek Plaats Delict:
Op 7 juni 2007 te 12.30 uur en 14.30 uur, heb ik verbalisant [verbalisant 16] naar aanleiding van een melding van een overval een onderzoek ter plaatse ingesteld.
Conclusie:
Door mij verbalisant [verbalisant 16], werden diverse aanwijzingen waargenomen dat er door middel van overklimmen van balie B, door een dader, de niet voor het publiek openstaande ruimte was betreden. De dader heeft bij dit overklimmen minstens twee schoenspoorafdrukken achtergelaten op balie B. Er is door mij geen hypothese denkbaar die past in het sporenbeeld, en verklaart hoe deze schoensporen er door een ander dan de dader geplaatst zouden kunnen zijn.
II. Onderzoek kleding verdachten
Op datum en tijd voormeld hebben wij kleding veiliggesteld van twee verdachten.
III. Vergelijkend onderzoek
De bij de kleding aanwezige schoenen zijn door ons verbalisanten onderworpen aan een verkennend onderzoek.
Onderzoek:
Bij ons verkennend onderzoek zagen wij verbalisanten dat de schoenen aangetroffen bij de beide verdachten van het merk PRADA waren. Beide schoenen van beide verdachten zijn door ons verbalisanten afgerold. Hierbij zagen wij dat de schoenen een afdruk gaven die wij verbalisanten in een verkennende vergelijking in het kader van de opsporingsfase van het onderzoek vergeleken hebben met de afdrukken die zijn aangetroffen op de plaats delict.
Vergelijking:
De schoenen van de verdachte [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: verdachte [verdachte]) hebben, op classificatie niveau, een soortgelijke profilering. Zowel op de PD als op de schoenen van verdachte [verdachte] zijn een vlakkenverdeling, slijtage, en profilering aanwezig die overeenkomsten vertonen. De door ons waargenomen overeenkomsten geven een aanwijzing dat het op de PD aangetroffen spoor mogelijk gezet zou kunnen zijn met een schoen van de verdachte [verdachte].
Nadere bewijsoverweging
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344. eerste lid, aanhef, onder 5o van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.’’
7.
Het Hof heeft verder in het bestreden arrest nog de volgende overweging aan het bewijs gewijd:
‘Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen — in onderling verband en samenhang bezien — volgt dat op 7 juni 2007 rond 10.00 uur door twee jongens met een Marokkaans uiterlijk een overval wordt gepleegd op een filiaal van [A] gevestigd aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Beiden zijn in het zwart gekleed. Één van hen heeft een bivakmuts op. Dader 1, die over de balie springt, heeft een donkere helm op. Hij duwt [slachtoffer 2] naar achteren waardoor zij ten val komt. [Slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden door dader 1 en dader 2 onder bedreiging van het mes en het vuurwapen gedwongen de kluis te openen. Dader 1 stopt een (geld)kistje in een zwart/grijze rugtas (processen verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] respectievelijk p. 7 en 15 van het dossier). Rond 10.15 uur komen de eerste opsporingsambtenaren ter plaatse waarvan één wordt aangesproken door een automobilist die twee Marokkaanse jongens uit [A] heeft zien komen rennen, waarvan er één een helm bij zich had en een tas voor zijn borst hield (procesverbaal van bevindingen p. 20 van het dossier). Deze getuige, die anoniem wenst te blijven, ziet die jongens een pand in de Diamantstraat met nummers [1–2] ingaan. Naar aanleiding van deze melding is een observatie van genoemd perceel in gang gezet. Het pand wordt vanaf 10.30 uur geobserveerd en rond 11.19 uur zien observanten uit dat portiek twee mannen komen lopen en in de Volkswagen Polo van de later als [betrokkene 2] bekend geworden bestuurder stappen. Aan de rechtervoorzijde stapt volgens observanten, naar later blijkt, verdachte in (proces-verbaal van bevindingen p. 23 van het dossier). Volgens voornoemde [betrokkene 5] (processen-verbaal van diens verhoor, pp. 28 en 35 van het dossier) die door zijn overbuurjongen [betrokkene 4] (het hof begrijpt [betrokkene 4]) die ochtend is gebeld voor een lift, pikt hij op de hoek van de Granaatstraat/Diamantstraat [betrokkene 4] op en er stappen nog twee andere Marokkaanse jongens in, waarvan hij er één niet kent. De ander kent hij onder de naam [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). De jongen die [betrokkene 5] niet zegt te kennen stapt naast hem aan de rechtervoorzijde van de auto in. De jongen wordt volgens [betrokkene 5] [C] / [C] (ook wel [C] of [C] of [C]) genoemd. Deze heeft een grijze tas bij zich. De jongens fluisteren in de auto. Terwijl de auto wordt achtervolgd door een auto met in werking zijnde sirenes, hoort [betrokkene 5] gerommel achterin de auto en krijgt hij instructies welke kant hij op moet rijden, waardoor hij naar zijn zeggen wist dat het fout zat. De auto wordt daarop door [betrokkene 5] geparkeerd op de Weesperzijde. Verdachte rent volgens verbalisanten (proces-verbaal van bevindingen, p. 23 van het dossier) weg in de richting van de Graaf Florisstraat, waarna hij weer terugrent en vervolgens in een portiek op de Weesperzijde wordt aangehouden. Op de hoek van de Graaf Florisstraat met de Weesperzijde, op 20 meter van de geparkeerde auto, treffen verbalisanten naast een elektriciteitskast een stapel goederen aan, waaronder een zwarte helm, een zwarte bivakmuts, diverse handschoenen, een zwarte jas en shawl (proces-verbaal pp. 5 en 23 van het dossier).
