De voetnoten heb ik weggelaten, evenals de fotoafbeeldingen waarop in de bewijsmiddelen 2, 3 en 4 te zien is hoe de verdachte bij een als figurant fungerende verbalisant voordoet op welke wijze hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Ik zal in de tekst tussen vierkante haakjes aangeven waar sprake is van een afbeelding.
HR, 20-06-2023, nr. 21/05326
ECLI:NL:HR:2023:943
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-2023
- Zaaknummer
21/05326
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:943, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑06‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:2543
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:467
ECLI:NL:PHR:2023:467, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:943
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑12‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0125
Uitspraak 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Moord op moeder, art. 289 Sr. Bewijsklacht voorbedachte raad. Nadat verdachte al eerder heeft nagedacht over mogelijkheid om zijn moeder om het leven te brengen, neemt hij uiteindelijk in de hal van het verzorgingshuis het besluit zijn moeder daadwerkelijk te doden, waarna hij haar vervolgens enkele minuten later in de auto op de parkeerplaats bij het verzorgingshuis wurgt met een in de auto aangetroffen tie-wrap. Voorbedachte raad? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2013:963 m.b.t. voorbedachte raad en motiveringsplicht rechter. Hof heeft vastgesteld dat verdachte al meerdere malen had nagedacht over mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van zijn moeder inhield, en daaruit afgeleid dat verdachte al eerder het plan had om haar van het leven te beroven. Hof heeft verder vastgesteld dat verdachte vervolgens in de hal van het verpleeghuis de uiteindelijke beslissing heeft genomen om zijn moeder van het leven te beroven. Verder heeft hof vastgesteld dat ook tussen dit besluit en de daadwerkelijke uitvoering daarvan in de auto op de parkeerplaats enige tijd is verstreken, mede omdat verdachte heeft getreuzeld zodat daarbij geen mensen in de buurt zouden zijn, en dat verdachte die tussentijd heeft gebruikt om verder na te denken over het moment en de manier waarop het volgens hem zou moeten gebeuren. Uiteindelijk heeft verdachte in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen d.m.v. een tie-wrap. Met deze vaststellingen heeft hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat ‘s hofs vaststellingen ook inhouden dat verdachte pas op het laatste moment heeft gekozen tussen de verschillende manieren waarop hij zijn voornemen zijn moeder te wurgen kon uitvoeren, is voor begrijpelijkheid van dit oordeel niet relevant. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05326
Datum 20 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2021, nummer 22-005085-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 1 wat betreft de voorbedachte raad ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 23 september 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een tie-wrap om de hals en de nek van die [slachtoffer] gedaan en die tie-wrap om die hals/nek strak getrokken en aangetrokken gehouden, waardoor de hals van die [slachtoffer] werd dichtgedrukt en waardoor die [slachtoffer] (enige tijd) geen adem kon halen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. Daarvan zijn in het bijzonder van belang:
“1. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 oktober 2019 verklaard - zakelijk weergegeven - (...):
De voorzitter deelt mee:
Op de camerabeelden van 23 september 2018 is te zien dat u omstreeks 16:28 uur met uw moeder het verpleeghuis verlaat en dat er nog andere personen bij u in de buurt lopen. (...) Bij de politie heeft u verklaard dat u op dat moment bent gaan treuzelen, omdat u wilde dat deze personen weg zouden gaan. Vervolgens zou u extra lang hebben gedaan over uw moeder in de auto helpen, onder andere door eerst uw jasje op de achterbank te leggen voordat u haar in de auto liet stappen. Daarna heeft u nog even gewacht voordat u haar hielp met haar autogordel. Bij het instappen in de auto zou u al een tie-wrap hebben zien liggen in het zijvak van de autodeur. U zei vervolgens tegen uw moeder dat haar autogordel niet goed zat. Toen zij vervolgens de andere kant op keek, zou u de tie-wrap hebben gepakt. Dit was een grote tie-wrap van 78 centimeter die al anderhalf jaar in uw auto zou liggen, zo verklaarde u. Deze tie-wrap had u destijds gevonden bij een bouwterrein. De politie heeft daar nader onderzoek naar gedaan en concludeert dat dat soort tie-wraps inderdaad in de bouw wordt gebruikt. Toen uw moeder keek met wat er met haar gordel aan de hand was, heeft u de tie-wrap over haar hoofd gedaan en de tie-wrap vervolgens stevig aangetrokken. Klopt dat?
De verdachte verklaart:
Ja.
(...)
De oudste rechter deelt aan de verdachte mee:
Uit uw verklaringen bij de politie blijkt dat u heeft nagedacht over hoe u uw moeder om het leven zou brengen, bijvoorbeeld met uw blote handen of met het suède sjaaltje dat uw moeder die dag droeg. Uiteindelijk is die tie-wrap in beeld gekomen. Het lijkt er daarom op dat u op 23 september 2018 gedurende de dag al momenten heeft gehad waarop u nadacht over de manier waarop u uw moeder om het leven ging brengen. Dat zou kunnen betekenen dat u er al langer mee bezig was.
De verdachte verklaart:
Er hebben veel scenario’s in mijn hoofd gezeten. Ik kon de confrontatie met mijn moeder aangaan en opbiechten dat ik haar geld had vergokt, het geld van iemand anders lenen of op een andere manier het geld proberen te verdienen. Die mogelijkheden heb ik tegen elkaar afgewogen en op een gegeven moment heb ik besloten om haar om het leven te brengen. Dan moest het gebeuren voordat we weg zouden rijden bij het verpleeghuis. Achteraf gezien was het beter geweest als ik gewoon tegen mijn moeder had opgebiecht dat ik haar geld had vergokt. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik verschillende scenario's in mijn hoofd had, maar nog geen beslissing had genomen. Dat klopt. U, oudste rechter, vraagt mij op welk moment ik precies de beslissing heb genomen om mijn moeder om het leven te brengen. Dat was in de hal van het verpleeghuis.
(...)
De verdachte verklaart op verdere vragen van de officier van justitie als volgt:
(...) U vraagt mij of ik het plan om mijn moeder om het leven te brengen al had op de heenweg naar het verpleeghuis. Nee. (...) Op het moment dat ik in de auto stapte, was ik van plan om mijn moeder met mijn blote handen of met haar sjaaltje om het leven te brengen. Toen ik de deur open deed, zag ik de tie-wrap liggen en toen dacht ik: “dat is ook een mogelijkheid”.
(...) U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik om 16:34 uur de parkeerplaats van het verpleeghuis heb verlaten. U zegt mij dat mij is voorgehouden dat te zien is dat ik om 16:40 uur de parkeerplaats heb verlaten. (...) Ik weet zeker dat ik er om 16:34 uur weg ben gereden. (...) U houdt mij voor dat het tijdsbestek tussen het moment dat ik met mijn moeder het verpleeghuis verliet en het moment waarop ik zeg te zijn weggereden, namelijk om 16:34 uur, erg kort is. Ja, dat is het ook, ik kan het ook niet helpen. Ik ben om 16:34 uur weggereden, zo zag ik op de klok in de auto. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat het tweeënhalve minuut heeft geduurd voordat mijn moeder is overleden en u vraagt mij hoe ik dat zo zeker weet, omdat de klok in de auto geen seconden aangeeft. Ik had een horloge om met een secondewijzer.
(...)
2. Een proces-verbaal van bevindingen verhoor [verdachte] , maandag 5 november 2018 d.d. 6 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 5 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
[Verbalisant:] Wat is er met je moeder gebeurd, [verdachte] .
[Antwoord:] Ik (...)
Ik heb mijn moeder gewurgd. (...)
[Verbalisant:] Hoe is dat gegaan?
[Antwoord:] Ik heb haar opgehaald bij tante [betrokkene 1] . De afspraak is met haar gemaakt de donderdag ervoor. Ik zou die zondag het pasje en het geld geven. Moeder is in mijn auto ingestapt. We zijn naar [betrokkene 2] toegereden. In het Kalverbos is [betrokkene 3] dood gegaan. Daar heb ik het over gehad op de heenweg, omdat ik mijn moeder zoveel mogelijk aan het praten wilde hebben. Om de doodeenvoudige reden, zolang je aan het praten bent, begin je niet over het geld. En dat is gelukt tot aan [A] . Ik ben bij [A] binnen geweest. En dan zit je met de terugweg. Ik heb mijn moeder de auto in geholpen en heb haar vast gezet. Ik heb gewacht tot de mensen die voor mij geparkeerd stonden weg waren. Toen zei ik tegen mijn moeder: "De autogordel zit niet goed vast." Die had ik vastgezet. Toen heb ik de tie-wrap om haar hoofd gedaan en aangetrokken.
(...)
[Verbalisant:] En waarom [verdachte] ?
[Antwoord:] Omdat ik wist dat mijn moeder op de terugweg over die veertig (40) duizend zou beginnen. Ik had het op de heenweg uitgesteld en op de terugweg zou ze erover beginnen.
(...)
[Verbalisant:] Wanneer bedacht jij hem om haar nek te doen? (...)
[Antwoord:] In de auto eigenlijk pas.
[Verbalisant:] Wanneer in de auto? (...)
[Antwoord:] Op dat moment eigenlijk. Ik bedoel, ik weet dat hij links naast me in de auto ligt. Mijn moeder had dat suède sjaaltje om, want eerst dacht ik nog aan dat suède sjaaltje.
(...)
[Verbalisant:] Maar dat zeg je dan wel, maar je zit naast haar. En dan ... Wat zeg je dan letterlijk?
[Antwoord:] Eerst heb ik zitten treuzelen, omdat die andere mensen weg moesten rijden. Vlak voor je zien ze toch wat er gebeurt. Dus terwijl ik daar mee bezig was, zag ik hen wegrijden. In tussentijd heeft mijn moeder haar portemonnee open gemaakt en “Hier heb je twintig (20) euro”. Want dat is de afspraak. Dat heb ik aangepakt en in het dashboard gelegd.
[Verbalisant:] En toen?
[Antwoord:] Portemonnee dicht. Die doet ze in haar tasje. Die mensen zijn toen weggereden. Dan heb je geen getuigen.
[Verbalisant:] Dus daar zat je op te wachten, totdat er geen getuigen waren.
[Antwoord:] Nadat die (het hof begrijpt: die auto) weggereden was, toen zei ik, volgens mij zit je gordel niet goed. Niet aan deze kant, waar ik haar vast gezet had, maar aan de andere kant. Toen draaide ze haar hoofd om. Toen pakte ik de tie-wrap, douwde hem er door heen, en sjoem (fon) gelijk erover heen en check (fon). Dat gaat echt in een seconde.
(...)
[Verbalisant:] Op welk moment dacht je wel of niet?
[Antwoord:] (...) Ik had mijn jas uitgedaan. Op de achterbank gegooid. Ik ging er zelf naast zitten. En dan is het van... nu... want ik kan moeilijk zeggen, als ik drie straten verderop zit... ja sorry ma... we gaan nu even stoppen want.... Op dat moment dacht ik “het moet maar gebeuren”. Ik moest natuurlijk tijd rekken om te wachten tot die mensen het parkeervak uit waren.
[Verbalisant:] Hoe lang duurde dat?
[Antwoord:] Ja, heel kort maar. Die mensen lopen in de hal al voor me, ik dacht: “wegwezen”.
[Verbalisant:] Dat dacht je toen al?
[Antwoord:] Ja, toen moest ik mijn moeder nog in de wagen helpen ... en toen ik in de wagen zat, toen dacht ik: “nu”.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] dd. 8 november 2018 met bijlagen d.d. 14 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 8 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
[Verbalisant:] Want je had je moeder ook gesproken toch, die donderdag?
[Antwoord:] Die bel ik meestal rond een uur of 7. (...)
[Verbalisant:] Wat heb je met de moeder besproken?
[Antwoord:] Ze begon over het feit dat ze die 40.000 terug wilde hebben. Ze zegt: “Ik heb een afschrift binnengekregen en daar staan er al zoveel op, ik wil dat je stopt!”. Ik zeg: “Ma, dan maak ik er eerst een rond bedrag van en dan geef ik het je zondag terug”.
(...)
[Verbalisant:] Hoe weet jij dat zo goed, [verdachte] ?
[Antwoord:] Omdat ze dat tegen mij zei. Ze zei: “Ik wil dat je stopt!”. “Ma, er staat nog teveel op, ik wil nog meer opnemen tot je onder de 20.000 komt.” “Nee,” zegt ze, “ik wil dat je stopt”. Ja, en toen zat ik met een probleem.
(...)
[Verbalisant:] Jij hebt dan een gesprek gehad met je moeder en je weet dat die 40.000 terug moeten.
[Antwoord:] En die heb ik niet.
(...)
En dan zit je ineens met dat tijdsbestek tot zondag. Waarvan de zondag ook afvalt.
[Verbalisant:] Wat ging er door je hoofd die zaterdag?
[Antwoord:] Dat ik het niet ging redden...
(...)
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen d.d. 18 december 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 14 december 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wat zou je met dat geld doen?
A: Ik zou 40.000 aan mijn moeder geven.
V: Wat is daarmee gebeurd?
A: Dat is opgegaan aan het casino.
(...)
V: Dan denk je nu moet het gebeuren. Je treuzelt dan bij het weggaan. Je wilt geen pottenkijkers.
A: Ja. Je ziet die mensen nog voor je dus. Dus ik heb gewacht tot die mensen wegreden.
(...)
V: Nou ja, misschien niet hoe je het zou gaan doen, maar je wist, ik heb een probleem.
A: Nee...ja, vanaf donderdag had ik wel een probleem.
(...)
V: Hoe lang ben jij daar geweest in [A] ?
A: Tussen twee en half vijf
V: Hoe laat ging je naar buiten?
A: Ja, uhhh 16:28.
V: Om 16:28 uur loop jij naar buiten?
A: Ja, en om 16:34 ben ik weggereden.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 september 2019 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wanneer bedenk je dan: "Ik ga het doen?" Op welk moment heb je dat bedacht?
A: (stilte)
Op het moment dat ik zo'n beetje naar buiten liep. Nadat ik [betrokkene 2] naar zijn kamer had gebracht. Zo in de auto gaat ze erover beginnen.
V: Dus je brengt [betrokkene 2] naar zijn kamer, dan loop je bij [betrokkene 2] weg, wat denk je dan?
A: Ik heb mijn moeder opgepakt, ze zat in de hal.
V: Wat dacht je toen? Toen je naar je moeder liep?
A: (...) Als ik iets ga doen, dan moet het gebeuren voordat ik ga rijden. Als je aan het rijden bent, kun je niks meer doen.
(...)
V: Wat doe je dan verder nog?
A: Treuzelen omdat er mensen om je heen lopen. Ik heb mijn jas op de achterbank gegooid.
V: Waarom?
A: Ook als vertraging zijnde. Treuzelen en zorgen dat die auto wegrijdt. Daar zat ik op te wachten.
V: Hoe lang duurde dat?
A: Een minuut misschien, anderhalf weet ik niet. Je zit met je moeder te praten en ik zie dat ze wegrijden.
V: Ze geeft je nog geld?
A: Ze geeft me eerst nog geld ja.
V: Dan geeft ze jou € 20 en dat pak je aan. Wat gaat er dan in je om?
A: Nu of nooit.
V: Nu of nooit? En dan...?
A: Nu.
(...)
V: Er gaan dan meerdere opties door je hoofd. Je denkt een soort van na, welke opties zijn er? Ik kan nog ruzie met haar maken.
A: Had gekund.
V: En ik kan het erover hebben? Ik kan nog een smoesje verzinnen of ik ga haar dood maken, hier en nu.
A: Ja.
V: Hoe komt het dan dat je voor het laatste kiest en niet voor het eerste?
A: Weet ik niet. Je neemt op dat moment een beslissing.
V: Dan neem je weloverwogen een beslissing?
A: Ja! Niet DE oplossing. Maar goed...
(stilte)
V: Je hebt even de tijd hè? Want eerder verklaar je ook... "Dat je het idee voor het doden van de moeder bij je opkwam toen je [betrokkene 2] van het restaurant naar zijn kamer bracht en je moeder op je wachtte in de gang"
A: Ik heb gezegd tegen je, op de terugweg toen ik met mijn moeder in de hal was.
(...)
V: Op het moment dat je [betrokkene 2] weg ging brengen?
A: Nee, nadat ik hem weggebracht heb, dat ze opstaat en aan mijn arm meegaat. Toen dacht ik van: "Het is of nu... Onderweg gaat het niet met mijn handen aan het stuur."
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Moord
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat indien het hof uitgaat van de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, geen sprake is geweest van voorbedachten rade, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechtbank heeft afgelegd, redengevend. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers meerdere malen nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield. In de hal van het verpleeghuis heeft hij de beslissing genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft erover nagedacht om dit met zijn handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] die dag droeg. Ook heeft hij op dat moment de keuze gemaakt om [slachtoffer] op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Uiteindelijk heeft hij in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen door middel van een tie-wrap. Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Tussen het in de hal genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering in de auto is immers enige tijd verstreken. Deze tijd heeft hij echter niet gebruikt voor herbezinning, maar heeft hij gebruikt om na te denken over de manier waarop het moest gebeuren. De verdachte heeft expres getreuzeld zodat er geen mensen meer in de buurt zouden zijn wanneer hij de daad zou verrichten. Ook in de auto heeft hij nog gewacht tot de laatste personen op de parkeerplaats uit het zicht waren. Voorts wist de verdachte dat het gebruiken van een tie-wrap onomkeerbaar zou zijn.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is doelgericht en planmatig geweest. Dit wordt bovendien versterkt door de gedragingen die de verdachte na de verwurging heeft verricht, meer in het bijzonder dat de verdachte het wilde laten lijken op een vermissing en de familieleden van [slachtoffer] aldus heeft voorgelogen. Uitgaande van de feitelijke toedracht zoals reeds vastgesteld, is naar het oordeel van het hof niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘met voorbedachten rade’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.4
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte al meerdere malen had nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield, en daaruit afgeleid dat de verdachte al eerder het plan had om haar van het leven te beroven. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte vervolgens in de hal van het verpleeghuis de uiteindelijke beslissing heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verder heeft het hof vastgesteld dat ook tussen dit besluit en de daadwerkelijke uitvoering daarvan in de auto op de parkeerplaats enige tijd is verstreken, mede omdat de verdachte heeft getreuzeld zodat daarbij geen mensen in de buurt zouden zijn, en dat de verdachte die tussentijd heeft gebruikt om verder na te denken over het moment en de manier waarop het volgens hem zou moeten gebeuren. Uiteindelijk heeft de verdachte in zijn auto de keuze gemaakt om [slachtoffer] te wurgen met behulp van een tie-wrap.Met deze vaststellingen heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat de vaststellingen van het hof ook inhouden dat de verdachte pas op het laatste moment heeft gekozen tussen de verschillende manieren waarop hij zijn voornemen [slachtoffer] te wurgen kon uitvoeren, is voor de begrijpelijkheid van dit oordeel niet relevant.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en twee maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2023.
Conclusie 09‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Moord op moeder (art. 289 Sr). Het eerste middel klaagt allereerst dat ’s hofs verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, op onjuiste gronden berust dan wel niet voldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Voorts klaagt het middel dat “de bewezenverklaarde voorbedachten rade en het verwurgen middels een tie-wrap niet uit de bewijsmiddelen [kunnen] volgen”. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Het eerste middel faalt volgens de A-G. Het tweede middel slaagt zijns inziens. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05326
Zitting 9 mei 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
De verdachte is bij arrest van 20 december 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. "moord" en 2. “een lijk begraven en wegvoeren met het oogmerk om het feit van het overlijden te verhelen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren en twee maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft het hof een personenauto verbeurdverklaard en de vorderingen van de benadeelde partijen deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
- 2.
Namens de verdachte heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
II. Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
3. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 23 september 2018 te ‘s- Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een tie-wrap om de hals en de nek van die [slachtoffer] gedaan en die tie-wrap om die hals/nek strak getrokken en aangetrokken gehouden, waardoor de hals van die [slachtoffer] werd dichtgedrukt en waardoor die [slachtoffer] (enige tijd) geen adem kon halen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 23 september 2018 tot en met 24 september 2018 te ’s-Gravenhave en/of [plaats] en/of Oud-Bijerland en/of Heinenoord, gemeente Binnenmaas, het lijk van [slachtoffer] heeft begraven en weggevoerd met het oogmerk het feit van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door
- het lichaam van die [slachtoffer] in een auto mee te nemen en
- vervolgens het lichaam van die [slachtoffer] naar een bos in Heinenoord te brengen en
- vervolgens het lichaam van die [slachtoffer] in dat bos te begraven.”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:1.
“1. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 oktober 2019 verklaard – zakelijk weergegeven – […]:
De voorzitter deelt mee:
Op de camerabeelden van 23 september 2018 is te zien dat u omstreeks 16:28 uur met uw moeder het verpleeghuis verlaat en dat er nog andere personen bij u in de buurt lopen. (...) Bij de politie heeft u verklaard dat u op dat moment bent gaan treuzelen, omdat u wilde dat deze personen weg zouden gaan. Vervolgens zou u extra lang hebben gedaan over uw moeder in de auto helpen, onder andere door eerst uw jasje op de achterbank te leggen voordat u haar in de auto liet stappen. Daarna heeft u nog even gewacht voordat u haar hielp met haar autogordel. Bij het instappen in de auto zou u al een tie-wrap hebben zien liggen in het zijvak van de autodeur. U zei vervolgens tegen uw moeder dat haar autogordel niet goed zat. Toen zij vervolgens de andere kant op keek, zou u de tie-wrap hebben gepakt. Dit was een grote tie-wrap van 78 centimeter die al anderhalf jaar in uw auto zou liggen, zo verklaarde u. Deze tie-wrap had u destijds gevonden bij een bouwterrein. De politie heeft daar nader onderzoek naar gedaan en concludeert dat dat soort tie-wraps inderdaad in de bouw wordt gebruikt. Toen uw moeder keek met wat er met haar gordel aan de hand was, heeft u de tie-wrap over haar hoofd gedaan en de tie-wrap vervolgens stevig aangetrokken. Klopt dat?
De verdachte verklaart:
Ja.
(...)
De voorzitter deelt mee:
U heeft uw moeder vervolgens onder het dashboard geduwd en het plaid over het haar heen gelegd.
De verdachte verklaart:
Dat klopt.
De voorzitter deelt mee:
De politie heeft camerabeelden bekeken van de route die u met de auto heeft afgelegd, nadat u bent weggereden van het parkeerterrein van het verpleeghuis. Daarop hebben de verbalisanten gezien dat er niemand op de bijrijdersstoel van uw auto zit. Wel is te zien dat er iets ligt bij het gedeelte waar zich normaal gesproken de benen van de bijrijder bevinden. Heeft u uw moeder om het leven gebracht op het parkeerterrein van het verpleeghuis?
De verdachte verklaart:
Ja. Ik ben daarna mijn gebruikelijke route naar haar woning gaan rijden en ik ben daar in de buurt even gestopt, tussen twee bomen.
(…)
De voorzitter deelt mee:
U heeft verklaard dat u bij de Chinees vijf kwartier heeft moeten wachten op uw bestelling en daarna bent u naar uw woning gereden. Uw moeder lag op dat moment nog steeds in uw auto en u vroeg zich af wat u met haar lichaam moest doen. U heeft toen een stuk loempia gegeten, twee biertjes gedronken en u bedacht zich toen dat u haar in Heinenoord kon begraven, omdat dat een beschermd natuurgebied is. U heeft toen een schep en een lantaarn gepakt, deze in de auto gelegd en u bent vervolgens naar het bos in Heinenoord gereden. Ik hoor u zeggen dat dat klopt. U heeft daar langere tijd staan wachten, minstens een uur, omdat er nog mensen rondliepen. In dat uur heeft u de tie-wrap van uw moeders hals gehaald en deze weggegooid.
De verdachte verklaart:
(...) U, voorzitter, vraagt mij hoe ik de tie-wrap los heb gekregen, omdat dit meestal niet zo makkelijk gaat. De tie-wrap was lam; over een gedeelte van 10 centimeter zat geen vertanding meer. Als je dan een ruk geeft laat de tie-wrap los. (...) U, voorzitter, vraagt mij of de tie-wrap dan niet blijft steken op de gedeelten die wel voorzien zijn van vertanding. Nee. (...)
