Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/6.2.3
6.2.3 Rechtmatig belang wordt niet bepaald door de aannemelijkheid van vordering of verweer
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380753:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 547, r.o. 3.3.3. (Meijer/Cornelis).
Garvelink & Hopman 2004, p. 13.
Wesseling-Van Gent 2006, p. 360.
J.G.A. Linssen in annotatie onder 4 bij HR 6 oktober 2006, JBPr 2007, 6 (X/Y c.s.)
Rb. Middelburg 5 april 2006,LJN AZ0931, r.o. 4.1. (X/Y); Rb. Arnhem25 juli 2007,LJN BB1988, r.o. 2.2 (X/Hyp-Ass Wageningen B.V. c.s.).
Rb. Den Haag (pres.) 23 oktober 2003, JOR 2004, 63(A/C Bank), waarover - kritisch - B.J.M. van der Wiel in NbBW april 2004, p. 60; Rb. Den Haag (pres.) 23 oktober 2003, JOR 2004, 136(Eversdijk/StaalBank); Rb. Amsterdam 31 augustus 2004, KG 04/1539, r.o 6 (X/Y); Rb. Den Haag 27 juli 2005, LJN AU5178, r.o.12 (Honeywell/Apollo) met verwijzing naar concl. A-G. Strikwerda onder 15 bij HR 18 februari 2000, NJ 2001, 259(News International c.s./ABN AMRO); Rb. Dordrecht (vzr.) 5 januari 2006, LJN AU9320, r.o. 16 (Oy Rettig/Polar Snow c.s.); Rb. Rotterdam 17 mei 2006, LJN AX6815, r.o. 2.4 en 2.6 (Saipem c.s./Joanna Shipping c.s.); Rb. Rotterdam (vzr.) 23 mei 2006, SES 2007, 42, r.o. 4.2.2 (Van der Vlist/Rausch c.s.); Rb. Zutphen 17 januari 2007, LJN , BA4428, r.o.1.5 (Atlant Zorggroep/Sufene); Rb. Amsterdam 28 februari 2007, HA ZA 06-790, r.o. 2.7-2.8 (X c.s./Y c.s.; Rb. Den Bosch (vzr.) 22 maart 2007, LJN BA1352, r.o. 4.3 (Collectief Vervoer Brabant Oost/Novio Net c.s.); Ktr. Dordrecht 3 mei 2007, LJN BA5179, r.o. 8 (Van der Gijp /XHypotheekbemiddeling); Hof Amsterdam 2 december 2008, LJN BG9051, r.o. 4.8 (Autoplanning/X); Rb. Leeuwarden 24 juni 2009, LJN BI9925, r.o. 3 (Unis Onderhoud/X).
Over de vraag hoe het begrip rechtmatig belang precies moet worden uitgelegd, wanneer een specifieke wettelijke regeling ontbreekt, heeft de Hoge Raad zich nog niet hoeven uitlaten. In het hiervoor genoemde arrest heeft de Hoge Raad immers slechts uitgemaakt dat de verzoeker die op grond van een bijzondere wettelijke bepaling aanspraak heeft op verstrekking van bescheiden, daar dus recht op heeft en niet ook in voldoende mate hoeft te stellen, dat hij slechts bewijs zal kunnen leveren aan de hand van deze bescheiden.1 Aldus is nog onbeantwoord de vraag, hoe het begrip rechtmatig belang ingevuld dient te worden, indien de aanvrager zich niet op een bijzondere wetsbepaling kan beroepen.
Aanvankelijk gaf de rechter er in uitspraken in de regel blijk van zich eerst een voorlopig oordeel te willen vormen over de aannemelijkheid van de achterliggende vordering, waarvoor de bescheiden relevant zouden kunnen zijn. Bij deze benadering is voor de toe- of afwijzing van een vordering tot verstrekking van bescheiden van invloed of de achterliggende hoofdvordering wel of niet aannemelijk is, zodat Garvelink en Hopman in 2004 schreven, dat een vordering bij voorbaat sneuvelt, wanneer een partij zijn vordering niet minstens aannemelijk kan maken2 en Wesseling - van Gent3 en Linssen4 in nagenoeg gelijkluidende bewoordingen zelfs een stapje verder gingen en schreven dat een vordering er niet op gericht mag zijn om bescheiden te verkrijgen ter onderbouwing van een vorderingsrecht waarvan men überhaupt niet of niet met zekerheid weet of men dit geldend kan maken. Vooral de toevoeging dat de exhibitieplicht niet gebruikt mag worden voor een vorderingrecht waarvan men niet met zekerheid weet dat het geldend gemaakt kan worden, maakt de exhibitieplicht nagenoeg tot een dode letter.
Zo voorzichtig als Wesseling-Van Gent en Linssen voorstonden, is de rechtspraak niet geworden. Voorzichtig echter wel. Het oordeel dat art. 843a Rv niet de mogelijkheid biedt om bescheiden op te vragen, waarvan de verzoeker slechts vermoedt dat die wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn opvatting5 en de eis dat de achterliggende vordering van degene die bescheiden opvroeg toch ten minste (meer) aannemelijk moest zijn,6 deed vooral relatief veel opgeld in de periode 2003-2006 toen de exhibitieplicht tot wasdom begon te komen, maar heeft ook nadien soms navolging gevonden.