productie 1 = akte rechtsmiddel
HR, 14-11-2006, nr. 02324/05
ECLI:NL:HR:2006:AX7471
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2006
- Zaaknummer
02324/05
- LJN
AX7471
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AX7471, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 14‑11‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AX7471
ECLI:NL:HR:2006:AX7471, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX7471
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑02‑2005
- Wetingang
art. 358 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2007, 179 met annotatie van Y. Buruma
NJ 2007, 179 met annotatie van Y. Buruma
V-N 2007/2.3 met annotatie van Redactie
NbSr 2006/463
NTFR 2006/1675 met annotatie van MR. E. THOMAS
Conclusie 14‑11‑2006
Inhoudsindicatie
KB-Lux-zaak; gebruik van door diefstal of verduistering in Luxemburg verkregen en vervolgens uit België afkomstig bewijsmateriaal. Verdachte is veroordeeld wegens belastingfraude ex art. 69 AWR waarbij voor het bewijs gebruik is gemaakt van materiaal dat oorspronkelijk in Luxemburg door diefstal of verduistering is verkregen, dat vervolgens ter beschikking is gekomen van Belgische autoriteiten die het aan NL autoriteiten hebben overgedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de voor het bewijs gebezigde (kopieën van) microfiches door de Belgische fiscale autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten zijn verstrekt o.b.v. art. 4 Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat sprake was van een rechtsgeldige overdracht van documenten. Het hof heeft in zijn arrest melding gemaakt van het rapport van 27-7-99 van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel waarin opmerkingen zijn gemaakt over het omgaan met een informant en vragen zijn gesteld over de wetenschap van de (Belgische) gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de desbetreffende documenten. De klacht dat het hof hier zijn onderzoeksplicht heeft miskend, mist feitelijke grondslag omdat het hof de herkomst van het uit België afkomstige materiaal heeft onderzocht. Het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. 's Hofs oordeel dat de omstandigheid dat het bewijsmateriaal is verkregen door diefstal of verduistering gepleegd door particulieren niet in de weg staat aan gebruik daarvan in een strafzaak, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting.
Griffienr. 02324/05
Mr. Wortel
Zitting:6 juni 2006
Conclusie inzake:
[verzoeker = verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden waarbij verzoeker wegens (1) "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd en opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd", alsmede (2) "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,=, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
2. Namens verzoeker heeft mr. C.H.J. van der Maas, advocaat te Adorp, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat een verzoek om getuigen te horen ten onrechte, dan wel ontoereikend gemotiveerd, is afgewezen.
4. Het verzoek verschillende Belgische en Nederlandse ambtenaren als getuigen te horen onderbouwde de raadsman met de stelling dat de verdediging er belang bij had nader te onderzoeken hoe Belgische justitiële autoriteiten microfiches in handen hebben gekregen, en of de aldus verkregen gegevens wel rechtmatig ter beschikking van de Nederlandse autoriteiten zijn gekomen. Ook wenste de raadsman door middel van deze verhoren te onderzoeken of er bij de selectie van bekend geworden verdachten sprake is geweest van willekeur.
Ter toelichting merk ik op dat dit één van de zogenaamde "KB Lux" zaken is; strafzaken betreffende belastingontduiking waarbij gebruik is gemaakt van gegevens die (ex) werknemers van de in Luxemburg gevestigde financiële dienstverlener KB Lux op onrechtmatige wijze aan hun (ex) werkgever hebben onttrokken en aan Belgische opsporingsambtenaren overhandigd.
5. Het Hof heeft de beslissing op het verzoek deze personen als getuige te horen aangehouden tot zijn einduitspraak. In het bestreden arrest is het verzoek als volgt afgewezen:
"Voorop staat dat de Nederlandse rechter in beginsel niet is gehouden te onderzoeken of gegevens, zoals die met de brief van 27 oktober 2000 zijn toegestuurd, rechtmatig zijn verkregen. Het EVRM sluit niet uit dat in het kader van een opsporingsonderzoek wordt voortgebouwd op informatie uit andere bronnen zoals onderzoek in het buitenland.
Indien er rechtens aanleiding is te veronderstellen dat in dat buitenlandse onderzoek de in dat verdrag gegarandeerde verdedigingsrechten zijn geschonden kan het verdere gebruik van zulke informatie vragen oproepen (EHRM 27 juni 2001, nr. 43286/98, NJ 2002, 102 (Rodriguez)). Het feit dat het Comité P. in zijn verslag opmerkingen maakt over het omgaan met de informant en vragen stelt over de wetenschap van de gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de documenten, is naar het oordeel van het hof als zodanig niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing, wat er ook zij van de mogelijke rol van de informant en de wijze waarop deze informant door de Belgische politie zou zijn gerund. Vragen van het Comité P. over de herkomst van de documenten zouden alleen dan van belang kunnen zijn indien overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering, al dan niet onder verzwarende omstandigheden van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
Daarvan kan uit het verslag van het Comité P. niet blijken. Het feit dat ervan kan worden uitgegaan dat de bewuste documenten waarover in deze zaak wordt beschikt van misdrijf afkomstig zijn is op zich niet voldoende om die buiten beschouwing te laten. Daarbij komt nog dat een juridisch defect in de verkrijging niet het echtheidsgehalte van deze documenten aantast. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat verdachte niets heeft aangevoerd waardoor aan de echtheid behoort te worden getwijfeld. Ook het buiten beschouwing laten van soortgelijk bewijsmateriaal door een Belgische rechtbank maakt dit niet anders. Het hof zal het verzoek afwijzen.
