Ontleend aan de bestreden beschikking rov. 3.1 tot en met 3.3 en de beschikking van de rechtbank Overijssel van 6 december 2019.
HR, 16-04-2021, nr. 20/03383
ECLI:NL:HR:2021:587
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-04-2021
- Zaaknummer
20/03383
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:587, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑04‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:195, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:195, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:587, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑04‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/03383
Datum 16 april 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[rechthebbende],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [rechthebbende],
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
[de bewindvoerder] handelend onder de naam [A],gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de bewindvoerder,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 8045211 BM VERZ 19-2172 van de rechtbank Overijssel van 6 december 2019;
de beschikking in de zaak 200.275.816 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2020.
[rechthebbende] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [rechthebbende] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 16 april 2021.
Conclusie 26‑02‑2021
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03383
Zitting 26 februari 2021
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker tot cassatie,
hierna: rechthebbende,
advocaat mr. J..H.M. van Swaaij,
Tegen
[de bewindvoerder] ,
handelend onder de naam [A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in cassatie,
hierna: de bewindvoerder,
niet verschenen.
In deze bewind zaak is de vraag aan de orde of het hof terecht heeft geoordeeld dat de door rechthebbende aangevoerde feiten en omstandigheden, noch afzonderlijk, noch in onderling verband, gewichtige redenen vormen om tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan op grond van art. 1:448 lid 2 BW.
1. Feiten en procesverloop
In cassatie kan van het volgend worden uitgegaan.1.
1.1
Bij beschikking van 16 juni 2011 heeft de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo een bewind ingesteld over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbende. Tot bewindvoerder is benoemd Stichting Zij aan Zij. De grondslag van het bewind is de geestelijke of lichamelijke toestand van rechthebbende.2.[A] is de huidige bewindvoerder.
1.2
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft de kantonrechter ten behoeve van rechthebbende een mentorschap ingesteld en Stichting Zonder Zorgen tot mentor benoemd.
1.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 17 september 2019 (hierna: de kantonrechter), heeft rechthebbende de kantonrechter verzocht om [A] te ontslaan en Stichting Zonder Zorgen tot bewindvoerder te benoemen. Bij beschikking van 6 december 2019 van de kantonrechter is dit verzoek afgewezen.
1.4
Rechthebbende is daarvan in hoger beroep gekomen. Het hoger beroepschrift is op 6 maart 2020 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het hof), ingekomen. Rechthebbende heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoek strekkende tot ontslag van [A] en benoeming van Stichting Zonder Zorgen tot bewindvoerder alsnog toe te wijzen.
1.5
Stichting Zonder Zorgen heeft schriftelijk verklaard bereid te zijn om te worden benoemd tot bewindvoerder ten behoeve van rechthebbende.
1.6
In verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus heeft het hof partijen aanbevolen te kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak, dus zonder een mondelinge behandeling. Partijen hebben het hof laten weten in te stemmen met een schriftelijke afdoening. Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.7
Bij beschikking van 21 juli 2020 van het hof (hierna: de bestreden beschikking) is voormelde beschikking van 6 december 2019 van de kantonrechter bekrachtigd. Daartoe is het volgende overwogen:
“5.2 [rechthebbende] stelt in het beroepschrift dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, voldoende grond bestaat voor ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder. Hij voert het volgende aan.
[A] heeft een aantal zaken nagelaten, waardoor [rechthebbende] geen vertrouwen meer heeft in de bewindvoerder. Een voorbeeld hiervan is dat [A] de facturen van de energieleverancier niet tijdig heeft voldaan, met als gevolg dat de energieleverancier dreigde de elektriciteits- en gasaansluiting van [rechthebbende] af te sluiten. Dit voorval heeft een grote impact gehad op [rechthebbende] . Een ander voorbeeld is dat [A] heeft na gelaten om namens [rechthebbende] een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand in verband met de verhuizing naar een andere woning. Daarnaast verloopt de communicatie tussen [A] en [rechthebbende] niet goed. [A] is te zakelijk, waardoor [rechthebbende] het gevoel heeft dat hij slechts “een nummertje” is. [rechthebbende] heeft met Stichting Zonder Zorgen wel een goed contact.
In zijn brief van 5 juni 2020 voert [rechthebbende] nog aan dat [A] hem niet goed heeft voorgelicht over de huurtoeslag, dat [A] ten onrechte geen bezwaar heeft gemaakt tegen huurverhogingen, dat [A] hem niet heeft verteld dat hij geen vakantiegeld krijgt en dat [A] de optie van schuldsanering/WSNP pas na drie jaar met hem heeft besproken.
