Zie ook R. Kuiper, Vormfouten, Deventer: 2014, p. 216.
HR, 07-07-2015, nr. 14/00113
ECLI:NL:HR:2015:1792
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2015
- Zaaknummer
14/00113
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1792, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1011, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1011, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1792, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑11‑2014
- Wetingang
art. 359a Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2015/363 met annotatie van T.M. Schalken
SR-Updates.nl 2015-0326
NbSr 2015/190 met annotatie van mr. dr. D.L.F. de Vocht
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
“Duplo-auto’s”. Verweer strekkende tot n-o verklaring van het OM in de vervolging dan wel strafvermindering wegens vormverzuim. Art. 359a Sv. Uitzending tv-programma “Opgelicht” na aanleiding waarvan verdachte door derden is herkend. ’s Hofs vaststellingen impliceren dat de politie de uitzending van het televisieprogramma “Opgelicht” mogelijk heeft geïnitieerd, en in ieder geval heeft gefaciliteerd (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BU7636). Gelet daarop is ’s Hofs kennelijke oordeel dat aan het handelen geen consequenties worden verbonden omdat “geenszins vast[staat] dat de door verdediging gestelde ‘inbreuk’ op de privacy [van de verdachte] aan het openbaar ministerie is toe te rekenen” niet zonder meer begrijpelijk. De verwerping van het verweer is dus ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging behoeft het echter niet tot cassatie te leiden, nu het Hof gelet op ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en ECLI:NL:HR:2009:BH8889 het verweer in zoverre slechts had kunnen verwerpen. Wat betreft de strafoplegging kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Partij(en)
7 juli 2015
Strafkamer
nr. 14/00113
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 december 2013, nummer 24/000139-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie dan wel strafvermindering ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op grond van het bepaalde in 359a van het Wetboek van Strafvordering en subsidiair heeft zij strafvermindering bepleit.
Daartoe wordt gesteld dat door het Openbaar Ministerie en de politie met de TROS afspraken zijn gemaakt voor het televisieprogramma "Opgelicht". Deze afspraken zouden een schending van de privacy van verdachte met zich hebben gebracht. De verdediging stelt dat op basis van deze afspraken door het programma "Opgelicht" opnames zijn gemaakt tijdens de actiedag van de politie, op welke dag een aantal verdachten in deze zaak is aangehouden. Deze opnames zijn door het programma "Opgelicht" uitgezonden. Daarbij is verdachte in beeld gekomen. Zijn gezicht werd daarbij "slechts" voorzien van een balkje, terwijl de gezichten van politiemensen en medewerkers van het programma zouden zijn "geblurred". Verdachte zou ondanks dat balkje door anderen van de uitzending zijn herkend. Ook zijn in het programma beelden van een bewakingscamera getoond waarbij verdachte volledig herkenbaar in beeld was. In de betreffende uitzending werd medegedeeld dat verdachte zich bezighield met het stelen van auto's en de bijbehorende boekjes. Volgens de verdediging is sprake van opsporing buiten het Wetboek van Strafvordering om en is sprake van schending van de privacy van verdachte zonder dat dat noodzakelijk was in een democratische samenleving. Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel strafvermindering ingeval van veroordeling.
Op grond van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde wordt de volgende gang van zaken vastgesteld. Tijdens een onderzoek naar verdachten van autodiefstallen en het klonen van auto's ontdekte de politie dat ook een cameraploeg van het programma TROS "Opgelicht" aan het filmen was en zich met het fenomeen "duplo auto's" bezig hield. Daarop heeft de politie de TROS benaderd en met de programmamakers van TROS "Opgelicht" afspraken gemaakt. In het programma "Opgelicht" zijn beelden getoond van verdachte, terwijl zijn ogen waren voorzien van een balkje. Tevens zijn beelden getoond van een bewakingscamera waarop verdachte is te zien, zonder dat zijn ogen zijn voorzien van een balkje. Verdachte is naar aanleiding van de uitzending door derden herkend.
Allereerst hecht het hof eraan vast te stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat het programma "Opgelicht" onderzoek naar het fenomeen duplo-auto's en naar verdachtes betrokkenheid daarbij heeft gedaan op initiatief van de politie. Veeleer lijkt het erop dat het programma en de politie op dezelfde dadergroep stuitten. Ten tweede betekent het voorgaande dat ook los van de samenwerking met de politie verdachte rekening diende te houden met "inbreuken" op zijn privacy. Het staat dan ook geenszins vast dat de door de verdediging gestelde "inbreuk" op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen. Het hof acht het ook niet van belang om nader onderzoek te doen naar de vraag of de door de verdediging gestelde inbreuken zijn toe te rekenen aan het openbaar ministerie, nu daarvoor geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken."
2.3.1.
Het Hof heeft vastgesteld dat de politie de TROS heeft benaderd en afspraken heeft gemaakt met de makers van het televisieprogramma "Opgelicht" van de TROS. Op basis van deze afspraken zijn voor het programma "Opgelicht" opnames gemaakt tijdens de actiedag van de politie waarbij de verdachte is aangehouden. Deze opnames zijn in het programma "Opgelicht" uitgezonden, naar aanleiding waarvan de verdachte door derden is herkend.
2.3.2.
Deze vaststellingen impliceren dat de politie deze uitzending mogelijk heeft geïnitieerd, en in ieder geval heeft gefaciliteerd (vgl. HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7636, NJ 2012/264).
2.3.3.
Gelet op het voorgaande is het kennelijke oordeel van het Hof dat aan voornoemd handelen geen consequenties worden verbonden omdat "geenszins vast[staat] dat de door verdediging gestelde 'inbreuk' op de privacy [van de verdachte] aan het openbaar ministerie is toe te rekenen", niet zonder meer begrijpelijk. Het Hof heeft de verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging dan wel strafvermindering dus ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre gegrond.
2.3.4.
Voor zover het verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging behoeft dat echter niet tot cassatie te leiden. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg immers slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov.3.6.5). Voorts geldt dat een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8889, NJ 2009/399, rov.4.5). Het Hof had het verweer in zoverre dus slechts kunnen verwerpen.
2.3.5.
De bestreden uitspraak zal dus wat betreft de strafoplegging niet in stand kunnen blijven.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015.