Ten aanzien van de gehanteerde selectiecriteria geldt het volgende. In de ATV-richtlijnen is voorzien in de mogelijkheid om van een richtlijn af te wijken, dan wel een nadere richtlijn te formuleren. Van de ATV-richtlijnen kan met name worden afgeweken in geval van doelgroepacties en bestuursondersteunende inzet van het strafrecht in het algemeen.
De speciaal voor het rekeningenproject ontwikkelde objectieve criteria om tot strafrechtelijke aanpak over te gaan zijn duidelijk en geven geen aanleiding te veronderstellen dat deze richtlijnen ondeugdelijk zijn dan wel anderszins in strijd zijn met het recht, dan wel tot willekeur aanleiding geven. Dienaangaande zijn ook geen concrete argumenten en/of feiten en omstandigheden aangevoerd. Ter zitting heeft de verdediging het verzoek om getuigen te horen omtrent de toegepaste selectiecriteria nader gemotiveerd door te stellen dat de selectiecriteria ten aanzien van een aantal bekende publieke personen niet of niet juist zijn toegepast. Concrete feiten en omstandigheden zijn daarbij niet genoemd, zodat er geen grond bestaat voor de juistheid van de stelling dat willekeurig en ten nadele van verdachte een beslissing tot vervolging is genomen respectievelijk dat overigens in strijd met beginselen van een goede procesorde is gehandeld. Het oproepen van getuigen in dit verband beschouwt het hof als nutteloos.
Het hof is van oordeel dat verdachte, door de afwijzing van het verzoek getuigen te horen, redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad."
6. Aldus is het verzoek met toepassing van de juiste maatstaf, ook overigens zonder in enig opzicht blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, en voorts op niet-onbegrijpelijke wijze afgewezen, zodat het middel faalt.
7. Het tweede middel keert zich tegen de verwerping van een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting. Dat verweer zag - uiteraard - op de microfiches die (ex) werknemers van KB Lux zich door verduistering of diefstal hebben toegeëigend en vervolgens ter beschikking van de Belgische politie gesteld.
8. Dat verweer heeft het Hof verworpen door te overwegen:
"De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld, dat de microfiches die leiden tot de vaststelling dat verdachte een aanzienlijk banksaldo aanhield bij KB-Lux van het bewijs moeten worden uitgesloten. Deze microfiches zijn in België onrechtmatig verkregen en op ondeugdelijke wijze in handen gekomen van de Belgische Staat en wel zodanig, dat daarbij verdragsnormen zijn geschonden. Er moet aan worden getwijfeld of zij inderdaad 'spontaan' in handen zijn gekomen van de Nederlandse fiscus.
Het hof verwijst naar het vorenstaande waar wordt vastgesteld dat de stukken van de strafzaak geen aanleiding geven voor de juistheid van de stelling, dat de voor verdachte bezwarende documenten van KB-Lux buiten beschouwing zouden moeten blijven voor een strafvervolging in Nederland. Gesteld noch gebleken is, dat de betrouwbaarheid van de gegevens die op de microfiches voorkomen wordt aangetast. Integendeel, verdachte heeft zelf in het bijzijn van zijn raadsman ter 's hofs terechtzitting zijn bekennende verklaring (inhoudende dat de gegevens op de microfiches juist zijn) herhaald."
De verwijzing naar de vaststellingen in voorgaande overwegingen betreft kennelijk de hierboven onder 5 weergegeven overwegingen, voor zover daarin is vastgesteld dat de - onrechtmatige - wijze waarop de microfiches door (ex) werknemers aan KB Lux zijn onttrokken geen reden is om aan de inhoudelijke betrouwbaarheid van die gegevens te twijfelen.
9. In deze verwerping van het verweer is geen onjuiste rechtsopvatting te ontwaren. De daartoe strekkende overwegingen zijn evenmin onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
10. Het derde middel klaagt over de afwijzing van een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
11. Het middel faalt reeds omdat het gelijkheidsbeginsel geen bruikbare maatstaf is om een vervolgingsbeslissing op rechtmatigheid te beoordelen. Zou het zo zijn dat een in vergelijkbare omstandigheden verkerende verdachte van vergelijkbare feiten niet wordt vervolgd, dan zou dat die andere verdachte wellicht een onverdiend voordeel opleveren, maar dat is niet hetzelfde als een ontoelaatbaar nadeel bij degene die - op overigens niet ondeugdelijke gronden - wèl wordt vervolgd.
Overigens heeft het Hof feitelijk vastgesteld dat niet is gebleken dat verzoeker in verband met de vervolgingsbeslissing anders is bejegend dan 'bekende Nederlanders' die eveneens hun zwarte geld bij KB Lux hadden ondergebracht.
Dit feitelijk oordeel kan in cassatie niet worden aangetast.
