Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/85
85 Inleiding
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS575469:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Art. 1019 Rv luidt: Deze titel is van toepassing op de handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge de Auteurswet, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Rijksoctrooiwet 1995, het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), de Wet houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderprodukten, de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005, op procedures krachtens de artikelen 5 en 5a Handelsnaamwet, op procedures inzake geografische benamingen krachtens artikel 14 Landbouwkwaliteitswet en op handhaving van rechten van intellectuele eigendom ingevolge verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11), verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227) en verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L3).
Zie bijv. Truijens 2016, p. 307 e.v.; De Vrey 2016, p. 282 e.v.
HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ1253 (Realchemie/Bayer); HR 21 september 2012,ECLI:NL:HR:2012:BW5879 (ACI c.s./Stichting De Thuiskopie); HR 20 december 2013,ECLI:NL:HR:2013:2062 (Diageo/Simiramida); Vgl. Sluijter 2014, p. 3 e.v. Zie hiervoor par. 2.5.
Vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6079 (Zegveld/ZLTO), r.o. 3.5.
Ondanks de in de Handhavingsrichtlijn geboden mogelijkheid de werkingssfeer zo breed mogelijk vast te stellen, is in de implementatiewet (meer specifiek, in art. 1019 Rv) gekozen voor een limitatieve opsomming van IE-rechten die onder het toepassingsbereik vallen.1 Voorts is de implementatiewet in beginsel uitsluitend van toepassing verklaard op procedures ter handhaving van IE-rechten tegen (dreigende) inbreuken. Zoals hierna aan de orde zal komen, lijkt ten aanzien van art. 1019h Rv in bepaalde zaken een ruimere werkingssfeer te zijn aangenomen.
In de praktijk is gebleken dat menig IE-geschil het door de wetgever gemaakte kunstmatige onderscheid – tussen IE-rechten en andere rechten, handhavingsprocedures en procedures met andere strekking – niet volgt. De afbakening van het toepassingsbereik in materiële en formele zin geeft daarom tot op heden aanleiding tot discussie.2 Er wordt met name gedebatteerd over de toepasselijkheid van de bijzondere proceskostenregel van art. 1019h Rv in de zogenaamde grenscategorieën van het intellectueel eigendomsrecht. Hierbij valt te denken aan schending van portretrechten en slaafse nabootsing (voorbeelden van grenscategorieën in materiële zin) en daarnaast aan nietigheidsprocedures, executiegeschillen, schadestaatprocedures en exequaturprocedures in IE-zaken (voorbeelden van grenscategorieën in formele zin). Over de toepasselijkheid van art. 1019h Rv in deze grenscategorieën is in verschillende zaken geprocedeerd tot aan de Hoge Raad, die daarover het HvJ EU al een aantal keer heeft geconsulteerd.3 De strikte afbakening geeft daarnaast aanleiding tot discussie over de toepasselijkheid van art. 1019h Rv op meeromvattende of complexere procedures, waarin vorderingen niet uitsluitend zijn gegrond op IE-rechten maar tevens op het ‘gemene’ recht, of waarin vorderingen niet direct de handhaving van IE-rechten betreffen maar daarmee verband houden. Het moge ondertussen duidelijk zijn waarom helderheid over de grenzen van het toepassingsbereik van belang is: de toepassing van art. 1019h Rv leidt tot proceskostenveroordelingen die aanzienlijk hoger uitvallen dan de gebruikelijke veroordelingen op grond van art. 237 e.v. Rv.4