Gelet op de verklaringen van de slachtoffers ter zake van de kleding, waaronder de zwarte helm en de zwart/grijze rugtas, de observaties van politiefunctionarissen naar aanleiding van de verklaring van de anonieme getuige in combinatie met het aantreffen van de helm en de zwarte kleding op de vluchtroute van verdachte, twintig meter van de geparkeerde auto van [betrokkene 5], en de verklaring van [betrokkene 5] omtrent de autorit en de grijze tas van verdachte alsmede de tijdspanne tussen de beschreven waarnemingen vanaf het moment van de overval tot het moment van aanhouding van de verdachte, is het hof van oordeel dat verdachte degene is geweest die als dader 1 de overval op [A] heeft gepleegd, een en ander als bewezenverklaard.
Het hof wordt in bovengenoemd oordeel gesterkt door een telefoongesprek met medeverdachte [betrokkene 3] op 7 juni 2007 om 00.55 uur, waartoe door de beller, gebruikmakend van het nummer van de nadien onder verdachte inbeslaggenomen telefoon, aan die [betrokkene 3] wordt meegedeeld dat hij maar één helm heeft (tapgesprek 139) en het telefoongesprek op 7 juni 2007 om 7.12 uur waarin [betrokkene 3] wordt gebeld door [verdachte] (fonetisch), met bovenvermeld nummer, waarin [betrokkene 3] die [verdachte] vermaant spits te blijven (tapgesprek 145). En voorts door de conclusie van een vergelijkend onderzoek tussen het op het plaats delict (balie B) afgenomen voetspoor en de rechterschoen van verdachte, die luidt — samengevat weergegeven — dat het spoor mogelijk is veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte (p. 22 van het dossier en proces-verbaal onderzoek schoenen, opgemaakt d.d. 19 juni 2007).
Het door de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer — zakelijk weergegeven — dat het tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, aangezien er geen (legitiem) bewijsmiddel voorhanden is dat verdachte rechtsreeks verbindt aan het tenlastegelegde, stuit naar 's hofs oordeel af op het verband en samenhang van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen als hiervoor samengevat.
De kennelijk na de anonieme verklaring van getuige ontstane verwarring omtrent het portieknummer in de Diamantstraat waarin getuige verdachte met zijn mededader heeft zien vluchten is geen reden die verklaring van het bewijs uit te sluiten, in het bijzonder niet gelet op de omstandigheid dat observanten later verklaren dat zij verdachte samen met de medeverdachte uit de richting van het portiek met genoemde nummers zien komen.’
8.
Voor een goed begrip van de zaak merk ik nog het volgende op. Achteraf is bij de opsporingsambtenaren onduidelijkheid gerezen over het portieknummer dat de anonieme automobilist aan verbalisant [verbalisant 1] opgaf. Enkele dagen na de overval heeft verbalisant [verbalisant 9] daarom telefonisch contact opgenomen met deze anonieme automobilist. Deze verklaarde toen zeker te weten dat de door hem bedoelde mannen het portiek met nummer 157 waren ingevlucht.2. Over de vraag hoe het kon dat verbalisant [verbalisant 9] over het telefoonnummer van de anonieme automobilist beschikte, zijn de verbalisanten op de zitting van het Hof van 22 januari 2009 als getuige gehoord. Een duidelijk antwoord op die vraag hebben deze getuigenverhoren niet opgeleverd.3. Op grond van de tegenstrijdige en daardoor onbetrouwbare informatie over het portieknummer is door de verdediging betoogd dat onduidelijk is of door de politie wel het juiste portiek is geobserveerd, zodat het bewijsmateriaal geen sluitende bewijsconstructie zou kunnen opleveren. Het tweede middel heeft betrekking op de verwerping van dit verweer.
9.
Van belang is voorts dat de raadsvrouw van verdachte bij appelschriftuur4. heeft verzocht de ‘anonieme getuige’ (lees: de passerende automobilist als bedoeld in bewijsmiddel 4) te horen en dat zij dit verzoek ter zitting van 4 november 2008 heeft herhaald. Het Hof heeft dit verzoek toen afgewezen.5. Over die afwijzing klaagt het derde middel.
