Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
Rb. Den Haag, 09-11-2016, nr. C/09/452181 / HA ZA 13-1128
ECLI:NL:RBDHA:2016:13329
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
09-11-2016
- Zaaknummer
C/09/452181 / HA ZA 13-1128
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:13329, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑11‑2016
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:3060
Uitspraak 09‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Auteursrecht op educatieve methoden? Keuzes die uitsluitend zijn gemaakt op grond van didactische overwegingen zijn geen vrije, creatieve keuzes die een eigen intellectuele schepping vormen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/452181 / HA ZA 13-1128
Vonnis van 9 november 2016
in de zaak van
1. de vereniging
VERENIGING GROEP EDUCATIEVE UITGEVERIJEN,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L.C.G. MALMBERG B.V.,
gevestigd te Den Bosch,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDHOFF UITGEVERS B.V.,
gevestigd te Groningen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THIEME MEULENHOFF B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UITGEVERIJ ZWIJSEN B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen
1. de stichting
STICHTING SNAPPET,
gevestigd te Bilthoven,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNAPPET B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNAPPET NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNAPPET HOLDING B.V.,
gevestigd te Bilthoven,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. F.F. Blokhuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna enerzijds GEU c.s. (afzonderlijk: GEU, Malmberg, Noordhoff, Thieme en Zwijsen) en anderzijds Snappet c.s. (afzonderlijk: Stichting Snappet, Snappet, Snappet Nederland en Snappet Holding) genoemd worden. Malmberg, Noordhoff, Thieme en Zwijsen worden gezamenlijk ook ‘de uitgeverijen’ genoemd.
Voor GEU c.s. is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Chr. A. Alberdink Thijm voornoemd en mr. D.M. Linders, advocaat te Amsterdam. Voor Snappet c.s. is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. F.F. Blokhuis voornoemd en mr. O.M.B.J. Volgenant, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 25 september 2013, tevens houdende incidentele vorderingen (in conventie), met producties 1 tot en met 30;
- -
de conclusie van antwoord in het incident in conventie, tevens houdende incidentele vorderingen in reconventie van 8 januari 2014, met producties 1 tot en met 49;
- -
de op 11 maart 2014 ingekomen productie 50 van Snappet c.s.;
- -
de conclusie van antwoord in het incident in reconventie van 12 maart 2014, met producties 31 tot en met 34;
- -
het vonnis in het incident in conventie en reconventie van 13 augustus 2014, waarbij - onder meer - Stichting Snappet en Snappet jegens Noordhoff en Zwijssen zijn bevolen tot exhibitie van delen van de Snappet software, GEU is bevolen om de beslagen ten opzichte van Snappet c.s. op te heffen en de door Snappet c.s. gevorderde provisionele voorzieningen jegens GEU c.s. zijn afgewezen;
- -
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van Snappet c.s. van 22 oktober 2014, met producties 51 tot en met 91;
- -
het tussenvonnis van 19 november 2014 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de akte uitlating exhibitie van GEU c.s. van 11 maart 2015, met producties 35 tot en met 43;
- -
de antwoordakte uitlating exhibitie van Snappet c.s. van 6 mei 2015, met producties 92 tot en met 99;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie van GEU c.s. van 13 mei 2015 met producties 44 tot en met 57;
- -
de akte overlegging producties tevens wijziging van eis in reconventie van Snappet c.s. van 28 mei 2015, met producties 100 tot en met 108;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 28 mei 2015, de daarin vermelde productie 58 van GEU c.s. (proceskostenoverzicht) en productie 109 van Snappet c.s. (proceskostenoverzicht);
- -
de ter gelegenheid van de comparitie voorgedragen pleitnotities van beide partijen, waarbij de nrs. 4.18, 5.1 tot en met 5.15, 6.24, 6.28 tot en met 6.33 en 8.2. en 8.4 van de pleitnotities zijdens Snappet c.s. zijn doorgehaald omdat zij niet zijn gepleit, alsmede de kopieën van de ter gelegenheid van de comparitie getoonde presentaties;
- -
de naar aanleiding van het proces-verbaal aan de rechtbank gezonden brief met aanvullingen en correcties van GEU c.s. van 10 juni 2015;
- -
de naar aanleiding van het proces-verbaal aan de rechtbank gezonden brief met aanvullingen en correcties van Snappet c.s. van 10 juni 2015;
- -
de brief van mr. Linders namens GEU c.s. van 19 augustus 2015, waarin GEU c.s. de rechtbank verzoekt vonnis te wijzen;
- -
de brief van de rechtbank van 8 september 2015 aan partijen, waarin wordt medegedeeld dat er een rechterswissel heeft plaatsgevonden (mr. P. Blok is vervangen door mr. P. Burgers);
- -
het verzoek van Snappet c.s. bij brief van mr. Blokhuis van 14 september 2015 om pleidooi ten overstaan van de nieuwe samenstelling van de rechtbank te houden, de reactie daarop van GEU c.s. van 21 september 2015 en de reactie daarop van Snappet c.s. van 22 september 2015;
- -
de beslissing van de rechtbank van 25 september 2015 om geen (nieuw) pleidooi toe te staan;
- -
het eenstemmig verzoek van partijen van 11 december 2015 tot uitstel van het wijzen van vonnis in verband met lopende schikkingsonderhandelingen;
- -
het eenstemmig verzoek van partijen van 16 maart 2016 om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
GEU is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die ingevolge haar statuten de collectieve belangen behartigt van educatieve uitgeverijen die leermateriaal ontwikkelen voor diverse vormen van onderwijs. De uitgeverijen zijn alle lid van GEU.
2.2.
Noordhoff is de uitgever van de rekenmethode ‘Rekenrijk’ voor de groepen 3 tot en met 8 van het primair onderwijs (hierna: ‘Rekenrijk’) en andere uitgaven voor het primair onderwijs.
2.3.
Zwijssen is de uitgever van de spellingmethode ‘Spelling in Beeld’ voor de groepen 3 tot en met 8 van het primair onderwijs (hierna: ‘Spelling in Beeld’) en andere uitgaven voor het primair onderwijs.
2.4.
Malmberg en Thieme bieden eveneens educatieve uitgaven aan voor rekenen, taal en spelling in het primair onderwijs.
2.5.
Snappet c.s. biedt basisscholen een dienst aan waarbij de leerlingen een draagbare tabletcomputer in bruikleen krijgen. Op deze tabletcomputer is door Snappet c.s. ontwikkelde software geïnstalleerd waarmee de leerlingen oefenopgaven kunnen maken. Voor het gebruik van de tablets en de software wordt een licentievergoeding aan de scholen in rekening gebracht. De oefenopgaven sluiten aan bij uitgaven van de uitgeverijen. De docent kan via zijn ‘dashboard’ desgewenst selecteren welke methode van een educatieve uitgeverij er in de klas wordt gebruikt. De Snappet software doet dan een voorstel voor opgaven die de leerlingen kunnen maken. De voorgestelde opgaven sluiten aan bij het onderwerp dat op dat moment in de betreffende methode wordt behandeld. Het Snappet platform bevat momenteel meer dan 400.000 opgaven, waaruit de opgaven worden geselecteerd.
2.6.
Rekenrijk is gebaseerd op een zogeheten ‘leerlijn’ (door partijen ook wel ‘leerroute’ genoemd). Het eerste deel van de inhoud daarvan voor groep 4 ziet er als volgt uit:
2.7.
