NJ 2004, 525
Geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door cameratoezicht in het openbaar.
HR 20-04-2004, ECLI:NL:HR:2004:AL8449
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20 april 2004
- Magistraten
Mrs. W.J.M. Davids, F.H. Koster, G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, J. de Hullu
- Zaaknummer
02632/02
- Conclusie
A-G Jörg
- LJN
AL8449
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AL8449, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AL8449, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑04‑2004
- Wetingang
EVRM art. 8
Essentie
De waarneming via een camera van verdachte's gedragingen in het openbaar gedurende korte tijd hebben geen betrekking op een situatie waarin verdachte mocht verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een op ontoereikende wettelijke basis steunend (permanent) cameratoezicht brengt niet mee dat die waarneming een inbreuk op verdachte's persoonlijke levenssfeer oplevert.
Voorgaande uitspraak
Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juli 2002, nummer 22/000471–02, in de strafzaak tegen M.L. E., adv. mr. Th.A. de Roes te Amsterdam.