10.
Het eerste middel klaagt dat het Hof het proces-verbaal van [verbalisant 1] (bewijsmiddel 4) niet als bewijsmiddel had mogen bezigen, omdat dit proces-verbaal een verklaring als bedoeld in art. 344a lid 3 Sv bevat en de verdediging de wens te kennen had gegeven de anonieme getuige te ondervragen. Bovendien steunt de bewezenverklaring in belangrijke mate op de verklaring van de anonieme getuige, aldus het middel. In het verlengde van deze klacht betoogt het vierde middel dat het Hof in strijd met art. 360 Sv heeft nagelaten nader te motiveren waarom het — kort gezegd — bewijsmiddel 4 voor het bewijs heeft gebruikt.
11.
De cassatiemiddelen I en IV — die zich lenen voor een gezamenlijke bespreking — veronderstellen dat bewijsmiddel 4, althans voor zover daarin verslag wordt gedaan van hetgeen de anonieme automobilist de verbalisant heeft verteld, moet worden aangemerkt als een bescheid houdende een verklaring als bedoeld in art. 344a lid 3 Sv. De (kern)vraag is of die veronderstelling juist is.
12.
Artikel 344a lid 3 Sv luidt als volgt:
‘Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid6., alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a.
de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
- b.
door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.’
13.
Wat moet worden verstaan onder een bescheid, houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt? Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een proces-verbaal van politie, houdende een weergave van aan de politie telefonisch verstrekte informatie afkomstig van een persoon die anoniem wil blijven, in ieder geval als zo'n bescheid wordt beschouwd.7. Dat geldt ook voor een proces-verbaal, houdende de resultaten van het werk van anonieme observanten.8. Dat is evenwel anders als vaststaat dat die observanten bevoegde opsporingsambtenaren zijn die door middel van de vermelding van hun codenummer zodanig zijn ‘geïndividualiseerd’ dat zij als een zogenaamde beperkt anonieme getuige kunnen worden gehoord.9. Ook de niet bij naam genoemde manager van een wel precies aangeduide garage werd niet aangemerkt als een ‘persoon wiens identiteit niet blijkt’, aangezien hij voldoende was ‘geïndividualiseerd’ om als getuige te kunnen worden opgeroepen en gehoord.10.
14.
Een ander type beperking van de reikwijdte van art. 344a lid 3 Sv is te vinden in HR 14 december 2004, LJN: AQ8925, NJ 2005, 383,m.nt. YB. De beperking wordt hier niet gezocht in het begrip ‘persoon wiens identiteit niet blijkt’, maar in het begrip ‘verklaring van een persoon (wiens identiteit niet blijkt)’. In het arrest was het volgende aan de orde. Getuige M. had verklaard over hetgeen hij had gehoord van iemand die hij als Th. aanduidde. De politie had die verklaring opgenomen in het proces-verbaal van verhoor van M. De verdediging had M. in die zaak gehoord. Th. had zij niet kunnen ondervragen omdat M. weigerde de ware identiteit van Th. prijs te geven. Het Hof was van oordeel dat het de inhoud van de bij de politie afgelegde verklaring van M. kon gebruiken — zij het met de nodige behoedzaamheid — nu die verklaring in belangrijke mate werd ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen. In cassatie werd vervolgens aangevoerd dat het Hof de verklaring van M. niet als bewijs had mogen bezigen, omdat het zou gaan om een verklaring in de zin van art. 344 lid 3 Sv (thans art. 344a lid 3 Sv) en de verdediging de wens te kennen had gegeven dat zij Th. wilde ondervragen. De Hoge Raad oordeelde:
‘In 's Hofs oordeel ligt besloten dat die verklaring van M., voorzover hij daarin verslag doet van hetgeen een zekere Th. hem heeft verteld, niet kan worden aangemerkt als een verklaring als bedoeld in art. 344, derde lid (oud), Sv. Dat oordeel is juist, zodat het middel faalt.’
15.
De vraag is hoe dat moet worden begrepen. Annotator Buruma meent dat de Hoge Raad — door te benadrukken dat het niet de facto anonymus Th. was die de verklaring aflegde maar M. — een formalistisch onderscheid aanvaardt en dat dit onderscheid tot de ‘rare’ consequentie leidt dat zorgvuldiger moet worden omgegaan met de verklaring van een anonieme getuige die iets aan de politie vertelt dan met de verklaring van een bekende persoon die aan de politie doorvertelt wat een anonymus tegen hem heeft gezegd. Ik voeg daaraan toe dat de rare consequentie van een dergelijke formalistische benadering ook lijkt te zijn dat art. 344a lid 3 Sv eenvoudig kan worden omzeild. Dan immers zou, als hoofdagent [D] tegen zijn collega [E] vertelt wat de anonieme tipgever te melden had en die [E] maakt daarvan proces-verbaal op, dat proces-verbaal geen bescheid zijn in de zin van art. 344a lid 3 Sv omdat de identiteit van [D] bekend is. Toegepast op de onderhavige casus zou dit betekenen dat als de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] aan een collega had medegedeeld wat hij van de anonieme automobilist had gehoord, het door die collega van die mededeling opgemaakte proces-verbaal zonder probleem voor het bewijs kan worden gebezigd omdat de mededeling is gedaan door [verbalisant 1] in eigen persoon.