De in 2.6 beschreven leerlijn is per blok verder uitgewerkt. Voor blok 2 van groep 4 is de leerstof van Rekenrijk bijvoorbeeld als volgt uitgewerkt:
2.8.
Les 1 van blok 2 voor groep 4 ziet er in het leerlingenwerkboek van Rekenrijk als volgt uit:
2.9.
In aansluiting op deze leerlijn biedt Snappet c.s. voor les 1 van blok 2, groep 4, onder andere de volgende opgaven aan:
2.10.
Spelling in Beeld is ook gebaseerd op een leerlijn. De inhoud daarvan voor groep 4 ziet er als volgt uit:
2.11.
De in 2.10 weergegeven leerlijn voor groep 4 is voor blok 2 van dat jaar als volgt verder uitgewerkt:
2.12.
In het leerlingenwerkboek van Spelling in Beeld ziet (het eerste deel) van les 2 van blok 2 voor groep 4 er als volgt uit:
2.13.
In aansluiting op deze leerlijn biedt Snappet c.s. veertig opgaven aan met ‘ou’ woorden, waaronder andere de volgende vier opgaven:
2.14.
De leerdoelen voor leerlingen in het Nederlandse primair onderwijs worden door de overheid bepaald. Daarbij wordt gewerkt met referentieniveaus voor taal en rekenen. Referentieniveau 1F is het niveau dat aan het eind van de basisschool moet zijn behaald. Uitgeverijen van educatieve methodes dienen hun methodes te richten op het bereiken van deze referentieniveaus.
2.15.
De leerdoelen en referentieniveaus worden door het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO (hierna: ‘SLO’) nader uitgewerkt in leer(stof)lijnen, fundamentele doelen (voor rekenen) en tussendoelen per twee leerjaren (voor taal). Delen uit de SLO uitwerking van Rekenen-Wiskunde niveau 1F ten aanzien van getallen en rekenkundige basisoperaties zijn hieronder weergegeven:
2.16.
Delen van de SLO-uitwerking van het ‘domein’ begrippenlijst en taalverzorging, zijn hieronder weergegeven:
2.17.
Ten behoeve van hun leerlingvolgsysteem toetsen de meeste scholen hun leerlingen in ieder geval twee keer per jaar, veelal gebruikmakend van toetsen ontwikkeld door het CITO. Het CITO publiceert welke kennis zij toetst in welke toets.
2.18.
In een nieuwsbrief van 14 november 2011 over de methode Spelling in Beeld is het volgende opgenomen:
2.19.
GEU c.s. heeft in de dagvaarding de volgende beschrijving gegeven van de ontwikkeling van een educatieve uitgave:
2.19.1. “
Educatieve uitgaven komen tot stand door samenwerking van een grote groep makers. Een interne projectgroep bepaalt de positionering, bedenkt de contouren en zet de grote lijnen uit. Deze groep bestaat uit minimaal een uitgever, een projectleider en een redacteur. Samen met drie of vier hoofdauteurs werkt de uitgever vervolgens de inhoudelijke hoofdlijnen van de uitgave verder uit. Deze kerngroep stuurt vervolgens gezamenlijk de lesauteurs, eindauteur en ICT-auteurs aan. Daarnaast werkt bij de uitgeverij intern nog een veelheid aan mensen mee aan de ontwikkeling van het leermateriaal; bureauredacteuren, vormgevers, productiebegeleiders (druk etc.), digitaal vormgevers, digitale redacteurs en marketing medewerkers.
2.19.2.
De totstandkoming van educatieve uitgaven is dan ook een geheel ander proces dan van bijvoorbeeld een literair werk, dat meestal wordt geschreven door één enkele auteur en daarna ter exploitatie wordt aangeboden aan een uitgever die alleen nog de eindredactie doet. De rol van de uitgeverij bij de totstandkoming van educatieve uitgaven is vele malen groter.
2.19.3.
Dit proces begint bij de uitgever, die in dienst is van de uitgeverij. Dit is de persoon die binnen zijn fonds (zoals rekenen) zicht heeft op de ontwikkelingen op het betreffende vakgebied (inhoudelijk) en op het gebied van didactiek. Met dat doel is de uitgever in continu contact met deskundigen in het veld, zoals leerkrachten en onderzoekers bij universiteiten. Ook werkt hij intensief samen met marketing medewerkers om precies in kaart te brengen wat de marktbehoefte op een bepaald moment is. Op basis van al deze informatie, is het de uitgever die de eerste contouren voor een nieuwe uitgave bedenkt. Die eerste contouren worden neergelegd in interne “projectplannen”, “blauwdrukken” of “leerlijnen”. (…)
2.19.4.
In een projectplan worden beslissingen genomen over bijvoorbeeld marktfocus. Sommige leerlijnen worden ontworpen om te worden gebruikt op scholen met een klassikale lesopbouw, andere voor gebruik op scholen waar kinderen meer zelfstandig werken. Ook veel didactische beslissingen worden in dit stadium al door de uitgever en de hoofdauteurs gemaakt. Zo kan rekenonderwijs starten met contextsommen of met kale rekenopgaven. Dat soort beslissingen mondt uit in een geheel andere opbouw van de leerroute, (…).
2.19.5.
In de methode Rekenrijk wordt kinderen bijvoorbeeld vanaf groep 3 geleerd te rekenen binnen een verhalende context, waaruit de leerling de som moet destilleren. In de methode Reken Zeker wordt juist direct begonnen met het maken van kale sommen, zonder een verhaal erbij (…).”
2.20.
De leden van GEU maken onderling gebruik van licentieafspraken voor hun uitgaven, neergelegd in regelingen zoals de GAU/VvL Regeling Bloemlezingen 2009-2010 (hierna: ‘de GAU/VvL Regeling Bloemlezingen’), GEU-regeling Beeldrecht in Educatieve Uitgaven, WEU-regeling 2009/2010 (hierna: ‘de WEU Regeling’) en de Readerregeling (hierna samen: ‘de GEU Regelingen’). Leden van de GEU kunnen binnen de voorwaarden van deze regelingen onderdelen van uitgaven van andere leden overnemen tegen een vooraf vastgestelde vergoeding.
2.21.
Medio 2012 heeft Snappet c.s. een pilotproject gedaan bij een aantal basisscholen waarbij zij aan de deelnemers reken- en taalopgaven heeft aangeboden (hierna: de pilot). Vanaf september 2012, nadat GEU c.s. Snappet c.s. had gesommeerd, is Snappet c.s. andere oefenopgaven gaan aanbieden.
2.22.
Aan GEU is op 12 augustus 2013 verlof verleend conservatoir bewijsbeslag te leggen. In het verzoekschrift zijn als gerekwestreerden aangemerkt Snappet c.s. en acht andere rechtspersonen en natuurlijke personen (hierna samen te noemen: ‘gerekwestreerden’). Vervolgens heeft GEU onder Snappet c.s. en vier van de overige acht gerekwestreerden op 15 augustus 2013 en 19 september 2013 conservatoire bewijsbeslagen gelegd.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
GEU c.s. vordert samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
3.1.1.
voor recht verklaart dat Snappet c.s. door te handelen zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de educatieve uitgaven van GEU c.s. door delen daarvan te verveelvoudigen en openbaar te maken, in het bijzonder [door] subjectieve keuzes in de opbouw en volgorde van de leerlijnen over te nemen;
Subsidiair
3.1.2.
voor recht verklaart dat Snappet c.s. door te handelen zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, onrechtmatig heeft gehandeld jegens GEU c.s.;
Primair en subsidiair
3.1.3.
