Hof 's-Hertogenbosch, 02-12-2014, nr. HD 200.101.170/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:5069
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-12-2014
- Zaaknummer
HD 200.101.170/01
- LJN
BX8701
- Roepnaam
Art & Allposters International
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:5069, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑12‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:809
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8701
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:3019
ECLI:NL:GHSHE:2014:809, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 25‑03‑2014; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:3019
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5069
ECLI:NL:GHSHE:2013:3019, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑04‑2013; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8701
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5069
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:809
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX8701, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑09‑2012
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2013:3019
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:5069
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑12‑2014
Inhoudsindicatie
inhoud en mogelijkheid van accountantscontrole na opgave in verband met inbreuk in zaak betreffende intellectuele eigendom
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.101.170/01
arrest van 2 december 2014
in de zaak van
Art & Allposters International B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
Stichting Pictoright,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 11 september 2012, 16 april 2013 en 25 maart 2014 op de door Allposters bij dagvaarding van 26 januari 2012 ingestelde vorderingen.
15. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de tussenarresten van 11 september 2012, 16 april 2013 en 25 maart 2014;
- -
de memorie na bewijsopdracht van Allposters van 22 juli 2014, met een productie;
- -
de memorie van antwoord van Pictoright van 2 september 2014 met producties 13 tot en met 20.
Het hof heeft arrest bepaald.
16. De verdere beoordeling
16.1.
Het hof verwijst naar en volhardt bij de tussenarresten.
16.2.
Het hof roept in herinnering waar het om gaat.Allposters heeft afbeeldingen van bestaande posters via een bepaald procedé overgezet op canvas en op de markt gebracht. Pictoright, die de belangen van auteursrechthebbenden behartigt, stelde deswege een vordering in tegen Allposters. Dit is uitgemond in een arrest van dit hof van 3 januari 2012, waarbij het hof een aantal veroordelingen heeft uitgesproken. Onder III heeft het hof uitgesproken de veroordeling zoals geformuleerd in het tussenarrest van 11 september 2012 onder r.o. 6.1. Kort gezegd gaat het om een veroordeling van Allposters om binnen 14 dagen een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te doen omtrent aantallen (betreffende productie, voorraad, verkoop en wat dies meer zij). Er zijn dwangsommen opgelegd tot een maximum van € 45.000,--.
16.3.
Op 17 januari 2012 – derhalve op de dag dat de bij arrest van 3 januari 2012 gestelde termijn van 14 dagen was verstreken – heeft Pictoright het arrest aan Allposters betekend. Pictoright stelt dat Allposters aan de veroordeling niet heeft voldaan is aanspraak gaan maken op dwangsommen. Het maximum van de dwangsommen is bereikt.
16.4.
Op 26 januari 2012 heeft Allposters een provisionele eis en een eis ten gronde ingesteld. De provisionele eis hield in schorsing van de executie van dwangsommen; deze eis is ingewilligd bij arrest van dit hof van 27 maart 2012, waarbij de executie van de inning van reeds verbeurde dwangsommen is geschorst tot aan de einduitspraak in de hoofdzaak ex art. 611d Rv.
16.5.
De eis in de hoofdzaak welke bij de dagvaarding van 26 januari 2012 werd ingesteld is door het hof nader geanalyseerd in het arrest van 11 september 2012, r.o. 6.7. Daarbij heeft het hof de vordering welke naar de letter zag op wijziging van de dwangsom opgevat als een vordering tot opheffing of schorsing van de dwangsom. Vervolgens is het de vraag of er sprake is geweest van een tijdelijke of blijvende onmogelijkheid welke tot zodanige opheffing of schorsing aanleiding zou moeten geven.
16.6.