12. Het vierde middel behelst de klacht dat een beroep op bewijsuitsluiting ten onrechte is gepasseerd. Dat verweer zou hebben geluid dat verzoeker heeft voldaan aan een op art. 47 AWR gegronde vordering tot het verstrekken van gegevens, doch onder het voorbehoud dat die gegevens niet in een strafzaak tegen hem mochten worden gebruikt.
13. Het middel faalt om drie redenen. Ten eerste: nergens blijkt uit dat ter terechtzitting in hoger beroep een verweer van die strekking is gevoerd. Ten tweede: het verweer zou, indien de feitelijke grondslag ervan juist zou zijn, kansloos zijn. Het verstrekken van de bij de uitvoering van de belastingwet verkregen gegevens aan opsporingsambtenaren en/of het Openbaar Ministerie in verband met de opsporing en vervolging van strafbaar niet-naleven van die belastingwet valt ook nog onder "uitvoering van de belastingwet" en is derhalve ingevolge art. 67, eerste lid AWR zonder beperking mogelijk, vgl. HR 30 maart 2004, LJN AO1755. Dit wettelijk voorschrift kan niet ter zijde worden gesteld door middel van een voorbehoud als in dit middel genoemd. Ten derde: bij de gebezigde bewijsmiddelen is geen document te vinden dat kennelijk door toepassing van art. 47 AWR is verkregen.
14. Het vijfde middel faalt en dat behoeft geen andere toelichting dan letterlijke aanhaling van dat middel:
"Ten onrechte heeft het Hof het beroep op het ontbreken van opzet voldoende gemotiveerd".
Aldus ten overvloede wijs ik er op dat bij de gebezigde bewijsmiddelen een verklaring van verzoeker is opgenomen, waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat hij de desbetreffende belastingaangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan.
15. Het zesde middel beoogt te klagen over een ontoereikende verwerping van een verzoek om strafvermindering en faalt omdat nergens uit blijkt dat ter terechtzitting in hoger beroep iets is aangevoerd dat tot een bredere motvering van de straf had behoren te voeren.
16. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 14‑11‑2006
Inhoudsindicatie
KB-Lux-zaak; gebruik van door diefstal of verduistering in Luxemburg verkregen en vervolgens uit België afkomstig bewijsmateriaal. Verdachte is veroordeeld wegens belastingfraude ex art. 69 AWR waarbij voor het bewijs gebruik is gemaakt van materiaal dat oorspronkelijk in Luxemburg door diefstal of verduistering is verkregen, dat vervolgens ter beschikking is gekomen van Belgische autoriteiten die het aan NL autoriteiten hebben overgedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de voor het bewijs gebezigde (kopieën van) microfiches door de Belgische fiscale autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten zijn verstrekt o.b.v. art. 4 Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat sprake was van een rechtsgeldige overdracht van documenten. Het hof heeft in zijn arrest melding gemaakt van het rapport van 27-7-99 van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel waarin opmerkingen zijn gemaakt over het omgaan met een informant en vragen zijn gesteld over de wetenschap van de (Belgische) gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de desbetreffende documenten. De klacht dat het hof hier zijn onderzoeksplicht heeft miskend, mist feitelijke grondslag omdat het hof de herkomst van het uit België afkomstige materiaal heeft onderzocht. Het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. 's Hofs oordeel dat de omstandigheid dat het bewijsmateriaal is verkregen door diefstal of verduistering gepleegd door particulieren niet in de weg staat aan gebruik daarvan in een strafzaak, getuigt niet van een verkeerde rechtsopvatting.
14 november 2006
Strafkamer
nr. 02324/05
IV/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 februari 2005, nummer 24/001521-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 16 oktober 2003 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd" en "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 2. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 180 uren, subsidiair negentig dagen hechtenis en een geldboete van twintigduizend euro, subsidiair 235 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.H.J. van der Maas, advocaat te Adorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel komt op tegen 's Hofs verwerping van een ter terechtzitting gevoerd verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de uit België afkomstige microfiches houdende gegevens van rekeningen bij de Kredietbank Luxemburg (KB-Lux).
3.2. Voor de beoordeling van het middel is van belang een door het Hof in het bestreden arrest weergegeven samenvatting van de feiten:
"Bij brief van 27 oktober 2000 van de Directeur-generaal van het Ministerie van Financiën in België wordt aan het Ministerie van Financiën in Nederland een nota toegezonden betreffende 'inlichtingen over inwoners van uw land', zulks - zoals in die brief wordt genoemd - in het kader van de regeling 'Spontane uitwisseling van inlichtingen'. Daarbij wordt kennelijk gedoeld op art. 4 van de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Bij die brief bevinden zich - naar blijkt uit de daarbijgaande nota - fotokopieën van microfiches die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier 'lastens Kredietbank NV' en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Daaraan wordt toegevoegd: 'Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekeningen bij de Kredietbank Luxemburg (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land'. Voormelde nota geeft voorts een overzicht van de aard van de informatie die op de microfiches voorkomt en een uitleg daarbij.
