Rb. Den Haag, 15-04-2015, nr. 302543 / HA ZA 08-191
ECLI:NL:RBDHA:2015:4377
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
15-04-2015
- Zaaknummer
302543 / HA ZA 08-191
- Roepnaam
Fikszo/Stokke
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:4377, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 15‑04‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 237 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 615a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]; art. 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JA 2015/98 met annotatie van MR. J.L. BRENS
Uitspraak 15‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Schadestaatprocedure. Proceskostenvergoeding op de voet van artikel 1019h Rv? Schadestaatprocedure geldt tav proceskostenbeslissing als een aparte procedure ten opzichte van voorafgaande aansprakelijkheidsprocedure.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: 302543 / HA ZA 08-191
Vonnis van 15 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FIKSZO B.V.,
gevestigd te Lekkerkerk,
eiseres,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar Noors recht
STOKKE A.S.,
gevestigd te Skodje, Noorwegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STOKKE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Tilburg,
3. [A],
wonende te [woonplaats], Noorwegen,
gedaagden,
advocaat mr. T. Cohen Jehoram te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Fikszo genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk Stokke en afzonderlijk Stokke A.S., Stokke Nederland en [A] genoemd worden. De zaak is voor Fikszo behandeld door mr. O.F.A.W. van Haperen en mr. T.G. Kleefman, advocaten te Rotterdam, en voor Stokke door de advocaat voornoemd.
1. De procedure
1.1.
Op 7 februari 2007 heeft deze rechtbank vonnis gewezen (hierna: ‘het vonnis van 7 februari 2007’) in een procedure met het zaak /rolnummer 230822 / HA ZA 04-3563 tussen Stokke als eisende partij en (onder andere) Fikszo als gedaagde partij (hierna: ‘de inbreukprocedure’). In het vonnis van 7 februari 2007 is in conventie geoordeeld dat de Bambino kinderstoel van Fikszo geen inbreuk maakte op de auteursrechten van Stokke. De rechtbank heeft in reconventie Stokke onder meer veroordeeld om aan Fikszo schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Naar het oordeel van de rechtbank had Fikszo schade geleden doordat Stokke onrechtmatig had gehandeld door Fikszo te verhinderen haar Bambino kinderstoel op de markt te brengen. De onderhavige procedure vormt die schadestaatprocedure.
1.2.
Stokke is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 7 februari 2007. In een tussenarrest van 30 juni 2009 (hierna: ‘het tussenarrest van 30 juni 2009’) heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage overwogen dat de Bambino stoel wel inbreuk maakte op auteursrechten van Stokke1.. Bij eindarrest van 5 oktober 20102.(hierna: ‘het eindarrest van 5 oktober 2010’) heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de in eerste aanleg toegewezen veroordeling van Stokke tot schadevergoeding op te maken bij staat vernietigd en, alsnog rechtdoende, de vordering afgewezen. Stokke heeft cassatie ingesteld tegen het tussenarrest van 30 juni 2009 en het eindarrest van 5 oktober 2010. Fikszo heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Bij arrest van 12 april 20133.heeft de Hoge Raad het tussenarrest van 30 juni 2009 en het eindarrest van 5 oktober 2010 in stand gelaten.
1.3.
