HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis, rov. 3.3.
HR, 31-03-2015, nr. 14/03431
ECLI:NL:HR:2015:807
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-03-2015
- Zaaknummer
14/03431
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:807, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:263, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:807, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Partij(en)
31 maart 2015
Strafkamer
nr. S 14/03431
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 oktober 2013, nummer 21/004370-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2015.
Conclusie 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO en overschrijding redelijke termijn in cassatie.
Nr. 14/03431 Zitting: 27 januari 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 10 oktober 2013 de verdachte in de strafzaak met parketnummer 08-710161-12 wegens 1. “medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd”, 3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet”, 4 primair “medeplegen van opzettelijk enig elektriciteitswerk beschadigen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd” en in de zaak met parketnummer 08-720847-12 wegens “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Het hof heeft voorts vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en daarbij schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest is vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], bekend onder nummer 13/05040, in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden.
4. Namens de verdachte is op 14 oktober 2013 beroep in cassatie ingesteld. Nu de verdachte niet in verband met de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis verkeerde, geldt de inzendingstermijn van acht maanden.1.Anders dan het middel wil, bestaat geen grond de situatie waarin een verdachte een aantal onherroepelijke vrijheidsstraffen aaneensluitend ondergaat, waaronder een mogelijke restantstraf in de onderhavige zaak, voor het bepalen van de inzendtermijn gelijk te stellen met de situatie waarin de verdachte die cassatieberoep instelt in de desbetreffende zaak voorlopige hechtenis ondergaat. De stukken van het geding zijn op 20 juni 2014 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat betekent dat de inzendingstermijn met enkele dagen is overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Tenzij de Hoge Raad uiterlijk op 13 februari 2013 arrest zal wijzen, zal de overschrijding van de inzendingstermijn niet worden gecompenseerd door een bijzonder voortvarende afdoening. Ervan uitgaande dat het arrest na die datum zal worden gewezen, zal de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase tot strafvermindering moeten leiden.
5. Het middel slaagt.
6. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring in strijd met het bepaalde in art. 6 EVRM heeft plaatsgevonden. Uit de toelichting op het middel blijkt dat het ertoe strekt te betogen dat het hof voor het bewijs geen gebruik had mogen maken van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte], aangezien de bewezenverklaring in beslissende mate op diens verklaringen steunt en de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen.
7. Uit de toelichting op het middel leid ik af dat niet wordt geklaagd over de bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 08-720847-12. In die zaak heeft het hof voor het bewijs ook geen gebruik gemaakt van een verklaring van [medeverdachte].
8. In de zaak met parketnummer 08-710161-12 heeft het hof ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij:
“1:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 9 november 2011, in de gemeente Oldenzaal en in de gemeente Enschede en in de gemeente Hengelo (O), (telkens) tezamen en in vereniging met anderen telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt
- in een pand aan de [a-straat] te Oldenzaal en
- in een pand aan de [b-straat] te Enschede en
- in een pand aan de [c-straat] te Hengelo (O)
een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2 primair:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 9 november 2011, in de gemeente Oldenzaal en in de gemeente Enschede en in de gemeente Hengelo (O), telkens tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een pand aan de [a-straat] te Oldenzaal en een pand aan de [b-straat] te Enschede en een pand aan de [c-straat] te Hengelo (O) heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan de Cogas en/of Enexis B.V., waarbij verdachte en zijn mededaders telkens die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
3:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 9 november 2011, in de gemeente Oldenzaal en in de gemeente Enschede en in de gemeente Hengelo (O), telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bewerken van hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4 primair:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 9 november 2011, in de gemeente Oldenzaal en in de gemeente Enschede en in de gemeente Hengelo (O), telkens tezamen en in vereniging anderen telkens opzettelijk een elektriciteitswerk, te weten de elektriciteitsmeter/-installatie in/van een pand aan de [a-straat] te Oldenzaal en een pand aan de [b-straat] te Enschede en een pand aan de [c-straat] te Hengelo (O), toebehorende aan de Cogas en/of Enexis B.V., heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt en/of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld, waardoor telkens gemeen gevaar voor goederen te duchten was , immers heeft verdachte toen aldaar met zijn mededaders telkens opzettelijk het verzegelde deksel van de aansluitkast van die elektriciteitsmeter/-installatie geopend en verwijderd en illegale elektriciteitsaansluitingen in/bij de aansluitkast bevestigd en illegale aftakkingen in/bij de aansluitkast aangelegd en/of aangebracht en de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard en gemanipuleerd en/of een of meer zekeringen in de aansluitkast verhoogd en gemanipuleerd.”