Snappet c.s. veroordeelt met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis te staken en gestaakt te houden elke auteursrechtinbreuk op de educatieve uitgaven van GEU c.s., althans elk onrechtmatig handelen jegens GEU c.s.;
3.1.4.
Snappet c.s. hoofdelijk veroordeelt de schade aan GEU c.s. te vergoeden die zij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de vermelde auteursrechtinbreuk, althans onrechtmatige daad van Snappet c.s., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
3.1.5.
Snappet c.s. veroordeelt aan GEU c.s. een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 20.000 per dag of per geval dat Snappet c.s. zich schuldig maakt aan overtreding van één of meer van de veroordelingen op grond van de vorderingen sub 3.1.1 tot en met 3.1.3 , tot een maximum van € 10.000.000;
3.1.6.
Snappet c.s. op de voet van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) veroordeelt tot voldoening aan GEU c.s. van de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
GEU c.s. legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De uitgeverijen zijn auteursrechthebbenden op de educatieve methodes die zij uitgeven. Hun educatieve uitgaven zijn werken in de zin van de Auteurswet. De auteursrechtelijke bescherming is niet beperkt tot de uitgewerkte opgaven, maar strekt zich tevens uit tot de selectie en rangschikking van de leerdoelen in de lessen en opgaven. De opbouw van de leerlijn en de keuze en rangschikking van de elementen daarbinnen, waarbij aspecten als temporiseren, versnellen etc. een rol spelen, vormen een auteursrechtelijk werk.
3.2.2.
Snappet c.s. maakt inbreuk op de auteursrechten van GEU c.s. door individuele opgaven en de leerlijnen van de educatieve uitgaven van de uitgeverijen over te nemen.
3.2.3.
Subsidiair is het handelen van Snappet c.s. te kwalificeren als een onrechtmatige daad, omdat Snappet c.s. eenvoudigweg aanhaakt bij de door de uitgeverijen ontwikkelde opgaven en leerlijnen. Daarmee profiteert zij op onrechtmatige wijze van de enorme investeringen die de uitgeverijen hierin hebben moeten doen. Ook straalt de gebrekkige kwaliteit van de dienst van Snappet c.s. negatief af op de leerlijnen van de uitgeverijen.
3.2.4.
GEU c.s. lijden schade door de inbreukmakende en onrechtmatige handelwijze van Snappet c.s., voor de vergoeding waarvan Snappet c.s. aansprakelijk is.
3.3.
Als voorbeelden van de creatieve keuzes in de leerlijnen van Rekenrijk en Spelling in beeld, noemt GEU c.s.:
3.3.1.
Ten aanzien van Rekenrijk:
“- In groep 4 wordt begonnen met het “memoriseren van het optellen en aftrekken tot en met 10” om vervolgens te leren optellen en aftrekken tussen 10 en 20. In de eerste lessen wordt echter ook steeds één afwijkend leerdoel behandeld, dat pas later in de leerroute nader wordt toegelicht.
- Zo wordt in les 2 ook een introductie gegeven op het rekenen met geld: “de waarde en onderlinge relaties van munten t/m 50 cent”. Dat had ook op een later moment in de leerroute aan bod kunnen komen en had bijvoorbeeld ook gegroepeerd kunnen worden aangeboden met andere opgaven over geld.
- Hetzelfde geldt met betrekking tot “het meten van inhoud met niet-standaardmaten” in les 4 en voor het nabouwen van bouwsels in les 5.
- In Rekenrijk wordt in les 2 van groep 4 het rekenen met de getallenlijn geïntroduceerd met getallen tot en met 100. Er had ook voor gekozen kunnen worden eerst te rekenen op de getallenlijn met getallen tot en met 10 of tot en met 20, zoals bijvoorbeeld bij Alles Telt Rb: een andere methode] gebeurt in les 3.
- In Rekenrijk worden in vergelijking met de andere leerroutes veel basisstrategieën en simpele sommen herhaald, zoals het optellen en aftrekken tot en met de 10 en tot en met de 20.
- In Rekenrijk wordt in les 23 van groep 4 de jaarkalender geïntroduceerd. In de overige leerroutes wordt deze pas veel later geïntroduceerd.
- Het bepalen van het standpunt van een fotograaf (ruimtelijk inzicht) wordt in Rekenrijk behandeld in les 38 van groep 4, terwijl het in Alles Telt voor het eerst aan bod komt in les 41 van groep 6.
- In Rekenrijk wordt in groep 4 al geleerd klok te kijken met minuten, in bijvoorbeeld De Wereld in Getallen Rb: een andere methode] pas in groep 5.
- In Rekenrijk wordt in les 16 van groep 5 begonnen met het rekenen met getallen t/m 1.000, terwijl in Alles Telt vanaf les 2 de nadruk is komen te liggen op vermenigvuldigen.
- Bij Rekenrijk wordt in les 16 van groep 6 begonnen met het rekenen tot 10.000, terwijl dat bijvoorbeeld in Wereld in Getallen al gebeurt in les 1.
- Bij Rekenrijk wordt gewerkt met een aantal strategieën en hulpmiddelen die niet bij alle andere leerroutes voorkomen, zoals het optellen met drie termen en het rekenen met 10-vriendjes.
- Bij Rekenrijk worden breuken en kommagetallen pas geïntroduceerd in de eerste lessen van groep 7, terwijl dit in Alles Telt en Wizwijs Rb: een andere methode] al gebeurt in de eerste lessen van groep 6.”
3.3.2.
Ten aanzien van Spelling in Beeld:
“- In les 1.1 wordt begonnen met “mkm (kat, doos)” terwijl er ook vanuit had kunnen worden gegaan dat deze woorden al bekend waren bij de leerling, zoals bij Taalverhaal.nu [Rb: een andere methode].
- In les 1.2 wordt behandeld “woorden met (-)ei(-) (trein)” en in les 2.3 “woorden met –nk (bank)”. Dat had net zo goed andersom kunnen worden behandeld.
- De lexicaal-morfologische spelling in blok 3 had ook behandeld kunnen worden in blok 2 of blok 4 en de in blok 4 behandelde orthografische spelling in blok 2 of 3.
- In blok 3 van groep 4 worden “woorden met f- en v- (feest, vuur)” aangemerkt als zogenaamde weetwoorden. Bij andere methodes niet.
- In plaats van het herhalen van de stof in de ene week en het toetsmoment in de daarop volgende week, zoals bij Spelling in Beeld in week 3 en week 4, had ook gekozen kunnen worden voor herhaling en toetsing in dezelfde week, zoals bij Taal Actief Rb: een andere methode].
- In groep 5, blok 5, groep 6, blok 4 en groep 7, blok 3 wordt aan de “woorden met /ie/ die klinken als i” steeds in één blok twee lessen besteed. Dat gebeurt niet bij andere categorieën weetwoorden.
- Bij de herhaling in groep 5, blok 1, 2 en 3 zijn bepaalde reeds behandelde leerdoelen wel geselecteerd en andere niet. Ook had de herhaling in een geheel andere volgorde kunnen plaatsvinden.
- Het behandelen van “assimilatieverschijnselen (afval, zakdoek)” in les 4.3 van groep 5 had ook behandeld kunnen worden in groep 6, 7 of 8. SLO adviseert deze voor het eerst te behandelen in cluster 7/8.