Aangezien zonder voorlichting door een deskundige niet goed viel te beoordelen of aan de veroordeling zoals deze was geformuleerd zou kunnen worden voldaan heeft het hof een onderzoek door een deskundige gelast. Dat onderzoek is uitgevoerd en op basis van de bevindingen van de deskundige heeft het hof geoordeeld dat aan de veroordeling zoals deze was geformuleerd niet kon worden voldaan, en al helemaal niet binnen de gestelde termijn; arrest van 25 maart 2014 onder 13.8.1. Dit oordeel had betrekking op de onmogelijkheid van - kort gezegd – controle door een registeraccountant.
16.7.
In het voetspoor daarvan heeft het hof in r.o. 13.10.2 geoordeeld dat er voldoende grond was voor opschorting van de looptijd van de dwangsom. In r.o. 13.10.1 oordeelde het hof dat er nog geen sprake kon zijn van opheffing, daar daarvoor eerst moest blijken dat Allposters dan wel al het andere had gedaan wat redelijkerwijze van haar verlangd mocht worden. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat binnen twee weken na betekening van het arrest (van 25 maart 2014) alsnog opgave aan Pictoright diende te worden gedaan en dat binnen 11 weken nadien de accountant diende te rapporteren (r.o. 13.10.5 van genoemd arrest).
16.8.
Gesteld noch gebleken is dat Pictoright het arrest heeft doen betekenen aan Allposters.Allposters heeft gemeend ermee te kunnen volstaan eerst op 28 mei 2014 opdracht te geven aan Deloitte en heeft eerst op 1 juli 2014 opgave aan Deloitte gedaan. Overigens heeft – voor zover het hof kan nagaan - Allposters de opgave niet aan Pictoright, doch aan Deloitte gedaan, doch partijen verbinden daaraan geen gevolgen. Bovendien heeft opgave Pictoright wel bereikt, omdat deze onderdeel is van de bijlage bij memorie na bewijsopdracht.Hoe dat ook zij, de opgave is gedaan ruimschoots na de termijnen welke het hof voor ogen had, doch als gezegd heeft Pictoright het arrest niet laten betekenen. Dat betekent dat aan deze termijnoverschrijding geen betekenis toe komt. Als de opgave is gedaan en daaromtrent is gerapporteerd door de accountant, is dus in alle gevallen tijdig aan het bevel voldaan.Indien echter vervolgens inhoudelijk ofwel uit de opgave, ofwel uit de rapportage blijkt dat Allposters niet het maximaal haalbare heeft gedaan om aan de veroordeling te voldoen, dient de conclusie te luiden dat er voor opheffing van de dwangsom geen grond is.
16.9.
Allposters heeft een opgave gedaan van omzet, vanaf 1 juni 2008. Deze heeft zij later controleren door Deloitte, en deze heeft – kort gezegd – geen afwijkingen waargenomen (zie slotconclusie op p. 22 van genoemd rapport).
16.10.
Het hof concentreert zich op de opgave van Allposters over het jaar 2008, gelet op hetgeen Pictoright omtrent de juistheid en volledigheid van de door Allposters over dat jaar verstrekte opgave naar voren heeft gebracht (bij memorie van antwoord van 14 februari 2012, memorie (van antwoord) na deskundigenbericht van 12 november 2013, en memorie van antwoord (na bewijsopdracht) van 2 september 2014) .
16.11.
Uit het rapport van Deloitte blijkt dat in die periode bij Allposters voor de voorraad een applicatie Lightman werd gebruikt en voor de financiële administratie een applicatie Great Plains, welke echter niet waren geïntegreerd. Lightman is niet meer toegankelijk. Great Plains wordt niet meer gebruikt maar is nog wel toegankelijk, maar er kan geen koppeling worden gemaakt met de voorraad- en orderadministratie.Wel zijn data uit Lightman geëxporteerd naar EDW (Enterprise Data Warehouse) dat nog steeds wordt gebruikt.
16.12.
De brondocumenten uit 2008 waarop Lightman is gebaseerd zijn niet bewaard, aldus Deloitte.
16.13.
De opgave is door Allposters eerder gedaan en overgelegd als prod. 11 ter rolzitting van 31 januari 2012.Als prod. 4 bij het deskundigenrapport is eveneens een opgave van Allposters gevoegd. Deze is anders en summierder vorm gegeven doch stemt met de eerdere opgave overeen.