Naar aanleiding van voormelde brief is door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) nader onderzoek gedaan waarna het vermoeden is gerezen, dat verdachte behoorde tot degenen (uit Nederland) die een bankrekening aanhielden bij de KB-Lux met het doel het daarbij behorende saldo en de vruchten daarvan aan de Nederlandse fiscus te onttrekken. De onderhavige strafrechtelijke vervolging is daarvan het gevolg.
Bij de stukken bevindt zich voorts een 'verslag van het toezichtsonderzoek naar de wijzen waarop door politieambtenaren gehandeld werd bij het ontvangen en het gebruik van de informatie aangaande de KB-Lux', een verslag gedateerd 27 juli 1999 van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel, in de stukken ook wel aangeduid als het verslag/rapport van de Commissie P. Uit dit verslag blijkt dat leden van de GPP (Brusselse Gerechtelijke Politie) vanaf 1994 contact hebben met een informant. Bij het eerste contact met deze informant wordt kennis gegeven van 'door de KB-Lux gepleegde financiële onregelmatigheden'. Naar aanleiding daarvan komt de GPP - door tussenkomst van de informant - in contact met ex-werknemers van KB-Lux die de microfiches door diefstal of verduistering aan de macht van KB-Lux lijken te hebben onttrokken. Doordat zij worden overhandigd door de ex-werknemers aan de informant, òf doordat zij worden aangetroffen bij een huiszoeking komt de GPP in totaal vijfmaal in bezit van documenten met betrekking tot KB-Lux.
De documenten die worden overhandigd door de informant die alsdan als getuige wordt beschouwd, worden aangewend in een gerechtelijk onderzoek, dat - naar het hof begrijpt - voorzover voor Nederland relevant, heeft geleid tot de hiervóór genoemde brief van 27 oktober 2000 van het Belgische aan het Nederlandse Ministerie van Financiën.
Het rapport van de Commissie P. bevat ten slotte aanzienlijke kritiek op de wijze waarop door de GPP Brussel met de informant is omgegaan, waarbij wordt geconcludeerd dat men heeft gehandeld in strijd met op dit punt bestaande richtlijnen, die gelden vanaf de bekendmaking ervan in april 1990. Ook wordt vastgesteld dat de informant als 'onbetrouwbaar' was geregistreerd."
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover hier van belang - het volgende aangevoerd:
"Subsidiair mogen de microfiches niet tot bewijs dienen. Er bestaat een redelijke twijfel omtrent de rechtmatigheid van het verkregen bewijs.
De Belgische Belastingdienst heeft de fiches spontaan verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst. Deze rekeninggegevens zijn echter gestolen bij een Luxemburgse bank. Men wil ons doen geloven dat de politie de fiches toevallig in handen heeft gekregen. Daarna zijn de fiches spontaan overgelegd aan de Belgische Belastingdienst die ze vervolgens op grond van een richtlijn spontaan aan de Nederlandse Belastingdienst heeft overgelegd.
Er is sprake van uitlokking. Destijds is een aanbod tot het kopen van de informatie gedaan. Daarna is geleurd met de informatie. Vervolgens zijn de microfiches in 1996 in België bij een huiszoeking bij [betrokkene 1], werkzaam bij een justitiële instelling, gevonden. De reden van de huiszoeking is onbekend. Na een jaar zijn de fiches in een dossier aangetroffen bij [betrokkene 2]. Het Comité P. onderzoekt de handelwijze van de gerechtelijke politie. De conclusie van dit Comité P. is dat onjuist is gehandeld ten aanzien van de informant, de huiszoeking en de verkregen informatie. Vervolgens zijn de stukken naar de Belastingdienst gezonden met de aantekening 'alleen gebruiken in verband met heffingen in Belgische zaken'. De informatie is gezonden naar de Fiod in Haarlem, met een begeleidende brief gericht aan A.Th. van Dijk, die verklaart nooit met iemand over microfiches te hebben gesproken. De briefaanhef veronderstelt voorcontact.
Het Comité P. concludeert dat onjuist is omgesprongen met de informant, de huiszoeking en de verkregen informatie.
Daarnaast is in Belgische zaken het bewijs niet toegelaten omdat de autoriteiten niet kunnen achterhalen waar het bewijs nu vandaan komt. Het verschaffen van duidelijkheid hieromtrent zou de belangen van de Belgische Staat schenden.
De EEG-richtlijn betreffende spontane informatieverstrekking gaat niet op nu vaststaat dat de informatie door diefstal is verkregen en in buitenlandse handen is gekomen. De deugdelijkheid van de verkrijging moet getoetst worden."
3.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer van de raadsman in het bestreden arrest als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld, dat de microfiches die leiden tot de vaststelling dat verdachte een aanzienlijk banksaldo aanhield bij KB-Lux van het bewijs moeten worden uitgesloten. Deze microfiches zijn in België onrechtmatig verkregen en op ondeugdelijke wijze in handen gekomen van de Belgische Staat en wel zodanig, dat daarbij verdragsnormen zijn geschonden.
Er moet aan worden getwijfeld of zij inderdaad 'spontaan' in handen zijn gekomen van de Nederlandse fiscus.