- In Spelling in Beeld worden de leerdoelen “woorden met een (-)ei(-) (trein)” en “woorden met een (-)ij(-) (lijst)” relatief vaak herhaald ten opzichte van de andere leerroutes, telkens aan het begin van een blok.
- In groep 6, blok 6 gaat het over “werkwoorden met een ik-vorm die eindigen op -a, -ij, -ou” zoals ik rij, ik snij, ik glij, ik hou. Dat is volgens het Groene Boekje niet correct. Het zou “ik houd” moeten zijn. Zwijsen kiest hier bewust voor. De betreffende auteur vertelt ”Bij de NOT verdedig ik me hierover dat ik nooit succes had met liefdesbrieven waarin ik 'Ik houd van jou' schreef. “
- Het leerdoel “woorden waarin /ie/ geschreven als i (liter, olifant, januari)” wordt behandeld in les 4.2 van groep 6. Dat leerdoel had evengoed kunnen worden behandeld in een willekeurig andere les in een willekeurig ander blok in groep 5, 7 of 8. SLO adviseert het pas in cluster 7/8 voor het eerst te behandelen.
- In groep 7 worden leerdoelen uit de eerdere groepen herhaald. Hierbij is een bepaalde selectie toegepast en een bepaalde volgorde aangehouden.”
3.4.
Snappet c.s. voert gemotiveerd verweer. Snappet c.s. bestrijdt de ontvankelijkheid van GEU in haar vorderingen, omdat zij geen beroep doet op aan haar toekomende auteursrechten. Zij bestrijdt ook dat Snappet Nederland en Snappet Holding betrokken zijn bij de in geschil zijnde handelingen. Snappet c.s. bestrijdt niet dat Stichting Snappet en Snappet B.V. bij de pilot een aantal opgaven hebben aangeboden die aangemerkt kunnen worden als inbreukmakende verveelvoudigingen van opgaven in uitgaven van Noordhoff en Zwijsen, maar wijst er op dat zij die opgaven na de pilot niet meer heeft geopenbaard. Voorts bestrijdt zij dat zij met het aanbieden van andere opgaven vanaf september 2012 inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van de uitgevers. Zij bestrijdt ook dat de opgaven en leerlijnen waarop GEU c.s. auteursrecht claimt, aangemerkt kunnen worden als werken in de zin van de Auteurswet. Doordat de uitgaven moeten voldoen aan de vereisten van het SLO, stof moeten aanbieden voordat die getoetst wordt in de CITO toetsen en moeten voldoen aan didactische vereisten en de belevingswereld van de leerlingen, is er onvoldoende ruimte om op het niveau van de door GEU c.s. aangehaalde opgaven en de leerlijnen te kunnen spreken van een eigen oorspronkelijk karakter. Voor zover er al sprake zou zijn van een eigen oorspronkelijk karakter, heeft Snappet c.s. voldoende afstand daarvan genomen en is er geen sprake van inbreuk. Voorts betwist Snappet c.s. dat Zwijsen de auteursrechten heeft verkregen op de uitgave Spelling in Beeld.
3.5.
Op deze en de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Snappet c.s. vordert na eisvermeerdering samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
3.6.1.
voor recht verklaart dat GEU op onrechtmatige wijze beslagen heeft gelegd ten laste van de gerekwestreerden en dat GEU gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden aan de gerekwestreerden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente;
3.6.2.
GEU veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 27.432,50 (wegens gemaakte advocaat, notaris- en accountantskosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
3.6.3.
voor recht verklaart dat GEU gehouden is de door de gerekwestreerden geleden schade die niet reeds is toegewezen onder 3.6.2. te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2013;
3.6.4.
voor recht verklaart dat de WEU Regeling en de GAU/VvL Regeling Bloemlezingen onrechtmatig en nietig zijn, voor zover partijen die geen lid zijn van GEU daar geen beroep op kunnen doen;
3.6.5.
voor recht verklaart dat GEU c.s. in strijd hebben gehandeld met het kartelverbod, en/of het verbod op misbruik van een collectieve machtspositie, althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens Snappet c.s.;
3.6.6.
GEU gebiedt Snappet c.s. toe te laten als lid van de GEU, en de uitgeverijen gebiedt dat te gehengen en te gedogen;
3.6.7.
GEU c.s. veroordeelt te staken en gestaakt te houden elke handeling die strijdig is met het mededingingsrecht, althans elk onrechtmatig handelen jegens Snappet c.s., één en ander zoals omschreven in de processtukken, op straffe van een dwangsom;
3.6.8.
GEU c.s. hoofdelijk veroordeelt de schade aan Snappet c.s. te vergoeden die zij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de handelingen die strijdig zijn met het mededingingsrecht, althans onrechtmatig jegens Snappet c.s., nader op te maken bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente;
En voorts in voorwaardelijke reconventie
3.6.9.
In het geval de rechtbank voor recht verklaart dat een of meerdere leerroutes van de uitgeverijen auteursrechtelijk beschermd is of zijn, althans in het geval Snappet c.s. inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten op de educatieve uitgaven, de uitgeverijen ieder afzonderlijk veroordeelt Snappet c.s. een gebruikslicentie voor de leerroutes te verstrekken tegen een vergoeding van € 0,- , althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op straffe van een dwangsom;
En zowel in reconventie als in voorwaardelijke reconventie
3.6.10.
GEU c.s. veroordeelt in de redelijke en evenredige kosten van het geding ex artikel 1019h Rv.
3.7.
Snappet c.s. legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
Onrechtmatig beslag
3.7.1.
GEU heeft onder Snappet c.s. en vier andere gerekwestreerden beslag gelegd. Alleen Snappet c.s. is gedagvaard dus de beslagen zijn jegens de overige beslagenen in ieder geval onrechtmatig. Snappet c.s. heeft last en volmacht van die gerekwestreerden gekregen om namens hen een schadevergoedingsvordering in te stellen voor de door hen dientengevolge geleden schade.
3.7.2.
Ook jegens Snappet c.s. zijn de gelegde beslagen onrechtmatig, onder andere omdat er geen grond was voor het beslag. De schade van Snappet c.s. bestaat onder meer uit advocaatkosten om de beslagen opgeheven te krijgen, de kosten die Snappet c.s. heeft gedragen voor de managementfee van haar CTO de heer [A] (hierna: [A]), die door de beslagen overspannen is geraakt, en een misgelopen investering door venture capitalist Diverso. De investering door Diverso is als gevolg van de beslagen niet doorgegaan, waardoor Snappet c.s. onnodige kosten heeft gemaakt en winst heeft gederfd.
Kartelverbod en misbruik van machtspositie
3.7.3.
GEU c.s. maakt individueel en collectief misbruik van een machtspositie en handelt daarmee in strijd met artikel 6 en 24 Mededingingswet en artikel 101 en 102 VWEU1.. GEU c.s. probeert met een oneigenlijk beroep op auteursrechten de markt voor digitale educatieve uitgaven af te schermen. Zij maakt verboden onderlinge prijsafspraken door onderlinge licentieafspraken te maken in de GEU Regelingen. De uitgeverijen passen de GEU Regelingen alleen toe ten opzichte van andere leden van de GEU. De GEU is echter niet bereid Snappet c.s. toe te laten als lid. Met het samenstel van deze handelingen maakt GEU c.s. misbruik van een collectieve machtspositie. Ook handelt zij in strijd met het kartelverbod door Snappet c.s. in een kwaad daglicht te stellen en door collectief tegen Snappet c.s. te procederen. Onder deze omstandigheden handelt GEU c.s. onrechtmatig jegens Snappet c.s., waardoor Snappet c.s. schade lijdt. Daarnaast heeft Snappet c.s. recht op een dwanglicentie.