Conclusie 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
“Duplo-auto’s”. Verweer strekkende tot n-o verklaring van het OM in de vervolging dan wel strafvermindering wegens vormverzuim. Art. 359a Sv. Uitzending tv-programma “Opgelicht” na aanleiding waarvan verdachte door derden is herkend. ’s Hofs vaststellingen impliceren dat de politie de uitzending van het televisieprogramma “Opgelicht” mogelijk heeft geïnitieerd, en in ieder geval heeft gefaciliteerd (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BU7636). Gelet daarop is ’s Hofs kennelijke oordeel dat aan het handelen geen consequenties worden verbonden omdat “geenszins vast[staat] dat de door verdediging gestelde ‘inbreuk’ op de privacy [van de verdachte] aan het openbaar ministerie is toe te rekenen” niet zonder meer begrijpelijk. De verwerping van het verweer is dus ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het verweer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging behoeft het echter niet tot cassatie te leiden, nu het Hof gelet op ECLI:NL:HR:2004:AM2533 en ECLI:NL:HR:2009:BH8889 het verweer in zoverre slechts had kunnen verwerpen. Wat betreft de strafoplegging kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Nr. 14/00113 Zitting: 26 mei 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 20 december 2013 de verdachte wegens het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde en onder 6 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. “opzetheling, meermalen gepleegd”, 3. “medeplegen van oplichting”, 5. “witwassen, meermalen gepleegd” en 7. primair “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Verder heeft het hof de verbeurdverklaring uitgesproken en de teruggave aan de verdachte bevolen van in beslag genomen voorwerpen, zoals in het arrest vermeld. Ten slotte zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest omschreven.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld. Deze zaak hangt samen met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], met respectievelijk de zaaknummers 14/00041, 14/00245 en 14/00251, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende. De verdachte is door het hof veroordeeld wegens onder meer deelname aan een criminele organisatie, die was gericht op de verkoop van zogenaamde duplo-auto’s. Het gaat daarbij om gestolen auto’s die een gefaseerd traject afleggen alvorens deze in omgekatte vorm worden verkocht aan een koper, die in de veronderstelling verkeert een originele auto te kopen van de rechthebbende. Nadat een gestolen auto is verkregen, wordt de identiteit van een auto van een gelijk merk, type, bouwjaar en kleur achterhaald, waarna de gestolen auto wordt voorzien van het VIN-nummer, de kentekenplaten en het kentekenbewijs van de originele auto. De gehele identiteit van een voertuig wordt overgenomen, waardoor er in Nederland op hetzelfde moment twee voertuigen rondrijden met een ogenschijnlijk gelijke ‘identiteit’, zonder dat beide eigenaren daarvan op de hoogte zijn. De eigenaar van het originele voertuig ontdekt de identiteitsdiefstal dikwijls door een brief van de RDW met de mededeling dat hij recht heeft op de teruggave van een bedrag aan wegenbelasting omdat de auto van eigenaar is gewisseld, of omdat de eigenaar per post bekeuringen voor snelheidsovertredingen binnen krijgt die hij niet heeft begaan. De niets vermoedende eigenaar van de duplo-auto wordt vaak door de politie op de hoogte gesteld van het feit dat hij in een gestolen auto rijdt, die hij vervolgens moet inleveren. Duplo-auto’s worden bijvoorbeeld via de website marktplaats.nl verkocht. Het gaat doorgaans om courante merken en typen uit het middensegment. Deze auto’s worden in de regel te koop aangeboden voor een prijs die net onder de gemiddelde verkoopprijs ligt. Op de foto is veelal geen kenteken te lezen. De onderhavige organisatie bood de duplo-auto’s op marktplaats.nl aan, waarbij werd verwezen naar een mobiel telefoonnummer. Met een geïnteresseerde koper werd een afspraak gemaakt. Nadat de auto na aankoop bij het postkantoor was overgeschreven, vertrok de verkoper te voet. Wanneer de koper nadien ontdekte dat hij een duplo-auto had gekocht en contact trachtte op te nemen met de verkoper, bleek het mobiele nummer niet meer in gebruik.
5. De strafzaak tegen de verdachte vloeit voort uit het in de vorige paragraaf genoemde onderzoek.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof een gevoerd verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel strafvermindering ten onrechte, althans op ontoereikende gronden heeft verworpen.
6. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op grond van het bepaalde in 359a van het Wetboek van Strafvordering en subsidiair heeft zij strafvermindering bepleit.
Daartoe wordt gesteld dat door het Openbaar Ministerie en de politie met de TROS afspraken zijn gemaakt voor het televisieprogramma "Opgelicht". Deze afspraken zouden een schending van de privacy van verdachte met zich hebben gebracht. De verdediging stelt dat op basis van deze afspraken door het programma "Opgelicht" opnames zijn gemaakt tijdens de actiedag van de politie, op welke dag een aantal verdachten in deze zaak is aangehouden. Deze opnames zijn door het programma "Opgelicht" uitgezonden. Daarbij is verdachte in beeld gekomen. Zijn gezicht werd daarbij "slechts" voorzien van een balkje, terwijl de gezichten van politiemensen en medewerkers van het programma zouden zijn "geblurred". Verdachte zou ondanks dat balkje door anderen van de uitzending zijn herkend. Ook zijn in het programma beelden van een bewakingscamera getoond waarbij verdachte volledig herkenbaar in beeld was. In de betreffende uitzending werd medegedeeld dat verdachte zich bezighield met het stelen van auto's en de bijbehorende boekjes. Volgens de verdediging is sprake van opsporing buiten het Wetboek van Strafvordering om en is sprake van schending van de privacy van verdachte zonder dat dat noodzakelijk was in een democratische samenleving. Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel strafvermindering ingeval van veroordeling.
Op grond van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde wordt de volgende gang van zaken vastgesteld. Tijdens een onderzoek naar verdachten van autodiefstallen en het klonen van auto's ontdekte de politie dat ook een cameraploeg van het programma TROS "Opgelicht" aan het filmen was en zich met het fenomeen "duplo auto's" bezig hield. Daarop heeft de politie de TROS benaderd en met de programmamakers van TROS "Opgelicht" afspraken gemaakt. In het programma "Opgelicht" zijn beelden getoond van verdachte, terwijl zijn ogen waren voorzien van een balkje. Tevens zijn beelden getoond van een bewakingscamera waarop verdachte is te zien, zonder dat zijn ogen zijn voorzien van een balkje. Verdachte is naar aanleiding van de uitzending door derden herkend.
Allereerst hecht het hof eraan vast te stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat het programma "Opgelicht" onderzoek naar het fenomeen duplo-auto's en naar verdachtes betrokkenheid daarbij heeft gedaan op initiatief van de politie. Veeleer lijkt het erop dat het programma en de politie op dezelfde dadergroep stuitten. Ten tweede betekent het voorgaande dat ook los van de samenwerking met de politie verdachte rekening diende te houden met "inbreuken" op zijn privacy. Het staat dan ook geenszins vast dat de door de verdediging gestelde "inbreuk" op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen. Het hof acht het ook niet van belang om nader onderzoek te doen naar de vraag of de door de verdediging gestelde inbreuken zijn toe te rekenen aan het openbaar ministerie, nu daarvoor geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken.”
7. De verdediging heeft tijdens de behandeling van het hoger beroep een beroep gedaan op art. 8 EVRM, waarin onder meer het recht op bescherming van het privéleven is verankerd. Volgens de steller van het middel moet in de omstandigheden van het geval het optreden van ‘TROS Opgelicht’ aan het openbaar ministerie worden toegerekend. De programmamakers zijn immers op uitnodiging van de politie en het openbaar ministerie aanwezig geweest bij de ‘actiedag’, hebben toen beelden van de verdachte gemaakt en hebben van de politie ook de beelden van een bewakingscamera gekregen en deze voor de televisie-uitzending gebruikt. Het aandeel van de politie en het openbaar ministerie in de gestelde schending van art. 8 EVRM is daarmee zodanig, dat het kan worden aangemerkt als inmenging van de strafvorderlijke autoriteiten, aldus de steller van het middel.
8. Art. 359a Sv is in beginsel alleen van toepassing op vormfouten bij de uitoefening van bevoegdheden in een (voorbereidend) onderzoek onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie.1.Indien bewijsmateriaal onrechtmatig door derden wordt vergaard en vervolgens aan de politie wordt overhandigd, behoeft zulks nog niet tot bewijsuitsluiting of tot strafvermindering te leiden. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is in zodanig geval zelfs uitgesloten.2.In deze lijn in de rechtspraak klinkt de gedachte door dat onrechtmatig optreden waar de politie en het openbaar ministerie part noch deel aan hebben gehad niet aan de strafvorderlijke autoriteiten kan worden toegerekend. Deze nadruk op de betrokkenheid van de politie en het openbaar ministerie sluit aan bij de verdeling van verantwoordelijkheden in het strafproces. Het gaat in het algemeen niet aan het openbaar ministerie af te rekenen op fouten van derden.3.
9. Daar staat tegenover dat sprake kan zijn van een zodanige bemoeienis van de politie en/of het openbaar ministerie bij gedragingen van particulieren die de persoonlijke levenssfeer van de verdachte raken, dat deze als een inmenging van het openbaar gezag kan worden gezien, als bedoeld in art. 8, tweede lid, EVRM.4.De Hoge Raad acht het niet uitgesloten dat de rechter op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat een gedraging van een particulier een zodanige schending vormt van een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dat het resultaat daarvan niet kan meewerken tot het bewijs. Daarvan kan sprake zijn indien overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn bij het gewraakte optreden van die particulier of op enige andere wijze diens gedrag hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.5.Ook strafvermindering kan in voorkomende gevallen als rechtsgevolg in aanmerking komen. In de zaak M.M. tegen Nederland had de politie een burger advies gegeven en haar technische ondersteuning geboden bij het opnemen van inkomende telefoongesprekken van de latere verdachte in deze zaak. Het Europese Hof nam in deze zaak aan dat sprake was van inmenging van het openbaar gezag en concludeerde dat art. 8 EVRM was geschonden. In de herzieningszaak die daarop volgde, deed de Hoge Raad de zaak uit een oogpunt van doelmatigheid zelf af en verminderde de opgelegde straf.6.