16.
Ik zou een meer functionele uitleg van het begrip ‘verklaring van een persoon (wiens identiteit niet blijkt)’ willen bepleiten en daarmee tevens een andere duiding willen geven aan het bedoelde arrest. Ik stel daarbij voorop dat de bewijsregel van art. 344a lid 3 Sv strenger is dan waartoe de jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot art. 6 EVRM dwingt. Als de anonieme verklaring slechts een beperkte rol in de bewijsvoering speelt, hoeft van strijd met art. 6 EVRM geen sprake te zijn, ook als de wens van de verdediging om die getuige te horen niet kan worden gehonoreerd. Een restrictieve uitleg van art. 344a lid 3 Sv behoeft dan ook niet in strijd te komen met art. 6 EVRM. Ik merk daarbij op dat het feit dat een restrictieve uitleg van genoemd artikellid onder omstandigheden in strijd kan komen met art. 6 EVRM, geen overwegend bezwaar tegen een dergelijke uitleg behoeft op te leveren. De toetsing aan de nationale bewijsregels valt immers niet samen met de toetsing aan art. 6 EVRM. Zo acht ik het bepaald niet ondenkbaar dat het gebruik van processen-verbaal inhoudende de verklaringen van alleen onder codenummer vermelde opsporingsambtenaren (zie hiervoor, punt 13), onder omstandigheden in strijd is met art. 6 EVRM. Dat betekent niet dat de uitleg die de Hoge Raad in NJ 1997, 666 aan art. 344a lid 3 (oud) Sv gaf, dient te worden bijgesteld. Het beroep dat altijd nog op art. 6 EVRM kan worden gedaan, maakt dat de nationale bewijsregeling geen sluitende oplossing behoeft te bieden voor alle gevallen.
17.
Welnu, art. 344a lid 3 Sv bevat een bewijsregel die beoogt het gebruik van anonieme getuigenverklaringen te regelen en te beperken. Een functionele uitleg van dit artikellid, dat wil zeggen een uitleg die recht doet aan de ratio legis, houdt mijns inziens in dat ‘verklaring van een persoon’ wordt uitgelegd als ‘verklaring van een getuige’, waarbij onder ‘getuige’ wordt verstaan een persoon die politie of justitie informatie verschaft met betrekking tot een mogelijk gepleegd strafbaar feit. Verklaringen van personen die deze informantenrol niet vervullen, zijn dan geen verklaringen in de zin van art. 344a lid 3 Sv. Een aan de onderhavige zaak ontleend voorbeeld kan dit verduidelijken. Bewijsmiddel 2 houdt als tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] onder meer in dat dader 1 en dader 2 tegen haar en [slachtoffer 1] schreeuwden dat zij moesten opschieten en dat zij ook het gedeelte van de kluis moesten openen waarin geld gestort kon worden. Levert dit geschreeuw verklaringen op van personen van wie de identiteit niet blijkt?11. Natuurlijk kan men, uitgaande van de uitleg die Buruma aan NJ 2005, 383 gaf, zeggen dat het hier gaat om de verklaring van een getuige, namelijk [slachtoffer 2], van wie de identiteit wel degelijk blijkt. Die formalistische redenering zou betekenen dat de verklaring van deze getuige niet voor het bewijs gebezigd zou mogen worden als zij door de getuige zelf op schrift was gesteld en ondertekend. Een dergelijke uitkomst zou denk ik ook in Straatsburg met bezorgd hoofdschudden worden ontvangen. Een meer bevredigende redenering is mijns inziens in elk geval dat tegen het gebruik van de verklaring van getuige [slachtoffer 2], die uitlatingen weergeeft van onbekende personen, geen bezwaar bestaat omdat die onbekende personen in het strafproces niet de rol van informant (in de ruime zin van het woord) hebben vervuld. In die benadering hangt het niet af van de wijze waarop de verklaring van getuige [slachtoffer 2] — door haar zelf of door opsporingsambtenaren — op schrift wordt gesteld.
18.