3.8.
GEU c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Auteursrecht
4.1.
GEU c.s. heeft zich in deze procedure aanvankelijk beroepen op een auteursrecht op de volledige uitgaven en de daarvan deel uitmakende opgaven van de uitgeverijen. GEU c.s. heeft echter slechts ten aanzien van enkele individuele opgaven van Rekenrijk en Spelling in Beeld de auteursrechtinbreuk gemotiveerd. Pas ter zitting heeft GEU c.s. verduidelijkt dat zij zich in de eerste plaats beroept op een auteursrecht op de leerlijnen waarvan voorbeelden zijn weergegeven in 2.6 en 2.10 en de uitwerking daarvan, waarvan voorbeelden zijn weergegeven in 2.7 en 2.11. Ter zitting heeft het debat zich op genoemde leerlijnen toegespitst. GEU c.s. heeft ter zitting uitdrukkelijk afstand gedaan van haar eerdere beroep op inbreuk op de uitgave Taal in Beeld. Voor zover GEU c.s. de algemene stelling dat Snappet c.s. ook inbreuk maakt op andere uitgaven van de uitgeverijen dan de hiervoor genoemde drie uitgaven heeft willen handhaven, heeft zij niet voldaan aan haar stelplicht, nu zij niet heeft gesteld wat de auteursrechtelijk beschermde trekken van die werken zijn en met welke concrete handelingen Snappet c.s. daarop inbreuk maakt.
4.2.
Ten aanzien van de leerlijnen van Rekenrijk en Spelling in Beeld is in de eerste plaats in geschil of die zijn aan te merken als werken die voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Voorop wordt gesteld dat voor auteursrechtelijke bescherming vereist is dat het werk een eigen intellectuele schepping van de maker is2.. Dat is het geval wanneer de auteur bij het maken van het werk zijn creatieve bekwaamheden tot uiting heeft kunnen brengen door het maken van vrije en creatieve keuzen3.. Aan dit criterium is echter niet voldaan wanneer voor het werk technische overwegingen, regels of beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid4..
4.3.
Snappet c.s. betwist dat er bij de leerlijnen plaats is voor een eigen intellectuele schepping, omdat de door SLO beschreven leerdoelen en de stof die het CITO halfjaarlijks toetst iedere keuzevrijheid aan de makers van een educatieve uitgave ontnemen. Naar het oordeel van de rechtbank laten de in 2.14 bedoelde referentieniveaus ruimte voor het maken van keuzes bij de uitwerking daarvan in leerlijnen per blok, les en leerdoel. Ook de inhoud van CITO toetsen laat ruimte voor de makers van een leerlijn om bij de indeling van de stof keuzes te maken. Dat neemt echter niet weg dat de door SLO beschreven leerdoelen en de CITO toetsen de keuzeruimte beperken. Immers, de makers van een educatieve uitgave dienen alle leerdoelen te behandelen en de CITO toetsen geven de kennis van de leerling op een toetsmoment het beste weer, als de leerlingen de betreffende stof voldoende aangeboden hebben gekregen voorafgaand aan het toetsmoment. Het ligt daarom voor de hand dat makers van een educatieve uitgave bij de keuze van de leerstof aansluiten bij het moment dat een bepaald onderwerp getoetst zal worden door het CITO. Dat bijvoorbeeld Zwijssen dat doet, zoals Snappet c.s. met verwijzing naar het in 2.18 weergegeven bericht heeft gesteld, is door GEU c.s. niet weersproken.
4.4.
Uit de in 2.19 weergegeven (onweersproken) beschrijving van GEU c.s. en hetgeen GEU c.s. ter zitting heeft betoogd, volgt dat de keuzes die worden gemaakt bij het opstellen van een leerlijn in sterke mate worden bepaald door didactische overwegingen. Zo zijn sommige leerlijnen gericht op afwisseling, sommige bedoeld voor scholen die sturen op zelfstandig werken en bij andere leerlijnen ligt de aandacht op differentiatie tussen zwakke en excellente leerlingen. Uit de in 2.19 weergegeven beschrijving van de totstandkoming van een uitgave blijkt dat de makers ook intensief contact onderhouden met didactici. Anders dan GEU c.s. bepleit, is de rechtbank van oordeel dat keuzes bij de uitwerking van een leerlijn die enkel zijn ingegeven door didactisch inzichten geen eigen intellectuele schepping kunnen vormen of daaraan kunnen bijdragen. Immers, de toepassing van een didactisch inzicht leidt tot de betreffende keuze, die daarom geen vrije en creatieve keuze van de maker kan zijn. Hetzelfde geldt voor de keuze om aan een bepaalde didactische theorie voorrang te geven boven andere didactische theorieën (die mogelijk tot een andere keuze ten aanzien van de opbouw van een leerlijn leidt). Ook dat is geen creatieve keuze. Het auteursrecht dient niet ter bescherming van didactische inzichten. Het moet auteurs van leermiddelen vrij staan (dezelfde) didactische strategieën toe te passen. In deze zin is een keuze gebaseerd op een didactische doelstelling vergelijkbaar met een keuze ingegeven door een technische doelstelling.
4.5.
Het beroep van GEU c.s. op het Technip/Goossens5.-arrest van de Hoge Raad faalt. Het is de vraag of dat arrest in het licht van de in 4.2 samengevatte latere jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie de huidige stand van het recht weergeeft. Als het arrest Technip/Goossens uitgelegd moet worden op de wijze als GEU c.s. bepleit, is dat volgens de rechtbank niet het geval. Op basis van de huidige jurisprudentie van het Hof van Justitie voldoet een selectie en/of rangschikking van gegevens die uitsluitend gebaseerd is op wetenschappelijke of technische kennis en inzichten niet aan de eis dat er sprake moet zijn van subjectieve, vrije en creatieve keuzes. Zowel een selectie en rangschikking van wetenschappelijke gegevens, als een selectie en rangschikking van gegevens op basis van didactische kennis en inzichten, kan derhalve slechts auteursrechtelijk beschermd zijn als er bij die selectie nog ruimte is voor dergelijke keuzes.
4.6.
Naast didactische voorwaarden dienen de makers van een uitgave ook rekening te houden met praktische overwegingen, zoals de lengte van een schooljaar, de lengte van een les en de belevingswereld van kinderen in de verschillende groepen van het primair onderwijs. Verder bouwt complexere lesstof altijd voort op eenvoudiger lesstof, die derhalve eerder aangeboden moet worden. Ook keuzes die enkel op basis van deze praktische overwegingen worden gemaakt, zijn geen vrije en creatieve keuzes.
4.7.
De voorgaande uitgangspunten brengen de rechtbank bij de vraag welke subjectieve keuzes er in Rekenrijk en Spelling in Beeld zijn gemaakt. GEU c.s. hebben daarvan bij pleidooi de in 3.3 geciteerde voorbeelden gegeven.
4.8.