5.3
[A] heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend. In de brief van 15 juni 2020 heeft [A] gereageerd op de brief van [rechthebbende] van 5 juni 2020. [A] stelt in die brief de taak van bewindvoerder goed te hebben uitgevoerd.
5.4
Los van de vraag wat de oorzaak is van de strubbelingen tussen [A] en [rechthebbende] is het hof van oordeel dat de door [rechthebbende] gestelde feiten en omstandigheden - noch afzonderlijk, noch in onderling verband - een gewichtige redenen vormen in de zin van artikel 1:448, tweede lid, BW, Evenmin is gebleken van andere gewichtige redenen om [A] te ontslaan. Het feit dat Stichting Zonder Zorgen (inmiddels) is benoemd tot mentor van [rechthebbende] maakt dat niet anders. Het hof zal het verzoek van [rechthebbende] om [A] te ontslaan en Stichting Zonder Zorgen tot bewindvoerder te benoemen daarom afwijzen.”
1.8
Rechthebbende heeft tegen de bestreden beschikking – tijdig3.– beroep in cassatie ingesteld. Er is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat de door rechthebbende aangevoerde feiten en omstandigheden geen gewichtige redenen vormen voor ontslag in de zin van art. 1:448 lid 2 BW onjuist, onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is. Het oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting over het begrip gewichtige redenen in de zin van art. 1:448 lid 2 BW.4.
Het gaat om de volgende feiten en omstandigheden:
a) rechthebbende heeft geen vertrouwen meer in de bewindvoerder;5.
b) de bewindvoerder heeft de facturen van de energieleverancier van rechthebbende niet tijdig voldaan met als gevolg dat de energieleverancier dreigde de elektriciteits- en gasaansluiting van rechthebbende af te sluiten, welk voorval een grote impact heeft gehad op rechthebbende;6.
c) de bewindvoerder heeft nagelaten om namens rechthebbende een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand in verband met de verhuizing naar een andere woning;7.
d) de communicatie tussen de bewindvoerder en rechthebbende verloopt niet goed, aangezien de bewindvoerder te zakelijk is waardoor rechthebbende het gevoel heeft slechts een ‘nummertje’ te zijn;8.
e) de bewindvoerder heeft rechthebbende niet goed voorgelicht over zijn huurtoeslag;9.
f) de bewindvoerder heeft ten onrechte geen bezwaar gemaakt tegen zijn huurverhogingen;10.
g) de bewindvoerder heeft rechthebbende niet meegedeeld dat hij geen vakantiegeld krijgt;11.
h) de bewindvoerder heeft de optie van schuldsanering/WSNP pas na drie jaar met rechthebbende besproken.12.
Juridisch kader
2.2
Voordat ik inhoudelijk op deze zaak in zal gaan, zal ik kort ingaan op het juridisch kader.
2.3
De taak van de bewindvoerder eindigt, voor zover van belang, door ontslag dat hem door de kantonrechter wordt verleend (art. 1:448 lid 1 sub e BW). De kantonrechter bepaalt de dag waarop dit ontslag wordt verleend (art. 1:448 lid 1 sub e BW). Het ontslag wordt hem verleend wegens gewichtige redenen of als niet meer wordt voldaan aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden13.. Het ontslag kan ambtshalve worden verleend (art. 1:448 lid 2 BW), ook in hoger beroep14..
2.4
Wat zijn gewichtige redenen voor ontslag? Een vergelijkbaar criterium wordt gehanteerd voor het ontslag bij curatele (art. 1:385 BW) en mentorschap (art. 1:461 BW). In de praktijk wordt dan aangesloten bij de parlementaire geschiedenis van deze bepalingen. Daaruit volgt dat indien de verstandhouding tussen de betrokkene en de curator ernstig is verstoord, dan wel een minimum aan vertrouwen ontbreekt, er sprake kan zijn van een gewichtige redenen voor ontslag.15.In de wetsgeschiedenis worden ook de volgende voorbeelden genoemd: nalaten, fouten of fraude16..
