HR 14 april 1998, NJ 1999, 73; HR 29 september 1998, NJ 1999, 74; HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827; HR 11 juni 2002, NJ 2002, 459; HR 20 mei 2003, NJ 2003, 672; HR 30 maart 2004, NJ 2004, 344, HR 5 december 2006, LJN AZ0690 en HR 10 april 2007, LJN AZ5714.
HR, 10-01-2012, nr. S 10/02752 E
ECLI:NL:HR:2012:BU3486
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-01-2012
- Zaaknummer
S 10/02752 E
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU3486
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3486, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3486
ECLI:NL:PHR:2012:BU3486, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU3486
- Vindplaatsen
NJ 2012/149 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 10‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, staat art. 6 EVRM niet aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie van die verklaring in de weg, als de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat is i.c. het geval.
10 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/02752 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 25 juni 2010, nummer 23/005392-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer dat de door [betrokkene 1] tegenover de politie afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten, ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 5 juni 2007 te Amsterdam op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, met een auto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal 'sfeerverbaal' met nummer 2007152917 van 6 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 5 tot en met 7.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Definitie "snorders":
"Een vaste kern van personen die op de openbare weg, uit winstoogmerk, diensten aanbieden. De diensten bestaan uit het vervoeren van passagiers tegen betaling van een geldbedrag. De personen zijn niet in het bezit van een daartoe benodigde vergunning op grond van de Wet personenvervoer 2000."
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007152917-1 van 6 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 8 tot en met 10.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In verband met de grote mate van overlast veroorzaakt door zogenaamde "snorders" in en rondom het werkgebied van wijkteam Flierbosdreef heb ik, verbalisant, op 5 juni 2007 te 9.20 uur een actie georganiseerd met betrekking tot de overtreding van artikel 4 lid 2 van de Wet personenvervoer 2000.
Op voormeld tijdstip bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ons als centrale post in het bureau Flierbosdreef (het hof begrijpt: te Amsterdam) belast met de snordersactie.
Om 12.03 uur zien [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (auto 2) een Mercedes voorzien van kenteken [AA-00-BB] wegrijden bij de markt Kraaiennest met twee passagiers, een man en een vrouw. De bestuurder rijdt weg en slaat rechtsaf de Karspeldreef op in de richting van de Gooiseweg. De bestuurder slaat rechtsaf de Flierbosdreef op. Om 12.08 zien [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (auto 4) dat de bestuurder rechtsaf de Boris Pasternakstraat inslaat en vervolgens rechtsaf de Berthold Brechtstraat inslaat. De passagiers stappen uit. Om 12.09 uur geven [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (auto 1) aan dat zij de passagiers gaan horen in de Berthold Brechtstraat.
Uit de politie-informatiesystemen was het ons, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de centrale post, bekend dat de bestuurder van genoemde personenauto een recidivist was.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007152917-4 van 5 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], doorgenummerde pagina's 11 tot en met 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 juni 2007 tegenover verbalisant (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (A):
V: U bent zojuist uit een personenauto gestapt. Ik vermoed dat het een snorder betreft, klopt dat?
A: Ik ben ingestapt in de parkeergarage Kleiburg. Het klopt dat het een snorder is.
V: Hoe wist u dat het een snorder was?
A: Ik heb hem gevraagd of hij een snorder was. Toen vroeg hij waar ik heen moest en heeft hij mij gebracht.
V: Welk bedrag heeft u voor het ritje betaald en zijn er van tevoren prijsafspraken gemaakt?
A: Ik heb € 2,50 betaald.
4. Een proces-verbaal met nummer 2007152917-2 van 5 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 5 juni 2007 om 12.22 uur heb ik op de openbare weg, Kruitberg te Amsterdam, ter zake van overtreding van artikel 4 lid 2 Wet personenvervoer 2000 aangehouden: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945."
