Hof Amsterdam, 08-10-2013, nr. 200.110.626/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:3255
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-10-2013
- Zaaknummer
200.110.626/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:3255, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑10‑2013
Uitspraak 08‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Burgerlijk procesrecht; Niet-ontvankelijk in hoger beroep van het tussenvonnis in conventie bij gebreke van grieven tegen het deelvonnis in reconventie. Art. 337 lid 2 RV.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.110.626/01
zaak- / rolnummer rechtbank: 500949 / HA ZA 11-2559
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2013
inzake
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 2],
gevestigd te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 3],
gevestigd te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 4],
gevestigd te [woonplaats],
appellanten, tevens geïntimeerden in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Ch.M. van Beuningen te Den Haag,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde sub 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden, tevens appellanten in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. T.L.H. Peeters te Almere.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna gezamenlijk [appellanten] en geïntimeerden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 19 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2012, gewezen tussen hen als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie en [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 5 juli 2013 doen bepleiten door hun hiervoor genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Het standpunt van [appellanten] is mede toegelicht door mr. E. Doornhein, advocaat te Amsterdam. Het hof heeft partijen voorafgaand aan het pleidooi laten weten dat het pleidooi zal worden beperkt tot het door [geïntimeerden] opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer. De door [appellanten] op voorhand aan het hof en aan de wederpartijen toegezonden producties zijn in verband daarmee ter zitting door [appellanten] ingetrokken.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen en hen zal veroordelen het onverschuldigd betaalde winstaandeel terug te betalen, subsidiair bewijslevering te gelasten ten aanzien van de winsttoedeling, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten, met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [appellanten], subsidiair dat het hof hun vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [appellanten], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, daaronder begrepen – voor zover toepasselijk – de kosten op grond van artikel 1019h Rv.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep hebben [geïntimeerden] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot toewijzing van hun vorderingen zoals in de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep verwoord, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, daaronder begrepen – voor zover toepasselijk – de kosten op grond van artikel 1019h Rv, uitvoerbaar bij voorraad.
In het voorwaardelijke incidenteel hoger beroep hebben [appellanten] geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.21 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1
Het hof zal eerst ingaan op het door [geïntimeerden] opgeworpen niet-ontvankelijkheidsverweer.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in reconventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis dient in zoverre als een eindvonnis of deelvonnis te worden aangemerkt. In conventie heeft de rechtbank [geïntimeerden] een bewijsopdracht verstrekt en iedere verdere beslissing aangehouden. Het vonnis is in zoverre een tussenvonnis, omdat in het dictum in conventie niet geheel of gedeeltelijk een einde is gemaakt aan het geding tussen partijen.
3.3
Op grond van artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis in beginsel uitgesloten. Een uitzondering op deze hoofdregel is aan de orde als de rechter die de uitspraak heeft gedaan anders heeft bepaald, hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een daartoe strekkend verzoek dat binnen de beroepstermijn is gedaan. De rechtbank heeft in tussenvonnis geen verlof als bedoeld in deze bepaling verleend en tussen partijen staat vast dat [appellanten] geen verlof hebben gevraagd tot het instellen van tussentijds hoger beroep.
3.4
Het hoger beroep tegen een deel(eind)vonnis doorbreekt het appelverbod van het tussenvonnis in die zin dat het mogelijk is van het gehele vonnis, dus zowel van het eindvonnisgedeelte als van het tussenvonnisgedeelte, hoger beroep in te stellen. Daarbij is niet van belang – zoals in dit geval – dat het deelvonnis in reconventie is gewezen en het tussenvonnis in conventie. Wel dient de appellant in een dergelijk geval op straffe van niet ontvankelijkheid grieven te richten tegen zowel het eindvonnisgedeelte als het tussenvonnisgedeelte. De gedachte is immers dat tegen een deelvonnis terstond hoger beroep dient te worden ingesteld en het tussenvonnis in dat hoger beroep kan worden betrokken. Het uitsluitend instellen van hoger beroep tegen het tussenvonnisgedeelte is niet mogelijk zonder dat daartoe verlof is verleend.
3.5
De appeldagvaarding ziet mede op het gewezen deelvonnis. Aan [geïntimeerden] is immers hoger beroep aangezegd van zowel het tussenvonnis in conventie als het deel(eind)vonnis in reconventie. De omvang van het hoger beroep wordt (uiteindelijk) evenwel bepaald door de inhoud van de grieven.
3.6
Op grond van het niet-aanvoeren van grieven tegen het deelvonnisgedeelte van het bestreden vonnis stellen [geïntimeerden] dat [appellanten] niet ontvankelijk zijn in het hoger beroep.
3.7
Het hof overweegt als volgt. In paragraaf 44 van de memorie van grieven stellen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte de kosten ex artikel 1019h Rv heeft aangehouden. Deze beslissing tot aanhouding betreft naar het oordeel van het hof een beslissing van de rechtbank in het tussenvonnis. Met betrekking tot het aanhouden van de beslissing over de bedoelde kosten ligt geen deelvonnis voor. Het bezwaar van Rau c.s. tegen deze aanhouding beschouwt het hof daarom niet als een grief tegen het deelvonnis in reconventie. Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben [appellanten] op vragen van het hof ook niet duidelijk kunnen maken dat wat dit betreft tegen het deelvonnis is gegriefd.Uit de memorie van grieven onder 46 volgt verder dat Rau c.s. expliciet uit zakelijke overwegingen berusten in de afwijzing van de reconventionele vordering. Het hof leest in de memorie van grieven verder ook geen grieven tegen het in reconventie gewezen deelvonnis.
3.8
Bij gebreke van grieven tegen het deelvonnis in reconventie zijn [appellanten] niet ontvankelijk in het hoger beroep van het gewezen tussenvonnis in conventie. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [geïntimeerden] slaagt. Aan de voorwaarde voor de bespreking van het incidenteel hoger beroep is daarmee niet voldaan, zodat dat buiten behandeling dient te blijven.
3.9
De conclusie is dat [appellanten] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in het hoger beroep. [appellanten] worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. De op grond van artikel 1019h Rv gevorderde kosten zijn niet toewijsbaar, omdat het recht van intellectuele eigendom geen onderwerp is van het geschil in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
verklaart [appellanten] niet ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 4.836,00 aan verschotten en € 7.896,00 voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, D.J. Oranje en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.