10. De enkele omstandigheid dat sprake is van een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer levert niet zonder meer een inbreuk op de in art. 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces op.7.Bij strafvermindering bestaat meer ruimte voor het verdisconteren van andersoortig nadeel dan dat aan een eerlijk proces, zoals schending van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en een inbreuk op de lichamelijke integriteit.8.Het begrip ‘nadeel’ in de specifieke context van art. 359a, aanhef en eerste lid, onder a, Sv behoeft immers niet te worden beperkt tot schade aan de verdedigingsrechten. Voor bewijsuitsluiting zal het nadeel in beginsel wel moeten worden beperkt tot schade aan een eerlijk proces, tenzij (samengevat) sprake is van een aanzienlijke schending van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dan wel van de - zeer uitzonderlijke - situatie dat het desbetreffende vormverzuim zozeer bij herhaling voorkomt dat zijn structureel karakter vaststaat en de verantwoordelijke autoriteiten zich onvoldoende inspanningen hebben getroost overtredingen van het desbetreffende voorschrift te voorkomen.9.
11. Wat de contacten van de politie en ‘TROS Opgelicht’ betreft, geldt het volgende. Het hof heeft vastgesteld dat de politie tijdens een onderzoek naar verdachten van autodiefstallen en het klonen van auto’s heeft ontdekt dat een cameraploeg van het televisieprogramma ‘TROS Opgelicht’ aan het filmen was en zich bezig hield met het fenomeen ‘duplo-auto’s’. Daarop heeft de politie de TROS benaderd en - met toestemming van de officier van justitie10.- met de programmamakers van ‘TROS Opgelicht’ afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in een mediacontract van 6 april 2009 tussen de politie IJsselland en de betrokkenen van het televisieprogramma ‘TROS Opgelicht’. Daarin is onder meer het volgende overeengekomen:
“2. (…) De voor deze uitzending gemaakte televisiebeelden mogen slechts gebruikt worden voor de aflevering van TROS Opgelicht van 19 of 26 mei 2009, waarin het thema “Duplo-auto’s” wordt behandeld.
(…)
6. De verdachten die worden gefilmd voor het programma dienen onherkenbaar in beeld te worden gebracht. Ook de gefilmde locatie mag slechts zodanig in beeld komen dat de plaatsen van aanhoudingen/zoekingen niet te herleiden zijn.
(…)
10. (…) de politie krijgt alle beelden van de actie op 7 april 2009, voorafgaande aan de definitieve uitzending, te zien en kan daar een veto op uitspreken of daar inhoudelijke zaken aan (laten) toevoegen.”
12. Het televisieprogramma is met een cameraploeg aanwezig wanneer tijdens de ‘actiedag’ op 7 april 2009 aanhoudingen en doorzoekingen plaatsvinden. Op 19 mei 2009 heeft ‘TROS Opgelicht’ een uitzending aan de ‘duplo-auto’s’ gewijd. Daarin worden onder meer opnamen getoond die op 7 april 2009 tijdens de ‘actiedag’ zijn gemaakt. De uitzending daarvan begint met het in beeld brengen van een ‘briefing’ in het politiebureau, waarbij de ‘voice over’ vermeldt dat camerateams van ‘TROS Opgelicht’ klaar staan om samen met de politie één van de grootste autobendes van Nederland op te rollen. Vervolgens wordt de aanhouding van de verdachte uitgezonden.11.De woonplaats van de verdachte wordt daarbij geopenbaard, terwijl de directe woonomgeving en de flat waar de verdachte kennelijk woont zichtbaar zijn. Vervolgens wordt gefilmd dat de politie de deur van de woning van de verdachte forceert en wordt ook in de woning gefilmd, waar de verdachte kennelijk zojuist van zijn bed is gelicht. De woon-/slaapkamer is zichtbaar en de verdachte wordt zittend op bed gefilmd. Zijn – deels ontblote – lijf en gezicht zijn zichtbaar, maar de ogen zijn door middel van een zwart balkje aan het zicht onttrokken. Een voice-over stelt dat de verdachte zich niet alleen bezig houdt met het stelen van auto’s maar ook van de onderhoudsboekjes. Eerder was gemeld dat de verdachte twintig jaar oud was. Direct aansluitend worden beelden getoond van een beveiligingscamera waarop de verdachte, terwijl hij een trap oploopt, te zien is. Bij deze beelden is geen balkje voor de ogen van de verdachte geplaatst.
13. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer verworpen op de gronden dat (i) er geen aanwijzingen bestaan dat het televisieprogramma onderzoek heeft gedaan naar duplo-auto’s op initiatief van de politie en (ii) dat de verdachte hoe dan ook rekening diende te houden met inbreuken op zijn privacy. Het hof concludeert dat geenszins vaststaat “dat de door de verdediging gestelde “inbreuk” op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen” en dat het hof bij het ontbreken van voldoende aanknopingspunten het niet van belang acht nader onderzoek te doen naar de vraag of de door de verdediging gestelde inbreuken aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen.
14. Met de steller van het middel meen ik dat het oordeel van het hof niet begrijpelijk is. De omstandigheid dat ‘TROS Opgelicht’ niet op initiatief van de politie een onderzoek is gestart naar de zogenoemde duplo-auto’s laat onverlet dat in een later stadium afspraken tussen de politie en vertegenwoordigers van het televisieprogramma zijn gemaakt, die zijn neergelegd in het eerder genoemde ‘mediacontract’ van 6 april 2009. Uit het contract volgt dat de afspraken betrekking hebben op opnamen die op 7 april 2009 gemaakt zouden worden van het politieoptreden in de onderhavige zaak, waarbij aanhoudingen en doorzoekingen zouden plaatsvinden. Het zijn juist die opnamen die, in combinatie met beelden van een beveiligingscamera, van de verdachte zijn getoond. In de uitzending zijn niet alleen beelden van de ‘actiedag’ getoond, maar ook van de opnamen die zijn gemaakt op 10 november 2008, dus ruim vier maanden vóór de totstandkoming van het ‘media-contract’. Op die eerder opgenomen beelden komt de verdachte kennelijk niet voor.
15. Het hof heeft aldus miskend dat het bij de van de verdachte uitgezonden beelden gaat om opnamen waarop de afspraken in het ‘mediacontract’ van toepassing waren. De politie heeft de programmamakers kennelijk vooraf geïnformeerd over de geplande strafvorderlijke acties. Het filmen geschiedde tijdens de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden. De politie heeft de programmamakers daarmee de mogelijkheid geboden opnamen te maken en uit te zenden die anders buiten hun bereik lagen. De politie heeft de afspraken vastgelegd over de voorwaarden waaronder mocht worden gefilmd en uitgezonden en heeft het recht bedongen de beelden voordat de televisie-uitzending plaatsvond te bekijken en eventueel een veto daarover uit te spreken. Deze omstandigheden wijzen erop dat de politie en het openbaar ministerie de regie in handen hadden; de politie liep letterlijk en figuurlijk voorop. De opsporingsautoriteiten hebben daarmee een cruciale bijdrage geleverd aan de wijze van informatieverstrekking. De gelegenheid tot filmen in deze privéomgeving is door de politie – en het openbaar ministerie – geboden. Minst genomen faciliteerden zij de programmamakers bij het opnemen en het uitzenden van de beelden. Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof dat geenszins vast staat dat de door de verdediging gestelde inbreuk op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen niet begrijpelijk.