9. Het hof heeft de hiervoor weergegeven bewezenverklaringen doen steunen op 31 bewijsmiddelen, die 26 pagina’s in beslag nemen. Gelet op de omvang van de bewijsmiddelen, beperk ik mij in het onderstaande tot een weergave van de inhoud van de bewijsmiddelen voor zover deze van belang is voor de in het middel aan de orde gestelde vraag. Daarbij staat de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van de getuige [medeverdachte] centraal. Daaraan heeft het hof de volgende overwegingen gewijd:
“De bruikbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] ingevolge de Vidgen-jurisprudentie
De raadsman stelt zich -tegen de achtergrond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Vidgen tegen Nederland (EHRM 10 juli 2012, LJN BX307I)- op het standpunt dat de verklaringen van de getuige [medeverdachte] dienen te worden uitgesloten van de eventuele bewijsvoering omdat de verdediging niet op enig moment in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen. Pogingen om [medeverdachte] te ondervragen bij de rechter-commissaris stuitten op diens beroep op het verschoningsrecht.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman op de navolgende gronden.
De gevallen, waarin het EHRM heeft uitgemaakt dat de vruchten van een in het opsporingsonderzoek afgelegde getuigenverklaring van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest haar ondervragingsrecht uit te oefenen, betreffen zaken waarin een bewezenverklaring alleen of in beslissende mate ('solely or to a decisive degree') berust op de verklaring van die getuige.
Een dergelijk geval is in het onderhavige geding naar het oordeel van het hof niet aan de orde. De door de verdediging gelaakte verklaringen vormen namelijk niet het enige of beslissende bewijs in de zaken die het hof hierna zal bewezen verklaren. Naast de verklaringen van [medeverdachte] is er voldoende ondersteunend bewijs voor de strafbare betrokkenheid van verdachte zoals blijkt uit de te bezigen bewijsmiddelen, die uitgebreider zullen worden opgenomen in een eventueel op te maken aanvulling op dit arrest. Het hof doelt hierbij op:
- de geconstateerde overeenkomsten tussen de hennepkwekerijen in de percelen [c-straat] te Hengelo, [a-straat] te Oldenzaal en [b-straat] te Enschede waarvan [medeverdachte] de huurder was;
- het feit dat verdachte, net als onder andere [betrokkene 1] en een Roemeen die verdachte kent als [betrokkene 2] is aangehouden in het pand [c-straat] te Hengelo tijdens het ontruimen van een hennepkwekerij, hetgeen past bij verklaringen van [medeverdachte] over de betrokken personen;
- de beelden van observaties, ook in verband gezien met de inhoud van de sms-berichten die zijn uitgelezen van de onder [medeverdachte] inbeslaggenomen mobiele telefoon;
- de verklaring van [betrokkene 3] waaruit blijkt dat hij aanwezig is geweest bij een ontmoeting van [medeverdachte] met [betrokkene 4] en verdachte waarbij tussen [medeverdachte] en beide personen een gesprek ontstond in de trant dat [medeverdachte] vaak en te vaak om geld vroeg, en [medeverdachte] vervolgens een stapel bankbiljetten heeft gekregen van [betrokkene 4]; [betrokkene 3] verklaart dat [betrokkene 4] daarna een vuurwapen heeft getoond;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof van 26 september 2013 waarin hij zegt dat hij zich kan herinneren dat [medeverdachte] samen met [betrokkene 3] bij [betrokkene 4] op bezoek kwam waar hij, verdachte, ook aanwezig was en dat hij wist dat het over geld ging;
- de verklaring van [betrokkene 3] dat hij hoorde dat [betrokkene 4] in de woning van [medeverdachte], [medeverdachte] aansprak op een fout met de elektriciteit in Hengelo en dat verdachte daarbij aanwezig was.