De voorzitter deelt mee:
Vervolgens zou u – toen de mensen weg waren – een piek in het bos hebben gezocht waar u uw moeder kon begraven. U vond toen een natuurlijke kuil onder een omgevallen boom en die bent u toen verder uit gaan graven. (...) U bent met het uitgraven van de kuil en het verslepen van het lichaam van uw moeder zo'n 4,5 uur bezig geweest. Uit het dossier blijkt wat er tijdens het verslepen met haar kleding is gebeurd. Zo is zij onder meer haar schoenen verloren. Omstreeks 06:00 uur zou u haar uiteindelijk hebben begraven en de schep hebben weggegooid.
De verdachte verklaart:
Dat klopt. In de Oude Maas.
(…)
De voorzitter deelt mee:
(...) Met betrekking tot die zes minuten heeft u verklaard dat u het parkeerterrein om 16:34 heeft verlaten en dat uw moeder op dat moment al overleden was. (...)
Vervolgens deelt de voorzitter aan de verdachte het volgende mee:
(...) Als het tijdstip van 16:30 uur niet juist zou zijn, is wellicht uw verklaring van wat er op het parkeerterrein is gebeurd niet juist. U blijft er echter bij dat zij op dat moment echt overleden was?
De verdachte verklaart:
Ja. Na een halve minuut begint het lichaam het op te geven en na twee minuten is het gedaan. Ik heb de tie-wrap aangehouden getrokken. Mijn moeder liet haar handen vallen en haar lichaam werd slap. Ik heb haar toen vanaf mijn schoot teruggelegd op de bijrijdersstoel en ik zag dat mijn broek, waar haar hoofd had gelegen, onder het slijm en bloed zat. Het bloed kwam uit haar mond, neus en ogen. Ze had ook bloeduitstulpingen in haar ogen.
(…)
De oudste rechter deelt aan de verdachte mee:
Uit uw verklaringen bij de politie blijkt dat u heeft nagedacht over hoe u uw moeder om het leven zou brengen, bijvoorbeeld met uw blote handen of met het suède sjaaltje dat uw moeder die dag droeg. Uiteindelijk is die tie-wrap in beeld gekomen. Het lijkt er daarom op dat u op 23 september 2018 gedurende de dag al momenten heeft gehad waarop u nadacht over de manier waarop u uw moeder om het leven ging brengen. Dat zou kunnen betekenen dat u er al langer mee bezig was.
De verdachte verklaart:
Er hebben veel scenario's in mijn hoofd gezeten. Ik kon de confrontatie met mijn moeder aangaan en opbiechten dat ik haar geld had vergokt, het geld van iemand anders lenen of op een andere manier het geld proberen te verdienen. Die mogelijkheden heb ik tegen elkaar afgewogen en op een gegeven moment heb ik besloten om haar om het leven te brengen. Dan moest het gebeuren voordat we weg zouden rijden bij het verpleeghuis. Achteraf gezien was het beter geweest als ik gewoon tegen mijn moeder had opgebiecht dat ik haar geld had vergokt. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik verschillende scenario's in mijn hoofd had, maar nog geen beslissing had genomen. Dat klopt. U, oudste rechter, vraagt mij op welk moment ik precies de beslissing heb genomen om mijn moeder om het leven te brengen. Dat was in de hal van het verpleeghuis.
(…)
De verdachte verklaart op verdere vragen van de officier van justitie als volgt:
(...) U vraagt mij of ik het plan om mijn moeder om het leven te brengen al had op de heenweg naar het verpleeghuis. Nee. (...) Op het moment dat ik in de auto stapte, was ik van plan om mijn moeder met mijn blote handen of met haar sjaaltje om het leven te brengen. Toen ik de deur open deed, zag ik de tie-wrap liggen en toen dacht ik: "dat is ook een mogelijkheid".
(...) U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik om 16:34 uur de parkeerplaats van het verpleeghuis heb verlaten. U zegt mij dat mij is voorgehouden dat te zien is dat ik om 16:40 uur de parkeerplaats heb verlaten. (...) Ik weet zeker dat ik er om 16:34 uur weg ben gereden. (...) U houdt mij voor dat het tijdsbestek tussen het moment dat ik met mijn moeder het verpleeghuis verliet en het moment waarop ik zeg te zijn weggereden, namelijk om 16:34 uur, erg kort is. Ja, dat is het ook, ik kan het ook niet helpen. Ik ben om 16:34 uur weggereden, zo zag ik op de klok in de auto. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat het tweeënhalve minuut heeft geduurd voordat mijn moeder is overleden en u vraagt mij hoe ik dat zo zeker weet, omdat de klok in de auto geen seconden aangeeft. Ik had een horloge om met een secondewijzer.
U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat de tie-wrap gebruikt en deels lam was en dat u zich heeft afgevraagd hoe ik de tie-wrap los heb gekregen van mijn moeders hals. U vraagt mij of het ook een hersluitbare tie-wrap geweest zou kunnen zijn. Nee. Het was een gebruikte tie-wrap. Dat houdt in dat de vertanding was versleten.
(…)
De verdachte verklaart:
(...) Toen ik mijn moeder aan het verwurgen was, had ik pas door dat er een stuk van de tie-wrap lam was. Daarom heb ik hem ook aangetrokken gehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen verhoor [verdachte] , maandag 5 november 2018 d.d. 6 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]:
als de op 5 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Wat is er met je moeder gebeurd, [verdachte] .
Ik
Lange stilte
Ik heb mijn moeder gewurgd. (...)
Hoe is dat gegaan?
Ik heb haar opgehaald bij tante [betrokkene 1] . De afspraak is met haar gemaakt de donderdag ervoor. Ik zou die zondag het pasje en het geld geven. Moeder is in mijn auto ingestapt. We zijn naar [betrokkene 2] toegereden. In het Kalverbos is [betrokkene 3] dood gegaan. Daar heb ik het over gehad op de heenweg, omdat ik mijn moeder zoveel mogelijk aan het praten wilde hebben. Om de doodeenvoudige reden, zolang je aan het praten bent, begin je niet over het geld. En dat is gelukt tot aan [A] . Ik ben bij [A] binnen geweest. En dan zit je met de terugweg. Ik heb mijn moeder de auto in geholpen en heb haar vast gezet. Ik heb gewacht tot de mensen die voor mij geparkeerd stonden weg waren. Toen zei ik tegen mijn moeder: "De autogordel zit niet goed vast." Die had ik vastgezet. Toen heb ik de tie-wrap om haar hoofd gedaan en aangetrokken.
Hoe doe je dat precies? Met die tie-wrap?
Om haar hoofd en aantrekken.
[afbeelding]
Doe eens voor dan bij mij?
Verhoorder zit rechts naast de verdachte.
Toen ik haar erop wees dat hij niet goed zat, heb ik hem gepakt. (...)
Verdachte doet de bewegingen voor bij de verhoorder. De verdachte houdt met de rechterhand de ingebeelde tie-wrap vast en met zijn linkerhand maakt hij een snelle harde beweging alsof hij de ingebeelde tie-wrap strak trekt.
Ik had de gordel vast gedaan. Ik zei tegen haar: "Volgens mij zit je gordel aan de andere kant niet goed”. En toen keek ze die kant op. En toen heb ik hem over haar hoofd heen geslagen en aangetrokken.
[afbeelding]
Ging die over haar hoofd?
Ja makkelijk. Het is een bouw tie-wrap. (...)
Hoe doe je hem om haar hoofd?
Op het moment dat ik zei dat ze niet goed zat, drukte ik hem erdoorheen en deed het over haar heen. Op het moment dat je hem er doorheen haalt, is het een lus en als je hem dan aantrekt, houd je zo een stuk over en kun je genoeg kracht zetten.
De verdachte wijst ongeveer 20 centimeter aan.
En toen [verdachte] ?
Ze heeft zich niet eens verweerd. Mijn moeder is heel zwak natuurlijk. (...) Dus ik heb hem aangetrokken en ik heb haar naar mij toegetrokken en goed spanning erop gezet. Ze kwam met haar hoofd op mijn schoot.
[afbeelding]
De verdachte doet het voor bij de verhoorder hoe het precies ging. Het is te zien dat [verdachte] [slachtoffer] met haar hoofd op zijn schoot neerlegde en dat [slachtoffer] met haar gezicht in de richting van de bijrijderskant lag.
Ze is met haar hoofd op mijn schoot overleden. Het heeft nog geen halve minuut geduurd. Je voelt dat het lichaam opgeeft. Dan is men nog niet dood.
(...)
En waarom [verdachte] ?
Omdat ik wist dat mijn moeder op de terugweg over die veertig (40) duizend zou beginnen. Ik had het op de heenweg uitgesteld en op de terugweg zou ze erover beginnen.
(…)
En toen, hoe lag ze toen?
De verdachte doet de bewegingen voor bij de verhoorder. Ik heb haar afgeduwd, gelijk naar beneden. Plaid eronder vandaan getrokken en over haar heen gegooid. Ze schoof al half onder het dashboard en ik heb de plaid over haar heen getrokken.
[afbeelding]
(...) Ik ben vervolgens rustig naar huis gereden. Rustig de exacte route teruggereden.
Waarom?
Omdat ik de route moest afleggen, omdat ik wist dat het gecontroleerd zou worden. Je rijdt dezelfde route terug.
Welke?
De route naar [b-straat] . Dezelfde route die wij ook hebben gereden. Het verschil is dat ik via de Ruys de Beerenbrouckstraat reed.
(…)
Ik ben gestopt op het [b-straat] . (...) Dat beeld met die plaid? Daar lag ze dus onder, mijn moeder. Ik heb naast de waterkant, onder de plaid door gevoeld. Voor haar tasje.
Wat heb je er mee gedaan?
Haar mobiel eruit gehaald. De batterij eruit gehaald.
Waarom?
Omdat op dat moment het signaal verdwijnt. Vanaf dat moment is ze dan dus weg. Dat was dan de laatste plek waar ze uitgepeild zou zijn. Dus als jullie haar telefoon zouden uitpeilen, dan zou dat als laatste het [b-straat] zijn.
(…)
We gaan erg snel, je hebt de batterij eruit gehaald. Wat heb je daarmee gedaan?
Die telefoon heb ik naast me gehouden. Ik ben de Molslaan afgereden, winkelcentrum, achter de Jumbo. Daar ben ik gestopt. De telefoon heb ik in de openbare vuilnisbak weggegooid.
(…)
En dan?
Vervolgens naar de Chinees geweest.
(…)
Vervolgens ben ik naar huis gereden.
(...)
Wat gaat er dan door je hoofd?
Er ligt een lijk in je auto en je moet er vanaf. Dus biertje genomen en besloten haar te begraven. Schep gepakt, zaklantaarn meegenomen.
Hoe laat was dat?
Ik was om zeven (7) uur thuis. Ik denk half acht (8) kwart voor acht (8). (...) Ik heb thuis na zitten denken, waar ga ik haar begraven. (...) En toen ben ik op het idee gekomen, laat ik naar de Blaaksedijk gaan. Dat is een onderdeel van Heinenoord. Dat is beschermd natuurgebied. Waar de eerste tien (10) tot vijftien (15) jaar sowieso niet gegraven zou worden.
(…)
Ik ben in de auto gestapt en ben gaan rijden naar Blaaksedijk, dat is Heinenoord.
Hoe laat?
Ik denk al bij twaalven.
Welke plaats?
Naar het monument.
En ik ben er in gereden. Ik heb de passagierskant opengedaan en mijn moeder onder de deken uitgetrokken. Ik heb haar over de drempel heengetrokken. Ik heb haar een (1) meter anderhalf (1.5) twee (2) meter het bos ingetrokken.
(...) Op een gegeven heb ik een grote boom gevonden, die omgewaaid was. En doordat deze omgewaaid was en het hele wortelstelsel meetrekt, krijg je een kuil. Die kuil heb ik verder uitgegraven, mijn moeder daar naar toe gesleept. Dat heeft totaal vier en een half (4,5) uur geduurd. (...)
Hoe heb je haar nog meer vastgepakt?
Ik heb haar handen vastgepakt. Door het slepen is haar broek naar beneden gegaan. Toen ik bij de boom kwam, was deze al uit. De slip hing tot haar knieën. Door het vastpakken glipte ze steeds verder weg. Dat boven zooitje kwam ook op een gegeven moment... Rechtop zetten net als een clown, vastpakken en weer trekken. Uiteindelijk is dat gelukt. Op het moment dat ik mijn moeder in het gat, graf gooide, gelegd heb, geschoven, was ze meer uitgekleed als aangekleed.
(…)
Uiteindelijk heb ik haar zover begraven dat ze niet zichtbaar was. Ik heb er takken opgegooid. Ik ben weggegaan. Ik dacht: ik ga hier weg. Ik was naar de klote en gesloopt. Ik dacht, ik ga morgen terug, want dan wordt ze nog niet vermist.
(…)
Wanneer bedacht jij hem om haar nek te doen?
Verdachte is lang stil.
In de auto eigenlijk pas.
Wanneer in de auto?
Verdachte is lang stil.
Op dat moment eigenlijk. Ik bedoel, ik weet dat hij links naast me in de auto ligt. Mijn moeder had dat suède sjaaltje om, want eerst dacht ik nog aan dat suède sjaaltje.
En toen?
In eerste instantie dacht ik dat. Ik stapte in de auto en zag die tie-wrap liggen.
(…)
Maar [verdachte] , je weet hoe een tie-wrap werkt?
Ja, je haalt hem door het lusje en dan krijg je die vertanding.
Hoe krijg je hem los?
Een tie-wrap krijg je nooit meer los.
Dus je wist dat je hem aantrok, dat deze niet meer los ging.
Ja.
Met welk doel deed je hem om de nek van je moeder?
Waarom doe je dat, niet als halsband. Om een definitief einde aan iemands leven te maken.
Van wie?
Van mijn moeder.
(…)
Maar dat zeg je dan wel, maar je zit naast haar. En dan ... Wat zeg je dan letterlijk?
Eerst heb ik zitten treuzelen, omdat die andere mensen weg moesten rijden. Vlak voor je zien ze toch wat er gebeurt. Dus terwijl ik daar mee bezig was, zag ik hen wegrijden. In tussentijd heeft mijn moeder haar portemonnee open gemaakt en "Hier heb je twintig (20) euro". Want dat is de afspraak. Dat heb ik aangepakt en in het dashboard gelegd.
En toen?
Portemonnee dicht. Die doet ze in haar tasje. Die mensen zijn toen weggereden. Dan heb je geen getuigen.
Dus daar zat je op te wachten, totdat er geen getuigen waren.
Nadat die (het hof begrijpt: die auto) weggereden was, toen zei ik, volgens mij zit je gordel niet goed. Niet aan deze kant, waar ik haar vast gezet had, maar aan de andere kant. Toen draaide ze haar hoofd om. Toen pakte ik de tie-wrap, douwde hem er door heen, en sjoem (fon) gelijk erover heen en check (fon). Dat gaat echt in een seconde.
(…)
Ik heb [betrokkene 2] in zijn rolstoel naar zijn kamer gebracht, zij wachtte in de hal. Ik heb [betrokkene 2] weggebracht.
(…)
Op welk moment dacht dat je wel of niet?
(...) Ik had mijn jas uitgedaan. Op de achterbank gegooid. Ik ging er zelf naast zitten. En dan is het van... nu... want ik kan moeilijk zeggen, als ik drie straten verderop zit... ja sorry ma... we gaan nu even stoppen want.... Op dat moment dacht ik "het moet maar gebeuren". Ik moest natuurlijk tijd rekken om te wachten tot die mensen het parkeervak uit waren.
Hoe lang duurde dat?
Ja, heel kort maar. Die mensen lopen in de hal al voor me, ik dacht: "wegwezen".
Dat dacht je het toen al?
Ja, toen moest ik mijn moeder nog in de wagen helpen ... en toen ik in de wagen zat, toen dacht ik: "nu" .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] dd. 8 november 2018 met bijlagen d.d. 14 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team
Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven – […]:
als de op 8 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
Want je had je moeder ook gesproken toch, die donderdag?
Die bel ik meestal rond een uur of 7. (...)
Wat heb je met de moeder besproken?
Ze begon over het feit dat ze die 40.000 terug wilde hebben. Ze zegt: "Ik heb een afschrift binnengekregen en daar staan er al zoveel op, ik wil dat je stopt!". Ik zeg: "Ma, dan maak ik er eerst een rond bedrag van en dan geef ik het je zondag terug”.
(…)
Hoe weet jij dat zo goed, [verdachte] ?
Omdat ze dat tegen mij zei. Ze zei: "Ik wil dat je stopt!". "Ma, er staat nog teveel op, ik wil nog meer opnemen tot je onder de 20.000 komt." "Nee," zegt ze, "ik wil dat je stopt". Ja, en toen zat ik met een probleem.
(…)
Jij hebt dan een gesprek gehad met je moeder en je weet dat die 40.000 terug moeten. En die heb ik niet.
(…)
En dan zit je ineens met dat tijdsbestek tot zondag. Waarvan de zondag ook afvalt.
Wat ging er door je hoofd die zaterdag?
Dat ik het niet ging redden...
(…)
Ben je ergens anders gestopt om je moeder te doden?
Nee. Mijn moeder was hartstikke dood. Mijn moeder was binnen 2,5 minuut hartstikke dood.
Een halve minuut heeft ze op mijn schoot gelegen, zwaar aangetrokken en dan voel je dat het leven eruit is, dat het stopt. Ik heb haar nog wel op mijn schoot gehad, aangetrokken gehouden, ik dacht misschien is ze in een bewusteloze toestand, in een coma geraakt en tegelijkertijd moet ik natuurlijk ook in de gaten houden of ik door niets of niemand gezien word en toen zag ik haar hand wegglijden, echt zo "wop” (fon), dat valt echt, echt weg zo. Toen dacht ik nou is het over.
Waar is die hand dan?
Die hand lag op haar knie, en die viel er zo af. Net als een spastisch kindje, zo, zo, zo’n handje. En toen heb ik haar van mijn schoot geschoven, weggedrukt en die deken er verder overheen getrokken.
[afbeelding]
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen d.d. 18 december 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als de op 14 december 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wat zou je met dat geld doen?
A: Ik zou 40.000 aan mijn moeder geven.
V: Wat is daarmee gebeurt?
A: Dat is opgegaan aan het casino.
(…)
V: Dan denk je nu moet het gebeuren. Je treuzelt dan bij het weggaan. Je wilt geen pottenkijkers.
A: Ja. Je ziet die mensen nog voor je dus. Dus ik heb gewacht tot die mensen wegreden.
V: Als hij nou hier ligt, pak hem dan eens en zonder te kijken in elkaar doen? Doe even voor hoe je dat hebt gedaan? Snel, snel, je moeder zit je naast je ... snel, snel. Je zit te kijken hè. Snel, je moeder die dood moet zit naast je, dadelijk kijkt ze.
[afbeelding]
A: Ja, ik pakte hem hiervandaan en ik druk hem gelijk, en dan zit ie.
V: En dan?
A: Trekt de tie-wrap aan, waarbij een ’’ritsend” geluid te horen is.
0: Verdachte trekt de tie-wrap vast om een stapeltje plasticbekers in plastic verpakt.
(…)
V: Nou ja, misschien niet hoe je het zou gaan doen, maar je wist, ik heb een probleem. A: Nee...ja, vanaf donderdag had ik wel een probleem.
(...)
V: Dus wat ik jou hoor zeggen, met mijn blote handen had ik nog los kunnen laten en met de tie-wrap, weet ik zeker, is het onomkeerbaar.
A: Ja.
(…)
V: Hoe lang ben jij daar geweest in [A] ?
A: Tussen twee en half vijf
V: Hoe laat ging je naar buiten?
A: Ja, uhhh 16:28.
V: Om 16:28 uur loop jij naar buiten?
A: Ja, en om 16:34 ben ik weggereden.
(…)
V: Dat staat vast op film. (De bewegende beelden worden getoond van het verpleegtehuis, [A])
A: Ja, ik weet dat al, die heb ik al gezien, (kijken naar de beelden) Ja, ik loop naar de auto toe, ik help haar nog met instappen. Ik probeer het allemaal natuurlijk nog zo lang mogelijk te rekken want ik wil natuurlijk geen mensen om mij heen.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 september 2019 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wanneer bedenk je dan: "Ik ga het doen?" Op welk moment heb je dat bedacht?
A: (stilte)
Op het moment dat ik zo'n beetje naar buiten liep. Nadat ik [betrokkene 2] naar zijn kamer had gebracht. Zo in de auto gaat ze erover beginnen.
V: Dus je brengt [betrokkene 2] naar zijn kamer, dan loop je bij [betrokkene 2] weg, wat denk je dan?
A: Ik heb mijn moeder opgepakt, ze zat in de hal.
V: Wat dacht je toen? Toen je naar je moeder liep?
A: (...) Als ik iets ga doen, dan moet het gebeuren voordat ik ga rijden. Als je aan het rijden bent, kun je niks meer doen.
(…)
V: Wat doe je dan verder nog?
A: Treuzelen omdat er mensen om je heen lopen. Ik heb mijn jas op de achterbank gegooid.
V: Waarom?
A: Ook als vertraging zijnde. Treuzelen en zorgen dat die auto wegrijdt. Daar zat ik op te wachten.
V: Hoe lang duurde dat?
A: Een minuut misschien, anderhalf weet ik niet. Je zit met je moeder te praten en ik zie dat ze wegrijden.
V: Ze geeft je nog geld?
A: Ze geeft me eerst nog geld ja.
V: Dan geeft ze jou € 20 en dat pak je aan. Wat gaat er dan in je om?
A: Nu of nooit.
V: Nu of nooit? En dan...?
A: Nu.
(…)
V: Er gaan dan meerdere opties door je hoofd. Je denkt een soort van na, welke opties zijn er? Ik kan nog ruzie met haar maken.
A: Had gekund.
V: En ik kan het erover hebben? Ik kan nog een smoesje verzinnen of ik ga haar dood maken, hier en nu.
A: Ja.
V: Hoe komt het dan dat je voor het laatste kiest en niet voor het eerste?
A: Weet ik niet. Je neemt op dat moment een beslissing.
V: Dan neem je weloverwogen een beslissing?
A: Ja! Niet DE oplossing. Maar goed...
(stilte)
V: Je hebt even de tijd hè? Want eerder verklaar je ook... "Dat je het idee voor het doden van de moeder bij je opkwam toen je [betrokkene 2] van het restaurant naar zijn kamer bracht en je moeder op je wachtte in de gang"
A: Ik heb gezegd tegen je, op de terugweg toen ik met mijn moeder in de hal was.
(…)
V: Op het moment dat je [betrokkene 2] weg ging brengen?
A: Nee, nadat ik hem weggebracht heb, dat ze opstaat en aan mijn arm meegaat. Toen dacht ik van: "Het is of nu... Onderweg gaat het niet met mijn handen aan het stuur."
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige d. d. 25 september 2018 van de politie eenheid Den Haag, district Westland Delft, districtsrecherche West land-Delft, […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als de op 25 september 2018 afgelegde verklaring van de getuige [verdachte] :
Mijn moeder had afgelopen donderdag gevraagd om te stoppen met het opnemen van geld. Ik nam namelijk geld op van haar rekening omdat mijn moeder 3 rekeningen heeft met daarop 29.000 euro, 45.000 en 69.000 euro en omdat ze de laatste tijd achteruit gaat wilden we dat eraf halen in verband met de belasting. Dit was besproken met [betrokkene 4] . Die heeft namelijk een kluis waar het geld bewaard in zou worden.
7. Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 26 september 2018 van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, districtsrecherche Westland-Delft […]. Dit proces verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
De zoon van [slachtoffer] , genaamd [verdachte] , verklaarde dat hij op zondag 23 september, vlak voor de vermissing, met zijn moeder naar het verpleeghuis [A] , gevestigd aan de [c-staat 1] te [plaats] , was geweest. Ik bekeek met toestemming van de locatiemanager de opgeslagen camerabeelden van die dag.
Ik zag dat de livecamerabeelden gelijk liepen met de werkelijke tijd.
14:20:48
Ik zag een man en een vrouw het verpleeghuis binnen komen lopen.
Ik herkende de man direct als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1958 te [plaats] . Ik herkende de vrouw direct als: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1938 te [geboorteplaats] . Ik zag dat [slachtoffer] aan de rechterzijde van [verdachte] liep en zijn rechterarm beet had.
16:28:10
Ik zag [verdachte] en [slachtoffer] het verpleeghuis uit lopen.
8. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 december 2018 van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar:
De camerabeelden van verpleeghuis [A] , [c-staat 1] , [plaats] , zijn door mij en door een beeldspecialist werkzaam voor politie eenheid Den Haag bekeken. Ik en de beeldspecialist hebben bij het kijken van de camerabeelden gelet op de aanwezigheid van een zwarte Renault Megane voorzien van het kenteken [kenteken] , [slachtoffer] en/of [verdachte] .
De camerabeelden die zijn bekeken zijn van de data 3 september 2018 vanaf 15:44 uur tot en met 23 september 2018 te 23:59 uur. De camera's van het verpleeghuis hebben zicht op de in/uitgang, de entreehal alwaar de receptie is gevestigd, de bevoorradingsruimte en een deel van de parkeerplaatsen.
Door mij is een voertuig op de camerabeelden waargenomen die mogelijk de zwarte Renault Megane betreft voorzien van het kenteken [kenteken] . Het betreft hier een donker gekleurd voertuig dat op zondag 23 september 2018 omstreeks 16:40:20 uur op de rijbaan van de Houtwijklaan rijdt, komende uit de richting van de Groen van Prinstererlaan en gaande in de richting van de Dedemsvaartweg te 's-Gravenhage.
9. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar:
De camerabeelden van Allsafe mini opslag Den Haag Zuid, [d-straat 1] , [plaats] zijn door een beeldspecialist werkzaam voor politie eenheid Den Haag bekeken. De beeldspecialist heeft bij het kijken van de camerabeelden gelet op de aanwezigheid van een zwarte Renault Megane, [slachtoffer] en/of [verdachte] . De camerabeelden die zijn bekeken zijn van 23 september 2018 tussen 16:30 uur en 17:30 uur. De camerabeelden hebben zicht op de Dedemsvaartweg te 's-Gravenhage.
Op de camerabeelden is een zwarte Renault Megane zichtbaar die aan komt rijden uit de richting van de Houtwijklaan over de Dedemsvaartweg gaande in de richting van de Meppelweg.
Zwarte Renault Megane Dedemsvaartweg te 16:41:06 uur.
10. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2018 van de politie eenheid Den Haag , Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar:
De camerabeelden van rijschool Den Haag [B] , gevestigd aan de [e-straat 1] te 's-Gravenhage, zijn door mij bekeken. De camera van voornoemde rijschool heeft zicht op de Moerweg te 's-Gravenhage. Ik heb bij het kijken van de camerabeelden gelet op de aanwezigheid van een zwarte Renault Megane, [slachtoffer] en/of [verdachte] . Ik heb de camerabeelden bekeken van 23 september 2018 tussen 16:30 uur en 17:30 uur.
Op de camerabeelden is een zwarte Renault Megane zichtbaar die aan komt rijden uit de richting van de Melis Stokelaan over de Moerweg gaande in de richting van het Erasmusplein.
Zwarte Renault Megane Moerweg te 16:48:22 uur.
11. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2018 van de politie eenheid Den Haag , Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar:
De camerabeelden van het [f-straat 1] te [plaats] zijn door mij bekeken. Ik heb bij het kijken van de camerabeelden gelet op de aanwezigheid van een zwarte Renault Megane, [slachtoffer] en/of [verdachte] . De camerabeelden die ik heb bekeken zijn van 23 september 2018 tussen 16:30 uur en 17:30 uur. De camerabeelden hebben zicht op de [f-straat] te [plaats] .
Op de camerabeelden is een zwarte Renault Megane zichtbaar die aan komt rijden uit de richting van de […] over de [f-straat] gaande in de richting van de van […].
Zwarte Renault Megane [f-straat] toegang rechts (17:05:01 uur).
12. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2018 van de politie eenheid Den Haag , Dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de desbetreffende opsporingsambtenaar:
[…] , 17:06 uur
Een zwarte Renault Megane rijdt over de […], gaande in de richting van het [b-straat] te [plaats] (nabij het woonadres van [slachtoffer] ).
[…] , 17:07 uur
Een zwarte Renault Megane rijdt over […], gaande in de richting van het [b-straat] te [plaats] .
[…] , 17:07 uur
Een zwarte Renault Megane voorzien van het kenteken [kenteken] rijdt het [b-straat] te [plaats] op.
[…] , 17:12 uur
Een zwarte Renault Megane rijdt op het [b-straat] .
[…] , 17:14 uur
Een zwarte Renault Megane rijdt over […] komende uit de richting van het [b-straat] te [plaats] .
13. Een proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig Renault Megane [kenteken] met bijlagen d.d. 14 oktober 2018 van de politie eenheid Den Haag , dienst Regionale Recherche, Afdeling Specialistische Ondersteuning, Team Forensische Opsporing […]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op maandag 24 september 2018 werd er bij de Politie eenheid Den Haag een melding gedaan van een vermist persoon. Het zou gaan om de 79-jarige mevrouw [slachtoffer] uit [plaats] .
De zoon van [slachtoffer] , genaamd [verdachte] , werd als verdachte aangemerkt en zijn voertuig werd voor onderzoek in beslaggenomen.
Een bloedspoor in dit proces-verbaal is als zodanig benoemd na een daarvoor geschikte indicatieve tetra-base test. Een positieve uitslag geeft aan dat er een indicatie is voor de aanwezigheid van bloed.
Het voertuig werd door middel van forensisch licht visueel onderzocht. Op diverse plaatsen werden door ons in en op het voertuig zichtbare en niet zichtbare bloedsporen aangetroffen. De volgende plaatsen werden door ons bemonsterd en positief getest op de aanwezigheid van bloed:
- nabij de bestuurder;
o op het schot, rechts naast het gaspedaal;
o op de hendel van de stoel, aan de linker voorzijde van de zitting;
o aan de linkerzijde van het middenconsole;
o op de plaat/het huis van de versnellingspook;
o op de handremgeleider;
- nabij de bijrijder:
o op het dashboard;
- nabij de achterbank:
o op de bovenzijde raamstijl van het linker achter portier;
o tussen de zitting van de achterbank. Deze bestond uit twee delen;
o op de bekleding achter de achterbankleuning aan de rechterzijde;
- onder het voertuig:
o onder de dorpel, ter hoogte van de bijrijder,
o onder de dorpel, rechts achter;
o op de bodemplaat, ter hoogte van de achterbank;
o op de bodemplaat, ter hoogte van de bak van de reservewiel;
o op de bodemplaat, ter hoogte van het hitteschild van de uitlaat, nabij de tank.
De volgende bloedspoorbemonsteringen werden op vrijdag 12 oktober 2018 voor spoedonderzoek bij het NFI afgegeven:
- AAKM7032NL; onderzijde voertuig op de bodemplaat.
Naar aanleiding van het spoed DNA-onderzoek ontvingen wij op zaterdag 13 oktober 2018 het onderstaande voorlopige onderzoeksresultaat van het NFI:
- van het DNA in bemonstering AAKM7032NL#01 (onderzijde voertuig) werd een DNA-profiel van een vrouw verkregen;
- dit DNA-profiel (van onbekende vrouw) matcht met het DNA-profiel uit de DNA-bemonstering AALY0352NL#01, onbekende vrouw A (NFI aanvraag 2018.10.01.001);
- dit betekent dat het DNA in bemonstering AAKM7032NL#01 afkomstig kan zijn van onbekende vrouw A;
- de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw met dit DNA-profiel matcht is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het DNA-profiel vanaf het bloed aangetroffen onder het betreffende voertuig kwam overeen met het DNA-profiel dat werd vervaardigd vanaf de tandenborstel, veiliggesteld uit de woning van de vermiste. Eerder onderzoek door het NFI wees uit dat dit DNA-profiel ook overeenkwam met het bloed vanaf het bed (het hoeslaken) in de woning van de vermiste en met het aangetroffen bloed op de geleiderail onder de bijrijdersstoel in het betreffende voertuig.
14. Een deskundigenrapportage “DNA-onder zoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Heinenoord op 31 oktober 2018" van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag , […] d.d. 17 december 2018, opgemaakt en ondertekend door NFI-deskundige dr. S. van 23 Soest. Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van deze deskundige:
Het DNA-profiel van het referentiemonster van het overleden slachtoffer [slachtoffer] is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek in deze zaak.
Resultaten
SIN Beschrijving DNA kan afkomstig Matchkans DNA-profiel
(omschrijving) DNA-profiel zijn van
AAKM703NL#01 DNA-profiel [slachtoffer] kleiner dan 1 op 1 miljard
(onderzijde voertuig, van een vrouw
bodemplaat t.h.v.
brandstoftank)
15. Een deskundigenrapportage met kenmerk "Pacemaker [plaats] ", […], d.d. 7 november 2018, opgemaakt en ondertekend door cardioloog-onderzoeker dr. R.W. Koster. Dit rapport houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van deze deskundige:
Het betreft de analyse van een pacemaker, verwijderd uit het lichaam van een overleden persoon.
(…)
Conclusie:
1. Normaal pacemaker- en ritmegedrag tot 23 september 2018.
2. Waarschijnlijk periode van ventriculaire tachycardie (dd. Boezemfibrilleren met hoge kamerfrequentie) op 23 september 2018 gedurende een aantal minuten. Na dat moment hervat de pacemaker zijn normale pacemaker ritme van ca. 100/min.
16. Een geschrift, zijnde een "Aanvullend bericht inzake NFI zaaknummer […], betreffende [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] 1938" van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag , […] d.d. 6 september 2019, ópgemaakt en ondertekend door dr. H.H. de Boer, forensisch patholoog. Dit geschrift houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
De sectiebevindingen sluiten geenszins uit dat [slachtoffer] is gewurgd door middel van een tie-wrap of anderszins.
Bij de sectie op [slachtoffer] bleken er geen uitwendige letsels waaruit een grote hoeveelheid bloed kan zijn verloren. Dit beperkt de locatie van het bloedverlies tot meer inwendige locaties, zoals de mond, de neus en de slijmvliezen van de ogen. Met name bloedverlies uit de neus kan bij relatief beperkte geweldsinwerking optreden; er kan zelfs spontaan bloedverlies optreden indien er sprake is van verhoging van bloedruk in het hoofd halsgebied, zoals bijvoorbeeld bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. Bij een neusbloeding kan een aanzienlijke hoeveelheid bloed worden verloren, vooral indien er sprake is van gebruik van bloedverdunnende medicatie, zoals bij [slachtoffer] het geval was.
Dit alles in ogenschouw nemende is het veel waarschijnlijker dat de afwijkende pacemakerregistratie direct gerelateerd is aan het moment van de wurghandelingen. Onder die aanname passen de bevindingen/verklaringen veel beter bij een ander scenario. In dat scenario hebben de wurghandelingen acuut geleid tot een hoge hartslag, en kort daarop tot bewustzijnsverlies en bloedverlies door stuwing. De hoge hartslag op de pacemakerregistratie in de daaropvolgende minuten is het gevolg van het overlijdensproces, veroorzaakt door verwurging, al dan niet met bloedverlies.
17. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 6 december 2021 verklaard – zakelijk weergegeven – […]:
Ik beken dat ik het onder feit 2 tenlastegelegde heb begaan, zoals door de rechtbank is bewezenverklaard.
18. Een proces-verbaal vaststellen identiteit [slachtoffer] d.d. 14 november 2018 van de politie eenheid Den Haag , dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) […].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – […]:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op woensdag 31 oktober 2018 hebben hondengeleiders van de LTOZ van de Landelijke Eenheid in het bos gelegen naast het Jack Dawsonpad Heinenoord, begraven onder de wortels van een omgevallen boom, een stoffelijk overschot aangetroffen. Door specialisten van het Nederlands Forensisch Instituut in samenwerking met de Forensische Opsporing van de Eenheid Den Haag is dit stoffelijk overschot uit de grond gehaald.
Het stoffelijk overschot is op 1 november 2018 in het ziekenhuis in Gouda door de scan gegaan in een gesealde lijkenzak. Op de scan was te zien dat het stoffelijk overschot een pacemaker in zich had. Bekend is vanuit het onderzoek dat het slachtoffer [slachtoffer] een pacemaker droeg. Tevens was via haar familie bekend geworden dat ze kanker had gehad en twee borstimplantaten had.
Op 2 november 2018 is er sectie verricht op het stoffelijk overschot. Uit deze sectie kwam naar voren dat er twee borstimplantaten waren aangetroffen en een pacemaker.
Op vrijdag 2 november 2018 heb ik gesproken met [betrokkene 5] , werkzaam bij het bedrijf Meditronic, de fabrikant van de betreffende pacemaker, te Eindhoven. Na onderzoek van het serienummer deelde [betrokkene 5] mij mede dat het de pacemaker was van een vrouw met de geboortedatum [geboortedatum] -1938. Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik geconcludeerd dat het aangetroffen stoffelijk overschot van [slachtoffer] was.”
5. Het arrest bevat de volgende nadere bewijsoverwegingen:
“Feiten
Op maandag 24 september 2018 is melding gemaakt van de vermissing van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Zij zou op zondag 23 september 2018 rond 17:00 uur door haar zoon, de verdachte in de onderhavige zaak, zijn afgezet op de hoek van de [a-straat] en het [b-straat] te [plaats] en vanaf daar het korte stukje naar huis zijn gelopen, maar sindsdien was niets meer van haar vernomen. De verdachte is op 24 en 25 september 2018 als getuige gehoord. Tijdens die verhoren heeft hij verklaard dat hij zondagmiddag samen met [slachtoffer] een bezoek heeft gebracht aan haar partner [betrokkene 2] in verpleeghuis [A] te [plaats] . Rond 16:30 uur zijn zij weer richting [plaats] vertrokken en heeft hij [slachtoffer] om circa 17:00 uur afgezet in de buurt van haar huis. Naar aanleiding van deze verklaring zijn de camerabeelden van het verpleeghuis onderzocht en hebben opsporingsambtenaren geverbaliseerd dat zij zien dat om 14:20 uur de verdachte samen met [slachtoffer] het verpleeghuis binnenloopt en zij vervolgens om 16:28 uur samen het verpleeghuis verlaten. Deze camerabeelden geven het laatste (objectieve) moment weer waarop te zien is dat [slachtoffer] nog in leven is. Op 28 september 2018 is de auto van de verdachte in beslag genomen voor forensisch onderzoek. In zijn auto zijn op verschillende plaatsen bloedsporen aangetroffen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit het bloed van [slachtoffer] betrof.
Gelet op de ontstane verdenking tegen de verdachte van de betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] is hij vervolgens op 30 september 2018 aangehouden. In meerdere verhoren heeft hij ontkend op enige wijze betrokken te zijn bij de verdwijning van [slachtoffer] . Dit verandert vanaf het moment dat het lichaam van [slachtoffer] op 31 oktober 2018, naar aanleiding van een tip, in een bos in Heinenoord wordt gevonden. De verdachte heeft in het verhoor op 5 november 2018 een bekennende, gedetailleerde verklaring afgelegd. Hierover is de verdachte in meerdere verhoren nader bevraagd, namelijk op 7 november 2018 (tweemaal), 8 november 2018, 14 december 2018 en op 23 september 2019. In deze verhoren, alsook ter terechtzitting in eerste aanleg, heeft de verdachte zijn bekennende verklaring (op hoofdlijnen) bevestigd.
Bekennende verklaring eerste aanleg
De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij met [slachtoffer] en zijn broer had afgesproken dat hij geld van de rekening van [slachtoffer] zou afhalen, zodat bij het eventueel overlijden van [slachtoffer] zo min mogelijk belasting zou worden geheven. Dit geld zou vervolgens in de kluis van de broer van de verdachte worden neergelegd. Op donderdag 20 september 2018 vertelde [slachtoffer] aan de verdachte dat zij het geld dat hij tot nu toe van haar rekening had afgehaald, graag terug wilde hebben, waarna de verdachte haar heeft beloofd dat hij dat geld, een bedrag van € 40.000,-, op zondag 23 september 2018 terug zou geven. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf die donderdag een probleem had, nu hij de € 40.000,- had vergokt in het casino en dus niet terug kon geven. Na deze dag en op de dag van 23 september hebben meerdere scenario's de gedachtegang van de verdachte gepasseerd: hij kon de confrontatie met zijn moeder aangaan en opbiechten dat hij haar geld had vergokt, hij kon het geld van iemand anders lenen of hij kon het geld op een andere manier proberen te verdienen. Een andere mogelijkheid was om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij deze mogelijkheden heeft afgewogen, maar dat hij op de heenweg naar het verpleeghuis nog geen beslissing had genomen. Tijdens de heenweg heeft hij wel geprobeerd te voorkomen dat [slachtoffer] zelf over het geld zou beginnen door haar aan de praat te houden. De verdachte wist dat ze er dan wel op de terugweg over zou beginnen. Nadat de verdachte [betrokkene 2] had teruggebracht naar zijn kamer, is hij teruggegaan naar zijn moeder die in de hal van het verpleeghuis op hem wachtte. In de hal van het verpleeghuis heeft de verdachte uiteindelijk de beslissing genomen om [slachtoffer] om het leven te brengen. De verdachte wist dat dit moest gebeuren voordat zij weg zouden rijden, omdat hij [slachtoffer] niet al rijdende om het leven zou kunnen brengen.
Rond 16:30 uur heeft de verdachte samen met [slachtoffer] het verpleeghuis verlaten. Hij heeft haar geholpen met het instappen in zijn auto en heeft haar bijrijdersgordel omgedaan. Vervolgens zag de verdachte dat andere bezoekers uit het verpleeghuis kwamen en op de parkeerplaats stonden, waardoor hij tijd heeft gerekt. Hij wilde immers niet dat er mensen in de buurt waren als hij de daad zou verrichten. Hij heeft zijn jas op de achterbank van zijn auto gelegd en is vervolgens zelf ingestapt. Voordat de verdachte in de auto stapte, dacht hij eraan om [slachtoffer] om het leven te brengen met zijn handen of door middel van het sjaaltje dat zij droeg. Op het moment dat hij in de auto is gestapt, zag hij in het vakje van zijn bestuurdersportier een tie-wrap liggen. In de auto heeft hij gewacht totdat er geen getuigen meer aanwezig waren en heeft hij uiteindelijk besloten om de tie-wrap te gebruiken om [slachtoffer] te wurgen. De verdachte wist dat het gebruik van de tie-wrap een definitief einde aan haar leven zou maken. Vervolgens heeft hij tegen [slachtoffer] als afleiding gezegd dat haar gordel aan de rechterkant bij het raam niet goed zat, waarna zij haar hoofd van de verdachte heeft weggedraaid. Op dat moment heeft hij de tie-wrap uit het bestuurdersportier gepakt, een lus gemaakt, deze lus om het hoofd van [slachtoffer] gedaan en de tie-wrap vervolgens aangetrokken, waardoor zij geen lucht meer kreeg. Haar hoofd is op de schoot van de verdachte terechtgekomen en de verdachte zag dat bloed uit haar mond, neus en ooghoeken kwam. De verdachte heeft na een halve minuut gemerkt dat [slachtoffer] niet meer bij bewustzijn was en binnen 2,5 minuten was [slachtoffer] volgens de verdachte 'hartstikke dood'. De verdachte heeft haar vervolgens van zich afgeduwd, onder het dashboard geduwd en een plaid over haar heen getrokken, zodat zij aan ieders zicht was onttrokken. Om 16:34 uur is hij weggereden en heeft hij de vaste route terug naar het huis van [slachtoffer] gereden, omdat hij wist dat dit op camera's zou worden vastgelegd en het hierdoor zou lijken alsof hij haar thuis had afgezet. Op het [b-straat] te [plaats] is hij gestopt en heeft hij de batterij uit het mobieltje van [slachtoffer] gehaald, zodat het [b-straat] de laatste plek zou zijn waar haar telefoon een signaal zou uitstralen. Nadat hij de telefoon op een andere locatie heeft weggegooid, is hij na een tussenstop bij een Chinees restaurant naar huis te Oud-Beijerland gereden. Thuis heeft hij nagedacht over wat hij moest doen heeft hij besloten om [slachtoffer] te begraven. Hij heeft een schep en een zaklantaarn gepakt en heeft [slachtoffer] diezelfde avond en nacht begraven in een uitgegraven kuil bij een reeds omgevallen boom in het bos in Heinenoord. Als reden voor het doden van [slachtoffer] heeft de verdachte opgegeven dat hij bang was voor een confrontatie, nu hij het geld niet kon teruggeven en [slachtoffer] er dan achter zou komen dat hij weer aan het gokken was.
Betrouwbaarheid verklaringen verdachte bij de politie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota onder andere bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd onduidelijkheden en onmogelijkheden bevatten, meer specifiek met betrekking tot de bevindingen uit het sectierapport, de bevindingen van deskundige Koster inzake de pacemaker en de bevindingen van deskundige De Boer in zijn reacties op aanvullende vragen d.d. 6 september 2019 en 2 oktober 2019. Hierdoor kunnen en mogen deze verklaringen niet worden gebruikt voor het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, betrouwbaar zijn. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid of geloofwaardigheid van deze verklaringen. In de kern en op de belangrijkste punten zijn de verklaringen consistent, waarbij opvalt dat de verdachte steeds stellig en zeer gedetailleerd heeft verklaard over de manier waarop hij zijn moeder heeft gedood (en zelfs de precieze wijze van het doden met de tie-wrap heeft voorgedaan, een verhorend verbalisant daarbij als "figurant" gebruikend). Ook heeft hij steeds stellig herhaald dat het doden op de parkeerplaats moet hebben plaatsgevonden vóór 16:34 uur, omdat hij op dat tijdstip met de auto bij het verpleeghuis is weggereden. Voorts worden de verklaringen ondersteund niet alleen door elkaar maar ook door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals onder meer de camerabeelden van verpleeghuis [A] en de camerabeelden waarop de auto van de verdachte op de terugweg naar het [b-straat] te [plaats] op meerdere momenten is vastgelegd. Met betrekking tot de politieverhoren merkt het hof op dat al deze verhoren hebben plaatsgevonden met inachtneming van alle mogelijke strafvorderlijke waarborgen: zo zijn alle verhoren audiovisueel vastgelegd, is aan de verdachte telkens voorafgaand aan de verhoren de cautie medegedeeld en was een raadsman van de verdachte bij alle verhoren aanwezig en in de gelegenheid om tijdens die verhoren commentaar te kunnen leveren.
Tevens merkt het hof op dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg de kern van de door hem verklaarde toedracht en de aanloop daartoe heeft bevestigd. Op geen enkel moment is door of namens hem aangevoerd dat zijn politieverklaringen niet op een juiste wijze zouden zijn gerelateerd.
In het NFI-onderzoek door patholoog De Boer wordt geconcludeerd dat door de gevorderde staat van ontbinding van het lichaam geen eenduidige doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Dit staat een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde evenwel niet in de weg. Vooropgesteld wordt dat in het pathologieonderzoek wordt geconcludeerd dat de postmortale veranderingen het onderzoek, onder andere de beoordeling van uit- en inwendige letsels, ernstig hebben beperkt. Op de CT-scan voorafgaand aan de sectie is gezien dat er geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn. Ook waren er geen aanwijzingen voor bloeduitstorting in het hoofd. Tevens waren er geen positieve bevindingen aanwezig die passen bij samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals. In dat rapport wordt echter eveneens gerelateerd dat het overlijden door dergelijk geweld geenszins kan worden uitgesloten. Samendrukkend geweld op de hals kan volgens de deskundige leiden tot een verstoring van de bloedsomloop in het hoofd en als zodanig tot het overlijden. Het overlijden door het belemmeren van de ademweg kan dan ook niet worden uitgesloten, nu dit niet tot zichtbare letsels hoeft te leiden.
Uit het sectierapport blijkt voorts dat [slachtoffer] een pacemaker had. De gegevens van de pacemaker zijn door cardioloog Koster geanalyseerd en gerelateerd in zijn rapport d.d. 7 november 2018. Uit dit rapport blijkt dat geen bijzonderheden zichtbaar waren tot 23 september 2018 om 16:50 uur. Toen ontstond er een hartslag van ongeveer 200 slagen per minuut, terwijl de accelerometer aangaf dat [slachtoffer] op dat moment geen bijzondere lichamelijke activiteit had. Dit heeft geduurd tot 16:57 uur. In de periode tussen 16:50 en 16:57 was vermoedelijk sprake van ventriculaire tachycardie en daarna heeft de pacemaker zijn normale ritme van circa 100 slagen per minuut hervat. In de reactie op aanvullende vragen heeft deskundige Koster op 19 augustus 2019 gerelateerd dat [slachtoffer] tijdens de periode van ventriculaire tachycardie hoogstwaarschijnlijk nog in leven was en dat dit niet de doodsoorzaak is geweest. Wel kan het zo zijn dat 16:57 uur het moment van overlijden is geweest.