16. Het hof heeft voorts overwogen dat de omstandigheid dat ook ‘TROS Opgelicht’ onderzoek heeft gedaan naar het fenomeen ‘duplo-auto’s’ en de betrokkenheid van de verdachte daarbij betekent dat de verdachte, ook los van de samenwerking met de politie, rekening diende te houden met inbreuken op zijn privacy. Ook deze overweging is in het licht van de omstandigheden van het geval niet begrijpelijk. Het komt mij voor dat in dezen bepalend is of de verdachte redelijkerwijs kon voorzien dat sprake zou zijn van inbreuken op zijn privacy op een wijze zoals deze in de onderhavige zaak hebben plaatsgevonden. Niet kan worden volgehouden dat voor de verdachte redelijkerwijs voorzienbaar was dat een cameraploeg, met toestemming van de politie, in de vroege ochtend de woning van de verdachte binnen zou gaan om de zojuist van zijn bed gelichte en nog in kennelijke nachtkleding gehulde verdachte in zijn slaapkamer te filmen bij gelegenheid van zijn aanhouding. Evenmin was redelijkerwijs voorzienbaar dat beelden van de aanhouding in de slaapkamer van de verdachte op de televisie zouden worden vertoond, in combinatie met eveneens ter beschikking gestelde beelden van een beveiligingscamera, en wel op een zodanige wijze dat de verdachte door derden is herkend.12.
17. Dat onder de gegeven omstandigheden sprake was van een inbreuk op de privacy, behoeft geen nader betoog.13.In de rechtspraak van het Europese Hof wordt in dit verband onder meer rekening gehouden met de plaats waar is gefilmd, de aangelegenheid die op de beelden is te zien, de aard van de persoon en de mate waarin gebruik is gemaakt van de beelden.14.Zoals gezegd, gaat het in dezen over opnamen die zijn gemaakt in de beslotenheid van de slaapkamer, waar de bewoner mag verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn.15.Bovendien heeft de bewoner de voor de kijkers kenbare status van verdachte die wordt aangehouden, terwijl de beelden zijn uitgezonden op de landelijke televisie en nog steeds beschikbaar zijn op internet.
18. Uit het bovenstaande volgt dat het oordeel van het hof het verweer van de verdediging heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. De vraag rijst of zulks tot cassatie moet leiden.
19. Daarbij merk ik in de eerste plaats op dat inmenging van het openbaar gezag in de uitoefening van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer ingevolge het tweede lid van artikel 8 EVRM gerechtvaardigd kan zijn indien deze bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het hof is aan een toetsing aan het bepaalde in art. 8, tweede lid, EVRM niet toegekomen. Ik merk daarover nog kort het volgende op.
20. De officier van justitie heeft de basis van de contacten met ‘TROS Opgelicht’ in de onderhavige zaak gezocht in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.16.In deze Aanwijzing wordt verwezen naar art. 10, eerste lid, Wob jo. art. 16 Wbp, waaraan wordt toegevoegd dat de verstrekking van gegevens die direct of indirect redelijkerwijs tot de identificatie van een persoon als verdachte of dader kunnen leiden achterwege blijft, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Tijdens het requisitoir in eerste aanleg heeft de officier van justitie opgemerkt dat naar zijn mening in voldoende mate was voldaan aan de voorwaarde dat voorkomen kon worden dat personen herkenbaar in beeld zouden komen.17.Het hof heeft daarentegen vastgesteld dat de verdachte naar aanleiding van de uitzending door derden is herkend. Daaruit volgt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Mocht reeds worden aangenomen dat sprake is van een wettelijke grondslag voor het optreden van de politie (en het openbaar ministerie) in de onderhavige zaak, dan geeft de wijze waarop de verdachte voor derden herkenbaar in beeld is gekomen in zijn woning te denken in het licht van de vraag of de inmenging in de privacy – en het huisrecht – noodzakelijk is een democratische samenleving.
21. Voor zover het middel klaagt dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging van verdachte, kan het evenwel niet tot cassatie leiden. Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in geval met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.18.Nu het verweer van de verdediging in het teken van art. 8 EVRM is geplaatst, kan ook zonder nader feitenonderzoek worden geconcludeerd dat niet aan genoemd criterium is voldaan en dat het hof het verweer in zoverre slechts kon verwerpen.
22. Voor zover het middel zich keert tegen de verwerping door het hof van het verweer strekkende tot strafvermindering, geldt het volgende. Zoals hiervoor is voorop gesteld, kan het rechtsgevolg van strafvermindering in aanmerking komen in geval van schending van het recht als bedoeld in artikel 8 EVRM.19.De raadsvrouw is in hoger beroep uitvoerig ingegaan op de gestelde inbreuk op de privacy en heeft haar beroep op strafvermindering in voldoende mate ingekleurd aan de hand van het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.20.Dat betekent dat het hof het verweer niet slechts had kunnen verwerpen en dat cassatie niet achterwege kan blijven.
26. Het middel is terecht voorgesteld.
28. Het tweede middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 2 en 5, voor zover het zaaksdossier 312 betreft, ontoereikend is gemotiveerd. Hetgeen door het hof is vastgesteld ten aanzien van de zaaksdossiers 310 en 313 zou onvoldoende zijn om het oordeel te rechtvaardigen dat er sprake is van wetenschap bij de verdachte ter zake van de auto waarop zaaksdossier 312 ziet.
29. Ten laste van de verdachte is onder 2 en 5 bewezen verklaard dat:
“2. hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot 8 april 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, hierna genoemde auto's voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof te weten:
-een in de periode van 23 tot 25 februari 2009 in Nieuw Vennep weggenomen Volkswagen Passat [001] en
-een in de periode van 26 maart 2009 tot 28 maart 2009 in Rotterdam weggenomen Volkswagen Transporter [002] en
-een op 24 februari 2009 in Alphen aan de Rijn weggenomen BMW, type 3 18 [003] en
-een in de periode van 31 maart 2009 tot 2 april 2009 in Schiedam weggenomen Volkswagen Golf [004] en
-een op 21 januari 2009 in België weggenomen BMW 3 18 [005] en
-een in de periode van 6 tot 8 februari 2009 in Wijk en Aalburg weggenomen BMW, type 320SI [006] en
-een op 30 maart 2009 in Haulerwijk weggenomen BMW 535d [007].”
5. “hij op in de periode van 1 januari 2008 tot 8 april 2009 in Nederland, een voorwerp, te weten een auto te weten
-een Volkswagen Golf [004] en
- een BM W, type 320S1 [006]
voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;”
30. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“ZD 310, feit 2
(…)
10. De verklaring afgelegd door verdachte ter zitting van het hof d.d. 21 november 2013, zakelijk weergegeven inhoudende:
De auto van zaak 310 is één van de auto's waarbij ik heb bemiddeld. Ik wist dat deze auto was gestolen.
ZD 312 feit 2
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 25 september 2009 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (vindplaats: map zaaksdossiers 260-3 12, zaaksdossier 312, p. 3312003 van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant]:
Op camerabeelden gemaakt tussen 24 februari 2009 en 7 april 2009 van de loods aan de [a-straat 1] te Rotterdam, zijnde de loods waarin [medeverdachte 4] unit 9 huurde, is een BMW met kenteken [008] te zien, welke wordt bestuurd door [verdachte].
Bewijsoverweging:
Uit het proces-verbaal van verhoor verdachte (vindplaats: map zaaksdossiers 260-312, zaaksdossier 312, p. 3312095 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL) blijkt dat verbalisant [verbalisant], voornoemd, verdachte [verdachte] eerder zelf heeft verhoord en derhalve verdachte heeft kunnen aanwijzen als de persoon die door hem wordt herkend op de camerabeelden.
12. Een geschrift, (vindplaats: map zaaksdossiers 260-312, zaaksdossier 312, p. 3312009 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zijnde een opsomming van hetgeen te zien is op camerabeelden, het hof begrijpt: gemaakt tussen 24 februari 2009 en 7 april 2009 van de loods aan de [a-straat 1] te Rotterdam, zijnde de loods waarin [medeverdachte 4] unit 9 huurde, inhoudende:
10.05 uur (het hof begrijpt: 18 maart 2009): BMW kenteken [008] arriveert bij loods en wordt bestuurd door [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]).
16.33 uur: [medeverdachte 4] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4]) rijdt de BMW [008] unit 9 uit en parkeert hem bij Delta Glas.
18.40 uur: [verdachte] rijdt met de BMW [008] weg.