16.14.
Pictoright heeft bij memorie van antwoord na deskundigenbericht erop gewezen dat de opgave van Allposters – ten onrechte – eerst aanvangt met juni 2008. Zij heeft een aantal bestellingen overgelegd van [de inkoper], alle daterend uit april en mei 2008, waaruit zou blijken dat reeds voor 1 juni 2008 bestellingen zijn gedaan op grond waarvan in Nederland leveringen door Allposters hebben plaatsgevonden, welke thans door Allposters niet zijn opgegeven (en dus door Deloitte niet gecontroleerd zijn kunnen worden). Ten slotte heeft Pictoright erop gewezen dat zij reeds in september 2008 Allposters had gesommeerd zodat deze haar administratie veilig had kunnen en moeten stellen (terwijl zij deze hoe dan ook tot 7 jaar na 2008 had moeten bewaren).
16.15.
Op de door Pictoright bij memorie van antwoord na deskundigenbericht overgelegde producties 13 tot en met 17 heeft Allposters niet meer kunnen reageren.Deze producties hebben betrekking op bestellingen en leveringen. Deze zijn ofwel reeds overgelegd bij memorie van antwoord van 14 februari 2012, ofwel sluiten aan bij de bij die memorie overgelegde stukken.
16.16.
Prod. 13 is een niet eerder overgelegde orderbevestiging A***1890 van 17 april 2008 betreffende vijf items, waaronder twee transfers, besteld door [de inkoper]. Bij prod. 3 bij memorie van antwoord had Pictoright reeds overgelegd: de factuur, alsmede pakbonnen voor transfers met dit bestelnummer. Prod. 14 stemt overeen met één van deze pakbonnen (die van 4/23/2008).
16.17.
Prod. 15 is een niet eerder overgelegde orderbevestiging A***4460 van 7 mei 2008 betreffende negen items, waaronder vijf transfers, besteld door [de inkoper]. Bij voornoemde prod. 3 waren reeds overgelegd vier op dit bestelnummer betrekking hebbende pakbonnen (nl. een pakbon bestaande uit twee bladen van 5/14/2008, twee pakbonnen van 5/15/2008 en een pakbon van 5/20/2008). Prod. 16 bestaat uit een derde pakbon van 5/15/2008 en uit (nogmaals) de pakbon van 5/20/2008 en prod. 17 bestaat uit een vierde pakbon van 5/15/2008.
16.18.
Dit alles betekent dat prods. 13 tot en met 17 zozeer een overlapping vormen met, althans aansluiten bij prod. 3, dat het hof deze in de beschouwingen kan betrekken zonder Allposters de gelegenheid te geven hierop te reageren. Een deel van de canvas transfers waar deze producties op zien, betreft canvas transfers die onder de reikwijdte van het dictum van het arrest van 12 januari 2012 vallen.
16.19.
Prod. 18 betreft een akte van depot ter griffie uit 2011. Prod. 19 betreft een uittreksel uit de eerdere opgave van Allposters, welke aan deze bekend moet zijn. Gelet daarop geldt ook voor deze stukken dat er geen bezwaar tegen bestaat dat het hof deze in de beschouwingen betrekt, ongeacht het stadium waarin zij in het geding zijn gebracht.
16.20.
Het verwijt van Pictoright dat Allposters had verzuimd inlichtingen te verstrekken ten aanzien van bestellingen en leveringen vóór 1 juni 2008 was niet nieuw; dat had Pictoright reeds aangevoerd in memorie van antwoord sub 36.Daaruit volgt bovendien dat indien en voor zover al Allposters aanvankelijk mocht menen te kunnen volstaan met een opgave vanaf 1 juni 2008 (bijvoorbeeld omdat zij serieus meende te weten dat eerst nadien transfers op de markt waren gebracht), zij na de memorie van antwoord dieper had dienen te graven naar bestellingen daterend van voordien. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan en voor zover zij dat wel heeft gedaan maar geen oudere stukken heeft gevonden omdat zij deze niet heeft bewaard, komt dat, naar Pictoright terecht opmerkt, voor rekening van Allposters.