Naar aanleiding van deze bevindingen zijn aanvullende vragen voorgelegd aan deskundige De Boer. In zijn reactie hierop d.d. 6 september 2019 heeft hij geconcludeerd dat uit de sectiebevindingen geen uitwendige letsels zijn gebleken waaruit een grote hoeveelheid bloed kan zijn verloren. Hierdoor wordt de locatie van het bloedverlies beperkt tot meer inwendige locaties, zoals de mond, de neus en de slijmvliezen van de ogen. Deskundige De Boer vervolgt dat met name bloedverlies uit de neus bij relatief beperkte geweldsinwerking kan optreden en ook spontaan kan optreden bij een verhoging van de bloeddruk in het hoofd-halsgebied, zoals door het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. Nu [slachtoffer] bloedverdunnende medicatie gebruikte, kan bij een neusbloeding een aanzienlijke hoeveelheid bloed worden verloren.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen van het sectierapport en de hiervoor beschreven reactie op de aanvullende vragen van deskundige De Boer de bekennende verklaring van de verdachte ondersteunen, te meer nu deze ook overeenkomen met het feit dat bloedsporen zijn aangetroffen in de auto van de verdachte mede onder de bijrijdersstoel. Ook de verklaring van de verdachte dat hij bloed uit de mond, neus en ooghoeken van [slachtoffer] zag komen, past bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. De omstandigheid dat er geen uitwendig letsel als gevolg van het gebruik van de tie-wrap is geconstateerd, hangt samen met de omstandigheid dat het lichaam van [slachtoffer] zich al in een gevorderde staat van ontbinding bevond. Daaruit kan en mag naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat [slachtoffer] dus niet met behulp van een tie-wrap is gedood.
De verdediging heeft opgemerkt dat de bevindingen van deskundige Koster niet zijn te rijmen met de door de verdachte aangegeven tijdsaanduiding. Patholoog De Boer heeft in zijn reactie op de aanvullende vragen d.d. 6 september 2019 hierover gerelateerd dat, indien wordt uitgegaan van zowel de verklaring van de verdachte als de bevindingen van cardioloog Koster, er een scenario denkbaar is waarbij sprake is geweest van initieel niet dodelijk samendrukkend geweld op de hals middels een tie-wrap. Hierdoor is [slachtoffer] niet direct komen te overlijden, maar heeft zij wel het bewustzijn verloren en is er door stuwing bloedverlies uit het hoofd-halsgebied opgetreden. Dit heeft circa twintig minuten later tot de acute verhoging van de hartslag op de pacemakerregistratie geleid, hetgeen circa zeven minuten heeft aangehouden, waarop [slachtoffer] aldus door de combinatie van samendrukkend geweld op de hals en bloedverlies is komen te overlijden. Samen met deskundige De Boer acht het hof dit scenario zeer onaannemelijk. Evenals De Boer concludeert, is het allereerst zeer onwaarschijnlijk dat de initiële wurghandelingen om circa 16:30 uur niet direct tot afwijkingen in de pacemakerregistratie hebben geleid. Daarnaast is het zeer onwaarschijnlijk dat iemand na twintig minuten (incomplete) verwurging en bloedverlies plotseling een heel hoge hartslag krijgt; het is de verwachting dat de hartslag in een dergelijk scenario gradueel oploopt. Tenslotte is het onwaarschijnlijk dat bij strak aantrekken van een tie-wrap rond de hals, zoals de verdachte beschrijft, iemand nog twintig minuten zou overleven; een kortere periode is aannemelijker. Het hof onderschrijft dan ook de conclusie van De Boer, inhoudende dat alles in ogenschouw nemende het veel waarschijnlijker is dat de afwijkende pacemakerregistratie direct gerelateerd is aan het moment van de wurghandelingen en dat één of beide genoemde tijdstippen (16:30 en 16:50 uur) onjuist zijn. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de pacemakertijdsregistratie niet klopt. Het hof baseert dit op de – zoals eerder beschreven – consistente, gedetailleerde verklaringen van de verdachte bij de politie en de rechtbank en op de tijdlijn die volgt uit de camerabeelden, waarop de auto van de verdachte op de terugweg naar het [b-straat] te [plaats] op meerdere momenten is vastgelegd. Uit deze camerabeelden blijkt het volgende. Om 16:40:20 uur rijdt er een auto die qua contouren lijkt op een donker gekleurde Renault Megane, de auto van de verdachte, op de Houtwijklaan in de richting van de Dedemsvaartweg. Dit is in de directe omgeving van de verzorgingsflat. Gelet op de verklaringen van de verdachte neemt het hof aan dat dit de auto van de verdachte betreft. Om 16:41:06 uur rijdt de verdachte op de Dedemsvaartweg en om 16:48:22 uur rijdt hij uit de richting van de Melis Stokelaan over de Moerweg in de richting van het Erasmusplein. Dit is allemaal (nog) in Den Haag . Vervolgens is zijn auto om 17:05:01 uur zichtbaar komende uit de richting van de Bonairestraat over de [f-straat] te [plaats] in de richting van de Van Miereveltlaan. Hierna hebben enkele andere camerabeelden de auto vastgelegd op de route en tot slot is de auto vlak langs het huis van [slachtoffer] aan het [b-straat] gereden, waarbij is te zien dat er ‘iets’ op de bijrijdersstoel ligt: volgens de verdachte is dat het met een plaid bedekte lijk van [slachtoffer] . De reistijd van de reisroute tussen de twee locaties waarop de auto om 16:48:22 en 17:05:01 uur is vastgelegd, rijdende via de Ruys de Beerenbrouckstraat zoals de verdachte heeft verklaard, is volgens Google Maps 16 minuten. Dit komt overeen met de tijden waarop de auto van de verdachte door de camerabeelden op die locaties is vastgelegd. Gelet op de – zoals hierna blijkt bewezenverklaarde – toedracht van verwurging kan het niet zo zijn dat de verdachte in deze tijdspanne eveneens is gestopt om zijn moeder te wurgen. Dat zou overigens ook heel onwaarschijnlijk zijn, want dan zou de kans op betrapping aanmerkelijk hoger zijn dan een verwurging op een toen verlaten parkeerplaats. Voorts heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de verdachte dit traject in een veel kortere tijd heeft gereden dan de tijd die er normaal voor staat, waardoor er voldoende tijd zou ontstaan om tussentijds te stoppen en zijn daad te verrichten.
Aldus komt het hof tot het oordeel dat het niet aannemelijk is dat de verdachte rondom het tijdstip dat volgt uit de pacemakerregistratie de gelegenheid heeft gehad om de door hem beschreven handelingen uit te voeren. Derhalve schuift het hof de bevindingen met betrekking tot de tijdsregistratie van de pacemakergegevens terzijde.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd aldus voldoende betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Verklaring verdachte in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een nieuwe lezing omtrent het doden van zijn moeder naar voren gebracht. Hij stelt nog steeds verantwoordelijk te zijn voor haar dood, maar heeft nu verklaard dat hij haar in een opwelling van woede in de auto bij het verpleeghuis een hele harde klap in haar gezicht heeft gegeven, waardoor zij met haar hoofd op het dashboard terecht is gekomen. De verdachte heeft haar gezicht toen niet meer gezien. Op de terugweg naar [plaats] heeft de verdachte [slachtoffer] uitgescholden, terwijl zij geluiden maakte die erop leken dat zij aan het huilen en snotteren was. Op het moment dat de verdachte een scherpe bocht heeft genomen, is [slachtoffer] opzij gevallen en is zij met haar gezicht naar boven gericht op het bovenbeen van de verdachte terecht gekomen. Hierdoor zag de verdachte dat [slachtoffer] kennelijk door de klap is komen te overlijden. Uit haar ogen, neus en mond kwam namelijk bloed en haar ogen bleven open staan. De verdachte heeft verklaard dat hij geen gelegenheid had om te stoppen en is een tijdje zo doorgereden. Op een gegeven moment is hij gestopt en heeft hij gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde. Dit was niet het geval, waarna hij haar ogen dicht heeft gedaan en haar van zijn bovenbeen heeft afgeschoven. Hierdoor kwam ze tussen het dashboard en de bijrijdersstoel terecht. Daarna heeft hij een plaid over haar heen getrokken, zodat ze aan ieders zicht was onttrokken.
Gelet op de nieuwe verklaring van de verdachte heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat uitgegaan dient te worden van de nieuwe verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, omdat deze verklaring veel beter past bij het dossier en veel reëler is dan de bekennende verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat de in hoger beroep door de verdachte geschetste kern van de toedracht niet te verenigen is met hetgeen hij daarover in eerste aanleg heeft verklaard. De vraag is thans van welke verklaring dient te worden uitgegaan. In bovenstaand oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van de verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd, ligt de verwerping van de verklaring die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd deels besloten.
Daarbij komt dat de verdachte pas tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep met zijn nieuwe verklaring komt, terwijl hij tijdens alle politieverhoren en bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg volop de gelegenheid heeft gehad deze nieuwe verklaring aan te dragen. Opvallend is ook dat de appelschriftuur geen enkele melding maakt van deze, de verdachte volgend, belangrijke wijziging van diens procespositie. Daarnaar gevraagd, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij tijdens het verhoor op 5 november 2018 niet de waarheid heeft verklaard, omdat hij door een mededeling van een arts dacht dat hij nog maar een paar dagen te leven had doordat hij na aanvang van zijn detentie in hongerstaking was gegaan. Tezamen met het feit dat hij wilde verhullen dat hij zijn moeder had doodgeslagen, heeft hij daarom (maar) verklaard dat hij [slachtoffer] zou hebben gewurgd met een tie-wrap. Het hof merkt hierover op dat de verdachte tijdens zijn latere verhoren op 14 december 2018 en 23 september 2019 wederom zijn eerdere bekennende verklaring uitvoerig en gedetailleerd heeft bevestigd, terwijl hij toen niet meer in de veronderstelling verkeerde dat hij dood zou gaan. Naast het feit dat het hof deze nieuwe verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, verklaart dit dan ook niet waarom de verdachte pas tijdens een zitting in hoger beroep zijn verklaring in deze zin aanpast.
Bovendien is de nieuwe verklaring van de verdachte niet te rijmen met de bevindingen van het sectierapport. Uit het sectierapport blijkt immers dat bij [slachtoffer] geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn geconstateerd. Er waren geen tekenen van geweldsinwerking op het hoofd waardoor het overlijden kan worden verklaard. Het hof is van oordeel dat indien de verdachte een dermate harde klap in het gezicht van [slachtoffer] , een 79-jarige vrouw met naar zijn zeggen 'broze botten', had gegeven ten gevolge waarvan zij zou zijn overleden, breuken in het gezicht of op het hoofd te zien zouden moeten zijn, hetgeen niet uit eerdergenoemde bevindingen is gebleken.
Uit het aanvullend bericht van 2 oktober 2019 van patholoog De Boer volgt voorts dat nu uit de analyse van de pacemakergegevens geen fatale hartritmestoornis is gebleken, ook die doodsoorzaak niet aan de orde is. De nieuwe verklaring van de verdachte waarin hij stelt zijn moeder alleen een harde klap in haar gezicht te hebben gegeven, biedt daarom geen verklaring voor haar dood.
Gelet op het bovenstaande, schuift het hof de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd als ongeloofwaardig terzijde en verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Dit maakt dat het hof zal uitgaan van de toedracht zoals door de verdachte in eerste aanleg is verklaard en waaruit volgt dat de verdachte op 23 september 2018 te Den Haag [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar met een tie-wrap te wurgen. Op grond van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is er geen enkele concrete aanwijzing voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] op een andere wijze dan zoals de verdachte tot aan de zitting in hoger beroep heeft verklaard om het leven is gekomen.
Moord
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat indien het hof uitgaat van de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, geen sprake is geweest van voorbedachten rade, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechtbank heeft afgelegd, redengevend. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers meerdere malen nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield. In de hal van het verpleeghuis heeft hij de beslissing genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft erover nagedacht om dit met zijn handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] die dag droeg. Ook heeft hij op dat moment de keuze gemaakt om [slachtoffer] op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Uiteindelijk heeft hij in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen door middel van een tie-wrap. Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Tussen het in de hal genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering in de auto is immers enige tijd verstreken. Deze tijd heeft hij echter niet gebruikt voor herbezinning, maar heeft hij gebruikt om na te denken over de manier waarop het moest gebeuren. De verdachte heeft expres getreuzeld zodat er geen mensen meer in de buurt zouden zijn wanneer hij de daad zou verrichten. Ook in de auto heeft hij nog gewacht tot de laatste personen op de parkeerplaats uit het zicht waren. Voorts wist de verdachte dat het gebruiken van een tie-wrap onomkeerbaar zou zijn.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is doelgericht en planmatig geweest. Dit wordt bovendien versterkt door de gedragingen die de verdachte na de verwurging heeft verricht, meer in het bijzonder dat de verdachte het wilde laten lijken op een vermissing en de familieleden van [slachtoffer] aldus heeft voorgelogen. Uitgaande van de feitelijke toedracht zoals reeds vastgesteld, is naar het oordeel van het hof niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.”
III. De verklaring van de verdachte en het verweer van de verdediging in hoger beroep
6. Ter terechtzitting van het hof komt de verdachte met een nieuwe lezing van het gebeuren, die in de kern inhoudt dat de verdachte in de auto bij het verzorgingshuis zijn moeder in “een opwelling van woede één gigantische klap in haar gezicht [heeft] gegeven”, waardoor zij met haar hoofd op het dashboard terechtkwam, hij weggereden is, zijn moeder tijdens de autorit naar [plaats] nog geluiden maakte alsof zij aan het huilen/snotteren was en met haar gezicht op zijn schoot viel toen hij een scherpe bocht maakte, hij toen pas zag dat zij was komen te overlijden aangezien uit haar ogen, neus en mond bloed kwam en haar ogen open bleven staan, hij een tijdje zo doorreed en op een gegeven moment stopte om te controleren of zijn moeder nog leefde, hetgeen niet het geval bleek, waarna hij haar van zijn bovenbeen afschoof ten gevolge waarvan ze tussen het dashboard en de bijrijdersstoel terechtkwam en hij vervolgens een plaid over haar heen trok zodat zij aan ieders zicht werd onttrokken.
7. Het betoog van de raadsman in hoger beroep houdt in dat deze nieuwe verklaring beter past bij “het dossier” dan de bekennende verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Op de terechtzitting van het hof van 6 december 2021 heeft de raadsman allereerst het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde en zich in het strafdossier bevindende pleitnota. Deze houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
“19 Uit deze punten meen ik af te mogen leiden dat cliënt bij zijn verhoren geestelijk stuk was. Extra reden dus om extra kritisch naar de verklaringen van cliënt te kijken. En als wij dat doen, dan vallen een aantal ongerijmdheden op. Ik ga er een aantal voor mijn pleidooi relevante punten uitpikken.
a. Client zou met een op een bouwplaats gevonden tiewrap die reeds 1,5-2 jaar in zijn auto lag, zijn moeder hebben verwurgd. Op een later moment zegt hij dat hij de tiewrap bij de Aldi heeft gevonden (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 297).
b. Van de tiewrap zou een stuk van ongeveer 20 centimeter zijn overgebleven om aan te trekken (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 284). In dezelfde verklaring spreekt hij echter ook van een stuk van 5 cm, dat over zou zijn gebleven(verhoor 5/11/’18, verdachtendossier p. 302).
c. Moeder zat in de gordel zegt cliënt, doch ze kwam op zijn schoot terecht (verhoor 5/11/’18, verdachtendossier p. 285). Dat lijkt onmogelijk, als je kijkt naar de werking van een autogordel.
d. Moeder zou zich eerder aan een blikje gesneden hebben. Het bloed zou eruit zijn gespoten(verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 292). Niemand heeft echter een verwonding bij moeder gezien. Niemand hoorde hier ooit eerder van. De vraag is of überhaupt deze omschreven verwonding ooit op deze manier zou hebben kunnen ontstaan. Het klopt niet.
e. Client geeft aan te denken dat het bloeden van moeder in de auto zou moeten worden verklaard door het -kennelijk met de tiewrap- kapottrekken van een slagader (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 296). Absolute onzin. Bij en met verwurgen, trek je geen slagader kapot.
f. Over de tiewrap zegt cliënt, dat het een nieuwe was en dat je het nooit meer los krijgt (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 297). Een tiewrap maak je los met een stanleymes (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 302). Maar wat zien we dan? Client geeft aan de tiewrap los te hebben gekregen door er een paar keer hard aan te trekken. Het gaf mee en was los(verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 309). Onbestaanbaar. Zo gaat dat niet met tiewraps. Eenmaal vast, dan krijg je die idd nooit meer los.
g. De tiewrap zou zijn losgemaakt in de auto. In zijn verklaring van 7/11/’ 18 lijkt cliënt aan te geven dat de tiewrap in de omgeving van de vindplaats van het lichaam -en niet in de auto- is losgemaakt (p. 331).
h. Client vertelt in zijn verhoor van 5/11 dat zijn moeder nog wat zegt, als hij de tiewrap over haar hoofd heen doet en aantrekt. Op 7/11/’ 18, op het moment dat cliënt met de rechercheurs in de auto zit, geeft cliënt echter op de vraag wat hij hoorde toen hij de tiewrap aantrok, aan dat hij niets hoorde (p. 336).
i. Client stelt vertelt tijdens de autorit met de verbalisanten op 7/11/’ 18 een verhaal dat hij ooit met 250 km/u voor de politie gevlucht zou zijn. Zijn auto haalt objectief gezien echter die snelheid niet. Client blijkt ook hier een “praatjesmaker” te zijn.
[…]
23 Het betreft in deze een voortbouwend appel. In eerste aanleg was de verdediging terecht reeds kritisch over het technisch forensisch bewijs. Uit het sectierapport volgt dat er geen teken van geweldsinwerking zijn, waarmee het overlijden zou op de door cliënt beschreven wijze zou kunnen worden verklaard. Er waren geen positieve bevindingen die passen bij samendrukkend en/of stomp botsend geweld op de hals.
24 Door de postmortale veranderingen van het lichaam kon een overlijden door geweld op de hals weliswaar niet worden uitgesloten, doch ik meen te mogen concluderen dat de botten van de moeder van cliënt inderdaad zeer broos waren. Dat blijkt ook uit het feit dat - kennelijk- het enkele verplaatsen van haar al voor botbreuken zorgde. Het klopte en klopt niet. Niets van het aangetroffen sporenbeeld is te rijmen met de verklaring van de verwurging.
25 De door cliënt in zijn verklaring bij de politie omschreven handelingen, kunnen geen verklaring opleveren voor de grote(re) hoeveelheid bloed die zijn moeder in de auto heeft verloren. Voor wat dat bloed betreft verwijs ik o.m. naar het rapport van het NFI van 28 december 2018 m.b.t. het bloedsporenonderzoek.
[…]
27 Die hoeveelheid bloed en het patroon passen niet bij de verklaring van cliënt m.b.t. het verwurgen van zijn moeder.
28 In het rapport van het NFI van 6 september 2019 van H.H. de Boer wordt aangegeven dat met name bloedverlies uit de neus bij een relatief beperkte geweldsinwerking kan optreden. Het standpunt van de verdediging is dat dit -het optreden van bloedingen- iets is datje ziet bij mishandelingen. Een ieder die wel eens naar bokswedstrijden gekeken heeft, weet dat harde klappen onder omstandigheden flinke bloedingen kunnen opleveren. De bloedsporen passen bij het verhaal van cliënt zoals hij dat aan uw hof verteld heeft.
29 Het verhaal van cliënt zoals hij dat aan het hof verteld heeft, past ook vel beter bij de objectieve bevindingen van de pacemaker. Het apparaat was nieuw en had geen gebreken. Door de deskundige De Boer wordt uitdrukkelijk gezegd -en ik vat het in mijn eigen woorden samen- dat het verhaal van cliënt bij de politie zeer onaannemelijk is. De bevindingen passen veel beter bij een ander scenario. Aldus De Boer in zijn rapport van 6 september 2019 (p. 2 en 3).
30 De verdediging meent dat wij op basis van al deze onduidelijkheden en onmogelijkheden, niet uit kunnen en mogen gaan van de bekentenis bij de politie. De verklaring ter zitting afgelegd, lijkt veel reëler.
31 Die verklaring komt neer op het handelen in een opwelling, waarbij met de vuist een harde slag gegeven wordt. Geen voorbedachte rade dus en geen opzet op de dood.
32 Waarom zouden wij deze verklaring terzijde dienen te schuiven? Ik zie dat niet. Ik meen dat wij van deze verklaring uit zouden moeten gaan.
[…]
53. Je mag niet het risico nemen dat je iemand veroordeeld voor een delict dat hij niet gepleegd heeft. Juist omdat je af en toe rechters hebt die twijfels negeren en een mogelijk verkeerde diagnose als uitgangspunt nemen, zijn in het verleden ten onrechte personen voor delicten veroordeeld die nimmer plaats bleken te hebben gevonden.
54 Maar zelfs indien we uit zouden gaan van zijn bekennende verklaring ter zitting, dan zien wij daar contra-indicaties in voor de voorbedachte rade.
a. Client geeft herhaaldelijk aan dat hij zelfs in de auto nog twijfelde (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 293)
b. Client geeft aan dat hij in de auto pas bedacht de tiewrap om de nek van moeder te doen (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 297).
c. Pas op dat moment in de auto, zo herhaalt hij dat in zijn verklaring (verhoor 5/11/’18, verdachtendossier p. 297).
d. Het was een opwelling, zegt hij expliciet.
e. Dat hij de hele dag wist dat hij moeder diende terug te betalen, wil niet zeggen dat hij de hele dag al van plan was haar iets aan te doen.
f. Hij dacht dat pas, toen hij in de auto stapte (verhoor 5/11/’ 18, verdachtendossier p. 298).
g. Ik had niet nagedacht over de tiewrap om de nek van moeder (verhoor 5/11/’18, verdachtendossier p. 306).”
8. In aanvulling daarop heeft de raadsman ter terechtzitting nog aangevoerd, voor zover hier relevant:
“Na punt 19a: In zijn eerste verklaring spreekt hij over één tie-wrap, maar in het verhoor van 14 december 2018 zijn het er ineens drie.
[…]
Na punt 24: Het is gek dat geen botbreuken aanwezig waren op plekken waar geweld zou zijn uitgeoefend. Het is dan. ook onbestaanbaar dat die breuken niet te zien zijn als van de verklaringen van mijn cliënt bij de politie wordt uitgegaan.
[…]
In punt 29: In eerste aanleg is gezegd dat er misschien wat mis was met de pacemaker. Ik meen dat een pacemaker bij uitstek een apparaat is dat goed moet functioneren.
Na punt 32: Er is door de advocaat-generaal aangevoerd dat deze nieuwe verklaring laat in de strafzaak komt. Ik begrijp die gedachte, maar gelet, op de hiervoor genoemde ongerijmdheden, meen ik dat die gedachte niet leidend dient te zijn.
Na punt 53: De advocaat-generaal.heeft mijn cliënt vandaag gevraagd naar zijn verklaring in het politieverhoor van 5 november 2018, meer specifiek de woorden 'Dat is inmiddels gebleken'. Ik weet niet hoe deze woorden moeten worden gelezen, maar het enige wat toen gebleken was, was dat zijn moeder was overleden. Bovendien zat cliënt toen onder de medicijnen, had hij dagen niet gegeten en gedronken, had hij pijn en was hij de weg kwijt. Woorden die hij in die toestand heeft uitgesproken, dienen we niet als leidraad te nemen. Ik verzoek uw hof de politieverklaringen niet te gebruiken voor het bewijs en de verklaring van mijn cliënt omtrent de verwurging met de tie-wrap terzijde te schuiven, omdat dit niet kan worden bewezen. Voorts verzoek ik uw hof uit te gaan van de verklaring die mijn cliënt vandaag ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd.”
IV. Het eerste middel en de bespreking daarvan
9. Het eerste middel klaagt dat art. 359, tweede lid, Sv is geschonden, nu het bewezenverklaarde van het onder 1 tenlastegelegde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of doordat ’s hofs verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd, op onjuiste gronden berust dan wel niet voldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. Het middel valt in twee deelklachten uiteen.