De hier voorgestane redenering zou ook gevolgd kunnen worden in de casus die ten grondslag lag aan NJ 2005, 383. In die redenering is van een bescheid in de zin van art. 344a lid 3 Sv geen sprake omdat Th., wiens naam de getuige M. niet bekend wilde maken, niet als informant in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt. Van directe of indirecte informatieverschaffing door deze Th. aan politie of justitie is immers geen sprake. Ik sluit niet uit dat dit de niet erg duidelijk uitgesproken gedachte van de Hoge Raad is geweest. Als informant komt alleen M. in aanmerking en daarom kan de vraag enkel zijn of het Hof met juistheid heeft geoordeeld dat diens verklaring niet onder art. 344 lid 3 (oud) Sv valt. De Hoge Raad beantwoordt die vraag in de hiervoor, onder punt 14 weergegeven overweging bevestigend (omdat de identiteit van deze M. bekend is) en geeft daarbij te kennen dat daaraan niet afdoet dat M. in zijn verklaring verslag doet van hetgeen een zekere Th. hem heeft verteld. Zo gelezen past het arrest in de door mij voorgestane benadering.
19.
De hier verdedigde functionele uitleg van art. 344a lid 3 Sv kent nog een ander aspect. Stel dat de op heterdaad betrapte, weghollende en door een opsporingsambtenaar achtervolgde verdachte de hoek omslaat waardoor de opsporingsambtenaar hem even uit het oog verliest. Voorbijgangers wijzen de agent echter de weg. ‘Hij is daar de brandgang ingegaan.’, roepen ze hem toe. Deze weet dankzij deze informatie een persoon in te rekenen die beantwoordt aan het signalement van de op heterdaad betrapte dader. Vormen de aanwijzingen van de voorbijgangers, van wie de agent in zijn haast om de verdachte in te rekenen de namen niet heeft genoteerd, nu verklaringen van personen van wie de identiteit niet blijkt in de zin van art. 344a lid 3 Sv? Ik zou, hoewel de voorbijgangers informanten zijn in de hiervoor bedoelde zin, menen van niet. Bij het gebruik van anonieme getuigenverklaringen, dat door art. 344a lid 3 Sv wordt geregeld, heeft de wetgever gedacht aan het gebruik van verklaringen van personen die anoniem wensen te blijven. Vaak is het daarbij zo dat die wens door politie en justitie wordt gerespecteerd, soms al op voorhand, door het geven van garanties bij het openstellen van de ‘kliklijn’, soms in concrete gevallen door impliciet of expliciet akkoord te gaan met de voorwaarde die de getuige stelde. Ik zou willen verdedigen dat een functionele uitleg meebrengt dat dit aspect wordt ingelezen in het begrip ‘persoon wiens identiteit niet blijkt’. Van zo een persoon is alleen sprake als de onbekendheid van zijn identiteit het gevolg is van (het respecteren van) zijn wens om anoniem te blijven. Bij deze uitleg vallen de voorbijgangers uit het gegeven voorbeeld niet onder art. 344a lid 3 Sv. Dat hun identiteit niet bekend is geworden, is hier immers niet het gevolg van enige wens van hun kant om anoniem te blijven, maar van de praktische onmogelijkheid om hun namen te noteren toen zij hun informatie gaven.
20.
Wat betekent deze benadering nu voor de anonieme automobilist in de onderhavige zaak? Mijns inziens is sprake van een persoon die informatie heeft verschaft aan de politie met betrekking tot een vermoedelijk gepleegd strafbaar feit. Uit het proces-verbaal dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] blijkt voorts dat deze persoon uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij anoniem wenste te blijven. Alles wijst erop dat de respectering van die wens de reden is waarom de identiteit van deze persoon niet bekend is geworden. Actieve nasporingen om de identiteit van de automobilist te achterhalen, zijn niet verricht. Sterker nog, het telefoonnummer van deze getuige waarover de opsporingsambtenaren op een gegeven moment beschikten, is door hen niet vastgelegd. Veelzeggend is in dit verband de verklaring die verbalisant [verbalisant 9] ter terechtzitting van het Hof aflegde: ‘Ik heb hem [de automobilist] ook als anonieme getuige benaderd’. Dit brengt mij tot de conclusie dat het als vierde bewijsmiddel gebruikte proces-verbaal moet worden aangemerkt als een schriftelijk bescheid houdende ‘een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt’ in de zin van art. 344a, lid 3, Sv.
21.
In de onderhavige zaak staat vast dat de verdediging heeft verzocht de anonieme getuige te ondervragen, terwijl dat verzoek niet is gehonoreerd. Gelet op art. 344a lid 3, sub b, Sv had het Hof het proces-verbaal van [verbalisant 1], voorzover daarin verslag wordt gedaan van hetgeen de anonieme automobilist aan de verbalisant heeft verteld, dus niet als bewijsmiddel mogen bezigen. Daar komt nog het volgende bij. Krachtens het — ook in hoger beroep toepasselijke — art. 360 Sv moet de rechter het gebruik voor het bewijs van een schriftelijk bescheid als bedoeld in art. 344a lid 3 Sv, op straffe van nietigheid, motiveren. Dit betekent dat de rechter zal moeten aangeven dat aan de eisen van art. 344a lid 3 Sv is voldaan, terwijl hij tevens ervan blijk moet geven zelfstandig de betrouwbaarheid van de anonieme verklaring te hebben onderzocht.12. Een dergelijke verantwoording ontbreekt in de bestreden uitspraak.