16.21.
De conclusie dient te luiden dat Allposters niet al datgene heeft gedaan wat redelijkerwijze van haar verwacht mocht worden om te voldoen aan de veroordeling zoals uitgesproken bij arrest van dit hof van 3 januari 2012, zoals nader gepreciseerd bij arrest van 25 maart 2014.
16.22.
Dat betekent dat haar beroep op opheffing van de dwangsom op basis van art. 611d Rv. dient te worden gepasseerd. Gelet op het hiervoor overwogene is er ook geen aanleiding meer voor verdere opschorting van de looptijd van de dwangsom. De vordering van Allposters dient te worden afgewezen.
16.23.
Pictoright is van oordeel dat art. 1019h Rv. toepassing mist, maar maakt voor het geval het hof daar anders over denkt desondanks aanspraak op vergoeding van proceskosten als bedoeld in art. 1019h Rv. Overigens had ook Allposters aanspraak gemaakt op vergoeding van proceskosten conform genoemd artikel.Zowel op basis van de jurisprudentie, de Indicatietarieven Rechtbanken en de naar verwachting per 1 januari 2015 in werking tredende Indicatietarieven Hoven in zaken betreffende intellectuele eigendom kan een kostenveroordeling op basis van dat artikel worden uitgesproken, ook in een executiegeschil.
16.24.
Zowel de Indicatietarieven Rechtbanken als de Indicatietarieven Hoven gaan uit van een maximum van € 25.000,-- bij complexe bodemzaken bij een procedure met meerdere stappen. De onderhavige zaak valt in die categorie. Pictoright maakt aanspraak op € 23.843,05 incl. btw, op basis van 112,6 uur à € 175,--. Het uurtarief is geenszins buitensporig te noemen. Het urenaantal is evenmin buitensporig. Korte aktes buiten beschouwing gelaten gaat het om de volgende, vrij omvangrijke processtukken: memorie van antwoord, pleitnota, memorie na deskundigenbericht, memorie na bewijsopdracht. Bovendien is er een incident geweest; in dat incident is beslist dat omtrent de kosten zou worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak. Ten slotte heeft (de advocaat van) Allposters zelf veel hogere kosten in rekening gebracht. Uit prod. 13 bij akte van 6 november 2012 blijkt dat de advocaat tot en met 18 juni 2012 72,5 uur in rekening had gebracht à (meestal) € 375,--, in totaal € 18.444,--, en uit prod. 18 bij memorie van 15 oktober 2013 blijkt dat de advocaat aanvullend nog eens € 12.818,50 in rekening heeft gebracht. Bij haar memorie van 22 juli 2014 heeft Allposters geen nadere kosten meer gespecificeerd, doch tot op dat moment had de advocaat van Allposters, naar het hof begrijpt exclusief btw, reeds meer dan € 30.000,-- berekend.Bij deze stand van zaken is de door Pictoright gevorderde proceskostenvergoeding toewijsbaar, ook al heeft Allposters daarop niet meer kunnen reageren.
16.25.
Het voorschot ten behoeve van de door het hof benoemde deskundige is voor rekening van Allposters gekomen en blijft voor haar rekening. De kosten van de door haarzelf geraadpleegde deskundigen blijven eveneens voor haar rekening. Pictoright vordert in rechte geen kosten van door haar geraadpleegde deskundigen.
17. De uitspraak
Het hof:
in de hoofdzaak:
wijst het gevorderde af;
in de hoofdzaak en in het incident:
veroordeelt Allposters in de kosten van het geding, welke kosten tot op heden aan de zijde van Pictoright worden begroot op € 666,-- aan verschotten en € 23.843,05 (incl. btw) voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, H.A.W. Vermeulen en J.F.M. Pols en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 december 2014.