13. Een proces-verbaal van sporenonderzoek, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 10 juli 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (vindplaats: map zaaksdossiers 260-312, zaaksdossier 3 12, p. 33 12020 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Op 9 juli 2009 stelden wij een onderzoek in naar een BMW 3E Reihe, voorzien van kenteken [008] en VIN-nummer: [009]. Dit nummer is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de fabrikant aangebracht. Uit de boordcomputer van de auto bleek het VIN-nummer te zijn: [010]. Dit Vin-nummer is hoogstwaarschijnlijk door de fabrikant aangebracht. Het Vin behoort toe aan kenteken [003], welke staat gesignaleerd als zijnde gestolen.
14. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 16 maart 2009 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (vindplaats: map zaaksdossiers 260-312, zaaksdossier 312, p. 3312026 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
lk doe aangifte van diefstal van mijn BMW 318, kenteken [003], chassisnummer [011]. De auto is gestolen op 24 februari 2009 te Alphen aan den Rijn.
ZD 313 feit 2 en 5
(…)
23. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof d.d. 21 november 2013, zakelijk weergegeven inhoudende:
Op de auto van zaak 313 heb ik samen met [betrokkene 3] kentekenplaten aangebracht. Ik heb voor deze auto autosleutels laten maken bij de sleutelspecialist te Delft.
24. Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 30 september 2009 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (vindplaats: map zaaksdossiers 313-321, zaaksdossier 3 13, p. 33 13001 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op de beelden gemaakt in de bedrijfshal gelegen aan de [a-straat 1] te Rotterdam komen verdachte [verdachte] en verdachte [betrokkene 3] op 4 april 2009, diverse keren in beeld.
Van de beeldopnamen zijn enkele printjes gemaakt.
14.36 uur: Verdachte [betrokkene 3] komt aanrijden met VW Golf voorzien van het kenteken [013] en parkeert de Golf schuin voor het bedrijf Delta Glas en loopt al bellend dit bedrijf in. Verdachte [verdachte] rijdt in een personenauto van het merk BMW, type, 5 ER Reihe, voorzien van het kenteken [012] (zaakdossier 323) en parkeert deze achter de Golf.
14.37 uur: [betrokkene 3] komt nog bellend uit Delta lopen en stapt in de Golf en rijdt deze achteruit het pand uit. De BMW moet ook achteruit naar buiten. [betrokkene 3] rijdt de Golf de unit van Delta Glas in en de roldeur gaat direct dicht. [verdachte] rijdt de BMW voor Delta, stapt uit en gaat via kleine deur Delta in.
14.52 uur: wordt de Golf Delta uitgereden en achter de BMW gezet.
14.54 uur: [betrokkene 3] stapt als bestuurder in de Golf. [verdachte] buigt over de bijrijdersstoel de Golf in, pakt een volle plastic tas en zet deze op de achterbank van de BMW en stapt als bestuurder in de BMW. Beiden vertrekken en komen even later weer achteruit terugrijden. [betrokkene 3] rijdt de Golf voor Delta en [verdachte] rijdt de BMW voor het pand van Delta.
14.57: [betrokkene 3] en [verdachte] gaan beiden door de knieën bij de achterzijde van de Golf. De achterklep van de Golf wordt geopend. [verdachte] heeft een op een schroevendraaier gelijkend voorwerp in zijn handen. [betrokkene 3] pakt met een handdoek een kentekenplaat [013]-??-?? uit de achterbak van de Golf. Beiden gaan naar de voorzijde van de Golf en bukken zich ter hoogte van de kentekenplaat.
15.00 uur: [betrokkene 3] staat met lege handen aan de voorzijde van de Golf en gaat weer door de knieën, staat weer op en loopt met kenteken plaat 78-RV-XP, maar zonder handdoek naar de geopende kofferbak van de Golf. [verdachte] loopt met de handdoek achter [betrokkene 3] aan naar de kofferbak. [verdachte] pakt een kentekenplaat in de handdoek.
15.01 uur: [betrokkene 3] loopt met een doek Delta in en komt even later zonder doek weer naar buiten en gaat achter de Golf bij [verdachte] staan. De kofferbak wordt gesloten en [betrokkene 3] stapt als bestuurder in de Golf. [verdachte] trekt zijn jas uit en legt deze op de achterbank van de BMW. Hij stapt in als bestuurder. Beiden vertrekken.”
31. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Feit 2, 4 en 5 met betrekking tot zaaksdossier 310
Deze auto is aangetroffen in een loods van medeverdachte [medeverdachte 4]. Verdachte heeft ter zitting van het hof bekend dat hij in bezit is geweest van deze auto en dat hij wist dat die auto was gestolen. Hij heeft de auto in de loods van [medeverdachte 4] gezet. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan heling (feit 2).
Uit het dossier is niet gebleken dat de kentekenbewijzen van deze auto zijn vervalst.
Evenmin is er enig bewijs waaruit blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen (feit 5) van deze auto. Verdachte zal vrijgesproken worden van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Feit 2, 3, 4 en 5 met betrekking tot zaaksdossier 312 en 313
Op 4 april 2009 is op camerabeelden gezien dat verdachte de auto (Volkswagen Golf GTI) uit zaaksdossier 313 heeft bestuurd bij de loods van medeverdachte [medeverdachte 4].
Een sleutelmaker uit Delft heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte een Voertuig Identificatie Nummer (VIN-nummer) op een plaatje heeft aangebracht. Het betreffende VIN-nummer behoort bij het valse kenteken dat is aangebracht op de gestolen Golf GTI.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, ziet het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de sleutelmaker.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de auto van diefstal afkomstig was en dat de auto werd witgewassen door deze te voorzien van een valse identiteit. De handelingen van verdachte vormen een zodanig substantiële bijdrage aan de verweten feiten dat zij zijn aan te merken als (mede)plegen en niet als medeplichtigheid zoals de raadsvrouw heeft bepleit. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan heling (feit 2) en witwassen (feit 5). Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de kentekenbewijzen van deze auto zijn vervalst (feit 4) of dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het verkopen van deze auto aan een nietsvermoedende koper (feit 3).
Uit observatieverslagen (dossierpagina 33 12009) blijkt dat verdachte op 18 maart 2009 is gezien als bestuurder van de auto genoemd in zaaksdossier 312 bij de loods van medeverdachte [medeverdachte 4].
Gelet op het feit dat verdachte ook de auto's uit zaaksdossier 310 en 313, van welke auto's hij wist dat deze gestolen waren, bij de loods van medeverdachte [medeverdachte 4] heeft neergezet en ten aanzien van de auto van zaaksdossier 313 is gebleken dat deze mede door verdachte werd voorzien van een nieuwe identiteit, acht het hof tevens bewezen dat verdachte wist, althans de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de auto van zaaksdossier 312 was gestolen en zou worden voorzien van een valse identiteit. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan heling (feit 2) en witwassen (feit 5).”
32. De bewezenverklaring van feit 5 strekt zich niet uit tot de auto waarop zaaksdossier 312 ziet, zodat de klacht daartegen reeds daarop strandt.
33. Ten aanzien van feit 2 meen ik dat uit de bewijsconstructie van het hof kan worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist(en) dat de auto een uit misdrijf verkregen goed betrof. Uit het gegeven dat de verdachte wist dat de auto’s uit zaaksdossiers 310 en 313 waren gestolen, de omstandigheid dat hij deze auto’s bij de loods van [medeverdachte 4] heeft neergezet en uit het feit dat is gebleken dat mede door de verdachte de auto van zaaksdossier 313 is voorzien van een nieuwe identiteit, kan worden afgeleid dat de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook de auto in zaaksdossier 312 uit misdrijf afkomstig was. Daarbij merk ik nog op dat de verdachte heeft verklaard dat hij heeft bemiddeld bij de verkoop van gestolen auto’s, dat hij daarvoor provisie heeft ontvangen en dat bepaalde auto’s nog moesten worden omgekat, dat de gestolen auto’s door twee personen aan hem werden aangeboden en dat hij de auto’s iedere keer aan dezelfde persoon heeft “doorgestoten” (bewijsmiddel 49). Aldus is het onder 2 bewezen verklaarde voldoende naar de eis der wet met redenen omkleed.