De eerste deelklacht en de bespreking daarvan
10. De eerste deelklacht keert zich met twee motiveringsklachten tegen ’s hofs verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen die de verdachte bij de politie en in eerste aanleg tegenover de rechtbank heeft afgelegd en het daarmee samenhangende oordeel van het hof om de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd alsmede de gegevens van de tijdregistratie van de pacemaker terzijde te schuiven. Ten eerste: het hof heeft verzuimd in het bijzonder en genoegzaam de redenen op te geven die geleid hebben tot het terzijde schuiven van de tijdregistratiegegevens van de pacemaker, terwijl het hof de geregistreerde hartritmegegevens ervan wél voor het bewijs heeft gebezigd en dus betrouwbaar acht. De overweging van het hof dat de verdachte op het tijdstip dat uit de pacemakertijdregistratie volgt niet de gelegenheid heeft gehad om de verwurgingshandelingen uit te voeren, volstaat daartoe niet en vereist een nadere motivering, die echter ontbreekt, aldus de steller van het middel. Ten tweede: de verwerping van de door de verdachte in hoger beroep geschetste alternatieve gang van zaken rondom het overlijden van het slachtoffer is ontoereikend gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk, nu de verklaring van de verdachte in hoger beroep strookt met de pacemakergegevens, terwijl de verklaringen die de verdachte bij de politie en in eerste aanleg heeft afgelegd juist conflicteren met deze gegevens.
11. Het hof heeft overwogen dat de verdachte een gedetailleerde bekennende verklaring heeft afgelegd tijdens zijn politieverhoor op 5 november 2018 en dat hij deze verklaring tijdens diverse latere verhoren2.en ook nog ter terechtzitting in eerste aanleg (op hoofdlijnen) heeft bevestigd. Het hof heeft die gedetailleerde verklaring van de verdachte van 5 november 2018 nog eens in zijn nadere bewijsoverwegingen voor het voetlicht gebracht. Ik vat samen. Het geld dat de verdachte met toestemming van zijn moeder van haar rekening had gehaald, had hij vergokt. Toen zijn moeder het geld terug wilde, stond de verdachte voor een dilemma omdat hij het geld niet terug kon geven. Meerdere scenario’s passeerden de gedachtegang van de verdachte, waaronder de mogelijkheid om zijn moeder van het leven te beroven. Deze mogelijkheden heeft de verdachte afgewogen, zo heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard. Toen hij op 23 september 2018 met zijn moeder naar het verpleeghuis ging, had hij nog geen beslissing genomen. Hij ging er echter wel van uit dat zijn moeder op de terugweg over het geld zou beginnen. Na het bezoek aan de partner van zijn moeder besloot de verdachte in de hal van het verpleeghuis definitief om haar te doden. Hij wist dat het moest gebeuren voordat ze zouden wegrijden. Rond 16:30 uur verliet de verdachte samen met zijn moeder het verpleeghuis. Hij hielp haar met het instappen in de auto en deed haar gordel om. Vervolgens rekte hij tijd, want hij zag dat andere bezoekers uit het verpleeghuis kwamen en op de parkeerplaats stonden. Voordat de verdachte zelf instapte, dacht hij eraan om zijn moeder om het leven te brengen met zijn handen of door middel van het sjaaltje dat zij droeg. Bij het instappen zag hij in het vakje van het bestuurdersportier een tie-wrap liggen. Toen besloot hij de tie-wrap te gebruiken. In de auto wachtte de verdachte net zolang totdat er geen andere getuigen meer aanwezig waren. Hij leidde vervolgens zijn moeder af door haar te zeggen dat haar gordel bij het raam niet goed zat, pakte vervolgens de tie-wrap, maakte een lus, deed deze lus om het hoofd van zijn moeder en trok de tie-wrap aan. Haar hoofd kwam terecht op zijn schoot. De verdachte zag dat er bloed uit haar mond, neus en ooghoeken kwam. Na een halve minuut merkte hij dat zijn moeder niet meer in leven was en binnen 2,5 minuten was zij volgens de verdachte “hartstikke dood”. De verdachte duwde zijn moeder daarna van zich af en deed een plaid over haar heen zodat zij aan het zicht werd onttrokken. Om 16:34 uur verliet de verdachte de parkeerplaats van het verzorgingshuis en reed via de vaste route terug naar het huis van zijn moeder, omdat hij wist dat dit op camera’s zou worden vastgelegd en het hierdoor zou lijken alsof hij haar thuis had afgezet. Onderweg stopte hij (ik, A-G, begrijp: nabij zijn moeders woning) en haalde hij de batterij uit het mobieltje van zijn moeder, zodat deze plek de laatste was waar haar telefoon een signaal zou uitstralen. Op een andere locatie gooide de verdachte de telefoon weg en reed door naar huis. Thuis besloot hij zijn moeder te begraven, wat hij diezelfde avond heeft gedaan.
12. Het hof heeft het door de raadsman van de verdachte gevoerde betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de voormelde bekennende verklaringen van de verdachte verworpen. Anders dan de verdediging ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van deze verklaringen. Naar het op feitelijke vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof zijn deze verklaringen in de kern en op de belangrijkste punten consistent. Het hof vindt het opvallend dat de verdachte steeds stellig en zeer gedetailleerd heeft verklaard over de manier waarop hij zijn moeder heeft gedood en dit zelfs heeft voorgedaan bij een verbalisant die als “figurant” optrad. En dat de verdachte steeds stellig herhaald heeft dat het doden op de parkeerplaats moet hebben plaatsgevonden vóór 16:34 uur, omdat hij op dat tijdstip met de auto bij het verpleeghuis is weggereden. Voorts neemt het hof in aanmerking dat die verklaringen van de verdachte niet alleen elkaar over en weer ondersteunen, maar ook worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, zoals onder meer door de camerabeelden van het verpleeghuis en de camerabeelden waarop de auto van de verdachte op de terugweg naar de woonplaats van zijn moeder op meerdere momenten is vastgelegd. Verder, zo vervolgt het hof, hebben de politieverhoren plaatsgevonden met inachtneming van alle mogelijke strafvorderlijke waarborgen, zoals audiovisuele registratie, de mededeling van de cautie en de aanwezigheid van een raadsman, die in de gelegenheid is gesteld commentaar te leveren tijdens het verhoor. Ook wijst het hof erop dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg de kern van de door hem verklaarde toedracht van de levensberoving en de aanloop daartoe heeft bevestigd.
13. Het hof is uitvoerig ingegaan op de bevindingen en conclusies van deskundige De Boer in het sectierapport. Daaruit blijkt onder meer dat door de ontbinding van het lichaam geen eenduidige doodsoorzaak kan worden vastgesteld en dat, ondanks dat positieve bevindingen hiervoor niet zijn vastgesteld, niet is uit te sluiten dat het slachtoffer is overleden door samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals, in aanmerking genomen dat dergelijk geweld niet tot zichtbare letsels hoeft te leiden. Ook heeft het hof de analyse van cardioloog Koster aangaande de gegevens van de pacemaker van het slachtoffer in zijn overwegingen betrokken. Het hof heeft onder ogen gezien dat het volgens deskundige Koster op grond van zijn vaststellingen zo kan zijn dat 16:57 uur het moment van overlijden is geweest. Vervolgens heeft het hof de reactie van deskundige De Boer op de bevindingen van deskundige Koster aangehaald. Op grond van dit een en ander heeft het hof geoordeeld dat het sectierapport van deskundige De Boer en diens reactie op de aanvullende vragen naar aanleiding van de bevindingen van deskundige Koster de bekennende verklaring van de verdachte ondersteunen. Te meer, aldus het hof, omdat de bevindingen en antwoorden van deskundige De Boer overeenkomen met het feit dat er bloedsporen zijn aangetroffen onder de bijrijdersstoel van de auto van de verdachte. Daarbij komt, zo overweegt het hof, dat ook de verklaring van de verdachte dat hij bloed uit de mond, neus en ooghoeken van het slachtoffer zag komen, past bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. Dat er geen uitwendig letsel als gevolg van het gebruik van de tie-wrap is geconstateerd hangt naar het oordeel van het hof samen met de omstandigheid dat het lichaam van het slachtoffer zich al in een gevorderde staat van ontbinding bevond, zodat daaruit niet kan en mag worden geconcludeerd dat het slachtoffer dus niet met behulp van een tie-wrap is gedood.
14. Het door de verdediging gevoerde verweer dat de bevindingen van deskundige Koster niet zijn te rijmen met de door de verdachte aangegeven tijdsaanduidingen heeft het hof naast zich neergelegd. Het hof onderschrijft de conclusie die deskundige De Boer in zijn reactie op aanvullende vragen heeft gerelateerd. Deze conclusie houdt in dat er een scenario denkbaar is waarin de verwurgingshandelingen – die volgens de bekennende verklaring van de verdachte iets na 16:30 uur moeten hebben plaatsgevonden – pas twintig minuten daarna tot een tachycardie en vervolgens tot de dood hebben geleid, maar dat het veel waarschijnlijker is dat de afwijkende pacemakerregistratie direct is gerelateerd aan het moment van de verwurgingshandelingen en dat één of beide tijdstippen (16:30 en 16:50 uur) onjuist zijn. Het hof overweegt dienaangaande dat: (i) het zeer onwaarschijnlijk is dat de initiële verwurgingshandelingen om circa 16:30 uur niet direct tot afwijkingen in de pacemakerregistratie hebben geleid; (ii) het daarnaast zeer onwaarschijnlijk is dat iemand na twintig minuten (incomplete) verwurging en bloedverlies plotseling een heel hoge hartslag krijgt, terwijl te verwachten is dat dit in een dergelijk scenario gradueel oploopt; (iii) het onwaarschijnlijk is dat iemand bij het strak aantrekken van een tie-wrap nog twintig minuten overleeft. Dit oordeel baseert het hof tevens op (iv) de consistente, gedetailleerde verklaring die de verdachte heeft afgelegd en (v) op de camerabeelden, waaruit blijkt dat de verdachte om 16:40 uur wegreed van de parkeerplaats van het verzorgingstehuis, hij om 16:48 uur nog in Den Haag rijdt en hij om 17:05 uur in [plaats] aankomt. Daar tegenover acht het hof het, gelet op het feit dat de reistijd tussen de locatie waar hij op 16:48 uur is gesignaleerd en de locatie waar hij op 17:05 uur arriveert, zestien minuten bedraagt, onaannemelijk dat de verdachte onderweg naar het huis van het slachtoffer de verwurgingshandelingen heeft begaan. De verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, merkt het hof aldus als voldoende betrouwbaar aan om voor het bewijs te gebruiken.
15. De verwerping van het verweer van de verdediging in hoger beroep berust niet alleen op hetgeen het hof heeft overwogen ten aanzien van de betrouwbaarheid van de bekennende verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd. Daarnaast wijst het hof erop dat de verdachte pas tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep met zijn nieuwe verklaring is gekomen, terwijl hij tijdens de politieverhoren en de behandeling van de zaak in eerste aanleg hiervoor reeds de gelegenheid heeft gehad, en dat opvallend is dat in de appelschriftuur geen melding is gemaakt van deze belangrijke wijziging van de proceshouding van de verdachte. De verklaring van de verdachte dat hij tijdens het politieverhoor niet de waarheid heeft verteld, omdat hij van een arts had gehoord dat hij nog maar een paar dagen te leven had als gevolg van zijn hongerstaking en omdat hij wilde verhullen dat hij zijn moeder had doodgeslagen, biedt volgens het hof geen verklaring voor het feit dat hij tijdens latere verhoren – toen hij reeds wist dat hij niet dood zou gaan – zijn eerdere verklaring heeft bevestigd. Voorts acht het hof de nieuwe verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en niet te rijmen met het sectierapport van patholoog De Boer, waaruit blijkt dat bij het slachtoffer geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn geconstateerd. Bovendien, zo overweegt het hof afsluitend, volgt uit het aanvullende bericht van 2 oktober 2019 van De Boer dat nu bij het slachtoffer geen fatale hartritmestoornis is gebleken, ook die doodsoorzaak niet aan de orde is, terwijl het enkel geven van een harde klap in het gezicht van zijn moeder geen verklaring biedt voor haar dood. De slotconclusie van het hof luidt in dit verband dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep er geen enkele concrete aanwijzing is voor de mogelijkheid dat het slachtoffer op een andere wijze dan zoals de verdachte tot aan de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard om het leven is gekomen.
16. Bij de beoordeling van de onderhavige deelklacht heeft te gelden dat de feitenrechter vrij is in de selectie en waardering van het voorhanden bewijsmateriaal en dat het gebruik hiervan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.3.Ingeval de verdachte het aan hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de feiten die niet met een bewezenverklaring zou zijn te verenigen, zal de rechter – als hij tot een bewezenverklaring komt – het alternatieve scenario moeten weerleggen. Dat kan geschieden door middel van het opnemen van “bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten”. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter kunnen oordelen “dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld”.4.
17. De steller van het middel betwist met de eerste deelklacht naar mijn inzicht vergeefs het oordeel van het hof om de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd alsmede de tijdregistratie van de pacemaker terzijde te schuiven en uit te gaan van de toedracht zoals door de verdachte in eerste aanleg en bij de politie is verklaard. Het hof heeft immers mede in het licht van het gevoerde verweer uitvoerig onderbouwd dat en waarom de verklaringen die de verdachte bij de politie en in eerste aanleg heeft afgelegd betrouwbaar zijn. In het bijzonder wijs ik op ’s hofs vaststelling dat die verklaringen in de kern en op de belangrijkste punten consistent zijn, dat de verdachte zeer gedetailleerd heeft verklaard over de manier en de plek waarop hij zijn moeder om het leven heeft gebracht en dat deze verklaringen worden ondersteund door het sectierapport van deskundige De Boer en diens reactie op aanvullende vragen, alsook door de camerabeelden van het verpleeghuis en de camerabeelden waaruit de route van verdachtes auto op de terugweg naar de woning van zijn moeder is af te leiden.
18. Ook het oordeel bij de verwerping van het betrouwbaarheidsverweer om de pacemakertijdsregistratie terzijde te schuiven en alleen acht te slaan op de pacemakergegevens inzake het hartritme acht ik niet onbegrijpelijk en, mede gelet op het gevoerde verweer van de verdediging, toereikend gemotiveerd. In de eerste plaats is dit oordeel gebaseerd op de gedetailleerde verklaring van de verdachte en de beschikbare camerabeelden, waaruit het hof afleidt dat het onaannemelijk is dat de verdachte – nadat hij rond 16:40 uur wegrijdt bij het verzorgingshuis – tijdens zijn rit naar het huis van zijn moeder de tijd heeft gehad om te stoppen en zijn moeder te verwurgen. In de tweede plaats heeft het hof bij dit oordeel de onwaarschijnlijkheid van een dergelijk scenario betrokken, nu de kans op betrapping aanmerkelijk hoger is dan bij verwurging op de verlate parkeerplaats van het verzorgingshuis. In de derde plaats heeft het hof dit oordeel gestoeld op de verklaring van deskundige De Boer zoals hierboven weergegeven.
19. Anders dan de steller van het middel meent, doet zich in de bewijsvoering geen tegenstrijdigheid voor. Het hof heeft namelijk een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de wel betrouwbare en de niet betrouwbare gegevens die afkomstig zijn van de uitgelezen pacemaker en enkel de, naar zijn oordeel, betrouwbare gegevens voor het bewijs gebezigd.5.
20. Het oordeel van het hof over de nieuwe lezing van de verdachte in hoger beroep is, mede tegen de achtergrond van het voorgaande, eveneens niet onbegrijpelijk en door het hof toereikend gemotiveerd. Ik meen dat de overweging van het hof dat de nieuwe verklaring van de verdachte niet is te rijmen met de bevindingen van het sectierapport zoals door het hof vastgesteld en overgenomen – te weten dat er geen tekenen van geweldsinwerking op het hoofd zijn geconstateerd waardoor het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard – deze verwerping zelfstandig kan dragen.6.Overigens heeft het hof bij de verwerping van het desbetreffende verweer zijn overweging dat het de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht onderbouwd. In de eerste plaats met de vaststelling dat de verdachte pas in hoger beroep met deze nieuwe verklaring is gekomen. In de tweede plaats met de overweging dat verdachtes uitleg voor deze belangrijke wijziging in zijn procespositie – hij zou tijdens zijn verhoor op 5 november 2018 niet de waarheid hebben verklaard, omdat hij dacht dat hij nog maar een paar dagen te leven had – zijn weerlegging vindt in het feit dat de verdachte tijdens zijn latere verhoren op 14 december 2018 en 23 september 2019 zijn eerdere bekennende verklaring uitvoerig heeft bevestigd, terwijl hij toen niet meer in de veronderstelling verkeerde (kon verkeren) dat hij dood zou gaan. En in de derde plaats met de overweging dat bij het slachtoffer geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn geconstateerd.
21. Het arrest van HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:953, NJ 2015/60, m.nt. Keulen en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Knigge, door de steller van het middel in de toelichting op het middel aangehaald, doen aan het voorgaande niet af. Ook in dat arrest ging het – kort gezegd – om de betrouwbaarheid van later ingetrokken bekennende verklaringen van de verdachte. Daarover schreef ik in mijn conclusie vóór HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338, m.nt. Reijntjes het volgende (met weglating van de voetnoten uit die conclusie):
“Het hof had de verdachte veroordeeld wegens doodslag, nadat zij door de rechtbank was vrijgesproken en de advocaat-generaal bij het hof vrijspraak had gevorderd. Volgens mijn ambtgenoot Knigge in zijn aan het arrest voorafgaande conclusie (onderdeel 4), berustte de bewezenverklaring, althans het daderschap van de verdachte aan het bewezenverklaarde feit, “uitsluitend” op de ingetrokken bekennende verklaringen. Het door A-G Knigge in zijn conclusie verwoorde standpunt over de wijze waarop de motivering van het gebruik van zulke verklaringen in cassatie zou moeten worden getoetst, is genuanceerd. Na voorop te hebben gesteld dat de Hoge Raad zich altijd terughoudend heeft opgesteld als het om de waardering van het bewijs gaat, bepleit hij nadrukkelijk geen aanscherping van de motiveringseis over de gehele linie, maar pleit hij voor een serieuze invulling van de motiveringseis die daar vanuit een oogpunt van rechtsbescherming om vraagt. Daaronder rekent hij in elk geval zaken waarin de verdachte is veroordeeld op grond van een ‘ingetrokken bekentenis’ die geen steun vindt in bewijs uit andere bron (conclusie onderdeel 7.4). Bij zijn beoordeling van de door het hof gegeven motivering speelde tevens een belangrijke rol dat voor de alternatieve toedracht van het levensdelict die door de verdediging werd geschetst – kort gezegd: dat de vriend van de verdachte het levensdelict had begaan en de verdachte hem met haar bekentenis voor de strafrechtelijke consequenties daarvan wilde behoeden –, eveneens serieuze aanwijzingen in het procesdossier aanwezig waren die door de verdediging bij pleidooi indringend naar voren waren gebracht. Het is deze achtergrond waartegen A-G Knigge – en (kennelijk) zo ook de Hoge Raad – tot het oordeel komt dat, gelet op de verzwaarde motiveringseis die dient te worden aangelegd als het om ingetrokken bekentenissen gaat die niet of nauwelijks steun vinden in bewijs uit andere bron, het hof niet in voldoende mate heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de ingetrokken bekennende verklaringen. Na verwijzing van de zaak werd de verdachte in de zaak door het gerechtshof Den Haag vrijgesproken.”
22. In de onderhavige zaak kan echter niet worden gezegd dat het onder 1 bewezenverklaarde (vrijwel) uitsluitend op de later door de verdachte ingetrokken bekennende verklaringen van de verdachte steunt. Tot een nadere motivering was het hof dan ook niet gehouden.
23. De eerste deelklacht mist doel.
De tweede deelklacht en de bespreking daarvan
De tweede deelklacht klaagt dat “de bewezenverklaarde voorbedachten rade en het verwurgen middels een tie-wrap niet uit de bewijsmiddelen [kunnen] volgen”. Als ik de steller van het middel goed begrijp wordt daartoe aangevoerd dat het hof niet (genoegzaam) heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van de contra-indicaties die door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting zijn aangevoerd, te weten: 1. de omstandigheid dat de verdachte meermaals en consistent heeft verklaard dat hij in een plotselinge opwelling handelde bij het doden van het slachtoffer en 2. de zeer korte tijdspanne tussen het in de auto genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven en de uitvoering daarvan. Voorts voert de steller van het middel aan dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat het tijdstip van overlijden met een voldoende mate van precisie kan worden vastgesteld en dat zulks tevens geldt voor de doodsoorzaak.
24. Ten aanzien van de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘voorbedachte raad’ hanteert de Hoge Raad sinds het arrest van 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518, m.nt. Keulen een aangescherpt kader met materieelrechtelijke en procesrechtelijke aspecten. In het arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, m.nt. Keulen heeft de Hoge Raad dit beoordelingskader als volgt uiteengezet:
“3.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
3.4.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”
25. Het hof heeft het verweer van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep over de voorbedachte raad aldus samengevat, dat ook als wordt uitgegaan van de bekennende verklaring(en) die de verdachte bij de politie heeft afgelegd daaruit geen voorbedachte raad volgt, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan.
26. Het hof heeft dit verweer verworpen, en in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bij de politie en de rechtbank afgelegde bekennende verklaringen van de verdachte redengevend geacht voor het bewijs van voorbedachte raad. Uit die feiten en omstandigheden heeft het hof afgeleid – en dat is in de beoordeling van het bestaan van voorbedachte raad in deze zaak een belangrijke overweging van het hof – dat de verdachte reeds het vooropgezette plan had om zijn moeder van het leven te beroven, nu hij meerdere malen daarover had nagedacht als mogelijke oplossing voor zijn financiële problemen. Naar de verdachte heeft verklaard, heeft hij, na het bezoek aan [betrokkene 2] , in de hal van het verpleeghuis die beslissing definitief genomen. Over het ‘waar en hoe’ – kortom over de uitvoering van dit voornemen – heeft de verdachte volgens zijn bekennende verklaringen op dat moment nog even moeten nadenken. Hij besloot zijn moeder op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Hij vroeg zich af of hij dit met zijn handen zou doen of door middel van het sjaaltje dat zij droeg, zo heeft de verdachte verklaard. Naar zijn zeggen koos de verdachte uiteindelijk voor de tie-wrap die hij toen in het vakje van zijn bestuurdersportier zag liggen en wachtte hij totdat er op de parkeerplaats geen getuigen meer aanwezig waren.
27. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Het hof benadrukt dat de verdachte de tijd tussen het verlaten van de hal en het instappen in de auto niet heeft gebruikt voor herbezinning, maar heeft gebruikt om na te denken over de manier waarop het moest gebeuren. Daarbij wijst het hof erop dat de verdachte expres heeft getreuzeld – zowel buiten op de parkeerplaats als in de auto – zodat er geen mensen meer in de buurt zouden zijn wanneer hij de dodelijke handeling zou verrichten en voorts dat hij wist dat het gebruik van de tie-wrap onomkeerbaar was. Naar het oordeel van het hof is van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld niet gebleken, maar is integendeel diens handelen planmatig en doelgericht geweest, ook na de verwurging toen hij het wilde doen lijken op een vermissing en de familieleden voorloog.
28. Daarmee is het oordeel van het hof dat de verdachte niet in een plotselinge opwelling heeft gehandeld, en dat niet is gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dit impliceert dat het hof het andersluidende verweer van de verdediging op deugdelijke gronden heeft weerlegd. Overigens merk ik op dat voor zover het middel tot uitgangspunt bedoelt te nemen dat uit de tot het bewijs van voorbedachte raad gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meermalen en consistent heeft verklaard dat hij in een plotselinge opwelling handelde, dit op een verkeerde lezing van de bewijsvoering berust.
29. Ook de klacht dat zowel het tijdstip als de doodsoorzaak op basis van de bewijsmiddelen niet met voldoende precisie kan worden vastgesteld, is wat mij betreft tevergeefs voorgesteld. Uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen – in het bijzonder de bekennende verklaringen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien en in samenhang met de processen-verbaal van bevindingen (het forensisch onderzoek in de auto van de verdachte en de beschrijving van de camerabeelden) – heeft het hof kunnen afleiden, zoals het heeft gedaan, dat de verdachte het slachtoffer ergens tussen 16:28 en 16:40 uur door verwurging met een tie-wrap van het leven heeft beroofd.