22.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat het gebruik van het onderhavige proces-verbaal, zou art. 344a lid 3 Sv niet in de wet hebben gestaan, wellicht niet in strijd is met art. 6 EVRM gelet op de bescheiden rol die de daarin voorkomende verklaring van de anonieme automobilist in het geheel van de bewijsconstructie speelt. Ook de door mij bepleite functionele uitleg van bedoeld artikellid maakt dus geen einde aan het ggeven dat de wetgever hier strenger is dan het EHRM.
23.
Ik heb mij nog wel afgevraagd of gezegd zou kunnen worden dat het Hof het proces-verbaal van [verbalisant 1] slechts heeft gebruikt om tot uitdrukking te brengen wat de aanleiding is geweest voor de observatie van het pand aan de Diamantstraat met nummers 159–169 en dus niet als een bewijsmiddel dat een zelfstandige bijdrage levert aan de motivering van de bewezenverklaring.13. In dat geval blijft aan redengevend bewijs over dat de verdachten een kleine anderhalf uur na de overval een pand verlieten dat in de onmiddellijke nabijheid van het overvallen reisbureau is gelegen.14. Dat de daders van de overval dat pand na de overval zijn binnengevlucht, is dan niet een redengevend feit dat op grond van enig bewijsmiddel vaststaat.15. De vraag is of het overige bewijsmateriaal het gemis van deze schakel in de bewijsredenering kan opvangen. Die vraag behoeft geen beantwoording omdat het mijns inziens duidelijk is dat het Hof de verklaring van de anonieme getuige wél als een onderdeel van de bewijsconstructie heeft gebezigd. Het slot van de hiervoor onder punt 7 weergegeven bewijsoverweging van het Hof laat voor een andere lezing in elk geval bijzonder weinig ruimte. Het Hof overweegt immers dat de onduidelijkheid met betrekking tot het portieknummer geen reden vormt om de verklaring van de anonieme automobilist van het bewijs uit te sluiten.
24.
De middelen II en IV slagen derhalve.
25.
Voor het geval de Hoge Raad daarover anders mocht oordelen, bespreek ik kort het tweede en het derde middel. Ik merk daarbij op dat het impliciete uitgangspunt van het tweede middel lijkt te zijn dat art. 344a lid 3 Sv aan het gebruik van de verklaring van de anonieme automobilist niet in de weg staat.
26.
Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de processen-verbaal van [verbalisant 1] en [verbalisant 9] niet als bewijs konden worden gebruikt.
27.
De raadvrouw van verdachte heeft op de zitting van 19 maart 2009 in hoger beroep bij pleidooi betoogd dat de processen-verbaal van [verbalisant 1] en van [verbalisant 9], voor zover deze betrekking hebben op de anonieme getuige, niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat deze onduidelijk en onbetrouwbaar zijn. De onduidelijkheid en onbetrouwbaarheid zou onder meer zijn gelegen in het feit dat uit het proces-verbaal van [verbalisant 9] blijkt dat hij naderhand nog telefonisch contact heeft gehad met de anonieme getuige, terwijl [verbalisant 1] geen telefoonnummer van de automobilist had genoteerd en verder ook niet is gebleken hoe [verbalisant 9] aan het telefoonnummer van de anonieme getuige is gekomen. Tegen [verbalisant 9] zou de anonieme getuige hebben gezegd dat het ging om nr. 157, terwijl de automobilist — toen hij [verbalisant 1] aansprak — had verwezen naar portieknummer [1–2]. Verder zouden de processen-verbaal onbetrouwbaar zijn, omdat [verbalisant 1] de anonieme getuige beschrijft als een ‘man van middelbare leeftijd’ en [verbalisant 9] — die de getuige slechts heeft gehoord en niet heeft gezien — als een ‘jonge man’. Het Hof heeft uiteindelijk het proces-verbaal van [verbalisant 1] als bewijsmiddel (nr. 4) gebezigd en het proces-verbaal van [verbalisant 9] niet. Volgens het middel heeft het Hof niet uitgelegd waarom het tot deze keuze is gekomen, hetgeen — gelet op het gevoerde verweer — wel had gemoeten.
28.
Ik begin met dat laatste punt, dat mij het belangrijkste toeschijnt. Het Hof heeft wél uitgelegd waarom het de door de anonieme getuige aan verbalisant [verbalisant 1] gedane mededeling op het punt van het precieze portieknummer betrouwbaar acht. Aan het slot van zijn hiervoor, onder punt 7, weergegeven bewijsoverweging stelt het Hof immers:
‘De kennelijk na de anonieme verklaring van getuige ontstane verwarring omtrent het portieknummer in de Diamantstraat waarin getuige verdachte met zijn mededader heeft zien vluchten is geen reden die verklaring van het bewijs uit te sluiten, in het bijzonder niet gelet op de omstandigheid dat observanten later verklaren dat zij verdachte samen met de medeverdachte uit de richting van het portiek met genoemde nummers zien komen.’