33. Het middel faalt.
34. Het derde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van de feiten 2 en 5, voor zover het zaaksdossier 256 betreft, ontoereikend is gemotiveerd. Uit de bewijsmiddelen volgt volgens de steller van het middel dat een medeverdachte – en niet de verdachte – degene is geweest die de auto heeft witgewassen. Het middel klaagt niet over de kwalificatie.
35. De bewezenverklaring luidt zoals hierboven onder 29 is weergegeven.
36. Deze bewezenverklaring berust onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“ZD 256 feit 2, 3 en 5
30. De verklaring afgelegd door verdachte ter zitting van het hof d.d. 21 november 2013, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik kan me herinneren dat ik de auto van zaak 256 op internet heb gezet voor [betrokkene 1]. De verkoper heb ik '[betrokkene 4]' genoemd. Ik had de telefoon bij me met het nummer dat stond vermeld in de advertentie van deze auto. lk heb deze telefoon opgenomen voor [betrokkene 1] toen er iemand belde voor de auto. Ik noemde me toen '[betrokkene 4]’. Ik wist dat deze auto was gestolen.
31. Een verslag van een opgenomen telefoongesprek d.d. 5 maart 2009 om 11.17 uur tussen twee personen die aan hun stem zijn herkend als verdachte en [betrokkene 1], zakelijk weergegeven inhoudende:
[betrokkene 1] (sh) hun [verdachte] (sh). [verdachte] vraagt of [betrokkene 1] al wat heeft gehoord. Nee man zegt [betrokkene 1], nog niks. Wat raar joh zegt [verdachte]. Ja, echt niks zegt [betrokkene 1]. Ik zal hem effe wat lager zetten zegt [verdachte]. Ja zegt [betrokkene 1], moet je maar effe kijken, of zo, op hoeveel heb je hem staan dan. 21 4 zegt [verdachte]. Nee moet je hem wat lager gooien zegt [betrokkene 1], je hoort echt geen kloten hoor je, echt helemaal niks. Oke zegt [verdachte], is goed jongen. Hoi hoi.
32. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 2 april 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (vindplaats: map zaaksdossiers 255-259, zaaksdossier 256, p. 3256009 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik doe aangifte ter zake van oplichting gepleegd tussen 14 maart 2009 en 2 april 2009. Ik heb een auto gekocht via marktplaats en ik dacht dat ik een eerlijke auto kocht. Het gaat hier over de grijze BMW 3201 sedan met kenteken [014]. Ik heb deze auto voor 15.500 euro gekocht via marktplaats. Ik had deze auto ongeveer 3 weken daarvoor al te koop zien staan op marktplaats. Ik heb op de auto geboden. We hebben toen voor 14 maart (het hof begrijpt: 2009) in Capelle aan de IJssel afgesproken. De man stelde zich voor als BEN. De man was te bereiken op het nummer [015]. De man die zich voorstelde als BEN zag er als volgt uit:
Man, blank, ongeveer 50 jaar oud. ongeveer 1.85 meter lang, grijs kort haar en hij sprak ABN. De man was alleen. Mijn vader en ik hebben naar de auto gekeken, de motor laten draaien en een proefrit gemaakt. Toen wij terugkwamen bij de flat heb ik gezegd dat ik de auto wilde kopen. De man ging hiermee akkoord en de prijs van 15.500 euro werd de aankoopprijs. Wij zijn toen naar het postkantoor gegaan en de auto is overgeschreven op mijn naam. BEN had alle papieren van de auto en hij heeft deze aan mij gegeven. Ik heb toen aan de balie de auto over laten schrijven. BEN heeft een vrijwaringsbewijs gehad. In mijn auto is toen de betaling gedaan, 15.500 euro contant. Tijdens de verkoop heeft deze BEN telefonisch contact gehad met zijn zoon [betrokkene 4]. Ik zal u vertellen hoe de verkoop is gegaan. Ik zag de advertentie op marktplaats staan. Er stond ook een mobiel telefoonnummer bij van ene [betrokkene 4], [015]. Ik heb dit nummer gebeld en de telefoon werd opgenomen door een man die opnam met de woorden: "met de vader van [betrokkene 4]." Ik vroeg toen naar [betrokkene 4] en de man zei dus zijn vader te zijn. De man zei dat hij de verkoop van de auto zou regelen omdat zijn zoon [betrokkene 4] chauffeur was, vaak weg was en geen tijd zou hebben om de verkoop te regelen. Ik heb met deze BEN dus alles geregeld, ook het overeenkomen van de prijs. Ik heb dus nooit contact gehad met deze [betrokkene 4]. De man van de verkoop stelde zich voor als BEN.
33. Een proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 7 februari 2009 door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, (vindplaats: map zaaksdossiers 255-259, zaaksdossier 256, p. 3256019 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [betrokkene 6]:
Ik doe aangifte van diefstal van mijn auto, merk BMW, kenteken [006], chassisnummer [016], gepleegd te Wijk en Aalburg tussen 6 en 7 februari 2009.
34. Een proces-verbaal van Identificatie, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 4 april 2009 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (vindplaats: map zaaksdossiers 255-259, zaaksdossier 256, p. 3256029 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 3 april 2009 heb ik een BMW, 3e Reihe voorzien van het kenteken [014] en het VIN-nummer [017] onderzocht. Dit VIN-nummer is niet door de fabrikant aangebracht. Een deel van het originele Vin-nummer is weggehaald en opgevuld met plamuur. Hierin zijn andere karakters geslagen. Naar aanleiding van het aantroffen motornummer kon worden achterhaald dat bij deze auto het VIN-nummer hoort: [016]. Het kenteken dat voor dit Vin-nummer is afgegeven luidt: [006], welke auto sinds 7 februari 2009 staat gesignaleerd als zijnde gestolen.
35. Een geschrift, zijnde een marktplaatsadvertentie, (vindplaats: map zaaksdossiers 255-259, zaaksdossier 256, p. 3256054 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), waarin een BMW 3-serie te koop wordt aangeboden sinds 24 februari 2009 door [betrokkene 4] tel 06-[015].
36. Een proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 8 september 2009 door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, (vindplaats: map zaaksdossiers 255-259, zaaksdossier 256, p. 3256063 ev van een dossier met het nummer PL0490-268B MEZEL), zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 7 april 2009 is tijdens een doorzoeking in de verblijfplaats van [betrokkene 1], zijnde [b-straat 1] te Rotterdam een sim-kaart aangetroffen van het mobiele telefoonnummer 06-[015].”
37. Het hof heeft in een bewijsoverweging, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
“Feit 2, 3, 4 en 5 met betrekking tot zaaksdossier 256
Ter zitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij wist dat de auto genoemd in dit zaaksdossier was gestolen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij deze auto op verzoek van [betrokkene 1] op Marktplaats.nl heeft gezet. Daarbij heeft hij de verkoper [betrokkene 4] genoemd. Verdachte had de beschikking over de telefoon met het telefoonnummer dat werd genoemd in deze advertentie als zijnde van de verkoper [betrokkene 4]. Verdachte heeft deze telefoon opgenomen met de naam [betrokkene 4] toen zich een koper voor deze auto aandiende. De auto is vervolgens door [betrokkene 1] verkocht die zich uitgaf als de vader van [betrokkene 4]. Uit het dossier is voorts gebleken dat verdachte de vraagprijs heeft bepaald van deze auto. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen, acht het hof heling en medeplegen van oplichting door verdachte wettig en overtuigend bewezen. Wetenschap van verdachte dat deze auto was voorzien van valse kentekenbewijzen (feit 4) is niet gebleken, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan witwassen van deze gestolen auto door deze over te dragen aan een ander.”