30. De stelling in de toelichting op het middel dat het wilsbesluit “pas in de auto is genomen” en dat sprake is van een korte tijdspanne tussen dit besluit in de auto en de uitvoering daarvan, hetgeen een contra-indicatie zou zijn voor het bestaan van voorbedachte raad, ontbeert in het licht van de bij de politie en tegenover de rechtbank afgelegde bekennende verklaringen van de verdachte feitelijke grondslag. Vooreerst is deze stelling al niet houdbaar omdat volgens die bekennende verklaringen de verdachte reeds in de hal, toen zijn moeder opstond en aan zijn arm meeging, bedacht “Het is of nu…”. Voorts kan daartegen worden ingebracht dat blijkens diezelfde verklaringen dit wilsbesluit toen een definitief karakter kreeg, maar dat de verdachte eerder al meermalen had nagedacht over het doden van zijn moeder als mogelijke oplossing voor zijn financiële problemen. Op het moment dat het definitieve wilsbesluit in de hal van het verzorgingstehuis werd genomen, had daarover en de mogelijke gevolgen daarvan al beraad bij de verdachte plaatsgevonden. Het hof heeft deze eerdere overdenkingen uiteraard, en dus niet onbegrijpelijk, in zijn bewijsoordeel over de tenlastegelegde voorbedachte raad meegewogen. Waar het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen onder het cursiefje ‘Moord’ spreekt van het in de hal genomen besluit en de uitvoering daarvan, en dat daartussen enige tijd is verstreken, bedoelt het hof daarmee kennelijk het definitieve wilsbesluit.7.Het hof heeft daarnaast immers ook overwogen dat sprake was van een vooropgezet plan en doelgericht/planmatig handelen dat bovendien verder strekte dan de levensberoving zelf, zodat het op een vermissing leek. Dat het beraad al voor het definitieve wilsbesluit kan plaatsvinden en in zoverre een rol kan spelen bij het bewijs van voorbedachte raad, volgt ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad: ‘voldoende tijd hebben gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit’ (cursivering van mij, A-G).8.Welnu, wat betreft de onderhavige zaak kan uit de bewijsvoering van het hof worden afgeleid dat voor de verdachte voldoende gelegenheid heeft bestaan voor beraad.
31. Het middel faalt in beide onderdelen.
V. Het tweede middel en de bespreking daarvan
32. Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden.
33. Deze klacht is terecht voorgesteld. Namens de verdachte is op 23 december 2021 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 6 september 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. De verdachte is preventief gedetineerd, hetgeen betekent dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden met ruim twee maanden. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde straf volgens de gebruikelijke maatstaf.9.
34. Het middel slaagt.
VI. Slotsom
35. Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt.
36. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, hetgeen eveneens dient te leiden tot vermindering van de opgelegde straf volgens de gebruikelijke maatstaf.10.
37. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2023
Op 7 november, 8 november en 14 december 2018 en 23 september 2019.
HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530 (rov. 3.3).
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010/314, m.nt. Buruma (rov. 2.5).
Van een geval waarover HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1276 zich boog, is mijns inziens hier geen sprake.
Het sectierapport en het aanvullende bericht van patholoog De Boer van 2 oktober 2019 waar het hof in zijn bewijsoverwegingen naar verwijst, zijn niet in de bewijsmiddelen opgenomen, maar dat hoeft ook niet omdat het hier enkel gaat om de weerlegging van het betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van de verklaringen die de verdachte bij de politie en in eerste aanleg tegenover de rechtbank heeft afgelegd. Zie A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 330.
Overigens: ook wanneer de tijdspanne tussen het definitieve wilsbesluit in de hal en de uitvoering daarvan in de auto tot uitgangspunt zou moeten worden genomen ter beantwoording van de vraag of voorbedachte raad hier kan worden bewezenverklaard, en de korte duur daarvan als contra-indicatief in beeld komt, schiet de bewijsmotivering van het hof naar mijn inzicht niet tekort op de begrijpelijkheid ervan. Vgl. ook HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1520 (rov. 2.4). De verdachte stelde zich een kwartier nadat hij na een ruzie het café was uitgezet op een bepaalde plek in een straat op, wachtte daar op de komst van het slachtoffer, liep gedurende een tijdspanne van zes minuten diverse keren naar de ingang van de straat waar het café was gelegen en keek dan nadrukkelijk in die straat, en liep na zes minuten wachten in de richting van het slachtoffer, dat kwam aanlopen, om hem in de buik te steken. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld. Vgl. ook H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, herzien en aangevuld met de wijzigingen, door mr. J.W. Smidt, deel II, Haarlem 1891, p. 454, waarin de parlementaire totstandkomingsgeschiedenis van art. 287 Sr wordt beschreven. Ik citeer daaruit het Regeeringsantwoord: “Het criterium ligt geenszins in de kortere of langere tijdsruimte tusschen besluit en uitvoering, maar in den gemoedstoestand van den dader. Tegenover den “voorbedachten raad” staat het handelen “in impetu”, waarbij èn besluit genomen wordt èn uitvoering geschiedt gedurende ééne onafgebroken gemoedsbeweging die het kalm nadenken uitsluit. De tijdsruimte kan eene gewichtige aanwijzing zijn voor het al of niet bestaan van den voorbedachten raad, maar bewijst dien niet per se. Wie, geheel kalm, het besluit neemt om een ander te dooden en het, na eenig overleg, bijna oogenblikkelijk daarna uitvoert, is moordenaar.”
Zie – naast het hierboven aangehaalde arrest van HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, m.nt. Keulen – eerder al bijvoorbeeld HR 27 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6308, NJ 2000/605 (rov. 3.5), en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Machielse.
HR 17 juni, 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis (rov. 3.15-3.16).
HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3489 (rov. 3.2).
Beroepschrift 05‑12‑2022
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. de strafadministratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Datum: | 5 december 2022 |
Inzake: | [verdachte] / Cassatie |
Ons kenmerk: | 20220009 |
Uw kenmerk: | 21/05326 |
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur houdende middelen van cassatie ex artikel 437 Wetboek van Strafvordering
In de zaak van: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats]
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [verdachte], requirant van cassatie, hierna te noemen ‘requirant’, voor deze aangelegenheid domicilie kiezende te (3581 SV) Utrecht aan de Wolter Heukelslaan 74, ten kantore van zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, door requirant bepaaldelijk gevolmachtigd deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen.
Dat requirant als verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Den Haag onder parketnummer 22-005085-19, uitgesproken op 20 december 2021, de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. Meer in het bijzonder zijn geschonden de artikelen de artikelen 350, 359 lid 2 en 3 juncto 415 Wetboek van Strafvordering en de artikel 289 Wetboek van Strafrecht, doordat het bewezenverklaarde, in het bijzonder de bewezenverklaarde ‘opzettelijk en met voorbedachten raad van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een tie-wrap om de hals en de nek van die [slachtoffer] gedaan’ niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of doordat het Gerechtshof ten onrechte het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van requirant bij de politie en afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, heeft verworpen althans zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans het Hof het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd althans die motivering onbegrijpelijk is. Weshalve 's Hofs arrest in zoverre niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.
Toelichting
Het Hof heeft geoordeeld dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het Hof heeft het onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als moord. Het Hof heeft de verklaringen van requirant afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg en bij de politieverhoren voor een aanzienlijk deel gebruikt voor het bewijs.
Voor zover van belang heeft het Hof de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld in haar arrest van 20 december 2021 (pagina 7–8):
‘Op maandag 24 september 2018 is melding gemaakt van de vermissing van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Zij zou op zondag 23 september 2018 rond 17:00 uur door haar zoon, de verdachte in de onderhavige zaak, zijn afgezet op de hoek van de [a-straat] en het [b-straat] te [a-plaats] en vanaf daar het korte stukje naar huis zijn gelopen, maar sindsdien was niets meer van haar vernomen. De verdachte is op 24 en 25 september 2018 als getuige gehoord. Tijdens die verhoren heeft hij verklaard dat hij samen met [slachtoffer] een bezoek heeft gebracht aan haar partner de heer [betrokkene 2] in verpleeghuis [A] te [b-plaats]. Rond 16:30 uur zijn zij weer richting [a-plaats] vertrokken en heeft hij [slachtoffer] om circa 17:00 uur afgezet in de buurt van haar huis. Naar aanleiding van deze verklaring zijn de camerabeelden van het verpleeghuis onderzocht en hebben opsporingsambtenaren geverbaliseerd dat zij zien dat om 14:20 uur de verdachte samen met [slachtoffer] het verpleeghuis binnenloopt en zij vervolgens om 16:28 uur samen het verpleeghuis verlaten. Deze camerabeelden geven het laatste (objectieve) moment weer waarop te zien is dat [slachtoffer] nog in leven is. Op 28 september 2018 is de auto van de verdachte in beslag genomen voor forensisch onderzoek. In zijn auto zijn op verschillende plaatsen bloedsporen aangetroffen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat dit het bloed van [slachtoffer] betrof.
Gelet op de ontstane verdenking tegen de verdachte van de betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] is hij vervolgens op 30 september 2018 aangehouden. In meerdere verhoren heeft hij ontkend op enige wijze betrokken te zijn bij de verdwijning van [slachtoffer]. Dit verandert vanaf het moment dat het lichaam van [slachtoffer] op 31 oktober 2018, naar aanleiding van een tip, in bos in [c-plaats] wordt gevonden. De verdachte heeft in het verhoor op 5 november 2018 een bekennende, gedetailleerde verklaring afgelegd. Hierover is de verdachte in meerdere verhoren nader bevraagd, namelijk op 7 november 2018 (tweemaal), 8 november 2018, 14 december 2018 en 23 september 2019. In deze verhoren, alsook ter terechtzitting in eerste aanleg, heeft de verdachte zijn bekennende verklaring (op hoofdlijnen) bevestigd. ’
Verklaringen requirant en beoordeling van de betrouwbaarheid hiervan door het Hof
Tevens heeft het Hof de bekennende verklaring van requirant in eerste aanleg uiteengezet (pagina 8–10 arrest):
‘De verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat hij met [slachtoffer] en zijn broer had afgesproken dat hij geld van de rekening van [slachtoffer] zou afhalen, zodat bij het eventueel overlijden van [slachtoffer] zo min mogelijk belasting zou worden geheven. Dit geld zou vervolgens in de kluis van de broer van de verdachte worden neergelegd. Op donderdag 20 september 2018 vertelde [slachtoffer] aan de verdachte dat zij het geld dat hij tot nu toe van haar rekening had afgehaald, graag terug wilde hebben, waarna de verdachte haar heeft beloofd dat hij dat geld, een bedrag van € 40.000,-, op zondag 23 september 2018 terug zou geven. De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf die donderdag een probleem had, nu hij de € 40.000,- had vergokt in het casino en dus niet terug kon geven.
Na deze dag en op de dag van 23 september hebben meerdere scenario's de gedachtegang van de verdachte gepasseerd: hij kon de confrontatie met zijn moeder aangaan en opbiechten dat hij haar geld had vergokt, hij kon het geld van iemand anders lenen of hij kon het geld op een andere manier proberen te verdienen. Een andere mogelijkheid was om [slachtoffer] om het leven te brengen.
Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij deze mogelijkheden heeft afgewogen, maar dat hij op de heenweg naar het verpleeghuis nog geen beslissing had genomen. Tijdens de heenweg heeft hij wel geprobeerd te voorkomen dat [slachtoffer] zelf over het geld zou beginnen door haar aan de praat te houden. De verdachte wist dat ze er dan wel op. de -terugweg over zou beginnen.
Nadat de verdachte [betrokkene 2] had teruggebracht naar zijn kamer, is hij teruggegaan naar zijn moeder die in de hal van het verpleeghuis op hem wachtte. In de hal van het verpleeghuis heeft de verdachte uiteindelijk de beslissing genomen om [slachtoffer] om het leven te brengen. De verdachte wist dat dit moest gebeuren voordat zij weg zouden rijden, omdat hij [slachtoffer] niet al rijdende om het leven zou kunnen brengen.
Rond 16:30 uur heeft de verdachte samen met [slachtoffer] het verpleeghuis verlaten. Hij heeft haar geholpen met het instappen in zijn auto en heeft haar bijrijdersgordel omgedaan. Vervolgens zag de verdachte dat andere bezoekers uit het verpleeghuis kwamen en op de parkeerplaats stonden, waardoor hij tijd heeft gerekt. Hij wilde immers niet dat er mensen in de buurt waren als hij de daad zou verrichten. Hij heeft zijn jas op de achterbank van zijn auto gelegd en is vervolgens zelf ingestapt. Voordat de verdachte in de auto stapte, dacht hij eraan om [slachtoffer] om het leven te brengen met zijn handen of door middel van het sjaaltje dat zij droeg.
Op het moment dat hij in de auto is gestapt, zag hij in het vakje van zijn bestuurdersportier een tie-wrap liggen. De verdachte wist dat het gebruik van de tie-wrap een definitief einde aan haar leven zou maken. Vervolgens heeft hij tegen [slachtoffer] als afleiding gezegd dat haar gordel aan de rechterkant bij het raam niét goed zat, waarna zij haar hoofd van de verdachte heeft weggedraaid.
Op dat moment heeft hij de tie-wrap uit het bestuurdersportier gepakt, een lus gemaakt, deze lus om het hoofd van [slachtoffer] gedaan en de tie-wrap vervolgens aangetrokkén, waardoor zij geen lucht meer kreeg.
Haar hoofd is op de schoot van de verdachte terechtgekomen en de verdachte zag dat bloed uit haar mond, neus en ooghoeken kwam. De verdachte heeft na een halve minuut gemerkt dat [slachtoffer] niet meer bij bewustzijn was en binnen 2,5 minuten was [slachtoffer] volgens de verdachte 'hartstikke dood'. De verdachte heeft haar vervolgens van zich afgeduwd, onder het dashboard geduwd en een plaid over haar heen getrokken, zodat zij aan ieders zicht was onttrokken. Om 16:34 uur is hij weggereden en heeft hij de vaste route terug naar het huis van [slachtoffer] gereden, omdat, hij wist dat dit op camera's zou worden vastgelegd en het hierdoor zou lijken alsof hij haar thuis had afgezet. Op het [b-straat] te [a-plaats] is hij gestopt en heeft hij de batterij uit het mobieltje van [slachtoffer] gehaald, zodat het [b-straat] de laatste plek zou zijn waar haar telefoon een signaal zou uitstralen. Nadat hij de telefoon op een andere locatie heeft weggegooid, is hij na een tussenstop bij een Chinees restaurant naar huis te [d-plaats] gereden. Thuis heeft hij nagedacht over wat hij moest doen en heeft hij besloten om [slachtoffer] te begraven. Hij heeft een schep en een zaklantaarn gepakt en heeft [slachtoffer] diezelfde avond en nacht begraven in een uitgegraven kuil bij een reeds omgevallen boom in het bos in [c-plaats].
Als reden voor het doden, van [slachtoffer] heeft de verdachte opgegeven dat hij bang was voor een confrontatie, nu hij het geld niet kon teruggeven en [slachtoffer] er dan achter zou komen dat hij weer aan het gokken was. ’
Vervolgens heeft het Hof zich uitgelaten over het namens requirant gevoerde verweer omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van requirant bij de politie (pagina 10 arrest):
‘De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota onder andere bepleit — kort en zakelijk weergegeven — dat de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd onduidelijkheden en onmogelijkheden bevatten, meer specifiek met betrekking tot de bevindingen van de deskundige Koster inzake de pacemaker en de bevindingen van deskundige De Boer in zijn reacties op aanvullende vragen d.d. 6 september 2019 en 2 oktober 2019. Hierdoor kunnen en mogen deze verklaringen niet worden gebruikt voor het bewijs, aldus de raadsman. ’
Tevens is in dat kader door de raadsman het volgende uiteengezet over de tegenstrijdigheden in de afgelegde verklaringen in eerste aanleg, blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg (pagina 11 – 13):
‘[…] Het gaat juist om het deel over wat er in de auto is gebeurd. Het openbaar ministerie zegt dan terecht dat de manier waarop zijn moeder om het leven is gebracht, niet is te verifiëren. ’
(pagina 11)
‘[…] In zijn eerste verklaring spreekt hij over één tie-wrap, maar in het verhoor van 14 december 2018 zijn het er ineens drie. ’
(pagina 12)
‘[…] De politie heeft zeer hard geprobeerd de tie-wrap terug te vinden. Deze is echter nooit gevonden. Wat betekent dat? Mijn standpunt is dat op basis hiervan kan worden gesteld dat de verklaringen van cliënt bij de politie hieromtrent niet kloppen. ’
(pagina 12)
‘[…] In deze zaak zijn het openbaar ministerie, de politie en de rechtbank kritisch over hetgeen mijn cliënt heeft verklaard. Vandaag heeft hij een andere verklaring afgelegd en gesteld dat de verklaringen bij de politie niet kloppen. Hierdoor dienen deze verklaringen kritisch te worden bekeken. ’
(pagina 12)
‘[…] maar het enige wat toen gebleken was, was dat zijn moeder was overleden. Bovendien zat cliënt toen onder de medicijnen, had hij dagen niet gegeten en gedronken, had hij pijn en was hij de weg kwijt. Woorden die hij in die toestand heeft uitgesproken, dienen we niet als leidraad te nemen.
Ik verzoek uw hof de politieverklaringen niet te gebruiken voor het bewijs en de verklaring van mijn cliënt omtrent de verwurging met de tie-wrap terzijde te schuiven, omdat dit niet kan worden bewezen. Voort verzoek ik uw hof uit te gaan van de verklaring die mijn cliënt vandaag ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd.’
[onderstreping YM]
Requirant heeft zich aldus op het standpunt gesteld dat de verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter in eerste aanleg niet kunnen dienen als bewijs om tot een bewezenverklaring, omdat sprake is van tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij tijdens de terechtzitting in hoger beroep zelf nog het volgende uiteengezet, blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting bij het Hof op 6 december 2021:
‘U vraagt mij waarom ik op 5 november 2018 bij de politie een andere verklaring heb afgelegd. Dat heeft eigenlijk twee redenen. Allereerst ging ik ervan uit dat ik snel dood zou gaan, omdat ik in honger- en dorststaking was gegaan en de arts mij had verteld dat ik nog maar een paar dagen te leven had en ik er helemaal geen zin meer in had. Ik zat toen ook zwaar onder de medicijnen. Ten tweede wilde ik er eigenlijk niet voor uitkomen dat ik mijn moeder had doodgeslagen. U kent mijn achtergrond niet. Ik heb vroeger wel eens iemand bijna doodgeslagen met één klap. Ik weet dat als ik sla, ik dusdanig hard sla en daarom wilde ik er eigenlijk niet voor uitkomen. ’
En tevens:
‘U vraagt mij waarom het hof de verklaring die ik vandaag op zitting heb afgelegd in tegenstelling tot mijn eerdere verklaringen moet geloven.
De verklaringen die ik bij de politie heb afgelegd, had de politie van alle kanten kunnen onderzoeken. Uit niets blijkt dat die tie-wrap er is geweest. Ook de patholoog heeft verklaard dat hij het verhaal met de tie-wrap niet gelooft.
[…]
U vraagt mij waarom de verklaring die ik vandaag heb afgelegd wel klopt en de eerdere verklaringen die ik bij de politie heb afgelegd niet. Die verklaringen zijn afgelegd op een moment dat ik dacht dat ik dood zou gaan. Ik heb toen besloten er een ander verhaal van te maken, want ik dacht laten we er maar een einde aan maken. […]’
Ten aanzien van genoemd verweer omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van requirant in eerste aanleg heeft het Hof het volgende overwogen (pagina 10–14 arrest):
‘Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, betrouwbaar zijn. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid of geloofwaardigheid van deze verklaringen. In de kern en op de belangrijkste punten zijn de verklaringen consistent, waarbij opvalt dat de verdachte steeds stellig en zeer gedetailleerd heeft verklaard over de manier waarop hij zijn moeder heeft gedood (en zelfs de precieze wijze van het doden met de tie-wrap heeft voorgedaan, een verhorend verbalisant daarbij als ‘figurant’ gebruikend). Ook heeft hij steeds stellig herhaald dat het doden op de parkeerplaats moet hebben plaatsgevonden vóór 16:34 uur, omdat hij op dat tijdstip met de auto bij het verpleeghuis is weggereden. Voorts worden de verklaringen ondersteund niet alleen door elkaar, maar ook door andere bewijsmiddelen in het dossier zoals onder meer de camerabeelden van verpleeghuis [A] en de camerabeelden waarop de auto van de verdachte op de terugweg naar het [b-straat] te [a-plaats] op meerdere momenten is vastgelegd.
Met betrekking tot de politieverhoren merkt het hof op dat al deze verhoren hebben plaatsgevonden met inachtneming van alle mogelijke strafvorderlijke waarborgen: zo zijn alle verhoren audiovisueel vastgelegd, is aan de verdachte telkens voorafgaand aan de verhoren de cautie medegedeeld en was een raadsman van de verdachte bij alle verhoren aanwezig en in de gelegenheid om tijdens die verhoren commentaar te kunnen leveren.
Tevens merkt het hof op dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg de kern van de door hem verklaarde toedracht en de aanloop daartoe heeft bevestigd. Op geen enkel moment is door of namens hem aangevoerd dat zijn politieverklaringen niet op een juiste wijze zouden zijn gerelateerd.
In het NFI-onderzoek door patholoog De Boer wordt geconcludeerd dat door de gevorderde staat van ontbinding van het lichaam geen eenduidige doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Dit staat een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde evenwel niet in de weg. Vooropgesteld wordt dat in het pathologieonderzoek wordt geconcludeerd dat de postmortale veranderingen het onderzoek, onder andere de beoordeling van uit- en inwendige letsels, ernstig hebben beperkt. Op de CT-scan voorafgaand aan de sectie is gezien dat er geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn. Ook waren er geen aanwijzingen voor bloeduitstorting in het hoofd. Tevens waren er geen positieve bevindingen aanwezig die passen bij samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals. In dat rapport wordt echter eveneens gerelateerd dat het overlijden door dergelijk geweld geenszins kan worden uitgesloten, samendrukkend geweld op de hals kan volgens de deskundige leiden tot een verstoring van de bloedsomloop in het hoofd en als zodanig tot het overlijden. Het overlijden door het belemmeren van de ademweg kan dan ook niet worden uitgesloten, nu dit niet tot zichtbare letsels hoeft te leiden.
Uit het sectierapport blijkt voorts dat [slachtoffer] een pacemaker had. De gegevens van de pacemaker zijn door cardioloog Koster geanalyseerd en gerelateerd in zijn rapport d.d. 7 november 2018. Uit dit rapport blijkt dat geen bijzonderheden zichtbaar waren tot 23 september 2018 om 16:50 uur. Toen ontstond er een hartslag van ongeveer 200 slagen per minuut, terwijl de accelerometer aangaf dat [slachtoffer] op dat moment geen bijzondere lichamelijke activiteit had. Dit heeft geduurd tot 16:57 uur. In de periode tussen 16:50 en 16:57 was vermoedelijk sprake van ventriculaire tachycardie en daarna heeft de pacemaker zijn normale ritme van 100 slagen per minuut hervat. In de reactie op aanvullende vragen heeft deskundige Koster op 19 augustus 2019 gerelateerd dat [slachtoffer] tijdens de periode van ventriculaire tachycardie hoogstwaarschijnlijk nog in leven was en dat dit niet de doodsoorzaak is geweest. Wel kan het zo zijn dat 16:57 uur het moment van overlijden is geweest.
Naar aanleiding van deze bevindingen zijn aanvullende vragen voorgelegd aan deskundige De Boer. In zijn reactie hierop d.d. 6 september 2019 heeft hij geconcludeerd dat uit de sectiebevindingen geen uitwendige letsels zijn gebleken waaruit een grote hoeveelheid bloed kan zijn verloren. Hierdoor wordt de locatie van het bloedverlies beperkt tot meer inwendige locaties, zoals de mond, de neus en de slijmvliezen van de ogen. Deskundige De Boer vervolgt dat met name bloedverlies uit de neus bij relatief beperkte geweldsinwerking kan optreden en ook spontaan kan optreden bij een verhoging van de bloeddruk in het hoofd-halsgebied, zoals door het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. Nu [slachtoffer] bloedverdunnende medicatie gebruikte, kan bij een neusbloeding een aanzienlijke hoeveelheid bloed worden verloren.