Met ‘de’ anonieme verklaring bedoelt het Hof hier onmiskenbaar (mede gelet op het feit dat de verwarring volgens het Hof na het afleggen van die verklaring is ontstaan en de constateringen van de observanten eveneens daarna (‘later’) zijn gedaan) op de voor het bewijs gebezigde verklaring die de anonieme getuige tegenover [verbalisant 1] aflegde. Met de ‘genoemde nummers’ doelt het Hof dan ook kennelijk op de portieknummers die deze getuige aan [verbalisant 1] opgaf. De reden waarom deze opgave betrouwbaar moet worden geacht, is volgens het Hof in het bijzonder gelegen in het feit dat de observanten de beide verdachten uit de richting van de portiek met de genoemde nummers zagen komen (zoals uit bewijsmiddel 5 blijkt). Dat het Hof niet heeft uitgelegd waarom het aan de gebezige anonieme verklaring geloof hechtte, mist dus feitelijke grondslag.
29.
Iets anders is, maar daarover klaagt het middel niet, dat het argument veel weg heeft van een cirkelredenering. Het argument dat de opgegeven portieknummers betrouwbaar zijn omdat de verdachten uit het desbetreffende portiek kwamen, vooronderstelt namelijk dat de verdachten de daders zijn, terwijl dat juist moet worden bewezen. Als de getuige bij vergissing het verkeerde portieknummer opgaf, of als [verbalisant 1] hem op dit punt verkeerd had begrepen, dan kwamen de verdachten uit een andere portiek dan waarin de daders hun toevlucht hadden genomen, hetgeen erop wijst dat zij juist niet de daders zijn. Mijns inziens kan dit motiveringsgebrek blijven rusten omdat het middel daarover als gezegd niet klaagt. Wel merk ik nog op dat ik de onzekerheid met betrekking tot het genoemde portieknummer minder relevant acht dan de raadsvrouw wilde doen voorkomen. Op grond van de verklaringen van de anonieme getuige staat immers in elk geval vast dat de daders één van twee naast elkaar gelegen portieken zijn binnengegaan. Op grond van de verklaringen van de observanten kan worden vastgesteld dat de verdachten enige tijd daarna uit één van die twee portieken kwamen. Dat is hoe dan ook een belastend gegeven, dat dan ook kan bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Het Hof heeft het bewijs van verdachtes daderschap daarbij bepaald niet uitsluitend op dat gegeven gebaseerd. De onzekerheid die de raadsvrouw signaleert, wordt anders gezegd gecompenseerd door het andere bewijsmateriaal. Weer anders gezegd: mede bezien in het licht van het overige bewijsmateriaal heeft het Hof de kans dat de verdachten uit een andere portiek kwamen dan waarin de daders een heenkomen hadden gezocht, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kunnen schuiven. Wellicht is dat wat het Hof eigenlijk tot uitdrukking wilde brengen.
30.
Hetgeen door de raadsvrouw voor het overige aan argumenten is aangedragen, noopte het Hof mijns inziens niet tot een expliciete reactie. Of de anonieme automobilist een man van middelbare leeftijd was of een jonge man is op zich niet relevant.
31.
Het voorgaande leidt er toe dat het middel faalt.
32.
Het derde middel klaagt over de afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van de ‘anonieme getuige’. Bij appelschriftuur heeft de verdediging onder meer verzocht de ‘anonieme getuige’ op te roepen teneinde die te kunnen (doen) ondervragen.16. Ter zitting van 4 november 2008 heeft de raadsvrouw van verdachte het verzoek om de anonieme getuige te (doen) horen ‘in verband met de portieknummers’ herhaald. De advocaat-generaal heeft zich toen verzet tegen het horen van de anonieme getuige. Hij lichtte zijn bezwaar als volgt toe:
‘ Aangezien de personalia van deze persoon onbekend zijn, is het onmogelijk deze getuige te horen.’
Het Hof heeft vervolgens het verzoek afgewezen, omdat het van oordeel was dat het onaannemelijk was dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zou verschijnen.
33.
Het middel betoogt dat het Hof het verzoek tot het horen van de anonieme getuige niet — zonder nadere motivering — op deze grond had mogen afwijzen. Nu was gebleken dat de politie (lees: [verbalisant 9]) naderhand nog telefonisch contact heeft gehad met de anonieme getuige (in verband met de verwarring die kennelijk was ontstaan over het nummer/de nummers van de portiek waar de mannen uit de [A] volgens de anonieme automobilist naar binnen zouden zijn gerend), had het Hof moeten onderzoeken of er mogelijkheden waren de anonieme getuige op te roepen, aldus het middel.
34.