2.5
Uit de wetgeschiedenis en de feitenrechtspraak leid ik af dat de redenen voor het ontslag wegens gewichtige redenen vaak zijn gelegen in:
i. de wijze waarop het bewind is uitgevoerd17.;
Het gaat dan onder meer om zaken waarin bewindvoerder nalaat (tijdig) leefgeld en lasten te voldoen18., nalaat toezicht te houden op te ontvangen PGB-gelden19., onjuiste aangifte inkomstenbelasting doet, waardoor de rechthebbende wordt geconfronteerd met naheffingsvorderingen; niet (tijdig) een verzoek om aanvraag bijzondere bijstand indient; nalaat om rekening en verantwoording af te leggen20.; een te hoge vergoeding in rekening brengt voor zijn werkzaamheden zonder toestemming van de kantonrechter; sprake is van tegenstrijdig belang aangezien de bewindvoerder ook erfgenaam is21.; de bewindvoerder weigert om in contact te treden met de mentor terwijl dit noodzakelijk is gezien de problematiek van de rechthebbende22.;
ii. de verstoorde onderlinge verstandhouding tussen de rechthebbende en de bewindvoerder;
Zie hiervoor weergegeven.23.
iii. de persoonlijke omstandigheden van rechthebbende;
Denk daarbij aan situaties waarin de samenwerking met de bewindvoerder emotioneel belastend is en leidt tot onrust, onduidelijkheid en stress, hetgeen van invloed is op het psychisch functioneren van de rechthebbende,24.maar ook aan de situatie waarin de rechthebbende gediagnosticeerd is met Asperger en MS waardoor hij uiterst beperkt in staat is om zich zowel mondeling als schriftelijk te uiten waardoor de communicatie met hem wordt bemoeilijkt en communicatie via familie wenselijk en soms onvermijdelijk is25..
Meestal zijn er meerdere redenen voordat tot ontslag wordt overgegaan.
2.6
Of de aangevoerde feiten en omstandigheden een gewichtige reden voor ontslag opleveren, staat ter beoordeling van de feitenrechter.26.
Inhoudelijke beoordeling
2.7
Over de inhoudelijke beoordeling kan ik kort zijn.
Rechthebbende lijkt er in zijn klacht van uit te gaan dat de overweging “Los van de vraag wat de oorzaak is van de strubbelingen tussen [A] en [rechthebbende] is het hof van oordeel dat de door [rechthebbende] gestelde feiten en omstandigheden – noch afzonderlijk, noch in onderling verband – een gewichtige reden vormen in de zin van art. 1:448, tweede lid, BW” inhoudt dat deze feiten en omstandigheden in zijn algemeenheid geen gewichtige reden kunnen vormen, maar dat is onjuist. Het gaat er om dat deze feiten en omstandigheden in deze zaak geen gewichtige redenen vormen. Dat oordeel, dat wellicht iets specifieker had kunnen worden uitgewerkt, is niet onbegrijpelijk in het licht van de gedingstukken en geeft evenmin blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De door rechthebbende aangevoerde argumenten zijn door de bewindvoerder zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gemotiveerd bestreden en worden door het hof (naar ik begrijp en mijns inziens terecht) aangemerkt als strubbelingen binnen de bewindvoering. Zo stelt de rechthebbende aanvankelijk dat er geen klik is, komt daar tijdens de zitting bij de rechtbank alweer op terug, maar herhaalt dat standpunt vervolgens wel weer in hoger beroep. Dat het hof dan ook niet heeft geoordeeld dat sprake is van een dusdanige verstoring van de onderlinge verhouding waardoor aanleiding is voor het ontslag, is dan ook niet onbegrijpelijk. Ook de klachten over het niet betalen van de facturen, het nalaten van het doen van bezwaar tegen de huurverhoging, het nalaten van de aanvraag voor bijzondere bijstand, het niet goed voorlichten over de huurtoeslag en het vakantiegeld heeft de bewindvoerder weerlegd in zijn brief van 15 juni 2020 aan het hof met toelichting over de situatie destijds. Eveneens is het oordeel van het hof dat de benoeming van Stichting Zonder Zorg tot mentor dit niet anders maakt, niet onbegrijpelijk. Die benoeming, de bereidverklaring van deze Stichting om tot bewindvoerder te worden benoemd en “het beter begrepen voelen en meer vertrouwen hebben in” deze Stichting door rechthebbende, betekenen niet zonder meer dat sprake is van dringende redenen in de zin van art. 1:448 lid 2 BW, ook niet in samenhang gezien met de overige gestelde feiten en omstandigheden.