Van schending van de door het EHRM in de zaak Vidgen omschreven norm is dan ook geen sprake.”
10. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden voorop gesteld. In een geval waarin de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring, indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist.2.Indien voldoende steunbewijs in de hiervoor bedoelde zin ontbreekt, dient aan de verdachte die deze verklaring op haar betrouwbaarheid wenst te toetsen een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende compensatie te worden geboden voor het ontbreken van de mogelijkheid tot (rechtstreekse) ondervraging van de getuige. De wijze waarop een zodanige compensatie zal kunnen worden geëffectueerd, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.3.Bij het bovenstaande moet worden bedacht dat ook als een getuige heeft geweigerd antwoord te geven op de hem gestelde vragen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring.4.
11. Het hof heeft vastgesteld dat pogingen om de getuige [medeverdachte] te ondervragen zijn gestrand wegens een beroep op het verschoningsrecht. Onder die omstandigheden moet er in cassatie van worden uitgegaan dat de verdachte niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft in de onderhavige zaak ontkend dat hij betrokken is geweest bij de hennepkwekerijen die in de bewezenverklaring worden genoemd en daarmee ook dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de daaraan gerelateerde, als 2 primair en 4 primair gerubriceerde feiten. In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat het steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist en die specifiek zien op de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten.
12. Het hof heeft in zijn hiervoor weergegeven overwegingen geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van het toepasselijke toetsingskader. Ik acht het oordeel van het hof evenmin onbegrijpelijk. Daartoe wijs ik op het volgende.
13. In de zaak met parketnummer 08-710161-12 gaat het in de kern genomen om de verdenking dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met grootschalige hennepteelt, in welk verband tevens diefstal van elektriciteit en het beschadigen van elektriciteitswerken hebben plaatsgevonden. Daarbij ging het om een drietal hennepkwekerijen, gevestigd in panden aan de [a-straat] te Oldenzaal, de [b-straat] te Enschede en aan de [c-straat] te Hengelo. De medeverdachte [medeverdachte] heeft uitvoerig verklaard over deze drie hennepkwekerijen en de betrokkenheid van diverse personen daarbij, onder wie de verdachte. Nu de discussie ten aanzien van de bruikbaarheid van de verklaring van de getuige [medeverdachte] voor het bewijs zich concentreert op de betwisting van de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen over de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerijen, zal ik mij daartoe in het onderstaande beperken.
14. De getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte ([verdachte]), samen met [betrokkene 1], [betrokkene 4], ‘[betrokkene 5]’ en ‘[betrokkene 2]’, deel uitmaakt van de ‘groep Eindhoven’, die panden laat huren door derden, onder wie [medeverdachte], en die panden vervolgens voorziet van hennepkwekerijen. De broers [betrokkene 1 + betrokkene 4] en de verdachte zouden degenen zijn die – middels [medeverdachte] – panden in Twente huren en deze voorzien van een hennepkwekerij en daarbij derden inhuren. [medeverdachte] kreeg van [betrokkene 4] en van de verdachte telefoons ter beschikking die niet af te luisteren zouden zijn (bewijsmiddelen 25 en 26). [medeverdachte] herkent de verdachte van een politiefoto en zegt