Een deel van de in 3.3.1 genoemde keuzes in de leerlijn voor Rekenrijk volgt naar het oordeel van de rechtbank enkel uit didactische overwegingen en uit de in 4.6 benoemde praktische overwegingen. De rechtbank ziet bijvoorbeeld niet in dat de auteurs een keuzevrijheid hadden bij het bepalen van de volgorde waarbij leerlingen eerst oefenen met het memoriseren van het optellen en aftrekken tot en met 10, om daarna pas te oefenen met het optellen en aftrekken tussen 10 en 20. Dat is ook het geval bij de keuze om een getallenlijn met getallen tot en met 100 te introduceren, waar in het voorgaande leerjaar al een getallenlijn van 1 tot 10 is geïntroduceerd. Een keuze om een bepaalde rekenstrategie aan te bieden, de keuze om een strategie veel te herhalen en de hoeveelheid aangeboden strategieën, zijn allemaal keuzes die alleen maar op didactische inzichten zijn gestoeld.
4.9.
Hetzelfde geldt voor de in 3.3.2 genoemde keuzes in de leerlijn voor Spelling in Beeld. Niet valt in te zien waarom de keuze om de stof te toetsen in dezelfde week (en niet in een latere week) een creatieve is. Aan die keuze zullen didactische overwegingen ten grondslag liggen. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de keuze om aan het begin van het jaar woorden opgebouwd uit een medeklinker, klinker en medeklinker (‘mkm’) te herhalen of de keuze om regelmatig woorden met de korte ‘ei’ en de lange ‘ij’ te herhalen. Ook de keuze om kinderen bij spelling ‘ik rij’ en ‘ik hou’ aan te leren in plaats van ‘ik rijd’ en ‘ik houd’, is gebaseerd op een didactisch inzicht, zoals ook blijkt uit de verantwoording daarvoor.
4.10.
Wat in beide gevallen overblijft zijn de keuzes voor het exacte moment van behandeling van een onderwerp, binnen de kaders van SLO en CITO, binnen een didactische strategie en binnen de praktische kaders genoemd in 4.6. Het gaat daarbij in wezen om de indeling per les van een aantal vaststaande onderwerpen. Waarom die keuzes een eigen intellectuele schepping vormen, heeft GEU c.s. niet nader toegelicht, terwijl die keuzes op het eerste gezicht triviaal en banaal lijken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat GEU c.s. zich aanvankelijk beriep op een auteursrecht op de uitgaven als geheel, waar de leerlijnen, projectplannen en opgaven onderdeel van uitmaken. Pas ter comparitie heeft GEU c.s. gesteld dat de leerlijnen ‘sec’ een auteursrechtelijk beschermd werk vormen en zich beroepen op een inbreuk op het auteursrecht daarop. Pas op dat moment heeft zij de hiervoor in 3.3 geciteerde kenmerken als subjectieve keuzes in de leerlijnen aangewezen. Van Snappet c.s. kon niet gevergd worden dat zij ter zitting onmiddellijk per kenmerk uiteen zou zetten waarom zij meent dat die keuze is ingegeven door externe, didactische en/of praktische eisen en geen vrije keuze is, zodat de relatief algemene betwisting daarvan door Snappet c.s. volstaat. Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat GEU c.s. bij het opstellen van de leerlijnen voor Rekenrijk en Spelling in Beeld vrije en/of creatieve keuzes heeft gemaakt die deze leerlijnen tot een eigen intellectuele schepping maken.
4.11.
De slotsom van het voorgaande is dat er geen auteursrecht rust op de leerlijnen voor Rekenrijk en Spelling in Beeld. De daarop gebaseerde vorderingen zijn derhalve niet toewijsbaar.
4.12.
Ten aanzien van het beroep van GEU c.s. op inbreuk op haar auteursrechten op individuele opgaven van Rekenrijk en Spelling in Beeld geldt het volgende.
GEU c.s. heeft bij dagvaarding en in haar akte uitlating exhibitie een aantal specifieke opgaven uit Rekenrijk en Spelling in Beeld aangewezen, waarvan zij stelt dat opgaven van Snappet c.s. inbreukmakende verveelvoudigingen daarvan zijn. Zij heeft dat voor Spelling in Beeld gesteld van twee opgaven over de spelling van woorden met ‘ou’, respectievelijk ‘ei’. Met betrekking tot de opgaven met ‘ou’ heeft Snappet c.s. onder meer aangevoerd dat zij een veel groter aantal opgaven met telkens een ‘ou’ woord aanbiedt en dat GEU c.s. daar zelf het in 2.13 weergegeven rijtje van vier uit heeft geselecteerd in haar processtukken. Van een opgave met dezelfde vier woorden in dezelfde volgorde is derhalve geen sprake, aldus Snappet c.s. Ten aanzien van de woorden met ‘ei’ heeft Snappet c.s. er onder andere op gewezen dat er slechts vijftien ‘ei’ woorden zijn die in aanmerking komen voor spelling in groep 4, zodat niet te voorkomen valt dat een aantal veel voorkomende daarvan regelmatig terugkomen. Daarom bestrijdt zij dat er auteursrecht rust op de volgorde en selectie van het rijtje ‘ei’, ‘trein’, ‘plein’, ‘klein’, ‘meisje’, ‘zeil’. Voor Rekenrijk heeft Snappet c.s. gemotiveerd bestreden dat een onderwerp als ‘het tellen van het aantal sinaasappels in een net’ of ‘het kopen van speelgoed met een bepaalde hoeveelheid geld in een winkel’ (zie de opgaven van GEU c.s. in 2.8 en van Snappet c.s. in 2.9) aangemerkt kunnen worden als auteursrechtelijk beschermde werken. GEU c.s. heeft de beschreven stellingname van Snappet c.s. bij pleidooi in het geheel niet (meer) weersproken, terwijl zij haar stellingen aanvankelijk ook slechts summierlijk had onderbouwd. GEU c.s. is bij pleidooi zelfs helemaal niet meer ingegaan op de aanvankelijk gestelde inbreuk op het niveau van individuele opgaven. Gelet daarop gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stellingen van Snappet c.s. en faalt het beroep van GEU c.s. op auteursrecht inbreuk op het niveau van de door haar aangewezen individuele opgaven.
4.13.
Ten aanzien van de pilot-opgaven geldt het volgende. Snappet c.s. heeft niet ontkend dat Snappet en Stichting Snappet in een pilot gebruik hebben gemaakt van opgaven die aan te merken zijn als verveelvoudigingen van opgaven van de uitgaven Rekenrijk en Spelling in Beeld. Dat die inbreuk maar kort heeft geduurd en van beperkte omvang is geweest, doet daar niet aan af. In zoverre staat derhalve vast dat Snappet en Stichting Snappet een inbreuk op de auteursrechten op voornoemde opgaven hebben gemaakt. Dat die inbreuk is beëindigd en Snappet c.s. heeft toegezegd die niet te zullen herhalen, heeft GEU c.s. niet bestreden. GEU c.s. heeft deze in de dagvaarding gestelde inbreuk in processtukken na het incidenteel vonnis en in haar pleidooi ook niet meer aangekaart. Omdat ook overigens van een dreiging van inbreuk ter zake niet is gebleken, kan een verbod niet op de inbreuk in de pilotfase worden gebaseerd. Nu GEU c.s. geen specifiek belang heeft gesteld bij een verklaring voor recht in dit opzicht, en ook niet is gesteld of gebleken dat specifiek door deze inbreuk enige schade is geleden, zullen de verklaring voor recht en schade op te maken bij staat evenmin worden toegewezen.