38. Volgens de steller van het middel kan uit de bewijsmiddelen in dit zaaksdossier niet worden afgeleid dat de verdachte de desbetreffende auto voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat de auto was gestolen, dat hij deze op de site marktplaats.nl te koop heeft gezet, dat hij een gefingeerde naam (“[betrokkene 4]”) als verkoper heeft opgegeven, dat hij de vraagprijs heeft bepaald, dat hij over de telefoon beschikte met het telefoonnummer dat in de advertentie werd genoemd, dat hij de naam [betrokkene 4] heeft genoemd toen hij door een koper telefonisch werd benaderd en dat hij tijdens de daadwerkelijke verkoop telefonisch contact heeft gehad met [betrokkene 1], die tegen de koper zei dat hij de verkoop zou regelen omdat zijn zoon [betrokkene 4] geen tijd daarvoor had. Daarbij komt dat het hof heeft overwogen dat de opgenomen bewijsmiddelen zoveel mogelijk zijn weergegeven per feit, maar dat ook de overige bewijsmiddelen op één of meerdere feiten van toepassing kunnen zijn.21.Ook in dat verband verdient bewijsmiddel 49 de aandacht, waarin de verdachte verklaart dat hij heeft bemiddeld bij de verkoop van gestolen auto’s, dat hij daarvoor provisie heeft ontvangen en dat bepaalde auto’s nog moesten worden omgekat, dat de gestolen auto’s door twee personen aan hem werden aangeboden en dat hij de auto’s iedere keer aan dezelfde persoon heeft “doorgestoten”. Aldus kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte de desbetreffende auto voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet. De bewezenverklaring is ook in zoverre voldoende naar de eisen der wet met redenen omkleed.
39. Het middel faalt.
40. Het eerste middel slaagt en moet leiden tot terugwijzing, tenzij Uw Raad van oordeel is dat de zaak uit een oogpunt van doelmatigheid zelf kan worden afgedaan door de opgelegde straf te verminderen. Het tweede middel en het derde middel falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
42. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2015
HR 1 juni 1999, ZD1605, waarover nader: Y. Buruma, Particuliere opsporing, AAe 2000, p. 117 e.v.
Aldus betoogde ik in mijn oratie (Burgers en opsporing, Deventer: 2010) en in de bijdrage Onrechtmatig verkregen bewijs afkomstig van derden, in: M.S. Groenhuijsen en J.B.H.M. Simmelink (red.), Glijdende schalen (liber amicorum J. de Hullu), Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2003, p. 39-50. In gelijke zin de rechtspraak in de Verenigde Staten. Zie daarover R. Kuiper, Vormfouten in de Verenigde Staten, Den Haag: Raad voor de Rechtspraak 2010, m.n. p. 138-141.
Vgl. EHRM 8 april 2003, nr. 39/339/98, EHRC 2003/45, EHRM 23 november 1993, nr. 14838/89 en EHRM 25 oktober 2007, nr. 38258/03, NJ 2008/584.
Vgl. HR 14 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7471, NJ 2007/179 en HR 10 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7636, NJ 2012/264.
EHRM 8 april 2003, nr. 39/339/98, EHRC 2003/45 en HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8858, NJ 2007/453.
Vgl. onder meer HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH8889, NJ 2009/399 en HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0554, NJ 2011/441.Zie ook EHRM 12 mei 2000, NJ 2002/180, m.nt. Schalken (Khan/Verenigd Koninkrijk).
Vgl. bijv. HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS8858, NJ 2007/453 en HR 21 maart 2000, ECL:NL:HR:2000:AA5254. Zie voorts R. Kuiper, ‘Strafvermindering als reactie op vormverzuimen, Van Via della Conciliazione tot Afvoerpijp en verder’, in: M.J.A. Duker e.a. (red.), Welberaden, Nijmegen 2009, p. 35-59, m.n. p. 54 en M.J. Borgers, ‘De toekomst van art. 359a Sv’, DD 2012/25.
Vgl. HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2013:BV7438, NJ 2013, 175, m.nt. Bleichrodt en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013, 308, m.nt. Keulen.
Aldus de officier van justitie tijdens het requisitoir in eerste aanleg (p. 4).
Zie http://www.opgelicht.nl/uitzending/2009/265/. De aanhouding van de verdachte wordt weergegeven van 18:52 tot 20:21.
Zie ten aanzien van de ‘reasonable expectation of privacy’ onder meer EHRM 25 september 2001, appl.no. 44787/98, par. 57 (P.G. en J.H. tegen het Verenigd Koninkrijk). Zie ook EHRM 17 juli 2003, ECLI:NL:XX:2003:AP0926, NJ 2006/40 m.nt. E.J. Dommering (Perry tegen het Verenigd Koninkrijk).
Ik neem dan ook niet aan dat het hof de term “inbreuk” tussen aanhalingstekens zet om in twijfel te trekken dat sprake was van zodanige inbreuk.
Zie onder meer, ten aanzien van het beschikbaar stellen van beelden: EHRM 28 januari 2003, nr. 44647/98 (Peck tegen het Verenigd Koninkrijk).
Vgl. HR 20 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449, NJ 2004/525.
Requisitoir in eerste aanleg, p. 4.
Requisitoir in eerste aanleg, p. 5.
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376.
In HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, rov. 3.4.2, is overwogen dat verzuim van vormen bij de aanhouding en de inverzekeringstelling waarover bij de rechter-commissaris kon worden geklaagd in het kader van het verzoek tot toetsing van de inverzekeringstelling niet onder het bereik van artikel 359a Sv valt. Zulks staat niet in de weg aan de beoordeling door het hof van het beroep op strafvermindering. Ik verwijs in dit verband naar HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT2518, NJ 2012/164 en HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3252, NJ 2011/194 en wijs er voorts ten overvloede op dat de uitzending van TROS ‘Opgelicht’ geruime tijd na de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling plaatsvond.
Pleitnota van de raadsvrouw in hoger beroep, p. 4-13 en p. 37.
Aanvulling, p. 1.
Beroepschrift 20‑11‑2014
Dossiernummer: 2014.0001
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE DRIE MIDDELEN VAN CASSATIE
Van: mr. A.A. Franken
In de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van het op 20 december 2013 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, onder parketnummer 24-000139-12 gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht — in het bijzonder de art. 350, 358, 359, 359a en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof ten onrechte het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en/of tot strafvermindering heeft verworpen, althans doordat het gerechtshof zijn beslissing op dat verweer onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
In hoger beroep is namens verzoeker een op art. 359a Sv geënt verweer gevoerd, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot strafvermindering. Daarbij is — kort gezegd — een beroep gedaan op de samenwerking tussen politie en openbaar ministerie enerzijds en het televisieprogramma [a-omroep] [programma 1] anderzijds, die er onder meer in heeft geresulteerd dat een cameraploeg van dat televisieprogramma aanwezig is geweest bij de aanhouding van verzoeker en tijdens de doorzoeking van diens woning. In de daaropvolgende televisie-uitzending is verzoeker vervolgens voor derden herkenbaar in beeld gebracht. Ter onderbouwing van het verweer is onder meer een beroep gedaan op informatie die is te vinden op de website van de politieacademie: de teamleider van het onderzoek dat heeft geresulteerd in de strafzaak tegen verzoeker heeft uitgesproken dat informatie is gedeeld met de journalisten en dat de leidinggevenden zo ver moesten worden gebracht dat ‘ze meegaan in vernieuwende opsporing’. Voorts heeft de raadsvrouw haar betoog juridisch onderbouwd, met verwijzingen naar de relevante bepalingen uit het EVRM, het Wetboek van Strafvordering en de Wet openbaarheid van bestuur, de relevante rechtspraak daaromtrent en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.
Zie pleitaantekeningen mr. Zuur, p. 4–13 en p. 37.
2.2
Het gerechtshof heeft dat verweer verworpen, daartoe overwegende:
‘Op grond van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde wordt de volgende gang van zaken vastgesteld. Tijdens een onderzoek naar verdachten van autodiefstallen en het klonen van auto's ontdekte de politie dat ook een cameraploeg van het programma [a-omroep] ‘[programma 1]’ aan het filmen was en zich met het fenomeen ‘duplo auto's’ bezig hield. Daarop heeft de politie de [a-Omroep] benaderd en met de programmamakers van [a-Omroep] ‘[programma 1]’ afspraken gemaakt. In het programma ‘[programma 1]’ zijn beelden getoond van verdachte, terwijl zijn ogen waren voorzien van een balkje. Tevens zijn beelden getoond van een bewakingscamera waarop verdachte is te zien, zonder dat zijn ogen zijn voorzien van een balkje. Verdachte is naar aanleiding van de uitzending door derden herkend.