bang voor hem te zijn omdat hij altijd een vuurwapen bij zich zou hebben. De verdachte zou één van degenen zijn die de leiding zou hebben. Hij zou in de ‘groep Eindhoven’ hoger geplaatst zijn dan [betrokkene 4]. [medeverdachte] ziet de verdachte als degene die “het hele proces” bewaakt, waarbij hij gebruik maakt van bedreigingen en het tonen van vuurwapens. Indien [betrokkene 4] een pand had uitgezocht dat [medeverdachte] voor hem zou gaan huren, moest hij dit eerst met de verdachte overleggen. Ook verklaarde de getuige [medeverdachte] dat de verdachte een bezoek had gebracht aan zijn woning. De getuige had aan de organisatie doorgegeven dat hij niet langer panden op naam wilde hebben, maar de organisatie “middels [verdachte]” was het daar niet mee eens (bewijsmiddelen 21, 22, 26 en 29). Tijdens de verbouwing van het pand aan de [b-straat] te Enschede, teneinde dit geschikt te maken voor een hennepkwekerij, heeft [medeverdachte] daar onder meer de verdachte gezien. Vlak voor de oogst in de [b-straat] heeft [medeverdachte] de verdachte op één van de slaapplaatsen in de kwekerij aan de [b-straat] zien liggen, terwijl op het kussen een Uzi lag. Na de oogst heeft [medeverdachte] in de woning van [betrokkene 4] gevraagd om een geldbedrag. De verdachte verscheen ook in die woning en kreeg te horen dat de verdachte geld wilde. Hij vertelde de getuige over de [c-straat]5.en vertelde dat zij de nodige onkosten hadden gemaakt, waarbij hij sprak over een ton en meer (bewijsmiddel 24). [medeverdachte] herkende de verdachte op camerabeelden die op 25 oktober 2011 met een observatiecamera zijn gemaakt aan de [a-straat] te Oldenzaal. Een dag eerder vond er sms-verkeer plaats, waarover [medeverdachte] verklaarde:
“Een dag hiervoor, 24 oktober 2010 (het hof leest 2011) vond er sms verkeer plaats tussen de telefoon die jij had gekregen van [betrokkene 4], zijnde de Nokia sms telefoon en twee verschillende nummers. We tonen jou een aantal sms berichten. Herken je die en zo ja, met wie heb je daar contact. Van wie krijg jij opdracht om de volgende dag naar Oldenzaal te komen en waarom? (Bij het uitlezen van een mobiele telefoon, nummer [001], in beslag genomen bij [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding is sms verkeer veiliggesteld tussen voornoemd nummer en nummer [002]. [medeverdachte] heeft over deze telefoon verklaard dat dit de gebruikerstelefoon is tussen hem en [betrokkene 4] en dat via die telefoon alleen maar sms berichten konden worden verstuurd. Het betreft een GSM, merk Nokia, model 1280 voorzien van imeicode [003] en mobiel nummer [004], zijnde voornoemd nummer).
Uit dit sms verkeer blijkt dat [medeverdachte] op 24 oktober 2011 te omstreeks 11.34 uur e.v., meerdere berichten heeft ontvangen van [002] met de volgende teksten: "Ik kom morgen ook met spul moetje 2 avonden achter elkaar spuiten ok" "Roemeen is al opgehaald ben al geweest" "Denk het wel" "Ben je morgen half 8 in olde", "Alleen kijken", "Nee en die heb ik pas volgende week als ik geluk heb", "Maar is niet slim om thuis te doen he als ze jou pakken gaan ze zoeken he als ze dan bij anderen komen weet jezelf hoe groot dat probleem dan is hè".
Op 25 oktober 2011 te omstreeks 06.35 uur e.v.: "Ben je half 8 daar" "Ok wakker worden dan".
Bovenstaande gesprekken kunnen worden gerelateerd aan opnamen van een observatiecamera die zijn gemaakt van de ingang van bedrijfspand te Oldenzaal, perceel [a-straat] op 25 oktober 2011 te 07.22 e.v. Op deze opnamen is zowel [medeverdachte] afgebeeld, alsmede twee onbekende personen, waarvan de een gelijkenis vertoont met die van [betrokkene 4] en de ander met [verdachte]).