2.2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde alleen of in beslissende mate is gestoeld op een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, terwijl de verdediging in geen enkel stadium van de zaak in de gelegenheid is geweest deze getuige te horen en bovendien de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de raadsman kan derhalve niet worden uitgesloten dat een van de passagiers van de verdachte geïnteresseerd was in de auto en de verdachte geen taxivervoer verrichtte, maar hij de passagiers bij wijze van proefrit vervoerde.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid voor het bewijs van een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, moet worden vooropgesteld dat indien de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist (vergelijk HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] (p. 8-10 van het dossier), blijkt dat op 5 juni 2007 in verband met de overlast veroorzaakt door zogenoemde "snorders" in en rondom het werkgebied van wijkteam Flierbosdreef, een gerichte actie is georganiseerd met betrekking tot de overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000. Bij deze gerichte actie constateren de verbalisanten dat een Mercedes, voorzien van kenteken [AA-00-BB], bij Kraaiennest met twee passagiers wegrijdt. Vijf minuten na deze eerste waarneming zien de verbalisanten dat de passagiers in de Boris Pasternakstraat uitstappen. Na raadpleging van het politie informatie systeem constateren de verbalisanten dat de bestuurder van genoemde personenauto een recidivist is. Eén van de twee passagiers, [betrokkene 1], wordt door de verbalisanten - in de voor de getuige en de verbalisanten begrijpelijke Engelse taal - gehoord. [Betrokkene 1] verklaart dat de verdachte een snorder is, dat zij in de parkeergarage Kleiburg de personenauto is ingestapt en tegen betaling van een bedrag van € 2,50 door de verdachte naar de Boris Pasternakstraat is gebracht.
Uit de stukken van het dossier volgt dat de medepassagier van [betrokkene 1] niet door de verbalisanten is gehoord.
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en de onbekend gebleven medepassagier toegewezen. Nu evenwel is gebleken dat [betrokkene 1] niet was te traceren, is door de economische politierechter en het hof op grond van artikel 288, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering afgezien van het horen van deze getuige.
Naar het oordeel van het hof kan, hoewel de verdediging om voormelde redenen niet in enig stadium in de gelegenheid is geweest [betrokkene 1] te (doen) ondervragen, haar verklaring wel worden gebezigd tot het bewijs. De betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde wordt immers in voldoende mate vastgesteld in het proces-verbaal van bevindingen, voornoemd, waarin de geconstateerde waarneembare bezigheden van de verdachte als snorder zijn gerelateerd en waaruit blijkt dat het aan de verbalisanten ambtshalve bekend was dat de verdachte eerder ter zake van overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 was veroordeeld. De verklaring van [betrokkene 1] ondersteunt slechts de geconstateerde gedragingen dat de verdachte op 5 juni 2007 wederom als snorder taxivervoer zonder vergunning verrichtte.
Daarenboven acht het hof de verklaring van de verdachte dat het hier om een proefrit ging teneinde zijn auto te verkopen ongeloofwaardig louter al omdat de passagier [betrokkene 1] daarover geenszins rept en het een snordersactiviteit kenmerkend kort ritje betrof van Kraaiennest naar de Boris Pasternakstraat tegen betaling van een relatief lage prijs, te weten € 2,50."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat - gelijk het Hof reeds heeft overwogen - ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
2.4. In de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen is voldoende steun in de hiervoor onder 2.3 bedoelde zin te vinden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde. 's Hofs nadere bewijsoverwegingen geven derhalve niet blijk van miskenning van de hiervoor onder 2.3 vooropgestelde regel en zijn ook niet onbegrijpelijk.
2.5. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 10 januari 2012.
Conclusie 01‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, heeft de verdachte bij arrest van 25 juni 2010 veroordeeld wegens ‘Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000’, en bepaald dat geen straf of maatregel aan de verdachte zal worden opgelegd, behoudens verbeurdverklaring van een auto en € 2,50. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 1.100,-, subsidiair 22 dagen hechtenis.
2.
Mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer van de verdediging dat een tegenover de politie afgelegde verklaring van een getuige van het bewijs dient te worden uitgesloten, ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen en deze verklaring deel heeft doen uitmaken van de bewijsconstructie.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 5 juni 2007 te Amsterdam op voor het openbaar verkeer openstaande wegen, met een auto voorzien van het kenteken [AA-00-BB] taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.’
3.3.
Het Hof heeft daartoe de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- ‘1.
Een proces-verbaal ‘sfeerverbaal’ met nummer 2007152917 van 6 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 5 tot en met 7.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
‘Definitie ‘snorders’:
‘Een vaste kern van personen die op de openbare weg, uit winstoogmerk, diensten aanbieden. De diensten bestaan uit het vervoeren van passagiers tegen betaling van een geldbedrag. De personen zijn niet in het bezit van een daartoe benodigde vergunning op grond van de Wet personenvervoer 2000.’’