Allereerst hecht het hof eraan vast te stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat het programma ‘[programma 1]’ onderzoek naar het fenomeen duplo-auto's en naar verdachtes betrokkenheid daarbij heeft gedaan op initiatief van de politie. Veeleer lijkt het erop dat het programma en de politie op dezelfde dadergroep stuitten. Ten tweede betekent het voorgaande dat ook los van de samenwerking met de politie verdachte rekening diende te houden met ‘inbreuken’ op zijn privacy. Het staat dan ook geenszins vast dat de door de verdediging gestelde ‘inbreuk’ op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen. Het hof acht het dan ook niet van belang om nader onderzoek te doen naar de vraag of de door de verdediging gestelde inbreuken zijn toe te rekenen aan het openbaar ministerie, nu daarvoor geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken.’
2.3
De centrale stelling van het gerechtshof is derhalve: niet is gebleken dat de inbreuk op de privacy van verzoeker aan het openbaar ministerie is toe te rekenen. Daarvoor worden, als ik het goed zie, twee argumenten aangevoerd:
- (1)
het televisieprogramma heeft niet op initiatief van politie of openbaar ministerie onderzoek gedaan naar het fenomeen duplo auto's en de rol van verzoeker in dat verband en
- (2)
verzoeker diende daarom ook los van de samenwerking tussen politie en het televisieprogramma rekening te houden met een inbreuk op zijn privacy.
Beide argumenten kunnen die beslissing niet dragen: zij miskennen immers dat, zoals het gerechtshof feitelijk heeft vastgesteld, door de samenwerking tussen politie en openbaar ministerie enerzijds en de programmamakers anderzijds een cameraploeg op de zogenoemde actiedag aanwezig kon zijn, dat op die dag beelden zijn gemaakt van verzoeker die later op televisie zijn uitgezonden en dat ook de beelden van de bewakingscamera door de politie ter beschikking zijn gesteld. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is tegen die achtergrond onbegrijpelijk dat het gerechtshof heeft overwogen dat niet vast is komen te staan dat de inbreuk op de privacy aan het openbaar ministerie is toe te rekenen: de programmamakers zijn op uitnodiging van politie en openbaar ministerie aanwezig geweest bij de actiedag, hebben toen beelden van verzoeker gemaakt en hebben van de politie ook de beelden van een bewakingscamera gekregen en deze voor de televisie-uitzending gebruikt.
2.4
Onder deze omstandigheden moet het optreden van derden, zoals in dat geval van de makers van een televisieprogramma, worden toegerekend aan het openbaar ministerie: het aandeel van politie en openbaar ministerie in de gestelde schending van (onder meer) art. 8 EVRM is zodanig dat het kan worden aangemerkt als inmenging van de strafvorderlijke autoriteiten.
Zie voor een overzicht van de relevante rechtspraak: R. Kuiper, Vormfouten (diss.Nijmegen), 2014, p. 218–222.
2.5
Omdat de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad meebrengt dat een schending van art. 8 EVRM slechts in zeer uitzonderlijke gevallen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting kan leiden, ligt het belang van verzoeker bij dit cassatiemiddel primair bij de klacht over de verwerping van het subsidiaire beroep op strafvermindering: de beslissing daarover is, gelet op het bovenstaande, onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd.
Middel II
1.
Het recht — in het bijzonder de art. 350, 358, 359 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die zaaksdossier 312 betreft, niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen en/of doordat de bewijsoverweging van het gerechtshof aangaande zaakdossier 312 onjuist en/of onbegrijpelijk is, althans doordat de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die zaaksdossier 312 betreffen, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2. Toelichting
2.1
Over zaakdossier 312 heeft het gerechtshof in het verkort arrest overwogen (p. 10):
‘Uit observatieverslagen (…) blijkt dat verdachte op 18 maart 2009 is gezien als bestuurder van de auto genoemd in zaaksdossier 312 bij de lood van medeverdachte [medeverdachte 1].
Gelet op het feit dat verdachte ook de auto's uit zaaksdossier 310 en 313, van welke auto's hij wist dat deze gestolen waren, bij de loods van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft neergezet en ten aanzien van de auto van zaaksdossier 313 is gebleken dat deze mede door verdachte werd voorzien van een nieuwe identiteit, acht het hof tevens bewezen dat verdachte wist, althans de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de auto van zaaksdossier 312 was gestolen en zou worden voorzien van een valse identiteit. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan heling (feit 2) en witwassen (feit 5).’
2.2
In de bewezenverklaring van feit 5 ontbreekt de auto waarop zaaksdossier 312 betrekking heeft. Gelet op de hiervoor geciteerde overweging, zal sprake zijn van een kennelijke schrijffout of omissie.
2.3
Uit de in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen kan ten aanzien van de betrokkenheid van verzoeker bij zaaksdossier 312 slechts volgen dat verzoeker inderdaad op enig moment met de auto, waarop dat zaaksdossier ziet, bij een loods is aangekomen en daar later op diezelfde dag ook weer mee wegrijdt (bewijsmiddelen 11–14). Deze bewijsmiddelen zijn onvoldoende voor de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die zaaksdossier 312 betreffen. Met name de voor beide feiten vereiste wetenschap kan uit de gebruikte bewijsmiddelen niet worden afgeleid. De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4
De bewijsoverweging van het gerechtshof maakt dat niet anders. Dat verzoeker over twee andere auto's wist dat deze waren gestolen en ten aanzien van één andere auto wist dat deze werd voorzien van een nieuwe identiteit, brengt immers niet (zonder meer) mee dat verzoeker die wetenschap ook had ten aanzien van de auto waarop zaaksdossier 312 betrekking heeft. Dat schakelbewijs onder omstandigheden door de Hoge Raad (helaas) is aanvaard, betekent niet dat deze bewijsconstructie zo ruim kan en mag worden toegepast, dat met een enkel zinnetje zoals het gerechtshof dat in deze zaak heeft opgeschreven tot bewezenverklaring van de wetenschap van verzoeker kan worden gekomen zoals die in de tenlastelegging onder 2 en 5 is verwoord. Bij gebruik van schakelbewijs mag en moet meer uitleg worden verlangd, waardoor duidelijk wordt gemaakt waarom volgens het gerechtshof in deze zaak de gang van zaken ten aanzien van zaakdossier 312 op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de zaaksdossier 310 en 313 — zodanig dat het verantwoord is de constructie van schakelbewijs toe te passen. Nu die nadere motivering ontbreekt, is de bewezenverklaring ook in dit opzicht niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Middel III
1.
Het recht — in het bijzonder de art. 350, 358, 359 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die zaaksdossier 256 betreft, niet uit de gebruikte bewijsmiddelen kan volgen en/of doordat de bewijsoverweging van het gerechtshof aangaande zaakdossier 256 onjuist en/of onbegrijpelijk is, althans doordat de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die zaaksdossier 256 betreft, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2. Toelichting
2.1
De bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten ziet onder meer op het witwassen van de auto die centraal staat in zaaksdossier 256. Uit de gebruikte bewijsmiddelen die op dit zaaksdossier betrekking hebben (bewijsmiddelen 30–36) kan volgen dat verzoeker betrokken is geweest bij de plaatsing op internet van een advertentie over deze auto en bij de contacten met de koper van die auto. Daarmee kan de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feiten, voor zover die betrekking heeft op zaaksdossier 256, uit de gebruikte bewijsmiddelen worden afgeleid.
2.2
Dat geldt evenwel niet voor de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten, voor zover die betrekking heeft op zaaksdossier 256. Uit de gebruikte bewijsmiddelen kan niet volgen dat verzoeker de desbetreffende auto voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat een medeverdachte — en niet verzoeker — degene is geweest die de auto voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en heeft omgezet.
2.3
De nadere bewijsoverweging (op p. 11 van het verkort arrest) dat verzoeker zich wel schuldig heeft gemaakt aan witwassen van deze gestolen auto door deze over te dragen aan een ander is, mede in het licht van het bovenstaande, derhalve eveneens onjuist en/of onbegrijpelijk.
2.4
Dat maakt dat de bewezenverklaring van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten in zoverre niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 20 november 2014
A.A. Franken