- als antwoord van [medeverdachte]:
Ik lees de sms berichten en herinner mij deze wel. De sms berichten beginnen op de 22ste. Toen was die Roemeense jongen "[betrokkene 5]" nog in Oldenzaal. Hij verzorgde de kwekerij en moest zandpotten vullen. Op de 24ste lees ik dat die Roemeen al was opgehaald. Daar bedoelde ze [betrokkene 5] mee. De volgende sms berichten hadden betrekking op mij, dat ik naar Oldenzaal moest komen. Ik moest daar spuiten. [verdachte] kwam daar later mee aan zetten. De dag erop, dus de 25ste, verscheen zowel [verdachte] en [betrokkene 4] aan het pand te Oldenzaal. Ik kreeg van [verdachte] wit/melkachtig spul. [verdachte] kon daar kennelijk alleen aan komen. Dit was bestemd om de spint in de hennepplanten te doden. Dus een soort bestrijdingsmiddel. Ik moest daar twee dagen achter elkaar spuiten. Ik kreeg hierop aanwijzingen van zowel [verdachte] als van [betrokkene 4] hoe ik de hennepplanten moest bespuiten. Nadien heb ik daar ook gevolg aan gegeven en heb ik twee dagen met dat spul gespoten. U vraagt mij wie deze sms berichten heeft verstuurd. Ik ga er van uit dat [betrokkene 4] dat is geweest omdat ik die telefoon ook van [betrokkene 4] had gekregen en met deze telefoon moest ik het contact tussen hem en mij onderhouden. Deze telefoon heb ik ook gebruikt voor het contact met [betrokkene 4] omtrent de huur. Ik merk wel op dat ik om de haverklap werd voorzien van een andere telefoon met een andere simkaart. Het nummer van [betrokkene 4] stond er vaak al in geprogrammeerd. Ook lag er wel eens een telefoon in de brievenbus en op andere plekken in de panden Ik moest deze telefoons weggooien van [betrokkene 4] als er weer een andere in gebruik werd genomen.” (bewijsmiddel 25)
15. Het oordeel van het hof heeft dat de verklaringen van de getuige [medeverdachte] in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen acht ik, gelet op het navolgende, niet onbegrijpelijk.
16. In de eerste plaats wijst het hof op de geconstateerde overeenkomsten tussen de drie hennepkwekerijen waarvan [medeverdachte] de huurder was.
Tijdens het onderzoek bleek dat er een aantal overeenkomsten was tussen de kweekruimtes in de percelen aan de [b-straat] te Enschede en de [a-straat] te Oldenzaal. Zo werden de transformatoren op dezelfde wijze opgehangen, waren de tafelventilatoren van hetzelfde merk en type, waren de schakelpanelen van de elektrische installaties en het plaatmateriaal voor het aftimmeren van de hennepkweekruimtes gelijk, waren sigarettenpakjes aangetroffen van dezelfde twee merken, was eenzelfde soort spanband gebruikt voor het ophangen van de koolstoffilters, waren beide percelen voorzien van een identieke alarminstallatie, waren de hoofdkabels die werden gebruikt voor de diefstal van energie van eenzelfde diameter en berekend voor eenzelfde spanningsdoorvoer en werden dezelfde camera’s aangetroffen, waarbij de camera in Oldenzaal in het kader van een “digitaal uitkijkstation” werd gebruikt (bewijsmiddelen 7 en 8).
17. Een dergelijke specifieke vergelijking ontbreekt ten aanzien van het pand aan de [c-straat] Hengelo. Voor dit pand geldt echter dat de verdachte daar is aangehouden, evenals [betrokkene 1] en een Roemeen die de verdachte kent als ‘[betrokkene 2]’ (bewijsmiddel 15). De betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij, zoals die uit de verklaringen van [medeverdachte] kan worden afgeleid, vindt steun door de aanhouding op heterdaad van de verdachte in deze op het punt van ontmantelen staande hennepkwekerij.
18. Ten derde wijst het hof op de beelden van de observaties, ook in verband met de inhoud van sms-berichten die zijn uitgelezen van de onder [medeverdachte] in beslag genomen mobiele telefoon. Eén van hiervoor weergegeven sms-berichten van 24 oktober 2011 luidt: "Ik kom morgen ook met spul moet je 2 avonden achter elkaar spuiten ok". Dat sms-bericht kon het hof relateren aan beelden van een observatiecamera op 25 oktober 2011 waarop [medeverdachte] en twee onbekende personen te zien zijn, waarvan de één gelijkenis vertoont met [betrokkene 4] en de ander met de verdachte. Dit onderdeel van de bewijsvoering geeft steun aan de verklaring van [medeverdachte] dat hij op 25 oktober 2011 van de verdachte bestrijdingsmiddel kreeg waarmee hij twee dagen achter elkaar moest spuiten. Hij kreeg volgens zijn verklaring instructies van [betrokkene 4] en de verdachte hoe de hennepplanten moesten worden bespoten (bewijsmiddel 25).