- 2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2007152917-1 van 6 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], doorgenummerde pagina's 8 tot en met 10.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
‘In verband met de grote mate van overlast veroorzaakt door zogenaamde ‘snorders’ in en rondom het werkgebied van wijkteam Flierbosdreef heb ik, verbalisant, op 5 juni 2007 te 9.20 uur een actie georganiseerd met betrekking tot de overtreding van artikel 4 lid 2 van de Wet personenvervoer 2000.’
Op voormeld tijdstip bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], ons als centrale post in het bureau Flierbosdreef (het hof begrijpt: te Amsterdam) belast met de snordersactie.
Om 12.03 uur zien [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (auto2) een Mercedes voorzien van kenteken [AA-00-BB] wegrijden bij de markt Kraaiennest met twee passagiers, een man en een vrouw. De bestuurder rijdt weg en slaat rechtsaf de Karspeldreef op in de richting van de Gooiseweg. De bestuurder slaat rechtsaf de Flierbosdreef op. Om 12.08 zien [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (auto 4) dat de bestuurder rechtsaf de Boris Pasternakstraat inslaat en vervolgens rechtsaf de Berthold Brechtstraat inslaat. De passagiers stappen uit. Om 12.09 uur geven [verbalisant 8] en [verbalisant 9] (auto 1) aan dat zij de passagiers gaan horen in de Berthold Brechtstraat. Uit de politie-informatiesystemen was het ons, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de centrale post, bekend dat de bestuurder van genoemde personenauto een recidivist was.
- 3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2007152917-4 van 5 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], doorgenummerde pagina's 11 tot en met 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 5 juni 2007 tegenover verbalisant (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (A):
V: U bent zojuist uit een personenauto gestapt. Ik vermoed dat het een snorder betreft, klopt dat?
A: Ik ben ingestapt in de parkeergarage Kleiburg. Het klopt dat het een snorder is.
V: Hoe wist u dat het een snorder was?
A: Ik heb hem gevraagd of hij een snorder was. Toen vroeg hij waar ik heen moest en heeft hij mij gebracht.
V: Welk bedrag heeft u voor het ritje betaald en zijn er van tevoren prijsafspraken gemaakt?
A: Ik heb € 2,50 betaald.
- 4.
Een proces-verbaal met nummer 2007152917-2 van 5 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], doorgenummerde pagina 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
‘Op 5 juni 2007 om 12.22 uur heb ik op de openbare weg, Kruitberg te Amsterdam, ter zake van overtreding van artikel 4 lid 2 Wet personenvervoer 2000 aangehouden: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945.’’
3.4.
Het Hof heeft voorts overwogen:
‘De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde alleen of in beslissende mate is gestoeld op een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, terwijl de verdediging in geen enkel stadium van de zaak in de gelegenheid is geweest deze getuige te horen en bovendien de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Volgens de raadsman kan derhalve niet worden uitgesloten dat een van de passagiers van de verdachte geïnteresseerd was in de auto en de verdachte geen taxivervoer verrichtte, maar hij de passagiers bij wijze van proefrit vervoerde.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt het volgende.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid voor het bewijs van een tegenover de politie afgelegde getuigenverklaring, moet worden vooropgesteld dat indien de verdediging niet in enig stadium de gelegenheid heeft gehad de persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan het gebruik tot het bewijs van het proces-verbaal van politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, en voorts dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist (vergelijk HR 12 oktober 1999, NJ 1999, 827).
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 juni 2007, opgemaakt door [verbalisant 1] (p. 8–10 van het dossier), blijkt dat op 5 juni 2007 in verband met de overlast veroorzaakt door zogenoemde ‘snorders’ in en rondom het werkgebied van wijkteam Flierbosdreef, een gerichte actie is georganiseerd met betrekking tot de overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000. Bij deze gerichte actie constateren de verbalisanten dat een Mercedes, voorzien van kenteken [AA-00-BB], bij Kraaiennest met twee passagiers wegrijdt. Vijf minuten na deze eerste waarneming zien de verbalisanten dat de passagiers in de Boris Pasternakstraat uitstappen. Na raadpleging van het politie informatie systeem constateren de verbalisanten dat de bestuurder van genoemde personenauto een recidivist is. Eén van de twee passagiers, [betrokkene 1], wordt door de verbalisanten — in de voor de getuige en de verbalisanten begrijpelijke Engelse taal — gehoord. [Betrokkene 1] verklaart dat de verdachte een snorder is, dat zij in de parkeergarage Kleiburg de personenauto is ingestapt en tegen betaling van een bedrag van € 2,50 door de verdachte naar de Boris Pasternakstraat is gebracht.
