Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.7:12.1.7 Stelplicht- en bewijsregels en andere processuele vereisten voor verweerder die een bevrijdend verweer voert
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.7
12.1.7 Stelplicht- en bewijsregels en andere processuele vereisten voor verweerder die een bevrijdend verweer voert
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691664:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
a In hoeverre zijn de stelplicht- en bewijsregels (art. 21, 24, 111 lid 2, 149 Rv) en andere processuele vereisten (al of niet in volle omvang) van toepassing na de constatering door de rechter dat sprake is van een bevrijdend verweer? Geldt de substantiëringsverplichting ook voor verweerder?
Brengt verweerder (naast of in plaats van een grondslagverweer) een bevrijdend verweer te berde, dan heeft dit gevolgen voor de processuele rechten en/of belangen van beide partijen. Tot uitgangspunt is genomen dat de vereisten die aan eiser met bewijslast en verweerder met betwistingslast worden gesteld als blauwdruk kunnen dienen voor verweerder bij zijn bevrijdend verweer en voor eiser die reageert op het bevrijdend verweer. Het stramien van hoor en wederhoor waarborgt het recht op een eerlijk proces. De vereisten ‘eis en de gronden daarvan’ (art. 111 lid 2 aanhef en onder d Rv) gelden als grondgedachte voor een bevrijdend verweer. Verweerder ‘maakt zichzelf tot eiser’ voor wat betreft zijn bevrijdend verweer. Het rechtsgevolg dat verweerder inroept moet zo duidelijk mogelijk worden benoemd; het moet voor eiser en de rechter kenbaar zijn op welk rechtsgevolg verweerder een beroep doet (nr. 162). Verweerder moet bij het aanvoeren van een bevrijdend verweer een duidelijke grondslag vermelden en hij dient duidelijk te maken welke feiten hij stelt voor zijn beroep op bepaalde rechtsgevolgen (art. 24 Rv). Verweerder heeft (nadere) stelplicht ten aanzien van alle elementen die leiden tot het aannemen van een rechtsgrond (gekoppeld aan het ingeroepen rechtsgevolg). Ook voor verweerder geldt dat wat buiten de stelplicht van verweerder valt, niet voor zijn bewijsrisico komt. Een substantiëringsverplichting heeft verweerder niet (nr. 163-169).
b Wat wordt verstaan onder de bewijsaandraagplicht voor verweerder (art. 128 lid 5 jo. 85 Rv) en welke eisen kunnen worden gesteld aan een bewijsaanbod door verweerder?
Verweerder heeft een bewijsaandraagplicht met betrekking tot de gronden van zijn (bevrijdend) verweer; het kan gaan om het overleggen van producties (die hij eigener beweging moet overleggen) (nr. 170-174) of om een aanbod tot getuigenverhoor (175-177). Verweerder zal een (zelfstandig) bewijsaanbod moeten doen, te vergelijken met de eisen die kunnen worden gesteld aan eiser die een vordering instelt bij wie de bewijslast rust (art. 166 Rv). In specifieke gevallen (indien het bewijsaanbod subjectieve elementen betreft die zich bevinden in het domein van de wederpartij of feiten betreft waarop onvoldoende door de wederpartij is gerespondeerd), kunnen de eisen minder streng zijn (nr. 178).
c In hoeverre kan verweerder gebruik maken van de procesrechtelijke mogelijkheden van art. 22 e.v., 843a, 186 en 202 Rv om zijn bevrijdend verweer te onderbouwen?
Geeft verweerder aan informatie van eiser nodig te hebben om het bevrijdend verweer te kunnen onderbouwen, dan zal verweerder, indien hij gebruik wil maken van de procesrechtelijke mogelijkheden op grond van art. 22 lid 1, 843a, 186 en 202 Rv moeten nagaan wat de stelplicht bij deze mogelijkheden voor hem inhoudt. Bij verweerder berust het bewijsrisico; verweerder zal weinig moeite hebben zijn rechtens te respecteren belang aan te tonen. Eiser in de hoofdzaak zal moeten anticiperen op de verweermogelijkheden (nr. 180-185).
d Is de sanctie van art. 149 lid 1 tweede volzin Rv onverkort van toepassing indien eiser de stellingen van verweerder met een bevrijdend verweer onvoldoende gemotiveerd betwist?
Heeft verweerder wat betreft zijn bevrijdend verweer aan zijn stelplicht en voldoende onderbouwing voldaan, dan is van belang wat de reactie van eiser is op het door verweerder gevoerde bevrijdende verweer (nr. 189-193).
In het geval de reactie van eiser een grondslagverweer is (een gemotiveerde betwisting van de feiten zoals door verweerder gesteld bij zijn bevrijdend verweer) is de procedure Rasheed Bank/Solvochem-Holland illustratief voor de eisen die kunnen worden gesteld aan de stelplicht van verweerder die een bevrijdend verweer voert, aan de gemotiveerde betwisting door eiser en de consequentie van deze verplichtingen voor de vaststelling van de feiten. Doordat in de procedure (uiteindelijk) de onverkorte toepassing art. 149 Rv (onvoldoende gemotiveerde betwisting door eiser van het bevrijdend verweer) werd toegepast, is het de vraag of uitspraak is gedaan op basis van een juiste vaststelling van feiten of dat recht is gedaan op een feitelijke grondslag van het bevrijdend verweer die in werkelijkheid anders blijkt te liggen. Die feitelijke grondslag was geen onderwerp van debat geweest. Om een beslissing op een juiste feitelijke grondslag van het bevrijdend verweer mogelijk te maken was de rechter m.i. bevoegd geweest vragen te stellen en om opheldering te verzoeken (art. 22 lid 1 Rv). Onverkorte toepassing van art. 149 lid 1 Rv bij niet (voldoende) betwisting van een bevrijdend verweer leidt eerder tot ongewenste consequenties dan onverkorte toepassing bij niet voldoende betwisting door verweerder van de stellingen van eiser in een gewoonlijke setting. De mogelijkheid bestaat dat (de portée van) het bevrijdend verweer niet glashelder uit de stukken blijkt. Voldoet een dagvaarding niet aan alle vereisten wat betreft de feitelijke grondslag, dan zal de rechter eiser daarnaar bevragen. De advocaat van eiser moet in gevallen van een niet duidelijk te berde gebracht bevrijdend verweer alert zijn en bedacht zijn op stellingen van verweerder die een bevrijdend verweer (kunnen) inhouden (nr. 194-197).