De gronden waarop het Hof kon weigeren de anonieme getuige te horen staan vermeld in (art. 418 lid 1 jo.) art. 288 Sv. Eén van die weigeringsgronden is de grond waarop het Hof zijn afwijzing heeft gebaseerd: dat onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Dat oordeel is mijns inziens, juist omdat het om een anonieme getuige ging, niet onbegrijpelijk. Het enkele feit dat uit het dossier kon blijken dat de verbalisanten op enig moment beschikten over een telefoonnummer van deze getuige, maakt dat niet anders. De raadsvrouw heeft op dat gegeven geen beroep gedaan, terwijl de advocaat-generaal had opgemerkt dat de personalia van de anonieme getuige onbekend waren. De raadsvrouw heeft evenmin een beroep gedaan op de aanvankelijk door de advocaat-generaal — in zijn brief van 11 september 200817. — gedane mededeling dat hij de anonieme getuige zou oproepen. In dit licht was het Hof niet gehouden nader te onderbouwen waarom het geen heil zag in de oproeping van de anonieme getuige. Ten overvloede merk ik op dat de — ter zitting van 22 januari 2009 — als getuigen gehoorde verbalisanten hebben bevestigd dat van de anonieme getuige geen personalia bekend zijn. Geen van de gehoorde verbalisanten weet wie de anonieme getuige is. [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij — toen hij werd aangesproken door de automobilist — geen telefoonnummer en geen kenteken heeft genoteerd. [verbalisant 9] heeft weliswaar verklaard later nog telefonisch contact te hebben gehad met de anonieme getuige, maar onduidelijk is gebleven hoe hij aan het telefoonnummer van de anonieme getuige is gekomen. Duidelijk is wél dat geen van de gehoorde verbalisanten over het telefoonnummer van de anonieme getuige beschikt noch over andere persoonsgegevens van de anonieme getuige.
35.
Het derde middel faalt ook.
36.
Het eerste en het vierde middel slagen. Het tweede en het derde middel falen en kunnen, als de Hoge Raad aan de bespreking ervan toekomt, worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
37.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
38.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑06‑2010
Ter terechtzitting van 22 januari 2009 heeft getuige [verbalisant 9] verklaard dat hij vermoedde dat de anonieme automobilist niet alleen verbalisant [verbalisant 1] heeft aangesproken, maar dat hij zich op enig moment ook tot de meldkamer had gewend en dat de meldkamer daarbij zijn telefoonnummer heeft genoteerd. Ik verwijs in dit verband voorts naar het in de vorige voetnoot vermelde proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 9], waarin staat: ‘Op maandag 11 juni 2007 omstreeks 11.00 uur heb ik telefonisch contact gehad met de anonieme getuige die zich op donderdag 07 juni 2007 telefonisch had gemeld bij de politie als getuige.’
Overigens ontbreekt de appelschriftuur in het dossier, maar uit een brief van de advocaat-generaal d.d. 11 september 2008 in reactie op de appelschriftuur, kan worden afgeleid dat bij appelschriftuur is verzocht (onder meer) de ‘anonieme getuige’ te horen. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 4 november 2008.
Zie het proces-verbaal van 4 november 2008 (slot).
Lid 2 ziet op het proces-verbaal van verhoor door de RC van een bedreigde of afgeschermde getuige. Daarvan is hier geen sprake.
HR 17 april 2001, LJN: AB1271, NJ 2002, 107 m.nt. Sch; HR 23 april 2002, LJN: AD9181; HR 14 maart 2006, LJN: AU9109, NJ 2006, 209 en HR 15 februari 2005, LJN: AS1884
Hoge Raad 5 november 1996, LJN: ZD0568, NJ 1997, 737
Zie o.m. HR 29 april 1997, LJN: ZD0698, NJ 1997, 666 m.nt. 't H.
HR 4 juni 2002, LJN: AE1195, NJ 2002, 416.
Men kan mijns inziens niet zeggen dat de identiteit van dader 1 is gebleken aangezien het Hof heeft bewezen dat de verdachte dader 1 was. Of dat bewijs wettig en overtuigend geleverd is, hangt immers juist af van de vraag of van het bedoelde bewijsmiddel gebruik mocht worden gemaakt. Daar komt bij dat deze redenering voor de mededader niet opgaat. Diens identiteit heeft het Hof in het midden gelaten.
HR 9 december 2008, LJN: BF2082 en HR 11 mei 1999, LJN: ZD1460, NJ 1999, 526.
Vgl. HR 15 februari 2005, LJN: AS1884
Ook staat niet vast dat de verdachten dat pand na de overval zijn binnengaan. Denkbaar is dat de verdachten al voordat de overval plaatsvond in het pand verbleven.
Ik heb al eerder opgemerkt dat de appelschriftuur niet in het dossier zit. In het dossier zit wél een brief van de advocaat-generaal d.d. 11 september 2008 waarin hij reageert op het in de appelschriftuur gedane verzoek met de mededeling dat hij de anonieme getuige zal oproepen.
Zie voetnoot 16.