Uit de stukken van het dossier volgt dat de medepassagier van [betrokkene 1] niet door de verbalisanten is gehoord.
Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuigen [betrokkene 1] en de onbekend gebleven medepassagier toegewezen. Nu evenwel is gebleken dat [betrokkene 1] niet was te traceren, is door de economische politierechter en het hof op grond van artikel 288, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafvordering afgezien van het horen van deze getuige.
Naar het oordeel van het hof kan, hoewel de verdediging om voormelde redenen niet in enig stadium in de gelegenheid is geweest [betrokkene 1] te (doen) ondervragen, haar verklaring wel worden gebezigd tot het bewijs. De betrokkenheid van de verdachte bij het hem ten laste gelegde wordt immers in voldoende mate vastgesteld in het proces-verbaal van bevindingen, voornoemd, waarin de geconstateerde waarneembare bezigheden van de verdachte als snorder zijn gerelateerd en waaruit blijkt dat het aan de verbalisanten ambtshalve bekend was dat de verdachte eerder ter zake van overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 was veroordeeld. De verklaring van [betrokkene 1] ondersteunt slechts de geconstateerde gedragingen dat de verdachte op 5 juni 2007 wederom als snorder taxivervoer zonder vergunning verrichtte.
Daarenboven acht het hof de verklaring van de verdachte dat het hier om een proefrit ging teneinde zijn auto te verkopen ongeloofwaardig louter al omdat de passagier [betrokkene 1] daarover geenszins rept en het een snordersactiviteit kenmerkend kort ritje betrof van Kraaiennest naar de Boris Pasternakstraat tegen betaling van een relatief lage prijs, te weten € 2,50.’
3.5.
Voor zover het middel klaagt over schending van art. 6 EVRM en art. 359, tweede lid, Sv omdat het Hof de verklaring van de getuige [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebezigd, geldt het volgende.
Gebruik voor het bewijs tegen de verdachte van de verklaring van een getuige die een belastende verklaring tegenover de politie heeft afgelegd — waarbij de verdachte niet in enig stadium van het geding de mogelijkheid heeft gehad deze persoon te (doen) ondervragen — is volgens de Hoge Raad toegestaan indien de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegd feit in voldoende mate bevestigd wordt door ander bewijsmateriaal.1. Dat steunbewijs moet dan betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die hij betwist.2. De vraag is derhalve of de verklaring van [betrokkene 1], inhoudende dat de verdachte als snorder is opgetreden, in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Uit de andere bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat de politie op 5 juni 2007 een zogenoemde snordersactie hield, dat twee verbalisanten om 12.03 uur zagen dat een Mercedes voorzien van kenteken [AA-00-BB] wegreed bij de markt Kraaiennest met twee passagiers (een man en een vrouw), dat drie andere verbalisanten om 12.08 uur zagen dat in de Berthold Brechtstraat twee mensen uitstapten, dat de verbalisanten uit de politie-informatiesystemen bekend was dat de bestuurder van genoemde auto een recidivist was en dat om 12.22 uur de verdachte is aangehouden wegens overtreding van art. 4, tweede lid, Wet personenvervoer 2000. Die bewijsmiddelen laten vele scenario's open. Er kan in ieder geval niet uit volgen dat de verdachte aan het ‘snorren’ was.
3.6.
Voor zover het middel voorts klaagt over 's Hofs oordeel dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is, geldt dat het aan de feitenrechter is voorbehouden om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Deze beslissing behoeft in beginsel geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.3.
Het Hof heeft evenwel de verklaring van verdachte ongeloofwaardig geacht onder verwijzing naar de inhoud van de verklaring van een getuige die niet ondervraagd is kunnen worden en zonder welke getuigenverklaring de veroordeling op losse schroeven komt te staan.
Ook dit onderdeel komt mij gegrond voor.
4.
Het middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2011