2.8
Ik begrijp dat de uitbraak van het Covid-19 virus aanleiding is geweest om de zaak op de stukken af te doen. Toch wil ik erop wijzen dat juist in het geval de communicatie tussen rechthebbende, regelmatig een kwetsbaar persoon, en de bewindvoerder moeizaam verloopt en er weinig onderling vertrouwen is, een mondelinge behandeling nuttig kan zijn om de pijnpunten bespreekbaar te maken.
2.9
Het vorenstaande betekent dat het middel faalt en het cassatieberoep moet worden verworpen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑02‑2021
Instelling van een bewind is mogelijk indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (art. 1:431 lid 1 onder a BW). Daarnaast is instelling van een bewind mogelijk indien een meerderjarige als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen (art. 1:431 lid 1 onder b BW).
Het cassatierekest is op 21 oktober 2020 (per fax) bij de griffie van de Hoge Raad ingekomen.
Rechthebbende verwijst naar Kamerstukken I 1993/94, 22 474, nr. 316b, p. 2-3, Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, p. 34 en 36, HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659 m.nt. D.W.F. Verkade, (Vredo/Veenhuis), Concl. A-G Langemeijer 10 september 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AR1235 voor HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1235, Concl. A-G Wesseling-van Gent 14 december 2018, ECLI:NL:PHR:2018:1425 voor HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:201, rechtbank Maastricht (sector kanton) 26 september 2007, ECLI:NL:RBMAA:2007:BB5517, hof Amhem-Leeuwarden 28 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2805, hof Den Haag 14 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2160, hof Amhem-Leeuwarden 5 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7889, hof Amhem-Leeuwarden 2 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7020, hof ‘s-Hertogenbosch 26 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3513, Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I, 2020/698, 2020/733 en 2020/752, J.H.M. ter Haar, GS Personen- en familierecht, art. 1:448 BW, aant. 2, I. Jansen, GS Personen- en familierecht, art. 1:441 BW, aant. 1,
Rechthebbende verwijst naar het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 november 2019, p. 1, het beroepschrift p. 2, de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op het verzoekschrift, p.1, de brief van 28 oktober 2019, p. 1, het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 november 2019, p. 1, het beroepschrift, p. 2 en de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op het verzoekschrift, p. 1, het beroepschrift, p. 2 en de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op het verzoekschrift, p. 1, het beroepschrift, p. 2 en de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Rechthebbende wijst op de brief van 5 juni 2020, p. 1.
Deze ontslaggrond heeft zowel betrekking op de eisen vermeld in art. 1:435 lid 6 BW (onbenoembare personen), als op de kwaliteitseisen van art. 1:435 lid 7 e.v. BW. Ten aanzien van die eerste categorie geldt dat sommige van deze ‘onbenoembaarheidsgronden’ reeds leiden tot het van rechtswege eindigen van de taak van de bewindvoerder (art. 1:448 lid 1 onder c en d BW). Ontslag door de kantonrechter is in die gevallen niet nodig, aldus Kolkman en Salomons (Asser/De Boer, Kolkman&Salomons 1-I, 2020/752 (datum: 01-03-2020).
HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:86, rov. 3.4, NJ 2015/59 m.nt. redactie, JPF 2016/21 m.nt. P. Vlaardingerbroek. Kolkman en Salomons geven aan dat de beoordeling door de rechter ‘ex nunc’ plaatsvindt (met verwijzing naar hof Arnhem-Leeuwarden 23 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4505, JPF 2019/96 m.nt. B.E. Reinhartz) (Asser/De Boer, Kolkman&Salomons 1-I, 2020/752 (datum: 01-03-2020).