Het hof is van oordeel dat de bevindingen van het sectierapport en de hiervoor beschreven reactie op de aanvullende vragen van deskundige De Boer de bekennende verklaring van de verdachte ondersteunen, te meer nu deze ook overeenkomen met het feit dat bloedsporen zijn aangetroffen in de auto van de verdachte mede onder de bijrijdersstoel. Ook de verklaring van de verdachte dat hij bloed uit de mond, neus en ooghoeken van [slachtoffer] zag komen, past bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. De omstandigheid dat er geen uitwendig letsel als gevolg van het gebruik van de tie-wrap is geconstateerd, hangt samen met de omstandigheid dat het lichaam van [slachtoffer] zich al in een gevorderde staat van ontbinding bevond. Daaruit kan en mag naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat [slachtoffer] dus niet met behulp van een tie-wrap is gedood.
De verdediging heeft opgemerkt dat de bevindingen van deskundige Koster niet zijn te rijmen met de door de verdachte aangegeven tijdsaanduiding. Patholoog De Boer heeft in zijn reactie op de aanvullende vragen d.d. 6 september 2019 hierover gerelateerd dat, indien wordt uitgegaan van zowel de verklaring van de verdachte als de bevindingen van cardioloog Koster, er een scenario denkbaar is waarbij sprake is geweest van initieel niet-dodelijk samendrukkend geweld op de hals middels een tie-wrap. Hierdoor is [slachtoffer] niet direct komen te overlijden, maar heeft zij wel het bewustzijn verloren en is er door stuwing bloedverlies uit het hoofd-halsgebied opgetreden. Dit heeft circa twintig minuten later tot de acute verhoging van de hartslag op de pacemakerregistratie geleid, hetgeen circa zeven minuten heeft aangehouden, waarop [slachtoffer] aldus door de combinatie van samendrukkend geweld op de hals en bloedverlies is komen te overlijden. Samen met deskundige De Boer acht het hof dit scenario zeer onaannemelijk.
Evenals De Boer concludeert, is het allereerst zeer onwaarschijnlijk dat de initiële wurghandelingen om circa 16:30 uur niet direct tot afwijkingen in de pacemakerregistratie hebben geleid. Daarnaast is het zeer onwaarschijnlijk dat iemand na twintig minuten (incomplete) verwurging en bloedverlies plotseling een heel hoge hartslag krijgt; het is de verwachting dat de hartslag in een dergelijk scenario gradueel oploopt. Tenslotte is het onwaarschijnlijk dat bij strak aantrekken van een tie-wrap rond de hals, zoals de verdachte beschrijft, iemand nog twintig minuten zou overleven; een kortere periode is aannemelijker.
Het hof onderschrijft dan ook de conclusie van De Boer, inhoudende dat alles in ogenschouw nemende het veel waarschijnlijker is dat de afwijkende pacemakerregistratie direct gerelateerd is aan het moment van de wurghandelingen en dat één of beide genoemde tijdstippen (16:30 en 16:50 uur) onjuist zijn.
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de pacemakertijdsregistratie niet klopt. Het hof baseert dit op de — zoals eerder beschreven — consistente, gedetailleerde verklaringen van de verdachte bij de politie en de rechtbank en op de tijdlijn die volgt uit de camerabeelden, waarop de auto van de verdachte op de terugweg naar het [b-straat] te [a-plaats] op meerdere momenten is vastgelegd. Uit deze camerabeelden blijkt het volgende. Om 16:40:20 uur rijdt er een auto die qua contouren lijkt op een donker gekleurde Renault Megane, de auto van de verdachte, op de Houtwijklaan in de richting van de Dedemsvaartweg. Dit is in de directe omgeving van de verzorgingsflat. Gelet op de verklaringen van de verdachte neemt het hof aan dat dit de auto van de verdachte betreft. Om 16:41:06 uur rijdt de verdachte op de Dedemsvaartweg en om 16:48:22 uur rijdt hij uit de richting van de Melis Stokelaan over de Moerweg in de richting van het Erasmusplein. Dit is allemaal (nog) in [b-plaats]. Vervolgens is zijn auto om 17:05:01 uur zichtbaar komende uit de richting van de Bonairestraat over de Sint Jorisweg te [a-plaats] in de richting van de Van Miereveltlaan. Hierna hebben enkele andere camerabeelden de auto vastgelegd op de route en tot slot is de auto vlak langs het huis van [slachtoffer] aan het [b-straat] gereden, waarbij is te zien dat er ‘iets’ op de bijrijdersstoel ligt: volgens de verdachte is dat het met een plaid bedekte lijk van [slachtoffer]. De reistijd van de reisroute tussen de twee locaties waarop de auto om 16:48:22 en 17:05:01 uur is vastgelegd, rijdende via de Ruys de Beerenbrouckstraat zoals de verdachte heeft verklaard, is volgens Google Maps 16 minuten. Dit komt overeen met de tijden waarop de auto van de verdachte door de camerabeelden op die locaties is vastgelegd. Gelet op de — zoals hierna blijkt bewezenverklaarde — toedracht van verwurging kan het niet zo zijn dat de verdachte in deze tijdspanne eveneens is gestopt om zijn moeder te wurgen. Dat zou overigens ook heel onwaarschijnlijk zijn, want dan zou de kans op betrapping aanmerkelijk hoger zijn dan een verwurging op een toen verlaten parkeerplaats. Voorts heeft het hof onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de verdachte dit traject in een veel kortere tijd heeft gereden dan de tijd die er normaal voor staat, waardoor er voldoende tijd zou ontstaan om tussentijds te stoppen en zijn daad te verrichten.
Aldus komt het hof tot het oordeel dat het niet aannemelijk is dat de verdachte rondom het tijdstip dat volgt uit de pacemakerregistratie de gelegenheid heeft gehad om de door hem beschreven handelingen uit te voeren. Derhalve schuift het hof de bevindingen met betrekking tot de tijdsregistratie van de pacemakergegevens terzijde.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd aldus voldoende betrouwbaar en gebruikt deze voor het bewijs. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.’
[onderstreping YM]
Het Hof komt met deze overwegingen tot de conclusie dat uit dient te worden gegaan van de verklaringen van requirant in eerste aanleg, omdat het niet aannemelijk is dat hij rondom het tijdstip dat volgt uit de pacemakerregistratie de gelegenheid heeft gehad om de door hem beschreven handelingen uit te voeren. Met die overweging schuift het Hof tevens de pacemakergegevens terzijde voor wat betreft de tijdsregistratie van het apparaat.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens requirant een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat hij het slachtoffer in een ogenblikkelijke opwelling een harde klap heeft gegeven, als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Het alternatief scenario is als volgt weergegeven in het arrest (pagina 14 – 15):
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een nieuwe lezing omtrent het doden van zijn moeder naar voren gebracht. Hij stelt nog steeds verantwoordelijk te zijn voor haar dood, maar heeft nu verklaard dat hij haar in een opwelling van woede in de auto bij het verpleeghuis een hele harde klap in haar gezicht heeft gegeven, waardoor zij met haar hoofd op het dashboard terecht is gekomen. De verdachte heeft haar gezicht toen niet meer gezien. Op de terugweg naar [a-plaats] heeft de verdachte [slachtoffer] uitgescholden, terwijl zij geluiden maakte die erop leken dat zij aan het huilen en snotteren was. Op het moment dat de verdachte een scherpe bocht heeft genomen, is [slachtoffer] opzij gevallen en is zij met haar gezicht naar boven gericht op het bovenbeen van de verdachte terecht gekomen. Hierdoor zag de verdachte dat [slachtoffer] kennelijk door de klap is komen te overlijden. Uit haar ogen, neus en mond kwam namelijk bloed, en haar ogen bleven open staan. De verdachte heeft verklaard dat hij geen gelegenheid had om te stoppen en is een tijdje zo doorgereden. Op een gegeven moment is hij gestopt en heeft hij gecontroleerd of [slachtoffer] nog leefde. Dat was niet het geval, waarna hij haar ogen dicht heeft gedaan en haar van zijn bovenbeen heeft afgeschoven. Hierdoor kwam ze tussen het dashboard en de bijrijdersstoel terecht. Daarna heeft hij een plaid over haar heen getrokken, zodat ze aan ieders zicht was onttrokken.
Gelet op de nieuwe verklaring van de verdachte heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit — kort en zakelijk weergegeven — dat uitgegaan dient te worden van de nieuwe verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, omdat deze verklaring veel beter past bij het dossier en veel reëler is dan de bekennende verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd.’
Het alternatieve scenario dat namens requirant is aangedragen is door het Hof als volgt beoordeeld blijkens het arrest (pagina 15 – 16):
‘Het hof stelt vast dat de in hoger beroep door de verdachte geschetste kern van de toedracht niet te verenigen is met hetgeen hij daarover in eerste aanleg heeft verklaard. De vraag is thans van welke verklaring dient te worden uitgegaan. In bovenstaand oordeel van het hof omtrent de betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen van de verdachte die hij bij de politie heeft afgelegd, ligt de verwerping van de verklaring die hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd deels besloten.
Daarbij komt dat de verdachte pas tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep met zijn nieuwe verklaring komt, terwijl hij tijdens alle politieverhoren en bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg volop de gelegenheid heeft gehad deze nieuwe verklaring aan te dragen. Opvallend is ook dat de appelschriftuur geen enkele melding maakt van deze, de verdachte volgend, belangrijke wijziging van diens procespositie. Daarnaar gevraagd, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij tijdens het verhoor op 5 november 2018 niet de waarheid heeft verklaard, omdat hij door een mededeling van een arts dacht dat hij nog maar een paar dagen te leven had doordat hij na aanvang van zijn detentie in hongerstaking was gegaan.
Tezamen met het feit dat hij wilde verhullen dat hij zijn moeder had doodgeslagen, heeft hij daarom (maar) verklaard dat hij [slachtoffer] zou hebben gewurgd met een tie-wrap. Het hof merkt hierover op dat de verdachte tijdens zijn latere verhoren op 14 december 2018 en 23 september 2019 wederom zijn eerdere bekennende verklaring uitvoerig en gedetailleerd heeft bevestigd, terwijl hij toen niet meer in de veronderstelling verkeerde dat hij dood zou gaan. Naast het feit dat het hof deze nieuwe verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, verklaart dit dan ook niet waarom de verdachte pas tijdens een zitting in hoger beroep zijn verklaring in deze zin aanpast.
Bovendien is de nieuwe verklaring van de verdachte niet te rijmen met de bevindingen van het sectierapport. Uit het sectierapport blijkt immers dat bij [slachtoffer] geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn geconstateerd. Er waren geen tekenen van geweldsinwerking op het hoofd waardoor het overlijden kan worden verklaard. Het hof is van oordeel dat indien de verdachte een dermate harde klap in het gezicht van [slachtoffer], een 79-jarige vrouw met naar zijn zeggen ‘broze botten’, had gegeven ten gevolge waarvan zij zou zijn overleden, breuken in het gezicht of op het hoofd te zien zouden moeten zijn, hetgeen niet uit eerdergenoemde bevindingen is gebleken. Uit het aanvullend bericht van 2 oktober 2019 van patholoog De Boer volgt voorts dat nu uit de analyse van de pacemakergegevens geen fatale hartritmestoornis is gebleken, ook die doodsoorzaak niet aan de orde is. De nieuwe verklaring van de verdachte waarin hij stelt zijn moeder alleen een harde klap in haar gezicht te hebben gegeven, biedt daarom geen verklaring voor haar dood.
Gelet op het bovenstaande, schuift het hof de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd als ongeloofwaardig terzijde en verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Dit maakt dat het hof zal uitgaan van de toedracht zoals door de verdachte in eerste aanleg is verklaard en waaruit volgt dat de verdachte op 23 september 2018 te [b-plaats] [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar met een tie-wrap te wurgen. Op grond van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is er geen enkele concrete aanwijzing voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] op een andere wijze dan zoals door de verdachte tot aan de zitting in hoger beroep heeft verklaard om het leven is gekomen.’
[onderstreping YM]
Het Hof komt, kortgezegd, tot de conclusie dat de verklaringen zoals afgelegd door requirant in het hoger beroep terzijde dienen te worden geschoven omdat deze lezing ongeloofwaardig wordt geacht en omdat deze lezing volgens het hof niet rijmt met de bevindingen uit het sectierapport. Er is geen letsel bij het slachtoffer geconstateerd zoals dat zou passen in de lezing van requirant. Dat maakt dat deze gang van zaken volgens het Hof niet geloofwaardig is. Het Hof is in haar bewezenverklaring daarom uitgegaan van de verklaringen van requirant in eerste aanleg bij de rechter en de politie en heeft geoordeeld dat de verklaringen in hoger beroep onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn.
Het verweer namens requirant dat geen sprake is van voorbedachten rade en derhalve niet van moord
Blijkens het arrest en de pleitnotities welke aan het zittingsproces-verbaal zijn gehecht heeft de raadsman van requirant in hoger beroep betoogd dat — indien uit wordt gegaan van de bekennende verklaringen van requirant bij de politie — geen sprake is geweest van voorbedachten rade, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan.
Onder randnummer 3 van de overgelegde pleitaantekeningen van de raadsman blijkt dat namens requirant is aangevoerd dat en waarom geen sprake kan zijn geweest van voorbedachten raad:
‘[…]Client stelt zich op het standpunt dat zijn moeder weliswaar door handelingen van hem om het leven gekomen is, doch dat hij in een opwelling heeft gehandeld (dus geen voorbedachte rade, en derhalve geen moord), dat dit gevolg niet zijn bedoeling was en zijn handelingen ook niet van dien aard waren dat deze een aanmerkelijke kans op de dood opleveren (dus geen opzet op de dood, en dus geen doodslag) […].’
En onder randnummers 30 – 34 van de pleitaantekeningen:
‘De verdediging meent dat wij op basis van al deze onduidelijkheden en onmogelijkheden niet uit kunnen en mogen gaan van de bekentenis bij de politie. De verklaring ter zitting afgelegd, lijkt veel reëler.
Die verklaring komt neer op het handelen in een opwelling, waarbij met de vuist een harde slag gegeven wordt. Geen voorbedachte rade dus en geen opzet op de dood.
[…]
Als een doodsoorzaak onbekend of onduidelijk is, moet je niet veroordelen voor een opzettelijk levensdelict (moord/doodslag). Dan zou je niet moeten willen veroordelen voor moord/doodslag. Je moet dan voorzichtig zijn en zou de verdachte niet verantwoordelijk moeten willen stellen voor het opzettelijk veroorzaken van het overlijden.’
Tevens heeft de raadsman van requirant contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade aangevoerd in zijn verweer, voor het geval wel wordt uitgegaan van de bekennende verklaring in eerste aanleg blijkens randnummer 54 van zijn pleitnotities:
- a.
‘Client geeft herhaaldelijk aan dat hij zelfs in de auto nog twijfelde (verhoor 5/11/'18, verdachtendossier p. 293).
- b.
Client geeft aan dat hij in de auto pas bedacht de tiewrap om de nek van moeder te doen (verhoor 5/11/'18, verdachtendossier p. 297).
- c.
Pas op dat moment in de auto, zo herhaalt hij dat in zijn verklaring (verhoor 5/11/'18, verdachtendossier p. 297).
- d.
Het was een opwelling, zegt hij expliciet.
- e.
Dat hij de hele dag wist dat hij moeder diende terug te betalen, wil niet zeggen dat hij de hele dag al van plan was haar iets aan te doen.
- f.
Hij dacht dat pas, toen hij in de auto stapte (verhoor 5/11/'18, verdachtendossier p. 298).
- g.
Ik had niet nagedacht over de tiewrap om de nek van moeder (verhoor 5/11/'18, verdachtendossier p. 306).’
Het Hof heeft naar aanleiding van het namens requirant naar voren gebrachte verweer dat geen sprake is van voorbedachten rade, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan, als volgt overwogen:
‘Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechtbank heeft afgelegd, redengevend. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers meerdere malen nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield. In de hal van het verpleeghuis heeft hij de beslissing genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft erover nagedacht om dit met zijn handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] die dag droeg. Ook heeft hij op dat moment de keuze gemaakt om [slachtoffer] op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Uiteindelijk heeft hij in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen door middel van een tie-wrap.
Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Tussen het in de hal genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering in de auto is immers enige tijd verstreken. Deze tijd heeft hij echter niet gebruikt voor herbezinning, maar heeft hij gebruikt om na te denken over de manier waarop het moest gebeuren. De verdachte heeft expres getreuzeld zodat er geen mensen meer in de buurt zouden zijn wanneer hij de daad zou verrichten. Ook in de auto heeft hij nog gewacht tot de laatste personen op de parkeerplaats uit het zicht waren. Voorts wist de verdachte dat het gebruiken van een tie-wrap onomkeerbaar zou zijn.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is doelgericht en planmatig geweest. Dit wordt bovendien versterkt door de gedragingen die de verdachte na de verwurging heeft verricht, meer in het bijzonder dat de verdachte het wilde laten lijken op een vermissing en de familieleden van [slachtoffer] aldus heeft voorgelogen.
Uitgaande van de feitelijke toedracht zoals reeds vastgesteld, is naar het oordeel van het hof niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.’
[onderstreping YM]
Het Hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het primair impliciet primair tenlastegelegde en kwalificeert dit als moord.
De bewijsmiddelen gehanteerd voor de bewezenverklaring
De bewezenverklaring berust onder andere op de volgende bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage bij het arrest van 20 december 2021.
- ‘1.
De verklaring van de verdachte: De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 oktober 2019 verklaard — zakelijk weergegeven — (blz. 4 t/m 10 van het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van die terechtzitting):
[…] De oudste rechter deelt aan de verdachte mee:
Uit uw verklaringen bij de politie blijkt dat u heeft nagedacht over hoe u uw moeder om het leven zou brengen, bijvoorbeeld met uw blote handen of met het suède sjaaltje dat uw moeder die dag droeg. Uiteindelijk is die tie-wrap in beeld gekomen. Het lijkt er daarom op dat u op 23 september 2018 gedurende de dag al momenten heeft gehad waarop u nadacht over de manier waarop u uw moeder om het leven ging brengen. Dat zou kunnen betekenen dat u er al langer mee bezig was.
De verdachte verklaart:
Er hebben veel scenario 's in mijn hoofd gezeten. […] Die mogelijkheden heb ik tegen elkaar afgewogen en op een gegeven moment heb ik besloten om haar om het leven te brengen. Dan moest het gebeuren voordat we weg zouden rijden bij het verpleeghuis. […] U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik verschillende scenario 's in mijn hoofd had, maar nog geen beslissing had genomen. Dat klopt. U, oudste rechter, vraagt mij op welk moment ik precies de beslissing heb genomen om mijn moeder om het leven te brengen. Dat was in de hal van het verpleeghuis.
(…)
De verdachte verklaart op verdere vragen van de officier van justitie als volgt:
(…) U vraagt mij of ik het plan om mijn moeder om het leven te brengen al had op de heenweg naar het verpleeghuis. Nee. (…) Op het moment dat ik in de auto stapte, was ik van plan om mijn moeder met mijn blote handen of met haar sjaaltje om het leven te brengen. Toen ik de deur open deed, zag ik de tie-wrap liggen en toen dacht ik:
‘dat is ook een mogelijkheid’.
[onderstreping YM]
- 5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 september 2019 van de politie Eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) met proces-verbaalnummer 507. Dit proces-verbaal houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — (Persoonsdossier, blz. 493 t/m 524):
Als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
‘V: Wanneer bedenk je dan: ‘Ik ga het doen?’ Op welk moment heb je dat bedacht?
A: (stilte)
Op het moment dat ik zo 'n beetje naar buiten liep. Nadat ik [betrokkene 2] naar zijn kamer had gebracht. Zo in de auto gaat ze erover beginnen.
V: Dus je brengt [betrokkene 2] naar zijn kamer, dan loop je bij [betrokkene 2] weg, wat denk je dan?
A: Ik heb mijn moeder opgepakt, ze zat in de hal.
V: Wat dacht je toen? Toen je naar je moeder liep?
A: (…) Als ik iets ga doen, dat moet het gebeuren voordat ik ga rijden. Als je aan het rijden bent, kun je niks meer doen.
[…]
V: Je hebt even de tijd hè? Want eerder verklaar je ook… ‘Dat je het idee voor het doden van de moeder bij je opkwam toen je [betrokkene 2] van het restaurant naar zijn kamer bracht en je moeder op je wachtte in de gang’
A: Ik heb gezegd tegen je, op de terugweg toen ik met mijn moeder in de hal was.’
- 15.
Een deskundigenrapportage met kenmerk ‘Pacemaker Delft’, nummer politie pv: PL1500-2018258981-73, d.d. 7 november 2018, opgemaakt en ondertekend door cardioloog-onderzoek dr. R. W. Koster. Dit rapport houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — (Forensisch dossier, blz. 536 t/m 539):
als relaas van deze deskundige:
Het betreft de analyse van een pacemaker, verwijderd uit het lichaam van een overleden persoon.
(…)
Conclusie:
- 1.
Normaal pacemaker- en ritmegedrag tot 23 september 2018.
- 2.
Waarschijnlijk periode van ventriculaire tachycardie (d.d. Boezemfibrilleren met hoge kamerfrequentie) op 23 september 2018 gedurende een aantal minuten. Na dat moment hervat de pacemaker zijn normale pacemaker ritme van ca. 100/min.
- 16.
Een geschrift, zijnde een ‘Aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2018.10.01.109, sectienummer 2018-192, betreffende [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1938’ van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, zaaknummer 2018.10.01.109 (aanvraagnummer 11) d.d. 6 september 2019, opgemaakt en ondertekend door dr. H.H. de Boer, forensisch patholoog. Dit geschrift houdt onder meer in — zakelijk weergegeven — (blz. 1 t/m 3):
De sectiebevindingen sluiten geenszins uit dat [slachtoffer] is gewurgd door middel van een tie-wrap of anderszins.
Bij de sectie op [slachtoffer] bleken er geen uitwendige letsel waaruit een grote hoeveelheid bloed kan zijn verloren. Dit beperkt de locatie van het bloedverlies tot meer inwendige locaties, zoals de mond, de neus en de slijmvliezen van de ogen. Met name bloedverlies uit de neus kan bij relatief beperkte geweldsinwerking optreden; er kan zelfs spontaan bloedvlies optreden indien er sprake is van verhoging van bloeddruk in het hoofd-halsgebied, zoals bijvoorbeeld bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. Bij een neusbloeding kan een aanzienlijke hoeveelheid bloed worden verloren, vooral indien er sprake is van gebruik van bloedverdunnende medicatie, zoals bij [slachtoffer] het geval was.
Dit alles in ogenschouw nemende is het veel waarschijnlijker dat de afwijkende pacemakerregistratie direct gerelateerd is aan het moment van de wurghandelingen. Onder die aanname passen de bevindingen/verklaringen veel beter bij een ander scenario. In dat scenario hebben de wurghandelingen acuut geleid tot een hoge hartslag, en kort daarop tot bewustzijnsverlies en bloedverlies door stuwing. De hoge hartslag op de pacemakerregistratie in de daaropvolgende minuten is het gevolg van het overlijdensproces, veroorzaakt door verwurging, al dan niet met bloedverlies.’
[onderstreping YM]
De deelklachten
Requirant stelt zich op het standpunt dat het Hof ten onrechte de verklaringen in eerste aanleg niet heeft uitgesloten van het bewijs. De door het hof gebezigde bewijsmiddelen kunnen derhalve, mede in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, niet leiden tot een bewezenverklaring van de ‘voorbedachten raad’ alsook niet leiden tot een bewezenverklaring van het om het leven brengen van het slachtoffer met behulp van een tie-wrap, in elk geval niet zonder een nadere motivering, althans is de bewezenverklaring onbegrijpelijk in het licht van de feitenvaststelling. Het middel valt uiteen in meerdere deelklachten.
Eerste deelklacht: de voor de bewezenverklaring gehanteerde motivering is onbegrijpelijk in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en de gehanteerde bewijsmiddelen en het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van requirant bij de politie en afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg is ten onrechte verworpen althans niet naar de eis der wet met redenen omkleed
In haar arrest is het Hof tot het oordeel gekomen dat de pacemakeranalyse betrouwbaar is voor wat betreft de metingen van het hartritme, zoals onderzocht door cardioloog Koster. Echter daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de tijdsanalyse van de pacemaker als onbetrouwbaar moet worden bestempeld, nu sprake is van strijd met de verklaringen zoals afgelegd door requirant in eerste aanleg (pagina 13–14):
‘Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat de pacemakertijdsregistratie niet klopt. Het hof baseert dit op de — zoals eerder beschreven — consistente, gedetailleerde verklaringen van de verdachte bij de politie en de rechtbank […].