Uitspraak 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
inhoud en mogelijkheid van accountantscontrole na opgave in verband met inbreuk in zaak betreffende intellectuele eigendom
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.101.170/01
arrest van 25 maart 2014
in de zaak van
Art & Allposters International B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen
Stichting Pictoright,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 11 september 2012 en 16 april 2013 in de hoofdzaak tussen Allposters en Pictoright.
12. Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 april 2013;
- het deskundigenbericht van 12 september 2013;
- -
de memorie na deskundigenbericht van Allposters met twee producties;
- -
de antwoordmemorie na deskundigenbericht van Pictoright met een productie.
Nadat de laatste memorie was genomen, heeft de advocaat van Allposters een brief (gedateerd 30 december 2013) gezonden met daarbij een (getekende) akte met twee producties. De Deken van de Orde had positief geadviseerd over het in het geding brengen van bedoelde producties; Pictoright had tegen dit overleggen geen bezwaar, zij het dat zulks kenbaar is gemaakt bij brief van haar voormalige, niet haar huidige advocaat. Er was echter reeds uitspraak gevraagd en de rolraadsheer heeft te kennen gegeven dat de kamer welke in de zaak zou beslissen omtrent de toelaatbaarheid van de nader in het geding gebrachte stukken zou oordelen.
Vervolgens heeft Pictoright bij monde van haar advocaat te kennen gegeven op de producties te willen reageren. De rolraadsheer heeft te kennen gegeven dat verzoek niet in behandeling te kunnen nemen, aangezien dit was gedaan door de vorige advocaat; zes weken eerder had zich een andere advocaat voor Pictoright gesteld.
In deze zaak is het arrest bepaald op heden.13. De verdere beoordeling
13.1.
Stand van zaken
13.1.1.
Het hof verwijst naar en volhardt bij de tussenarresten. Het hof roept in herinnering waar het om gaat.In de loop van 2007/2008 heeft Allposters zogenaamde canvastransfers van afbeeldingen van (schilder)werken van kunstenaars wier belangen werden behartigd door Pictoright op de markt gebracht. Op 7 oktober 2008 heeft Pictoright Allposters gesommeerd en op 16 oktober 2008 is Allposters gedagvaard. De rechtbank wees de vorderingen van Pictoright af bij vonnis van 22 september 2010 waartegen Pictoright bij appeldagvaarding van 22 november 2010 in hoger beroep is gekomen.Bij arrest van 3 januari 2012 heeft dit hof, met vernietiging van het vonnis waarvan beroep, de vorderingen (voor een groot deel) toegewezen en Allposters verboden de inbreukmakende werken openbaar te maken. De inbreuk als zodanig staat met het arrest van dit hof van 3 januari 2012 – behoudens de eventueel andersluidende uitkomst van een cassatieprocedure - vast.Diverse nevenvorderingen werden eveneens bij arrest van 3 januari 2012 toegewezen. Daaronder vordering sub V, strekkende tot vergoeding van schade (op te maken bij staat) dan wel winstafdracht indien die hoger was dan de schade.
13.1.2.
Door Pictoright was voorts sub III gevorderd, en door dit hof is in hoger beroep bij het arrest van 3 januari 2012 voorts toegewezen (waarbij de onderverdeling in regels en nummering a), b) en c) thans door het hof is toegevoegd ten behoeve van een analyse van het bevel):
een veroordeling tot het verstrekken van een
- a.
door een [onafhankelijke] registeraccountant
- b.
gecontroleerde, en
- c.
gewaarmerkte
opgave van gegevens omtrent omzet, verkoopaantallen en prijzen, onverkochte voorraad en wat dies meer
binnen veertien dagen na de datum van het arrest [dus niet: na betekening van het arrest; hof], op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Het element “onafhankelijke” is in het dictum niet overgenomen, maar dit speelt in het debat geen rol.
13.1.3.