Het verloop van deze schadestaatprocedure blijkt uit:
- -
de schadestaat van 10 december 2007 met producties 1 tot en met 6;
- -
de conclusie van antwoord in schadestaat van 24 september 2008, met producties 1a en 1b;
- -
het tussenvonnis van 8 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
de beschikking van 13 maart 2009, waarbij de procedure naar de parkeerrol is verwezen in afwachting van arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage in het hoger beroep van het vonnis van 7 februari 2007;
- -
het verzoek van Stokke van 11 augustus 2009 om de zaak op de continuatierol te plaatsen voor dagbepaling comparitie;
- -
de akte overlegging producties tevens akte wijziging eis van Stokke van 19 augustus 2009, met productie 2;
- -
de beschikking van 17 november 2009, waarbij een datum voor comparitie is bepaald;
- -
het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 12 januari 2010, de voorafgaand aan die zitting door Fikszo overgelegde producties 7 tot en met 9 en door Stokke overgelegde producties 3 en 4 en het in het proces-verbaal vastgelegde eenparig verzoek om de zaak weer naar de parkeerrol te verwijzen;
- -
het verzoek van Stokke tot plaatsing op de continuatierol van 2 oktober 2013;
- -
de conclusie na cassatie van Stokke van 30 oktober 2013 met producties 4 tot en met 6 (waarbij productie 4 niet dezelfde inhoud heeft als de eerder in het geding gebrachte productie 4);
- -
de conclusie na cassatie van Fikszo van 8 januari 2014;
- -
de weigering ter rolle van een conclusie van repliek na cassatie van Stokke op 22 januari 2014, waarbij de zaak is verwezen naar de rol van 5 maart 2014 voor vonnis;
- -
het pleidooiverzoek van Stokke, subsidiair verzoek tot het nemen van een nadere akte, van 27 januari 2014;
- -
het bezwaar van Fikszo van 27 januari tegen het verzoek van Stokke van eerder die dag;
- -
de rolbeslissing van 4 februari 2014 om Stokke alsnog toe te laten tot het nemen van een akte;
- -
de akte van Stokke van 19 februari 2014 met productie 74.;
- -
de antwoordakte van Fikszo van 2 april 2014;
- -
de rolbeslissing van 16 april 2014, waarin Stokke is toegelaten te reageren op twee paragrafen van de antwoordakte van Fikszo van 2 april 2014;
- -
de akte van Stokke van 30 april 2014.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.5.
Aanvankelijk was deze schadestaatprocedure mede ingesteld door een tweede eiseres, H3 Products B.V. De procedure tussen H3 Products B.V. en Stokke is inmiddels op hun verzoek doorgehaald.
2. De feiten
2.1.
De rechtbank verwijst naar de in r.o. 2.1. tot en met 2.11. van het vonnis van 7 februari 2007 vastgestelde feiten en hetgeen hiervoor in 1.2 is besproken over het procedurele vervolg op het vonnis van 7 februari 2007.
3. Het geschil
3.1.
Fikszo heeft – samengevat – gevorderd dat de rechtbank Stokke veroordeelt tot vergoeding van de schade, in de schadestaat begroot op € 347.257,24 (het totaal van schadeposten 1 tot en met 13 en 19 tot en met 21), met veroordeling van Stokke in de proceskosten. De in de schadestaat begrote posten zijn volgens Fikszo de schade die Stokke op grond van de veroordeling tot schadevergoeding in het vonnis van 7 februari 2007 aan haar verschuldigd is.
3.2.
Stokke heeft bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Fikszo met veroordeling van Fikszo in de proceskosten. Bij akte eiswijziging van 19 augustus 2009 heeft zij vervolgens geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van Fikszo, met veroordeling van Fikszo in de volledige kosten van het geding op grond van artikel 1019h Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv).
4. De beoordeling
4.1.
In zijn arrest van 12 april 2013 heeft de Hoge Raad het incidenteel cassatieberoep van Fikszo tegen het tussenarrest van 30 juni 2009 en het eindarrest van 5 oktober 2010 verworpen. Daarmee is het eindarrest van 5 oktober 2010 in kracht van gewijsde gegaan. In het eindarrest van 5 oktober 2010 is het vonnis van 7 februari 2007 vernietigd en is de schadevergoedingsvordering van Fikszo afgewezen. Daarmee is de grondslag aan de vordering van Fikszo in deze schadestaatprocedure ontvallen, hetgeen overigens ook niet door Fikszo is bestreden. De vordering van Fikszo zal derhalve worden afgewezen.
4.2.
Fikszo zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Tussen partijen is op dit moment nog in geschil op welke voet de proceskosten begroot dienen te worden. Stokke heeft een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd en opgegeven dat haar kosten € 26.776,50 bedragen.