(…)
Aldus komt het hof tot het oordeel dat het niet aannemelijk is dat de verdachte rondom het tijdstip dat volgt uit de pacemakerregistratie de gelegenheid heeft gehad om de door hem beschreven handelingen uit te voeren. Derhalve schuift het hof de bevindingen met betrekking tot de tijdsregistratie van de pacemakergegevens terzijde.’
Namens requirant is blijkens de pleitnotities onder randnummer 29 in het hoger beroep het volgende aangevoerd over de pacemaker:
‘Het verhaal van client zoals hij dat aan het hof verteld heeft, past ook veel beter bij de objectieve bevindingen van de pacemaker. Het apparaat was nieuw en had geen gebreken. Door de deskundige De Boer wordt uitdrukkelijk gezegd — en ik vat het in mijn eigen woorden samen — dat het verhaal van cliënt bij de politie zeer onaannemelijk is. De bevindingen passen veel beter bij een ander scenario. Aldus De Boer in zijn rapport van 6 september 2019 (p. 2 en 3).’
Het Hof overweegt dat het scenario dat sprake is geweest van initieel letsel dat niet direct dodelijk was, maar wat later tot het overlijden van het slachtoffer heeft geleid, onaannemelijk is. In deze overweging ligt besloten de overweging dat het zeer onaannemelijk is dat er geen afwijkingen in de pacemakerregistratie zijn vertoond rondom het tijdstip van de initiële wurghandelingen in de verklaringen van requirant in eerste aanleg, namelijk omstreeks 16:30 uur.
Dat houdt in dat het Hof de pacemaker betrouwbaar acht voor zover het gaat om de registratie van de hartslag door de pacemaker. Het Hof ziet een connectie tussen het feit dat op enig moment sprake is van een afwijkende pacemakerregistratie volgens de deskundigen en het gegeven dat op datzelfde moment wurghandelingen moeten hebben plaatsgevonden door requirant. Gelet op de conflicterende verklaringen van requirant in eerste aanleg met de pacemakertijdsbevindingen, is het Hof van oordeel dat ofwel het tijdstip van overlijden zoals genoemd door requirant (16:30 uur), ofwel het tijdstip van de verhoogde hartactiviteit zoals zichtbaar in de pacemakergegevens (16:50 uur) onjuist moet zijn. De verklaring van requirant in eerste aanleg gaat immers niet samen met verhoogde hartactiviteit om 16:50 uur, zo oordeelt het Hof (pagina 13 arrest):
‘Evenals De Boer concludeert, is het allereerst zeer onwaarschijnlijk dat de initiële wurghandelingen om circa 16:30 uur niet direct tot afwijkingen in de pacemakerregistratie hebben geleid. Daarnaast is het zeer onwaarschijnlijk dat iemand na twintig minuten (incomplete) verwurging en bloedverlies plotseling een heel hoge hartslag krijgt.
(…)
Het hof onderschrijft dan ook de conclusie van De Boer, inhoudende dat alles in ogenschouw nemende het veel waarschijnlijker is dat de afwijkende pacemakerregistratie direct gerelateerd is aan het moment van de wurghandelingen en dat één of beide genoemde tijdstippen (16:30 en 16:50 uur) onjuist zijn.’
Nu het volgens het Hof niet aannemelijk is dat requirant op het tijdstip dat volgt uit de pacemakerregistratie de tijd heeft gehad om de hem verweten handelingen uit te voeren, moeten de bevindingen met betrekking tot de tijdsregistratie van de pacemakergegevens terzijde worden geschoven, aldus het Hof. Met die overweging verwerpt het Hof de bevindingen van deskundige Koster, welke immers zien op de pacemakertijdsregistratie en niet samengaan met de verklaringen van requirant in eerste aanleg.
Requirant stelt zich op het standpunt dat deze overwegingen geen voldoende grond vormen om de tijdsregistratie van de pacemaker terzijde te schuiven. Uit niets blijkt dat ook maar sprake is van een enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de tijdsregistratie van de pacemaker. De overweging van het Hof is dan ook volstrekt onbegrijpelijk. Het is onnavolgbaar dat hetzelfde apparaat voor wat betreft de (objectieve) analyse van de hartgegevens betrouwbaar en redengevend voor het bewijs wordt beoordeeld, terwijl de (tevens objectieve) tijdsregistratie door hetzelfde apparaat niet zou kloppen, terwijl voor deze discrepantie geen bijzondere motivering is gegeven door het Hof.
Met het terzijde schuiven van de objectieve pacemakertijdsregistratie verwerpt het Hof tevens het verweer dat niet dient te worden uitgegaan van de verklaringen van requirant in eerste aanleg maar de van verklaringen uit tweede aanleg. Het Hof bezigt deze verklaringen uit eerste aanleg voor het bewijs, hoewel requirant de verklaringen heeft herzien/ingetrokken in hoger beroep. De verklaringen van requirant zijn niet alleen zeer subjectief van aard, maar tevens niet-consistent en tegenstrijdig van aard. Dit terwijl de pacemaker naar zijn aard objectieve gegevens meet en bovendien in orde was, aldus een overweging van de raadsman van requirant opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting op 14 oktober 2019 (pagina 15):
‘De officier van justitie stelt met betrekking tot de pacemaker dat de techniek mogelijk heeft gefaald, waardoor er iets mis kan zijn gegaan met de tijdregistratie. Dat is echter uitvoering nagekeken en uit niets is gebleken dat er sprake was van afwijkende tijdsregistraties. Mijns inziens is er geen enkele reden om te veronderstellen dat de techniek heeft gefaald.’
Uit geen enkele omstandigheid blijkt dat niet vertrouwd kan worden op de pacemaker. Het is in het licht van de pacemakergegevens en de vastgestelde feiten volstrekt onbegrijpelijk dat wordt uitgegaan van deze verklaringen zodat ze passen in het scenario dat het Hof het meest aannemelijk vindt, en dat met dat doel de pacemakertijdsregistratie (wat objectieve gegevens betreft) ongenoegzaam gemotiveerd terzijde wordt geschoven. Het heeft er alle schijn van dat het Hof tracht naar een veroordeling toe te redeneren, hoewel het dossier simpelweg onvoldoende bewijs daartoe biedt. Het Hof overweegt verder (pagina 16 arrest):
‘Gelet op het bovenstaande, schuift het hof de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd als ongeloofwaardig terzijde en verwerpt het hof het verweer van de raadsman. Dit maakt dat het hof zal uitgaan van de toedracht zoals door de verdachte in eerste aanleg is verklaard en waaruit volgt dat de verdachte op 23 september 2018 te [b-plaats] [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar met een tie-wrap te wurgen. Op grond van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is er geen enkele concrete aanwijzing voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] op een andere wijze dan zoals de verdachte tot aan de zitting in hoger beroep heeft verklaard om het leven is gekomen.’
Uit bovenstaand citaat blijkt tevens dat het verweer van de raadsman, inhoudende dat de bekennende verklaringen van requirant in eerste aanleg vanwege hun onbetrouwbaarheid terzijde moeten worden gesteld en voorts dat dient te worden uitgegaan van de lezing van de feiten zoals door requirant in hoger beroep uiteengezet, door het Hof wordt verworpen.
De raadsman van requirant had immers als volgt aangevoerd, blijkens pagina 15 van het arrest:
‘Gelet op de nieuwe verklaring van de verdachte heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit — kort en zakelijk weergegeven — dat uitgegaan dient te worden van de nieuwe verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, omdat deze verklaring veel beter past bij het dossier en veel reëler is dan de bekennende verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd.’
Het Hof heeft dit verweer terzijde geschoven maar heeft verzuimd in het bijzonder en genoegzaam de redenen op te geven die hebben geleid tot dit terzijde schuiven, althans de redenen die hieraan ten grondslag zijn gelegd zijn onbegrijpelijk in het licht van de feitenvaststelling en de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de pacemakergegevens.
Er is sprake van een verdachte die in hoger beroep terug is gekomen op eerdere bekennende verklaringen. Het uitgangspunt bij de gevallen dat een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met de bewezenverklaring stroken, is dat de rechter die alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen indien hij tot een bewezenverklaring komt. Dat kan geschieden door het opnemen van bewijsmiddelen of de vermelding van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van een verdachte uitsluiten, zo nodig in een nadere bewijsmotivering. Een dergelijke weerlegging is alleen dan niet vereist in de gevallen dat de rechter oordeelt dat een door de verdachte gesteld alternatief scenario niet aannemelijk is geworden danwel zo ongeloofwaardig is dat de lezing terzijde moet worden geschoven.1.
Uit rechtspraak van Uw Raad blijkt immers ook dat indien de bewezenverklaring van een zeer ernstig misdrijf in belangrijke mate steunt op de bekennende verklaring van een verdachte, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, het Hof in voldoende mate de redenen dient op te geven die hebben geleid tot de afwijking van een door de verdediging aangevoerd bewijsverweer. In een vergelijkbare zaak waar requirant naar verwijst heeft het Hof de verklaringen van een verdachte op een voor de aard en de ernst van het feit geenszins ondergeschikt punt ongeloofwaardig geoordeeld, namelijk wat betreft het door de verdachte gegeven motief voor haar handelen, terwijl het Hof tevens geoordeeld heeft dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen betrouwbaar zijn.2. In de conclusie van Advocaat-Generaal Knigge bij dat arrest3. pleit hij voor een serieuze invulling van de motiveringseis die daar vanuit een oogpunt van rechtsbescherming om vraagt. Hieronder rekent Knigge in elk geval de zaken waarin een verdachte is veroordeeld op grond van een ‘ingetrokken bekentenis’ die geen steun vindt in bewijs uit een andere bron. Bij zijn beoordeling van de door het Hof gegeven motivering speelde ook een belangrijke rol dat voor de alternatieve toedracht die door de verdediging werd geschetst eveneens serieuze aanwijzingen bestonden in het procesdossier die door de verdediging bij pleidooi naar voren waren gebracht. Kortom, er is sprake van een verzwaarde motiveringseis inzake het gebruik van ingetrokken bekentenissen die niet of nauwelijks steun vinden in bewijs uit andere bron.4.
Dat is echter niet gebeurd in onderhavige zaak. Requirant heeft gronden aangevoerd waarom zijn verklaring in hoger beroep afwijkt van zijn eerdere verklaringen. Juist in de gevallen dat sprake is van het intrekken van een bekennende verklaring is het van groot belang dat het Hof zeer secuur een afweging maakt omtrent de betrouwbaarheid van een nieuwe, ontkennende verklaring. De enige motivering door het Hof voor de weerlegging van zijn lezing ziet op het feit dat die lezing niet binnen het sectierapport past. De enkele constatering dat het verhaal van requirant in hoger beroep onaannemelijk is en niet past bij de sectiebevindingen is hiertoe onvoldoende. De lezing in hoger beroep past immers wel bij de pacemakergegevens, welke objectief van aard zijn. Doordat het Hof ervoor kiest om, in afwijking van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaringen in eerste aanleg, deze verklaringen voor het bewijs te bezigen, terwijl die verklaringen juist conflicteren met de pacemakergegevens, moet deze keuze gemotiveerd worden. Het Hof stelt enkel dat de pacemakertijdsregistratie dan wel onjuist zal zijn, terwijl dat bij uitstek een technisch apparaat is waarvan men mag verwachten, zelfs vereisen, dat die correct functioneert en welke objectieve meetgegevens moet laten zien.
Het enige objectieve bewijs, namelijk de pacemakerregistratie, is wel in lijn met de verklaringen van requirant in hoger beroep, en conflicteert juist met zijn verklaringen in eerste aanleg, terwijl die laatste verklaringen voor het bewijs worden gebruikt. Dat het Hof desondanks de tijdswaarneming van de pacemaker terzijde schuift als onbetrouwbaar, teneinde de wisselende verklaringen van requirant in eerste aanleg te gebruiken voor het bewijs, hoewel die inherent subjectief van aard zijn en door requirant zijn ingetrokken in hoger beroep, vereist daarom nadere motivering.
Aldus heeft het Hof de bewezenverklaring op een punt dat niet van onderschikte betekenis is niet genoegzaam gemotiveerd in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten en gehanteerde bewijsmiddelen, en dus is de bewezenverklaring zonder nadere motivering — welke ontbreekt — onbegrijpelijk en niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.5. Bovendien heeft het Hof ten onrechte de verklaringen van requirant in eerste aanleg niet uitgesloten van het bewijs, althans is de weerlegging van het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting van deze gegevens onvoldoende gemotiveerd in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten, bewijsmiddelen en de pacemakergegevens.
Tweede deelklacht: de bewezenverklaarde voorbedachten rade en het verwurgen middels een tie-wrap kunnen niet uit de bewijsmiddelen volgen
Namens requirant is in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade en dat derhalve niet tot een bewezenverklaring voor moord gekomen kan worden. Nu twijfel wordt opgeroepen door en namens requirant over de vraag of sprake is van voorbedachten rade moet het Hof bijzonder motiveren indien zij tot een ander oordeel komt.
Het Hof heeft wel geconcludeerd dat sprake is van voorbedachten rade en heeft in haar overweging omtrent de voorbedachten rade dat er voldoende tijdsruimte is geweest voor requirant om stil te staan bij de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat bovendien niet is gebleken van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin requirant zou hebben gehandeld. Hiertoe heeft het Hof overwogen (pagina 17 arrest):
‘Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechtbank heeft afgelegd, redengevend. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers meerdere malen nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield. In de hal van het verpleeghuis heeft hij de beslissing genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft erover nagedacht om dit met zijn handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] die dag droeg. Ook heeft hij op dat moment de keuze gemaakt om [slachtoffer] op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Uiteindelijk heeft hij in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen door middel van een tie-wrap.
Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Tussen het in de hal genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering in de auto is immers enige tijd verstreken (…)
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is doelgericht en planmatig geweest.’
[onderstreping YM]
Op grond van de vastgestelde feiten en bewijsmiddelen kan echter niet blijken van dit handelen en nadenken door requirant, en tevens niet van het wurgen van het slachtoffer door hem.
Door de raadsman van requirant is meermaals — en dus consistent — gesteld in eerste aanleg dat hij in een plotselinge opwelling handelde bij het doden van het slachtoffer in de auto, dat hij in de auto nog twijfelde en dat hij in de auto pas dacht aan de tie-wrap. Deze verklaringen heeft hij afgelegd bij zijn verhoor bij de politie, welke verhoren door het Hof betrouwbaar worden geacht en worden gehanteerd voor het bewijs. Daarmee is de omstandigheid dat requirant consistent heeft verklaard dat hij in een plotselinge opwelling handelde een belangrijke contra-indicatie. Tevens blijkt uit bewijsmiddel 1 (pagina 21 van deze schriftuur) dat requirant ter terechtzitting verklaard heeft dat hij in de hal het besluit heeft genomen om zijn moeder om het leven te brengen, terwijl iets verder in hetzelfde bewijsmiddel requirant letterlijk stelt dat hij op het moment dat hij in de auto stapte, van plan was om zijn moeder met zijn blote handen of met haar sjaaltje om het leven te brengen. Deze twee verklaringen conflicteren met elkaar en wijzen in ieder geval niet overtuigend in de richting van voorbedachten rade, maar juist naar het tegendeel daarvan.
Daarnaast zijn andere contra-indicaties voor de voorbedachten rade aangevoerd, zoals blijkt uit de toelichting, zoals de korte tijdspanne tussen het besluit (welke pas in de auto is genomen) en de uitvoering daarvan. Het Hof heeft deze vrijwel onbesproken gelaten, terwijl de contra-indicaties twijfel zaaien over de feitelijke omstandigheden van het geval én over de subjectieve gemoedstoestand van requirant ten tijde van het feit. Uit de rechtspraak blijkt dat de vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit weliswaar een belangrijke indicator vormt dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar dat dat de rechter er niet van behoeft te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.6. De jurisprudentie van Uw Raad vereist dat bij de motivering van de voorbedachten rade, aandacht dient te worden besteed aan de zogeheten contra-indicaties. Uit de literatuur blijkt soortgelijk: Kooij stelt dat ‘de lijn van de jurisprudentie na 28 februari 2012 is dat na toepassing van het ‘oude’ criterium, de rechter een overweging wijdt aan de mogelijk aanwezige contra-indicaties.’7.
In het bestreden arrest is wat dat betreft door het Hof slechts het volgende overwogen (pagina 18):
‘Uitgaande van de feitelijke toedracht zoals reeds vastgesteld is naar het oordeel van het hof niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade. ’
Het Hof heeft ten onrechte niet gemotiveerd uiteengezet waarom geen sprake is van de contra-indicaties zoals aangevoerd bij pleitaantekeningen door de raadsman van requirant, althans niet genoegzaam. Tevens heeft het Hof geen contra-indicaties aangevoerd voor een hevige gemoedsopwelling, zoals aangevoerd door de verdediging, althans blijken zulke contra-indicaties niet zodanig onomstotelijk uit de bewijsmiddelen dat een nadere bewijsoverweging achterwege kon worden gelaten.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen en de vastgestelde feiten en omstandigheden niet dat het tijdstip van overlijden van het slachtoffer met voldoende mate van precisie kan worden vastgesteld en tevens niet van enig uitsluitsel over de doodsoorzaak van het slachtoffer, waardoor de andere onderzoeksbevindingen (zowel van de pacemaker als de aangetroffen bloedsporen) geen redengevende betekenis kan toekomen. Evenmin kan worden aangegeven welke mogelijke doodsoorzaak de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is. Het Hof gaat uit van het scenario dat requirant het slachtoffer heeft gedood door haar te wurgen met een tie-wrap, blijkens het citaat opgenomen op pagina 32/33 van deze schriftuur. Het blijkt echter niet uit de bewijsmiddelen danwel uit de vaststelling van de feiten en omstandigheden dat het gevolg, de dood van het slachtoffer, is veroorzaakt door het handelen van requirant, althans is de motivering onbegrijpelijk. Tevens heeft het Hof het wurgen middels een tie-wrap bewezenverklaard op basis van de overweging dat deze doodsoorzaak niet kan worden uitgesloten (pagina 11):
‘In het NFI-onderzoek door patholoog De Boer wordt geconcludeerd dat door de gevorderde staat van ontbinding van het lichaam geen eenduidige doodsoorzaak kan worden vastgesteld. Dit staat een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde evenwel niet in de weg. Vooropgesteld wordt dat in het pathologieonderzoek wordt geconcludeerd dat de postmortale veranderingen het onderzoek, onder andere de beoordeling van uit- en inwendige letsels, ernstig hebben beperkt. Op de CT-scan voorafgaand aan de sectie is gezien dat er geen breuken van de schedel, het aangezicht of de wervelkolom zijn. Ook waren er geen aanwijzingen voor bloeduitstorting in het hoofd. Tevens waren er geen positieve bevindingen aanwezig die passen bij samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals. In dat rapport wordt echter eveneens gerelateerd dat het overlijden door dergelijk geweld geenszins kan worden uitgesloten, samendrukkend geweld op de hals kan volgens de deskundige leiden tot een verstoring van de bloedsomloop in het hoofd en als zodanig tot het overlijden. Het overlijden door het belemmeren van de ademweg kan dan ook niet worden uitgesloten, nu dit niet tot zichtbare letsels hoeft te leiden. ’
En (pagina 12):
‘Het hof is van oordeel dat de bevindingen van het sectierapport en de hiervoor beschreven reactie op de aanvullende vragen van deskundige De Boer de bekennende verklaring van de verdachte ondersteunen, te meer nu deze ook overeenkomen met het feit dat bloedsporen zijn aangetroffen in de auto van de verdachte mede onder de bijrijdersstoel. Ook de verklaring van de verdachte dat hij bloed uit de mond, neus en ooghoeken van [slachtoffer] zag komen, past bij het belemmeren van de bloedafvoer door samendrukkend geweld op de hals. De omstandigheid dat er geen uitwendig letsel als gevolg van het gebruik van de tie-wrap is geconstateerd, hangt samen met de omstandigheid dat het lichaam van [slachtoffer] zich al in een gevorderde staat van ontbinding bevond. Daaruit kan en mag naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat [slachtoffer] dus niet met behulp van een tie-wrap is gedood.’
En (pagina 16):
‘Uit het aanvullend bericht van 2 oktober 2019 van patholoog De Boer volgt voorts dat nu uit de analyse van de pacemakergegevens geen fatale hartritmestoornis is gebleken, ook die doodsoorzaak niet aan de orde is. De nieuwe verklaring van de verdachte waarin hij stelt zijn moeder alleen een harde klap in haar gezicht te hebben gegeven, biedt daarom geen verklaring voor haar dood.
(…)
Op grond van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is er geen enkele concrete aanwijzing voor de mogelijkheid dat [slachtoffer] op een andere wijze dan zoals de verdachte tot aan de zitting in hoger beroep heeft verklaard om het leven is gekomen. ’
[onderstreping YM]
Uit bovenstaande overwegingen blijkt echter niet dat overtuigend bewezen kan worden dat verwurging de doodsoorzaak is, met uitsluiting van alle andere mogelijkheden. Er wordt immers enkel gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat het geen verwurging is geweest, maar deze omgekeerde redenering laat ruimte open voor andere mogelijkheden. Het tegendeel kan immers ook niet worden vastgesteld.
Daarmee is geen sprake van wettig en overtuigend bewijs om tot de conclusie te komen dat het requirant is die de tenlastegelegde feiten heeft begaan en tevens dat hij ze heeft begaan op de wijze zoals hem wordt verweten. In die overweging ligt impliciet besloten dat tevens geen uitsluitsel bestaat over de vraag of het slachtoffer daadwerkelijk om het leven is gebracht door wurging met een tie-wrap. Zelfs indien hij voorafgaand aan het feit er rekening mee had gehouden dat hij een tie-wrap tegen het slachtoffer zou gebruiken, zijn er geen aanwijzingen dat hij toen al het besluit had genomen om haar van het leven te beroven.8. Dat onderdeel van de tenlastelegging had eveneens niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard door het Hof.
Aldus meent requirant dat de bewezenverklaring, specifiek de bewezenverklaarde voorbedachten rade en het verwurgen van het slachtoffer door middel van een tie-wrap niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen volgen in het licht van de door het Hof aangenomen feiten en omstandigheden.
Het gevolg dient volgens requirant te zijn dat het arrest van het hof lijdt aan nietigheid.
Middel II
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, in het bijzonder het bepaalde in artikel 6 EVRM jo. artikel 415 Wetboek van Strafvordering doordat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
Toelichting
Requirant stelt zich op het standpunt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Immers is de termijn voor het inzenden van stukken naar de Hoge Raad nadat beroep in cassatie is ingesteld overschreven. Onder de overschrijding van de redelijke termijn is mede begrepen de overschrijding van de termijn voor het inzenden van de stukken naar de Hoge Raad nadat beroep is ingesteld.9. Blijkens de akte instellen cassatie is namens requirant cassatie ingesteld op 23 december 2021. De stukken van het geding zijn op dinsdag 6 september 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, wat een overschrijding van de wettelijke termijn inhoudt.
De regel in de rechtspraak is dat de overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf, tenzij de klacht onbesproken wordt gelaten in de gevallen waarin de bestreden uitspraak geheel dan wel gedeeltelijk wordt vernietigd en de zaak wordt teruggewezen of verwezen om in elk geval wat betreft de strafoplegging opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het gevolg van deze vastgestelde inbreuk op het recht op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn dient volgens requirant te zijn dat de aan hem opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en twee maanden die in laatste feitelijke instantie aan hem is opgelegd wordt verminderd met 5%, gezien de overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder.10.
Redenen waarom het bestreden arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 20 december 2021 onder parketnummer 22-005085-19, niet in stand kan blijven. Verzocht wordt het arrest van het gerechtshof te vernietigen met zodanige uitspraak als de Hoge Raad juist acht.
Utrecht, 5 december 2022
Y. Moszkowicz
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 05‑12‑2022
Conclusie A-G Machielse bij HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.
HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:953.
Parket bij de Hoge Raad 4 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:306.
Parket bij de Hoge Raad 12 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:228.
Zie vergelijkbaar HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1276.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963.
M.M.M. Kooij, Bewijsperikelen bij voorbedachte rade. Begripswijziging na 28 februari 2012, TPWS 2013/6.
Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 21 september 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2895.
HR 17 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578
Idem, r.o. 3.6.2.