Vgl o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:797 waarin rechthebbende stelde dat sprake was van een ernstig verstoorde verhouding, maar ook de bewindvoerder kenbaar had gemaakt de bewindvoering niet langer voort te zetten; hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3689 in die zaak was sprake van diverse omstandigheden die leidden tot dit oordeel. Zo was rechthebbende zeer beperkt zelfstandig, had hij intensieve begeleiding nodig in verband met zijn verstandelijke beperking en bijkomende psychiatrische problematiek, hadden er diverse escalaties plaatsgevonden waardoor de verhouding tussen de bewindvoerder en rechthebbende steeds meer verstoord raakte, had ook de zorginstelling van rechthebbende geen vertrouwen in de bewindvoerder meer en had rechthebbende een taakstraf opgelegd gekregen na aangifte door de bewindvoerder vanwege herhaalde bedreigingen; hof Arnhem-Leeuwarden 2 augustus 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7020 waarin sprake was van aanhoudende miscommunicatie waardoor de onderlinge verhoudingen ernstig verstoord waren geraakt; hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4001; hof ’s-Hertogenbosch 3 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3724 en hof ’s-Hertogenbosch 24 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3992 waarin alle lange tijd sprake was van een moeizame verhouding tussen rechthebbende en de bewindvoerder en de professionele bewindvoerder geen oplossing had aangedragen om uit de impasse te komen die is ontstaan, sprake van vertrouwensbreuk. Vgl. ook Concl. A-G Wesseling-van Gent 14 december 2018 voor HR 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:201,
Deze voorbeelden zijn naar voren gebracht in het kader van het met ingang van 1 januari 2014 in werking getreden art. 1:448 lid 5 BW, waarin is bepaald dat de kantonrechter kan bepalen dat geen verdere rekening en verantwoording behoeft te worden afgelegd in geval van ontslag wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden. Ook kan de kantonrechter in dat geval de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de bewindvoerder, en alle aan de rechthebbende toekomende goederen in beslag nemen. Daartoe kan hij elke plaats betreden, aldus lid 5. (Kamerstukken II 2011/12, 33 054, nr. 3, p. 36.)
Zie o.m. Rechtbank Overijssel 23 juni 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2185 waarin de kantonrechter het Bewindvoerderscollectief uit Nunspeet heeft ontslagen als curator, bewindvoerder of mentor over in totaal 153 cliënten. Een veelvoud van fouten, slordigheden en toerekenbare tekortkomingen in aard en omvang die aldus de kantonrechter een professionele organisatie zich niet kan permitteren en vertrouwen ernstig is geschaad (o.m. niet of niet tijdig werd bijzondere bijstand aangevraagd, een te hoog tarief werd in rekening gebracht terwijl minimale werkzaamheden zijn verricht, dwangbevelen gemeente en aanmaningen inzake gemeentelijke lasten niet ontvangen, terwijl kwijtschelding van die lasten niet heeft plaatsgevonden);
Rechtbank Maastricht, sector kanton, 26 september 2007, ECLI:NL:RBLIM:2007:BB5517: waarin de bewindvoerder niet reageerde op correspondentie en niet (tijdig) het leefgeld verstrekte en de lasten te laat voldeed.
Hof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5747 waarin bewindvoerder naliet om toezicht te houden op de PGB-gelden waardoor rechthebbende werd geconfronteerd met grote terugvordering.
Kantonrechter Bergen op Zoom 21 april 1999, ECLI:NL:KTGBOZ:1999:AI9881, Prg. 1999/512: in die zaak verscheen de bewindvoerder niet tijdens de zitting ondanks oproep daartoe en had hij nagelaten jaarlijkse rekening en verantwoording af te leggen.
Hof Arnhem-Leeuwarden 8 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8149 waarin de bewindvoerder zonder toestemming van kantonrechter te hoge vergoeding voor niet-professionele beschermingsbewindvoerder in rekening bracht, onjuiste aangifte Inkomstenbelasting deed waardoor rechthebbende navorderingsaanslag opgelegd kreeg en sprake was van tegenstrijdig belang aangezien de bewindvoerder erft op basis van het testament van rechthebbende.
Hof Arnhem-Leeuwarden 10 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7117: waarin de bewindvoerder een collectief verzoek deed op basis van een begroting voor de vakantie en op geen enkele wijze contact opneemt met de mentor en dat ook niet van plan is, terwijl dit noodzakelijk is aangezien rechthebbende de leeftijd heeft van 84 jaar en functioneert op het niveau van 1,5-jarige waardoor mentor kritisch moet kijken welke activiteiten in het belang van rechthebbende zijn.
Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:271 waarin de communicatie slecht verliep. De bewindvoerder communiceerde alleen via de e-mail, terwijl rechthebbende niet in staat is om in de Nederlandse taal te schrijven. Daarnaast had de bewindvoerder de aanvraag bijzondere bijstand niet (tijdig) ingediend en de tandartsrekeningen niet tijdig voldaan.
Hof ‘s-Hertogenbosch 26 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3513, Hof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9051, Hof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1207.
Hof Arnhem-Leeuwarden 9 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:9787.
Zie ook plv. P-G Langemeijer in zijn conclusie (onder 2.9) vóór HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1235, JOL 2004/580.