Onrechtmatige daad
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat het profiteren van de prestatie van een ander op zich niet in strijd is met de maatschappelijke betamelijkheid jegens die ander, ook niet als die ander daarvan nadeel ondervindt6.. In geval van een ‘eenlijnsprestatie’ of in geval van bijkomende omstandigheden kan dat evenwel anders zijn.
4.15.
GEU c.s. heeft gesteld dat de handelwijze van Snappet c.s. onrechtmatig is omdat zij verwarring creëert in de markt, omdat zij aanzienlijke bedragen verdient met haar dienst terwijl de omzetten van de uitgeverijen dalen en doordat de (gebrekkige) kwaliteit van de Snappet dienst negatief afstraalt op de uitgaven van GEU c.s.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Het feit dat Snappet c.s. geld verdient met het profiteren van de prestatie van GEU c.s. is, zoals in 4.14 overwogen, op zich zelf niet onrechtmatig. Van het gestelde verwarringsgevaar is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken. GEU c.s. stellen zelf immers ook dat Snappet c.s. adverteert met het feit dat haar dienst aansluit op leermethodes van allerlei verschillende uitgeverijen, zodat Snappet c.s. duidelijk maakt dat het niet een dienst van een specifieke uitgeverij is. Op basis waarvan het publiek (bestaande uit scholen en leerkrachten) desalniettemin zal denken dat Snappet c.s. samenwerkt met een aantal educatieve uitgeverijen, heeft GEU c.s. niet duidelijk gemaakt. Om die reden ziet de rechtbank ook niet in dat de kwaliteit van de Snappet-dienst negatief zal afstralen op de uitgaven van GEU c.s. Van bijkomende omstandigheden is derhalve geen sprake.
4.17.
De slotsom is dat Snappet c.s. ook niet onrechtmatig handelt jegens GEU c.s.
Overige weren
4.18.
Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of GEU zich op artikel 3:305a BW kan beroepen. Tevens kan in het midden blijven of de auteursrechten op Spelling in Beeld (geheel) aan Zwijsen zijn overgedragen.
4.19.
Uit het voorgaande volgt ook dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor het bezwaar van Snappet c.s. tegen overlegging van de producties 50 tot en met 54 door GEU c.s. Immers, de voorwaarde was dat die producties van belang zouden zijn voor de beslissing van de rechtbank, althans, zo begrijpt de rechtbank, dat de rechtbank die producties aan een vaststelling van inbreuk ten grondslag zou leggen. De rechtbank is echter niet toegekomen aan een beoordeling van de in die producties opgenomen vergelijkingen van leerlijnen van Noordhoff en Zwijssen enerzijds en Snappet c.s. anderzijds. De betreffende producties worden derhalve geacht onderdeel te zijn van de gedingstukken.
Proceskosten in conventie (hoofdzaak)
4.20.
GEU c.s. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak in conventie.
4.21.
Snappet c.s. heeft een veroordeling van GEU c.s. in de redelijke en evenredige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv gevorderd. De onderhavige zaak betreft grotendeels de handhaving van auteursrechten in de zin van artikel 1019 Rv en heeft voor een klein deel als grondslag een onrechtmatige daad. Snappet c.s. heeft opgegeven dat zij in conventie € 89.502,92 proceskosten heeft gemaakt en heeft verklaard dat dat de kosten voor beide grondslagen zijn. GEU c.s. heeft de redelijkheid en evenredigheid van die kosten niet bestreden, zij heeft alleen bezwaar gemaakt tegen het feit dat Snappet c.s. in haar opgave geen onderscheid heeft gemaakt tussen kosten die besteed zijn aan de IE-grondslag en kosten die besteed zijn aan de onrechtmatige daads-grondslag. De rechtbank zal daarom zelf een inschatting maken en schat dat 90% van de kosten zijn toe te schrijven aan de auteursrechtelijke grondslag en 10% aan de onrechtmatige daads-grondslag. De kosten die aan de IE-grondslag zijn toe te rekenen bedragen derhalve € 80.552,63. Ter zake de onrechtmatige daads-grondslag worden de kosten begroot op (5 punten x tarief II à € 452,- x 10% =) € 226,-. Bij elkaar opgeteld bedragen de kosten € 80.552,63 + € 226,- + € 589,- griffierecht = € 81.367,63. Bij gebreke van een vordering daartoe door Snappet c.s., zal de rechtbank de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten in de incidenten
4.22.
In de incidenten is nog niet beslist op de proceskosten. Omdat de rechtbank van oordeel is dat GEU c.s. geen beroep kan doen op een auteursrecht op de leerlijnen en aangehaalde opgaven, en Snappet c.s. ook niet onrechtmatig heeft gehandeld, zal GEU c.s. ook worden veroordeeld in de kosten van het exhibitie-incident. Immers, Snappet c.s. heeft ook verweer tegen die incidentele vordering moeten voeren, die GEU c.s. had ingesteld op gronden die nu niet slagen. Nu GEU c.s. zal worden veroordeeld in de proceskosten in de hoofdprocedure en het exhibitie-incident en Snappet c.s. heeft gesteld dat een groot deel van haar kosten in het exhibitie-incident ook ten behoeve van de hoofdzaak zijn gemaakt, zal de rechtbank alle kosten in dat incident toeschrijven aan de hoofdprocedure en de kosten in het exhibitie-incident begroten op nihil.
4.23.
In het door Snappet c.s. ingestelde incident tot opheffing van het beslag en treffen van een provisionele voorziening zal GEU als de overwegend in het ongelijk gestelde partij jegens Snappet c.s. worden veroordeeld in de kosten. Snappet c.s. heeft in dit incident een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. Zij heeft opgegeven dat zij in dit incident € 2.548,- kosten heeft gemaakt. Zij heeft niet aangegeven welk deel van dat bedrag is besteed aan de procedure jegens GEU en welk deel aan de procedures jegens de uitgevers, zodat de rechtbank 1/5 deel daarvan aan eerstgenoemde procedure toerekent. GEU c.s. heeft de redelijkheid en evenredigheid van de opgave niet bestreden, zodat 1/5 deel van € 2.548,-, derhalve € 509,60 voor vergoeding in aanmerking komt.
4.24.
In het incident tot het treffen van een provisionele voorziening zal Snappet c.s. jegens de uitgeverijen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. GEU c.s. heeft in het incident een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd. GEU c.s. heeft echter niet inzichtelijk gemaakt in haar proceskostenopgave welk deel (bij benadering) is besteed aan dit incident. De rechtbank begroot de proceskosten van de uitgeverijen daarom op basis van het liquidatietarief op (1 punt x tarief II) € 452,-. Bij gebreke van een vordering daartoe zal deze proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
Onrechtmatigheid beslag
4.25.
Degene die een beslag legt en handhaaft, handelt op eigen risico en dient, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade te vergoeden, indien het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. Dat geldt ook in het geval hij op verdedigbare gronden van zijn vordering overtuigd is en niet lichtvaardig heeft gehandeld. GEU c.s. heeft niet gesteld dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij betoogt dat de algemene risico-aansprakelijkheid voor beslagen niet onverkort geldt bij beslagen op de voet van artikel 1019a Rv e.v., omdat in artikel 1019g Rv is vermeld dat de rechter een passende schadevergoeding kan toekennen. Die uitleg volgt de rechtbank niet. Uit de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel voor invoering van artikel 1019 Rv e.v.7., blijkt, dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om aan te sluiten bij de regeling in het commune recht voor aansprakelijkheid ten gevolge van beslaglegging. Artikel 1019g Rv vormt slechts een verdere uitwerking daarvan, aldus de wetgever.