Het hof verwijst naar het vorenstaande waar wordt vastgesteld dat de stukken van de strafzaak geen aanleiding geven voor de juistheid van de stelling, dat de voor verdachte bezwarende documenten van KB-Lux buiten beschouwing zouden moeten blijven voor een strafvervolging in Nederland. Gesteld noch gebleken is, dat de betrouwbaarheid van de gegevens die op de microfiches voorkomen wordt aangetast.
Integendeel, verdachte heeft zelf in het bijzijn van zijn raadsman ter 's hofs terechtzitting zijn bekennende verklaring (inhoudende dat de gegevens op de microfiches juist zijn) herhaald."
3.5. Met zijn verwijzing naar "het vorenstaande" doelt het Hof op eerder in het arrest weergegeven overwegingen:
"Voorop staat dat de Nederlandse rechter in beginsel niet is gehouden te onderzoeken of gegevens, zoals die met de brief van 27 oktober 2000 zijn toegestuurd, rechtmatig zijn verkregen. Het EVRM sluit niet uit dat in het kader van een opsporingsonderzoek wordt voortgebouwd op informatie uit andere bronnen zoals onderzoek in het buitenland.
Indien er rechtens aanleiding is te veronderstellen dat in dat buitenlandse onderzoek de in dat verdrag gegarandeerde verdedigingsrechten zijn geschonden kan het verdere gebruik van zulke informatie vragen oproepen (EHRM 27 juni 2001, nr. 43286/98, NJ 2002, 102 (Rodriguez)). Het feit dat het Comité P. in zijn verslag opmerkingen maakt over het omgaan met de informant en vragen stelt over de wetenschap van de gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de documenten, is naar het oordeel van het hof als zodanig niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing, wat er ook zij van de mogelijke rol van de informant en de wijze waarop deze informant door de Belgische politie zou zijn gerund. Vragen van het Comité P. over de herkomst van de documenten zouden alleen dan van belang kunnen zijn indien overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering, al dan niet onder verzwarende omstandigheden van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
Daarvan kan uit het verslag van het Comité P. niet blijken. Het feit dat ervan kan worden uitgegaan dat de bewuste documenten waarover in deze zaak wordt beschikt van misdrijf afkomstig zijn is op zich niet voldoende om die buiten beschouwing te laten. Daarbij komt nog dat een juridisch defect in de verkrijging niet het echtheidsgehalte van deze documenten aantast. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat verdachte niets heeft aangevoerd waardoor aan de echtheid behoort te worden getwijfeld. Ook het buiten beschouwing laten van soortgelijk bewijsmateriaal door een Belgische rechtbank maakt dit niet anders."
3.6. Het gaat in deze zaak om bewijsmateriaal dat oorspronkelijk in Luxemburg door diefstal of verduistering is verkregen en vervolgens ter beschikking is gekomen van Belgische autoriteiten die een deel van het materiaal daarna op hun beurt aan Nederlandse autoriteiten hebben overgedragen.
3.7. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat de voor het bewijs gebezigde (kopieën van) microfiches door de Belgische fiscale autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten zijn verstrekt op basis van art. 4 van de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat sprake was van een rechtsgeldige overdracht van documenten.
3.8. Het Hof heeft in zijn arrest melding gemaakt van het rapport van 27 juli 1999 van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten te Brussel waarin - aldus het Hof -opmerkingen zijn gemaakt over het omgaan met een informant en vragen zijn gesteld over de wetenschap van de (Belgische) gerechtelijke politie aangaande de herkomst van de desbetreffende documenten. De klacht van het middel dat het Hof hier zijn onderzoeksplicht heeft miskend, mist feitelijke grondslag omdat het Hof de herkomst van het uit België afkomstige materiaal wel heeft onderzocht.
3.9. Het Hof heeft zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat niet is gebleken dat overheidsdienaren op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zouden zijn bij de diefstal of de verduistering van de documenten van KB-Lux of op enige andere wijze frauduleus gedrag van ex-werknemers van KB-Lux hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. 's Hofs oordeel dat de omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen niet in de weg staat aan gebruik van dat bewijsmateriaal in een strafzaak, getuigt dan ook niet van een verkeerde rechtsopvatting. De desbetreffende klacht van het middel faalt dus.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Beroepschrift 10‑02‑2005
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats], aan de [adres],
Rol/zaaknr.: 02324/05
advocaat : mr C.H.J. van der Maas,
requirant in cassatie,
tegen
een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 10 februari 2005, nr 24/001521-03
Edelhoogachtbare Vrouwen / Heren !
1.1
Op 10 februari 2005 heeft ondergetekende, namens de heer [verdachte], wonende te [woonplaats] aan de [adres], cassatie ingesteld1. tegen een in de meervoudige strafkamer gegeven arrest van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 10 februari 20052., welk arrest op of omstreeks 12 oktober 2005 aan [verdachte] werd betekend.
1.2
Op 18 oktober 2005 heeft ondergetekende de schriftelijke mededeling ontvangen, dat binnen 60 dagen na 12 oktober 2005 (derhalve 11 decemeber 2005) het cassatieschriftuur bij de Hoge Raad ingediend moet zijn.
1.3
Bij arrest van 10 februari 2005 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Leeuwarden het vonnis van de rechtbank te Groningen van 16 oktober 2003 vernietigd en is [verdachte] conform de vordering van de advocaat-general veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,00 en tevens tot 180 uren taakstraf Hiertoe worden de volgende middelen aangevoerd.