Artikel 1019h Rv van toepassing?
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van Fikszo tegen deze vordering is, dat begroting van de proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv in deze zaak niet aan de orde is omdat deze schadestaatprocedure een voortzetting vormt van de inbreukprocedure. De dagvaarding in de inbreukprocedure is uitgebracht in 2004, ruim voor de inwerkingtreding op 1 mei 2007 van artikel 1019h Rv en het einde van de implementatietermijn van het daaraan ten grondslag liggende artikel 14 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (Hrl). Op de inbreukprocedure was artikel 1019h Rv dus niet van toepassing. Omdat de schadestaatprocedure een voortzetting vormt van de inbreukprocedure, is daarop hetzelfde proceskostenregime van toepassing als op de inbreukprocedure en is er geen grond voor toepassing van artikel 1019h Rv, aldus Fikszo. Toepassing van artikel 1019h Rv zou bovendien onredelijk zijn en in strijd met de rechtszekerheid volgens Fikszo, omdat het om een voortgezette/accessoire procedure gaat die dan ineens onder een ander proceskostenregime zou vallen. Ten tijde van de aanvang van de schadestaatprocedure waren daaromtrent ook geen overgangsregels bekend. In het onderhavige geval zou het temeer onredelijk zijn omdat de rechtbank de schadebegroting zelfstandig, zonder daartoe strekkende vordering van Fikszo, naar de schadestaatprocedure heeft verwezen.
4.4.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De schadestaatprocedure heeft een ambivalent karakter5.. Deze procedure vertoont trekken van een afzonderlijke procedure, maar anderzijds ook trekken van een vervolgprocedure. De vraag is welke van deze karaktertrekken van toepassing is op de proceskostenbeslissing. Daarbij wordt voorop gesteld dat het feit dat de artikelen 237 Rv en 1019h Rv niet zijn vermeld in artikel 615a Rv, niet noodzakelijkerwijs betekent dat de schadestaatprocedure met betrekking tot de proceskostenbeslissing aangemerkt moet worden als een procedure die niet gescheiden is van de aansprakelijkheidsprocedure. Dit volgt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 615a Rv, waarin is opgemerkt: “In dit artikel zijn enige artikelen opgesomd voor de toepassing waarvan hoofdzaak en schadestaatprocedure als afzonderlijke gedingen moeten worden beschouwd” (onderstreping Rechtbank). Ook de literatuur bevestigt dat6..
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de schadestaatprocedure voor de proceskostenbeslissing op grond van artikel 237 Rv moet worden aangemerkt als een zelfstandige procedure. De belangrijkste reden daarvoor is dat er in een aansprakelijkheidsprocedure waarin wordt verwezen naar een schadestaatprocedure al een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Het vonnis waarin dat is gedaan, vormt een eindvonnis in de zin van artikel 237 lid 2 Rv7.. In de schadestaatprocedure wordt een aparte proceskostenbeslissing genomen. Daarbij kan ook een andere partij in de kosten worden veroordeeld dan de partij die in de aansprakelijkheidsprocedure waarop wordt voortgebouwd, in de kosten is veroordeeld. Dit duidt er op dat de proceskostenveroordeling ex artikel 237 Rv behoort tot de bepalingen ten aanzien waarvan de schadestaatprocedure als een zelfstandige procedure moet worden beschouwd. In de – schaarse – literatuur over de schadestaatprocedure wordt dezelfde mening verdedigd8..
4.6.