19. Ook de getuige [betrokkene 3] heeft verklaringen afgelegd. Het hof verwijst in dit verband naar een gesprek tussen [betrokkene 4], de verdachte en [medeverdachte] over geld, waarbij [betrokkene 3] aanwezig was. [medeverdachte] zou volgens de beide anderen te vaak om geld vragen, [medeverdachte] kreeg een stapel bankbiljetten en [betrokkene 4] heeft daarbij een vuurwapen getoond. [betrokkene 3] herkent de verdachte ook van een politiefoto als de man die samen met [betrokkene 4] tot twee maal toe bij [medeverdachte] thuis is geweest. De twee mannen hebben volgens zijn verklaring gesprekken gevoerd die te maken hadden met de hennepkwekerij en met de elektriciteit aan de [c-straat]. [betrokkene 4] deelde [medeverdachte] daarbij mee dat hij een fout zou hebben gemaakt met de elektriciteit (bewijsmiddelen 29 en 30). De verklaringen van de verdachte [betrokkene 3] geven aldus steun aan de verklaringen van [medeverdachte] over de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezen verklaarde feiten.
20. Ten slotte heeft het hof de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep in zijn beschouwing betrokken, voor zover hij heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat [medeverdachte] samen met [betrokkene 3] bij [betrokkene 4] op bezoek kwam waarbij de verdachte aanwezig was en waarbij het over geld ging. Ook deze verklaring geeft steun aan de betrokkenheid van de verdachte, zoals door [medeverdachte] is verklaard.
21. Het oordeel van het hof dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hem ten laste gelegde feiten aldus in beslissende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, is gelet op het voorafgaande niet onbegrijpelijk. In de bewijsvoering is gebruik gemaakt van verschillende bronnen die steun geven aan hetgeen [medeverdachte] heeft verklaard over de positie van de verdachte in de ‘groep Eindhoven’ en zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten. Het stond het hof derhalve vrij de verklaringen van de getuige [medeverdachte] tot het bewijs te bezigen. Van schending van het in art. 6, eerste lid, EVRM bepaalde is geen sprake.
22. Aan het voorafgaande doet niet af dat de getuige [medeverdachte] eerst na een aantal verklaringen over de verdachte is gaan verklaren. De waardering van het bewijsmateriaal is in zoverre voorbehouden aan de feitenrechter, waarbij nog moet worden opgemerkt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zichtbaar schrok van de foto van de verdachte en verklaarde bang voor hem te zijn.
23. Het oordeel van het hof is aldus toereikend gemotiveerd. Het middel faalt.
24. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2015
Vgl. onder meer HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:1020, NJ 2014/57, HR 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:774, rov. 2.3, HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, NJ 2013/193, rov. 3.3, HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BZ1439, NJ 2013/191 m.nt. Schalken, rov. 2.3, HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. Schalken, rov. 3.3.1 en 3.3.2, HR 10 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3486, NJ 2012/149 m.nt. Schalken, rov. 2.3, HR 10 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5714, rov. 3.3, HR 5 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0690, rov. 3.3, HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005: AR8286, rov. 3.3, HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2601, NJ 2004/344, rov. 4.5, HR 20 mei 2003, ECLI:NL:HR: 2003:AF5704, NJ 2003/672 m.nt. Schalken, rov. 3.3, HR 12 oktober 1999, ECLI:NL:HR: 1999:ZD1559, NJ 1999/827, rov. 3.2, HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1013, NJ 1999/73, rov. 5.4 en HR 1 februari 1994, NJ 1994/427 m.nt. Corstens, rov. 6.3.3 onder i en ii (slot).
Zie onder meer HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. Schalken, rov. 3.4 onder a.
EHRM 10 juli 2012, appl. nr. 29353/06, NJ 2012, 649 (Vidgen tegen Nederland), en HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145 m.nt. Schalken, rov. 3.3.3.
De vermelding “[c-straat]” is aan te merken als een kennelijke verschrijving.