2.1. Middel I
Het Hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen ten onrechte niet gehonoreerd en heeft de beslissing om geen getuigen te horen vervolgens ontoereikend gemotiveerd afgewezen.
2.1.1
Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van 7 januari 2005 waarin de raadsman de AG tijdig een lijst heeft doen toekomen van getuigen die hij in het kader van de strafvervolging van [verdachte] wenst te horen. Het ging bij al deze namen om personen die of betrokken waren bij de bewijsvergaring of die betrokken waren bij de uitvoering van het rekeningenproject. Immers het horen van deze getuigen is noodzakelijk, omdat duidelijkheid verschaft zou kunnen worden over de herkomst van de (ontoelaatbare bewijs)middelen, de betrokkenheid van de Belgische autoriteiten daarbij, de gang van zaken rond de spontane verkrijging en de rol die de Nederlandse autoriteiten daarbij hebben vervuld.
2.1.2
Bij brief van 13 januari 2005 heeft de AG gereageerd met de mededeling dat een aantal getuigen in andere strafzaken door een rechter-commissaris zijn gehoord. De AG schreef op 13 januari 2005: ‘Ik zal u van deze verhoren, zodra ik deze heb ontvangen, een afschrift sturen zodat naar min mening deze getuigen niet nogmaals hoeven te worden opgeroepen’
Dan zijn er nog getuigen opgeroepen die niet werkzaam waren bij de Nederlandse Belastingdienst of de FIOD welke groep van getuigen omtrent de wijze waarop het bewijs is verkregen zou kunnen verklaren. Hierover schrijft de AG op 13 januari 2005: ‘voor zover … (die getuigen) iets zouden moeten verklaren omtrent de rechtmatigheid van het uit België verkregen bewijs ben ik van mening dat hier geen verdedigingsbelang meer ligt. Immers door diverse rechtbanken is reeds uitgemaakt dat ook zou het bewijs door de Belgische autoriteiten niet rechtmatig zijn verkregen, dit geen gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het Nederlands Openbaar Ministerie’.
2.1.3
[verdachte] heeft de navolgende redenen aangegeven waarom hij het met de redenering van de AG niet eens kan zijn.
- 1)
Een verdachte (en zijn raadsman) hebben het recht om bij het horen van getuigen in de eigen strafzaak aanwezig te zijn en zonodig zelf aanvullende vragen aan die getuigen te stellen.
- 2)
De AG heeft de beloofde getuigenverklaringen per fax (50 bladzijden) in de namiddag van 25 januari 2005 ter beschikking gesteld. De verdediging heeft daarom zelfs onvoldoende tijd gehad om zich in deze getuigenverklaringen te verdiepen en hieraan consequenties te verbinden. In ieder geval heeft de verdediging niet eens kunnen onderzoeken of de getuigenverklaringen ten aanzien van deze verdachte misschien ontlastende elementen zou bevatten.
- 3)
Het is bekend dat personen onder de 70 jaar, die op 31 december 1994 een bepaald bedrag op een Luxemburgse rekening hadden staan strafrechtelijk zouden worden vervolgd, waarbij de persoon van de verdachte een rol zou kunnen spelen. Sedert enige tijd rijst het vermoeden / komen er van binnen uit de Belastingdienst geluiden (geruchten) dat de in casu gehanteerde vervolgingsrichtlijnen ten aanzien van een bepaalde groep Nederlanders wel op een heel eigen wijze zijn uitgevoerd. Bekende Nederlanders zouden op een aparte lijst zijn geplaatst en ten aanzien van de personen op deze lijst zou zijn afgezien van strafrechtelijke vervolging ook al zou die persoon zich volgens de gangbare criteria daarvoor wel hebben gekwalificeerd.
2.1.4
Met name over 2.1.3 sub 3 zijn nog geen getuigen ondervraagd. De heren op de lijst van opgegeven getuigen die werkzaam waren / zijn bij de Belastingdienst en de FIOD zouden, als zij als getuigen zouden zijn ondervraagd, de geruchten kunnen ontzenuwen of bevestigen. [verdachte] heeft er recht op om op dit punt duidelijkheid te krijgen, al was het alleen maar omdat het al dan niet waar zijn van de geruchten direct van invloed is op de ontvankelijkheid / niet-ontvankelijkheid van het OM.
2.1.5
Onbegrijpelijk is daarom dat het Hof de overweging om geen getuigen te horen heeft gemotiveerd met de stelling dat ten aanzien van de onjuiste toepassing van de selectiecriteria onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Deze onderbouwing had immers moeten blijken uit de verklaringen van de getuigen. De overweging van het Hof is ook daarom niet juist nu het niet aan verdachte is om zijn onschuld en de willekeur te bewijzen, maar dat het aan het Openbaar Ministerie is om de schuld en het ontbreken van de willekeur te bewijzen.
2.1.6
2.Ten onrechte heeft het Hof derhalve overwogen dat verdachte door de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen, redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad.