Uit het feit dat de schadestaatprocedure voor de proceskostenbeslissing moet worden aangemerkt als een aparte procedure, volgt dat dat ook geldt voor de wijze van begroting van die kosten. Artikel 1019h Rv vormt een lex specialis ten opzichte van artikel 237 Rv met betrekking tot de wijze van begroting. Het voorgaande geldt daarom eveneens bij procedures die dienen ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv. Dit alles strookt ook, zoals Stokke terecht opmerkt, met de wijze waarop de rechtspraak in appèlprocedures is omgegaan met het van kracht worden van artikel 1019h Rv en richtlijnconforme toepassing van artikel 14 Hrl. Ook in die rechtspraak is uitgegaan van toepasselijkheid, ook waar de regeling nog niet gold ten tijde van dagvaarding in de procedure in eerste aanleg9.. Daarnaast is dit in overeenstemming met de leer dat bij de begroting van de proceskosten (op grond van het liquidatietarief) in de aansprakelijkheidsprocedure niet ‘door de vordering heen gekeken’ mag worden naar de waarde van de vordering in de schadestaatprocedure. Die leer impliceert immers dat, andersom, op de proceskostenbegroting in de aansprakelijkheidsprocedure een daarop volgende schadestaat niet van invloed is.
4.7.
Het verweer van Fikszo dat toepassing van artikel 1019h Rv in strijd is met de rechtszekerheid slaagt niet. Fikszo heeft zelf de schadestaat procedure aangebracht. Op het moment van betekening van de schadestaat was artikel 1019h Rv al in werking getreden. Fikszo wijst er zelf op dat er geen overgangsrecht bestond. Daarmee moet het voor Fikszo duidelijk zijn geweest dat (bij gebreke van een overgangsregeling) artikel 1019h Rv directe werking had. Zij diende er dan ook rekening mee te houden dat er in de schadestaatprocedure een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv zou worden uitgesproken. Dat heeft zij overigens ook gedaan, want in de schadestaat heeft zij haar proceskosten in de schadestaat als schadepost (post 21) opgegeven. Alhoewel zij zich daarbij niet uitdrukkelijk beroept op artikel 1019h Rv, zal zij daarbij, gezien het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk wetboek (BW) en 241 Rv, geen andere grondslag voor ogen hebben gehad dan artikel 237 jo artikel 1019h Rv. Pas ter comparitie heeft zij de toepasselijkheid van artikel 1019h Rv in twijfel getrokken. Als Fikszo het risico van een volledige proceskostenveroordeling had willen vermijden, had zij er voor kunnen kiezen de schadestaatprocedure niet aan te brengen en af te zien van de mogelijkheid om een schadevergoeding te krijgen. Als zij van meet af aan het risico op een volledige proceskostenveroordeling had gekend, had zij voor dezelfde keuze gestaan. Zij is dan ook niet in een nadeliger positie gekomen doordat artikel 1019h Rv pas na aanvang van de inbreukprocedure van kracht is geworden en zij in 2004 nog geen rekening hoefde te houden met het risico van een veroordeling in de volledige proceskosten van Stokke. Van strijd met de rechtszekerheid is daarom geen sprake.
4.8.
De slotsom van het voorgaande is dat artikel 1019h Rv van toepassing is op de proceskostenbeslissing in deze procedure.
Proceskosten voldoende gespecificeerd?
4.9.
Fikszo bestrijdt in de tweede plaats dat Stokke een voldoende specificatie van haar proceskosten heeft gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvankelijk door Stokke gegeven specificatie niet voldoet aan de daaraan blijkens de jurisprudentie te stellen eisen10.. Stokke heeft als productie bij de akte van 19 februari 2014 een specificatie ingediend die wel aan die eisen voldoet. Fikszo bestrijdt echter dat de rechtbank daarop acht mag slaan.
4.10.
Uit het hiervoor in 1.3 weergegeven procesverloop blijkt dat de conclusie van repliek van Stokke op de rol van 22 januari 2014 is geweigerd en de zaak voor vonnis is gezet. Daarna heeft Stokke alsnog een akteverzoek gedaan, waar Fikszo bezwaar tegen heeft gemaakt. Vervolgens is het verzoek van Stokke tot het nemen van een nadere akte door de rolrechter gehonoreerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om op die beslissing terug te komen.
4.11.
Het feit dat Stokke is toegelaten tot het nemen van een akte en vervolgens een processtuk in het geding heeft gebracht dat zij heeft betiteld als “conclusie van repliek na cassatie”, vormt ook geen reden om dit stuk en de daarbij overgelegde productie niet bij de beoordeling te betrekken. Het betreft een ‘conclusie’ van twee pagina’s (inclusief het voorblad), zodat in feite sprake is van een akte, ook al heeft Stokke die anders genoemd.
