Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/87c
87c Vervolgprocedures en incidenten in IE-zaken
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582609:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor hoofdstuk 2.
Hof Den Haag 8 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2015:3339 (Ventraco); Hof Den Bosch 23 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:2074 (TAN/Pontifix); Hof Leeuwarden 15 maart 2012,ECLI:NL:RBLEE:2011:BV7389 (Januskachels); Hof Den Haag 19 mei 2009 (VDV/geïntimeerde); Rb. Utrecht (vzr.) 29 februari 2012, IEF 10976 (MiecMarketing/Buurt & CO).
Hof Den Bosch 2 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5069 (Allposters/Pictoright).
In Rb. Den Haag 9 november 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:13329 (GEU/Snappet) werden de kosten voor het incident tot opheffing van het beslag toegewezen.
Rb. Den Haag 17 september 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16693 (Veap/Automotive); Rb. Den Haag 15 april 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:4377 (Fikszo/Stokke).
Hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8314 (Top Twence).
HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem); Rb. Den Haag (vzr.) 15 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15431 (AAB/MES).
Hof Den Haag 26 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2009 (DCC/Forax).
Zo werd in Hof Amsterdam 30 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2013:2385 (American Cola) art. 1019h Rv niet van toepassing geacht op een vordering tot zekerheidsstelling van de proceskosten. Zie ook Hof Amsterdam 30 juli 2013, ECLI:NL: GHAMS:2013:2385. In Hof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3255 werd de vordering ex art. 1019h Rv afgewezen omdat het recht van intellectuele eigendom geen onderwerp van geschil is in het hoger beroep. Zie HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087, waarin is geoordeeld dat het tussen partijen resterende geschilpunt aangaande uitsluitend nog de proceskosten niet door art. 1019h Rv wordt bestreken (r.o. 3.6.).
Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat procedures die het vervolg zijn op een procedure ter handhaving van IE-rechten, ook onder het toepassingsbereik van de Handhavingsrichtlijn vallen.1 Het in deze rechtspraak geformuleerde criterium voor de bepaling van de toepasselijkheid is of de betreffende procedure noodzakelijk kan worden geacht om een einde te kunnen maken aan de schending van IE-rechten.2 In de Leidraad Indicatietarieven IE (versie 2014) staat het als volgt omschreven:
‘De tarieven worden toegepast in procedures waarin aan het gevorderde de in artikel 1019 Rv. genoemde regelgeving ten grondslag is gelegd (de ie grondslag). (…) Toepassing vindt ook plaats in incidenten in de hiervoor genoemde procedures, procedures die het vervolg zijn op de hiervoor genoemde procedures (voorbeeld: schadestaatprocedure ter vaststelling van de door merkinbreuk geleden schade; executiegeschil over tenuitvoerlegging van een verbod tot merkinbreuk en exequatur- procedures).’
De Indicatietarieven in hoger beroep en cassatie, versie 1 april 2017 bepalen:
‘De tarieven worden toegepast in procedures waarop artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn van toepassing is. (…) Toepassing vindt ook plaats in incidenten in de hiervoor genoemde procedures en in procedures die het vervolg zijn op de hiervoor genoemde procedures, voor zover die incidenten en procedures onder het bereik van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn vallen.’
In deze lijn worden executiegeschillen geacht onder het bereik van de richtlijn te vallen, althans voor zover het daarbij gaat om de vraag of het gebod tot staking (of het verbod inbreuk te maken) al dan niet is nageleefd.3 Ver strekkend is het toewijzen van de 1019h-kosten in een executiegeschil waarin het ging om de inhoud en mogelijkheid van een accountantscontrole van de opgave van inbreukmakende zaken.4 In beginsel vallen incidenten in inbreukgeschillen, zoals een incident tot opheffing van beslag, ook onder het toepassingsbereik van art. 1019h Rv, maar de rechtspraak lijkt op dit punt niet eenduidig te zijn.5 Hetzelfde geldt voor schadestaatprocedures, die nu weer als een vervolgprocedure en dan weer als een zelfstandige procedure worden aangemerkt.6 Art. 1019h Rv is niet van toepassing geacht op een voorlopig getuigenverhoor dat is verzocht omdat werd vermoed dat mogelijk inbreuk op IE-rechten is gepleegd.7 Maar anderzijds wordt art. 1019h Rv wel geacht van toepassing te zijn op een procedure waarin wordt verzocht om inzage ex art. 843a Rv indien sprake was van een vermoeden van inbreuk.8 Ook is art. 1019h Rv toegepast in een procedure in hoger beroep tegen een beslissing die in het kader van een voorlopig deskundigenbericht is genomen. Hof Den Haag overwoog dat het feit dat ‘het in deze appelprocedure met name gaat om procesrechtelijke geschilpunten [hieraan] niet af [doet]’.9 In andere gevallen vormde de omstandigheid dat het uitsluitend nog gaat om procesrechtelijke geschilpunten juist aanleiding om art. 1019h Rv niet van toepassing te achten.10 De rechtspraak over de (niet-)toepasselijkheid op vervolgprocedures laat kortom geen eenduidig beeld zien.