2.2. Middel II
Het Hof heeft het verzoek om het onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing te laten ten onrechte niet gehonoreerd dan wel met onvoldoende redenen omkleed afgewezen. Ten onrechte heeft het Hof niet aangenomen dat Nederland geen onderzoeksplicht had naar de herkomst van het uit België verkregen bewijsmateriaal.
2.2.1
[verdachte] heeft betoogd dat het vaststaat dat de microfiches van diefstal afkomstig zijn en dat de Belgische autoriteiten de rekeninggegevens niet op regelmatige en rechtmatige wijze hebben verkregen. Hiermee is gegeven dat Nederland de rechtmatigheid van het verkrijgen van het bewijs had moeten onderzoeken dan wel het bewijs als zijnde onrechtmatig verkregen aanstonds buiten beschouwing had moeten laten.
2.2.2
[verdachte] heeft aangevoerd dat het bekend is dat het optreden van de Belgische politie in België de nodige vragen heeft opgeroepen. Voor de betrokken banken waren deze vragen aanleiding om door het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (Comité P) een onderzoek te laten instellen naar de handelwijze van de (voor deze zaak verantwoordelijke) gerechtelijke politie. Haar conclusie is vernietigend: er is onjuist omgesprongen met een ‘black-listed’ informant, er is onjuist omgesprongen (geknoeid!) met een in scène gezette huiszoeking, er is onjuist omgesprongen (geknoeid!) met verkregen kregen en gevonden informatie.
2.2.3
Mocht het voorts al zo zijn dat de FIOD-ECD op basis van EEG Richtlijn 77/799 kopieën van microfiches heeft ontvangen, dan is daar nog niet mee gezegd dat in de verkrijging van de microfishes de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek tegen verdachte niet is geschaad. Anders: de Nederlandse rechter mag er weliswaar op de vertrouwen dat de gegevens rechtmatig zijn verkregen, maar dit sluit nog niet uit dat [verdachte] niet in zijn verdedigingsbelangen (neergelegd in het EVRM) is geschaad. Immers, niet alleen de inhoud van het onregelmatige en onrechtmatige bewijs verdient onderzoek, maar ook de wijze waarop het onregelmatige en onrechtmatige bewijs is verkregen verdient onderzoek.
2.2.4
De overweging van het Hof dat er inderdaad aan getwijfeld moet worden of de microfishes inderdaad ‘spontaan’ in handen gekomen zijn van de Nederlandse fiscus is niet te rijmen met de motivering van het Hof dat gesteld noch gebleken is, dat de betrouwbaarheid van de gegevens die op de microfishes voorkomen wordt aangetast. Hierdoor miskent het Hof de wijze waarop het onregelmatige en onrechtmatige bewijs is verkregen.
2.2.5
[verdachte] heeft aangevoerd dat op basis van de uitkomst van het onderzoek van Comité P door de Nederlandse autoriteiten een onderzoek ingesteld had moeten worden. Nu duidelijk is dat het bewijs in België niet op rechtmatige wijze is verkregen, had Nederland de plicht om te onderzoeken of deze onrechtmatigheid aan het gebruik van het materiaal in de weg stond.
2.2.6
Nu dat niet is gebeurd mag de informatie pas als bewijs gebruik worden als klip en klaar is dat er met de verkrijging van de informatie niets mis was. Zolang deze duidelijkheid echter niet kan worden verschaft, dient de informatie buiten beschouwing gelaten te worden.
2.2.7
De motivering van het Hof dat het feit dat de bewuste documenten waarover in deze zaak wordt beschikt van misdrijf afkomstig zijn op zich niet voldoende is om die documenten buiten beschouwing te laten, is derhalve onbegrijpelijk.
2.3. Middel III
Het Hof heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel ontoereikend gemotiveerd afgewezen.
2.3.1
[verdachte] heeft aan de hand van de onderstaande aangevoerde feiten een beroep gedaan op het gelijkheidbeginsel.
2.3.2
[verdachte] heeft betoogd dat er ruim 10.000 ‘regels’ op het bureau van de heer [naam] zijn terechtgekomen. Van ongeveer 50% daarvan is met meer of mindere zekerheid de identiteit achterhaald. Van die groep wordt zo'n 3½% strafrechtelijk vervolgd. Van de hele lijst wordt dus minder dan 2% strafrechtelijk aangepakt. Zo'n 50% wordt administratief afgedaan, in die zin dat er door de inspecteur een boete wordt opgelegd van vijftig procent van de verschuldigde en nagevorderde belasting. De rest is niet te achterhalen en blijft buiten schot.
2.3.4
[verdachte] heeft betoogd, dat de Nederlandse fiscus nadat zij de fiches had ontvangen, onderzoek had moeten doen naar de werkelijke in Luxemburg belegde vermogens en aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek haar vervolgingsbeleid had moeten bepalen. Door zulk onderzoek na te laten, heeft het huidige selectiecriterium veel weg van willekeur en dat leidt tot geen andere conclusie dat het huidige vervolgingsbeleid in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
2.3.5
Verder is een misschien nog wel belangrijker aspect van het gelijkheidsbeginsel aan de orde gekomen. Op 15 januari 2002 heeft het Nederlandse Ministerie van Financiën een persbericht doen uitgaan, inhoudende de mededeling dat zij in het bezit was van buitenlandse rekeninggegevens en dat spijtoptanten met gebruikmaking van de zgn. ‘inkeerregeling’ alsnog ‘vrijwillig’ aangifte konden doen.
