NJ 2002, 459
Gebruik voor het bewijs van verklaringen van getuigen, terwijl de verdediging op geen moment de gelegenheid had hen te ondervragen.
HR 11-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2099
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11 juni 2002
- Magistraten
W.J.M. Davids, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, E.J. Numann
- Zaaknummer
01844/01
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
AE2099
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE2099, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑06‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE2099, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑06‑2002
- Wetingang
Sv art. 288 lid 1; Sv art. 339 lid 1 onder 3; EVRM art. 6 lid 2
Essentie
Hoewel verdachte en zijn raadsman niet in de gelegenheid zijn geweest een drietal getuigen te ondervragen, staat art. 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik tot het bewijs van de door hen afgelegde verklaringen, nu deze getuigenverklaringen in voldoende mate steun vinden in het overig bewijsmateriaal omtrent de verkrachtingen. (Vgl. HR NJ 1999, 74 en NJ 1999, 827). Anders: A-G Machielse.
Voorgaande uitspraak
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 februari 2001, nummer 21/000872–00, in de strafzaak tegen J.C.R.R. S. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.