4.26.
De eerste schadepost die Snappet c.s. in dit geval stelt, bestaat uit de kosten die zij heeft moeten maken voor haar advocaat om het beslag opgeheven te krijgen. Op grond van artikel 241 Rv en artikel 6:96 lid 2 sub c BW, betreffen dat echter kosten die niet voor vergoeding als schade in de zin van artikel 6:96 BW in aanmerking komen. Daarop zijn de regels betreffende vergoeding van proceskosten van toepassing.
4.27.
De tweede schadepost die Snappet c.s. opvoert, bestaat uit de managementfee voor [A], die volgens Snappet c.s. overspannen is geraakt ten gevolge van het beslag. Dat causaal verband is door GEU c.s. gemotiveerd bestreden, zodat vooralsnog niet kan worden vastgesteld dat die overspannenheid het gevolg is geweest van het beslag. Ook is vooralsnog niet duidelijk welke rechtspersoon binnen het Snappet-concern deze schade heeft geleden. Snappet c.s. heeft in dit verband echter wel voldoende aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheid van schade bij één van de vennootschappen bestaat, zodat de rechtbank GEU, de beslaglegger, zal veroordelen tot vergoeding van schade ten gevolge van het beslag, nader op te maken bij staat. In de schadestaatprocedure kan dan het causaal verband en de schadebegroting nader worden beoordeeld, evenals de gevorderde vertragingsschade (wettelijke rente).
4.28.
De derde schadepost die Snappet c.s. stelt, bestaat uit schade geleden doordat investeringsmaatschappij Diverso na het beslag heeft besloten niet in Snappet te investeren. GEU c.s. wijst er terecht op dat de onderhandelingen met Diverso ten tijde van het eerste beslag, op 15 augustus 2013, nog niet in een vergevorderd stadium waren. Op 9 augustus 2013 was er een term sheet getekend. Er moest in ieder geval nog een rechtspersoon worden opgericht waarin de investering zou worden gedaan en er moest nog een loan agreement worden gesloten, voordat een definitieve overeenkomst gesloten zou kunnen worden. De in de term sheet genoemde closing datum “end August 2013” kan daarom niet als een werkelijk haalbare datum worden beschouwd. Niet aannemelijk is dat de onderhandelingen bijna afgerond waren.
4.29.
Daarnaast is van belang dat het betreffende beslag een bewijsbeslag betrof. Niet evident is welke schade een dergelijk beslag voor een investeerder meebrengt en Snappet c.s. heeft dat in deze procedure ook niet duidelijk gemaakt. Het lijkt er veeleer op dat de oorzaak van de gestelde gewijzigde opstelling van Diverso is gelegen in de (door het beslag bekend geraakte) risico’s die de onderhavige procedure meebracht voor Snappet c.s., niet in het beslag zelf.
4.30.
Gelet op deze omstandigheden heeft Snappet c.s. onvoldoende gemotiveerd dat er een causaal verband is tussen het op 15 augustus 2013 gelegde bewijsbeslag en het niet tot stand komen van de door Snappet c.s. beoogde investering door Diverso. Deze schadepost komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking.
4.31.
Ten aanzien van de schade geleden door de niet gedagvaarde gerekwestreerden, heeft Snappet c.s. onvoldoende concreet uiteengezet welke schade zij hebben geleden ten gevolge van het beslag, om de mogelijkheid van schade aannemelijk te maken. Volgens de stellingen van Snappet c.s. zou [A], althans zijn management-B.V., bijvoorbeeld de managementfee onverminderd hebben ontvangen tijdens zijn ziekte (want die kosten zijn als schadepost van Snappet c.s. opgevoerd). Over de schade van de overige gerekwestreerden die niet zijn gedagvaard heeft Snappet c.s. niets concreets gesteld. De slotsom is dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat ten behoeve van deze gerekwestreerden niet toewijsbaar is.
Misbruik van machtspositie en verboden prijsafspraken
4.32.
De vorderingen van Snappet c.s. die zijn gebaseerd op de stelling dat GEU c.s. handelt in strijd met mededingingsrechtelijke verplichtingen, zijn niet toewijsbaar. Ter zitting heeft Snappet c.s. desgevraagd niet kunnen aangeven welk belang zij nog bij deze vorderingen heeft indien de vorderingen van GEU c.s. in conventie zouden worden afgewezen, zoals thans het geval is. De vorderingen zullen daarom wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Voorwaardelijke reconventie
4.33.
Aan de voorwaarde voor de voorwaardelijke reconventionele vordering is niet voldaan, nu in conventie niet is geoordeeld dat er auteursrecht rust op de leerlijnen van GEU c.s. en dientengevolge ook niet is geoordeeld dat Snappet c.s. inbreuk heeft gemaakt op één van de leerlijnen van GEU c.s. Aan de beoordeling van deze vordering komt de rechtbank derhalve niet toe.
Proceskosten in reconventie
4.34.
Snappet c.s. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. GEU c.s. heeft onweersproken gesteld dat op een deel van de reconventionele vordering artikel 1019h Rv van toepassing is en op een deel niet. Blijkens haar opgave in paragraaf 120 van de conclusie van antwoord in reconventie in de hoofdzaak, heeft GEU c.s. in reconventie € 16.500,- besteed aan de grondslagen die onder het bereik van artikel 1019 Rv vallen. Ook blijkt uit die opgave dat ongeveer 1/3 van de totale werkzaamheden in reconventie aan die grondslagen zijn besteed. Ter zake de onrechtmatige daadsgrondslag begroot de rechtbank de kosten daarom op 2/3 x 3 punten x tarief III (€ 579,-) = € 1.158,-. In totaal bedraagt de proceskostenveroordeling in reconventie derhalve € 17.658,-. Bij gebreke van een vordering daartoe zal de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt GEU c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Snappet c.s. begroot op 81.367,63,
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat GEU op onrechtmatige wijze de beslagen van 15 augustus 2013 en 19 september 2013 heeft gelegd ten laste van Snappet c.s. en dat GEU gehouden is de in 4.27 nader beschreven schade die daarvan het gevolg is te vergoeden aan Snappet c.s., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verstaat dat aan de voorwaarde voor de vordering in voorwaardelijke reconventie niet is voldaan,
5.6.
veroordeelt Snappet c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van GEU c.s. begroot op € 17.658,-,
in het exhibitie-incident
5.7.
veroordeelt GEU c.s. in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Snappet c.s. begroot op nihil,
in het incident tot opheffing beslag en treffen provisionele voorziening
5.8.
veroordeelt GEU in de kosten van de procedure jegens Snappet c.s., tot op heden begroot op € 509,60,
5.9.
verklaart de in 5.8 bepaalde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
veroordeelt Snappet c.s. in de kosten van de procedure jegens de uitgeverijen, tot op heden begroot op € 452,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus, mr. C.T. Aalbers en mr. P. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 09‑11‑2016
HvJ EU 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465 (Infopaq)
HvJ EU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer)
Vergelijk HvJ EU 1 maart 2012, ECLI:EU:C:2012:115 (Football Dataco)
HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7508
HR 27 juni 1986, NJ 1987, 191 (Holland Nautic/Decca)
Kamerstukken 2005/2006, 30 392, nr. 3 (MvT), blz. 25.