2.3.6
[verdachte] heeft aangevoerd, dat dit persbericht en daarmee de mogelijkheid om straffeloos een verbeterde aangifte te doen voor alle rekeninghouders zoals die op de micro-fiches voorkwamen had moeten gelden. Het persbericht had uitgegeven moeten worden voordat de allereerste actie werd ondernomen. Het is onbegrijplijk dat een aantal rekeninghouders van deze inkeer-mogelijkheid zijn uitgesloten. Dit verschil in behandeling is (ook) een ontoelaatbare inbreuk op het gelijkheidsbeginsel en had moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het O.M.
2.3.7
De motivering van het Hof, dat de speciaal voor het rekeningproject ontwikkelde objectieve criteria om tot strafrechtelijke aanpak over te gaan duidelijk zijn en geen aanleiding geven te veronderstellen dat deze richtlijnen ondeugdelijk zijn dan wel anderszins in strijd met het recht, dan wel tot willekeur aanleiding geven, is ontoereikend.
2.3.8
Door [verdachte] is aangevoerd dat een op een lijst met bekende Nederlanders voorkomende personen als gevolg van ‘administratief falen’ van de met de opsporing belaste ambtenaren, buiten schot zijn gebleven. Het had op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om de ter zake gestelde feiten te ontzenuwen. Onbegrijpelijk is daarom de overweging van het Hof dat ter zake door verdachte te weinig (correct) is gesteld en bewezen.
2.4. Middel IV
Ten onrechte heeft het Hof het beroep om de op grond van artikel 47 AWR verstrekte informatie als bewijs uit te sluiten ontoereikend gemotiveerd.
2.4.1
De informatie die de heer [verdachte] na zijn verhoor aan de inspecteur heeft doen toekomen, heeft hij verstrekt op grond van artikel 47 AWR (de verplichting om de inspecteur desgevraagd informatie te verstrekken bij gebreke waarvan een strafbaar feit wordt gepleegd en omkering bewijslast volgt) en onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat deze informatie niet in een strafzaak tegen hem mocht worden gebruikt. Overigens is hem in contacten met FIOD en /of inspecteur na zijn verhoor nooit meer gewezen op zijn recht om te zwijgen. Op deze gronden kan hetgeen de heer [verdachte] na zijn verhoor aan de inspecteur ter hand heeft gesteld niet als bewijs in deze zaak worden toegelaten.
2.5. Middel V
Ten onrechte heeft het Hof het beroep op het ontbreken van opzet voldoende gemotiveerd.
2.5.1
De heer [verdachte] wordt ten laste gelegd, dat hij telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte heeft gedaan. Echter van opzet op het doen van te weinig aangifte en / of het opzettelijk te weinig betalen van belasting zoals ten laste gelegd, is door de Officier te weinig gesteld en bewezen. Het moet er voor worden gehouden dat de om tot een veroordeling te kunnen komen noodzakelijke ‘opzet’ ontbreekt.
2.6. Middel VI
Het Hof heeft het verzoek tot strafvermindering ontoereikend gemotiveerd.
2.6.1
[verdachte] heeft betoogd dat direct na zijn verhoor door de FIOD de heer [verdachte] navraag heeft gedaan over zijn fiscale positie. Toen deze duidelijk was, heeft hij verder spontaan alle door de inspecteur gewenste informatie in Luxemburg opgevraagd en aan de inspecteur ter hand gesteld. Inmiddels is met de fiscus een vaststellingsovereenkomst gesloten. De naar aanleiding van deze overeenkomst opgelegde navorderingsaanslag is inmiddels betaald. In die zin heeft de heer [verdachte] eraan meegewerkt om de fiscale gevolgen van zijn handelen ongedaan te maken. Deze houding van de heer [verdachte] dient in een eventuele strafmaat tot uitdrukking te komen.
2.6.2
Na het verhoor hebben de heer en mevrouw [verdachte] onder de grote druk geleefd van een dreigende strafvervolging. Het verhoor vond plaats op 30 oktober 2001 en de eerste daarop volgende reactie van de Nederlandse justitiële autoriteiten dateert van begin september 2003. Zonder iets te horen is derhalve bijna twee jaar verstreken. Mijnheer [verdachte] heeft ‘zijn’ straf al ondergaan, hij heeft al genoeg geleden door het straffen dat hij vreest. Ook deze omstandigheid (het tijdsverloop en de druk) dienen in de strafmaat tot uitdrukking te komen.
2.6.3
De strafmotivering van het Hof dat [verdachte] de fiscus en de maatschappij voor een aanzienlijk bedrag heeft benadeeld, is gezien vorenstaande ontoereikend.
3. Conclusie
Het vorenstaande, zeker in de onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd en dat de zaak naar een ander Hof zal worden terugverwezen ter verdere berechting met inachtneming van de in het ten deze door de Hoge Raad te wijzen arrest, te geven aanwijzingen.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑02‑2005
productie 2 = kopie van de bestreden beschikking