Hof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2020, nr. 200.269.217
ECLI:NL:GHARL:2020:7117
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
10-09-2020
- Zaaknummer
200.269.217
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:7117, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 10‑09‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑09‑2020
Inhoudsindicatie
artikel 1:448 lid 2 BW, sprake van gewichtige redenen die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen: bewindvoerder heeft op geen enkele wijze contact met de mentor gehad in het verleden en is ook niet voornemens is om dit in de toekomst te zullen doen; getuigt van een onjuiste handelswijze
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.217
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7488411)
beschikking van 10 september 2020
inzake
Stichting [de bewindvoerder],
[vestigingsplaats 1] ,verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. B.H. Bongers te Zwolle.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
en
[de opvolgend bewindvoerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder te noemen: de opvolgend bewindvoerder,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem,
en
[de zus] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: de zus.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 16 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met begeleidende brief en producties, ingekomen op 12 november 2019;
- een brief van [de opvolgend bewindvoerder] B.V. van 9 april 2020;
- een brief van mr. Bongers van 29 juni 2020.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- -
[A] en [B] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Bongers;
- -
[C] namens de opvolgend bewindvoerder, bijgestaan door mr. Van Wees.
3. De feiten
3.1.
De rechthebbende is geboren [in] 1935 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kantonrechter van de rechtbank in Harderwijk heeft bij beschikking van 6 augustus 1991 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en Stichting [de bewindvoerder] , locatie [vestigingsplaats 1] , tot bewindvoerder benoemd.
3.3.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 25 januari 2019, heeft de bewindvoerder een algemeen machtigingsverzoek aangevraagd voor alle cliënten van [de bewindvoerder] met betrekking tot de uitgaven van de vakantie van cliënten. Naar aanleiding van het verzoek van de kantonrechter om in het dossier van de rechthebbende een offerte met betrekking tot de vakantiekosten in te dienen met een specificatie van de kosten van de reissom en de begeleidingskosten is de bewindvoerder opgeroepen om te worden gehoord.
4. De omvang van het geschil
4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de bewindvoerder ambtshalve ontslagen als bewindvoerder en [de opvolgend bewindvoerder] B.V. als opvolgend bewindvoerder benoemd.
4.2.
De bewindvoerder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De bewindvoerder meent dat er geen gewichtige redenen zijn om hem ambtshalve te ontslaan. Hij verzoekt het hof daarom de bestreden beschikking te vernietigen.
4.3.
De opvolgend bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd.
5. De motivering van de beslissing
5.1.
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om aan de bewindvoerder (ambtshalve) ontslag te verlenen. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
5.3.
Het hof zal allereerst ingaan op het standpunt van de bewindvoerder dat hij ervan mocht uitgaan dat de zaak bij de kantonrechter was ingetrokken en dat hij daarom mocht menen dat een verdere toelichting achterwege kon blijven. De bewindvoerder wijst hierbij op de e-mail die hij op 10 mei 2019 van de rechtbank heeft ontvangen (productie 19). In deze e-mail staat het volgende:“(…) In de overige dossiers zal ik het verzoek voor nu als ingetrokken beschouwen. (…)” Hieruit leidt het hof af dat een of meerdere dossiers in behandeling zijn genomen en dat de overige dossiers als ingetrokken worden beschouwd. Aangezien niet de gehele e‑mailcorrespondentie in het geding is gebracht, kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld welke dossiers in behandeling zijn genomen en in welke dossiers de verzoeken als ingetrokken kunnen worden beschouwd. Het hof gaat daarom voorbij aan dit standpunt van de bewindvoerder. Daarbij komt dat het de kantonrechter vrij staat om een zitting gelasten wanneer hij dat noodzakelijk acht. Daarvoor is de kantonrechter niet afhankelijk van een verzoek van de bewindvoerder.
5.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een werkwijze waarbij de bewindvoerder jarenlang collectieve verzoeken ten aanzien van vakanties heeft ingediend op basis van een begroting. Ook het verzoek voor de vakantie van de rechthebbende voor 2019 is op deze wijze ingediend. Volgens de bewindvoerder kan hem niet worden tegengeworpen dat de kantonrechter met ingang van 2019 een andere werkwijze van de bewindvoerder verlangd, aangezien hij hiervan niet op de hoogte was. Het hof merkt hierover op dat het feit dat de kantonrechter niet langer akkoord gaat met een collectief verzoek op basis van een begroting, niet de enige reden is voor het ontslag van de bewindvoerder. De kantonrechter heeft aan zijn beslissing ook ten grondslag gelegd dat de bewindvoerder geen overleg met de mentor heeft gehad over het belang van de vakantie voor de rechthebbende en het feit dat het bedrag voor de verzochte vakantie niet in overeenstemming bleek met de achteraf opgevraagde zorgplannen. Met name het feit dat de bewindvoerder op geen enkele wijze contact met de mentor heeft gehad in het verleden en, blijkens de verklaringen op de zitting, ook niet voornemens is om dit in de toekomst te zullen doen, getuigt volgens het hof van een onjuiste handelswijze. De zorgplannen worden door de zorginstelling opgesteld, maar het is aan de mentor om uiteindelijk toestemming te geven voor (de activiteiten in) het zorgplan. Door de huidige werkwijze wordt de mentor compleet buitenspel gezet en dit kan en mag niet de bedoeling zijn. Daarbij komt dat deze werkwijze fouten in de hand werkt, zoals in het onderhavige geval ook is gebeurd. De begeleidingskosten voor de vakantie zijn volgens het door de mentor overgelegde zorgplan op € 1.725,- gesteld op basis van tweemaal een weekend vakantie en niet op € 3.014,- zoals de bewindvoerder noemt. Hoewel het volgens de bewindvoerder niet tot problemen leidt om van een hoger bedrag uit te gaan, omdat achteraf de werkelijke kosten in rekening worden gebracht, acht het hof deze werkwijze niet in het belang van de rechthebbende. Het is namelijk aan de bewindvoerder om ervoor te zorgen dat het geld van de rechthebbende op een verantwoorde wijze wordt besteed. Daarvoor is een goed en regelmatig overleg met de mentor noodzakelijk. In dit geval is de rechthebbende
84 jaar maar zij functioneert op het niveau van een 1,5-jarige. De mentor zal kritisch moeten bekijken welke activiteiten nog in het belang van de rechthebbende zijn. Dat er geen noodzaak is om contact te hebben met de mentor, omdat de zorginstelling goed zicht heeft op de mogelijkheden van de rechthebbende, kan het hof dan ook niet volgen. In de huidige handelwijze van de bewindvoerder worden de belangen van de rechthebbende onvoldoende gewaarborgd.
5.5.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in deze zaak sprake is van gewichtige redenen die het ontslag van de bewindvoerder rechtvaardigen. De grieven van de bewindvoerder falen dan ook. Dit betekent dat het verzoek van de bewindvoerder in hoger beroep zal worden afgewezen en dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de bewindvoerder tot op heden heeft geweigerd mee te werken aan een overdracht van alle gegevens van de rechthebbende aan de opvolgend bewindvoerder. Feitelijk is hierdoor vanaf 1 september 2019 tot aan heden geen uitvoering aan het bewind gegeven. Het hof gaat ervan uit dat de bewindvoerder zo spoedig mogelijk meewerkt aan een overdracht en ook rekening en verantwoording aflegt aan de opvolgend bewindvoerder.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 16 augustus 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, H. Phaff en L. Hamer, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 10 september 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.