Begroting proceskosten
4.12.
Stokke heeft ten aanzien van de door haar opgegeven en gespecificeerde kosten van € 26.776,50 slechts gesteld dat die, gelet op de aard en duur van de zaak en de daarin verrichte werkzaamheden, redelijk en evenredig zijn. Fikszo heeft gemotiveerd bestreden dat de opgegeven kosten redelijk en evenredig zijn.
4.13.
De onderhavige procedure dient aangemerkt te worden als een eenvoudige bodemzaak. De reden daarvoor is dat het in deze zaak uitsluitend nog ging om begroting van schadeposten. Over die schadeposten hadden partijen in de inbreukprocedure ook al uitgebreid stellingen ingenomen. Stokke heeft dat zelf benadrukt in haar conclusie van antwoord in deze procedure, waarin zij er meermaals op wijst dat Fikszo haar stellingen uit de inbreukprocedure alleen maar herhaalt. In de conclusie van antwoord in deze procedure verwijst Stokke daarom mede naar haar verweren terzake de gestelde schade in haar conclusie van antwoord in de inbreukprocedure. Dat deze zaak lang heeft geduurd, is met name het gevolg van het feit dat hij twee keer lang op de parkeerrol heeft gestaan. De duur van de procedure vormt daarom geen indicatie voor de mate van complexiteit ervan. Bij de comparitie van partijen (die plaatsvond omdat Stokke zelf de zaak weer op de continuatierol had geplaatst) heeft de rechtbank partijen er aanstonds op gewezen dat die zitting voorbarig was, omdat er nog geen eindarrest was in het appèl van de inbreukprocedure. Daarop hebben partijen op gezamenlijk verzoek de zaak weer naar de parkeerrol laten verwijzen. De vervolgens in het geding gebrachte conclusies na cassatie betroffen beide korte processtukken van 3 respectievelijk 4 pagina’s, die voornamelijk betrekking hadden op de begroting van de proceskosten. Gelet op dit een en ander houdt deze zaak het midden tussen een eenvoudige bodemzaak zonder re- en dupliek of pleidooi en een eenvoudige bodemzaak met re- en dupliek of pleidooi.
4.14.
Voor deze twee categorieën gelden op grond van de Indicatietarieven in IE zaken tarieven van € 8.000,- respectievelijk € 10.000,-. Stokke heeft in deze zaak onvoldoende gemotiveerd waarom er in deze zaak reden zou zijn om van deze maatstaven af te wijken. De rechtbank zal de proceskosten dan ook begroten op het midden van deze twee bedragen: € 9.000,-.
4.15.
De over de proceskostenveroordeling gevorderde wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis is eveneens toewijsbaar.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Fikszo in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Stokke begroot op € 9.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑04‑2015
IEPT20101005
Stokke heeft dit processtuk ‘conclusie van repliek na cassatie’ genoemd.
Vergelijk in deze zin T.F.E. Tjong Tjin Tai, De ambivalente regeling van de schadestaatprocedure, Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 2008, blz. 1 en van dezelfde auteur: De schadestaatprocedure,Serie Burgerlijk Proces & Praktijk, Kluwer, Deventer 2012, nrs. 317-318.
Tjong Tjin Tai, De schadestaatprocedure,Serie Burgerlijk Proces & Praktijk, Kluwer, Deventer 2012, nr. 317.
HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:AX6246.
Serie Burgerlijk Proces & Praktijk, Kluwer, Deventer 2012, blz. 21.
Zie bijvoorbeeld Hof ’s-Gravenhage 21 juni 2007, IEPT20070621, waarin apart over richtlijnconforme toepassing van artikel 14 Hrl op de procedure in eerste aanleg en het appèl is beslist.
Hoge Raad 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw Amsterdam) en HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2057 (Winters/Red Bull).