Het arrest dateerde van 3 januari 2012; op 17 januari 2012, dus op de dag dat de aan Pictoright gestelde termijn verstreek, werd het arrest betekend.
13.1.4.
Allposters heeft niet uiterlijk op 17 januari 2012 aan de onderhavige veroordeling voldaan.
13.1.5.
Stellende dat het haar onmogelijk (in de zin van art. 611d Rv.) was om aan de het bevel onder III van het arrest van 3 januari 2012 te voldoen, vorderde Allposters bij dagvaarding van 26 januari 2012 in de hoofdzaak primair wijziging van de veroordeling aldus dat Allposters rekening en verantwoording kan afleggen door middel van een door een accountant op te stellen “Rapport van Bevindingen”, subsidiair dat Allposters met zodanig rapport kan volstaan totdat het arrest van 3 januari 2012 in kracht van gewijsde is gegaan en eerst daarna controle als bedoeld in het bevel sub III zal plaatsvinden, meer subsidiair dat haar een ruimere termijn van twee maanden na betekening wordt gegund.
13.1.6.
In zijn tussenarrest van 11 september 2012 overwoog het hof onder r.o. 6.7 dat de primaire vordering aangemerkt moet worden als een vordering tot opheffing of opschorting van de dwangsom.
13.2.
Omschrijving van het kader
13.2.1.
De auteursrechthebbende heeft in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van inbreuk op zijn auteursrecht, recht op vergoeding van diverse schadeposten (zoals inkomstenderving) of winstafdracht (doch niet beide; HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519; Pictoright vorderde deze sub V ook niet cumulatief, doch alternatief). De omvang van zowel de schade als de af te dragen winst is afhankelijk van, onder meer, het aantal verkochte (en eventueel: ingekochte) artikelen, de stuksprijs en overige factoren. Het recht op winstafdracht ligt besloten in art. 27a Aw. en/of art. 6:104 BW.
13.2.2.
Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv. zou de auteursrechthebbende, die schadevergoeding of winstafdracht vordert, de omvang van zijn schade respectievelijk van de af te dragen winst, en dus de diverse schade- respectievelijk winstcomponenten dienen te bewijzen.Vrijwel alle relevante informatie zal zich echter, naar ervaringsregels, bevinden bij de inbreukmaker. Deze weet of kan weten hoeveel artikelen hij heeft ingekocht, verkocht, en over heeft, wat de inkoop- en de verkoopprijzen waren en zo meer.
13.2.3.
Het is om deze reden dat de inbreukmaker aan de auteursrechthebbende gegevens dient te verschaffen opdat de schade kan worden vast gesteld. In de BVIE is dit uitdrukkelijk neergelegd in art. 2:21 lid 4, doch in de Auteurswet is dit niet expliciet geregeld. Niettemin heeft hiervoor in grote lijnen hetzelfde te gelden.
13.2.4.
Tegen de achtergrond van het feit dat de door de inbreukmaker te verschaffen gegevens gehanteerd zullen worden ter vaststelling van de hoogte van de schade en/of winstafdracht, kan het voor de inbreukmaker verleidelijk zijn om de omvang van de inbreuk te bagatelliseren. Het is om die reden dat er naar wegen wordt gezocht om te bevorderen dat de door de inbreukmaker gedane opgave strookt met de werkelijkheid. Daartoe wordt veelal externe controle voorgeschreven. Die controle heeft een tweeledig doel: de opgave – van de inbreukmaker – zelf wordt gecontroleerd, maar daar komt bij dat de enkele wetenschap dàt er een controle zal plaats vinden, een geschikt middel is om een eventueel bij de inbreukmaker bestaande neiging om de inbreuk te bagatelliseren, te onderdrukken.
13.3.
Reikwijdte van het gegeven bevel
13.3.1.
In het licht van het voorgaande bespreekt het hof thans de hiervoor in r.o. 13.1.2 weergegeven vorderingen.
13.3.2.
Wat onderdeel a) betreft:Omtrent dit onderdeel bestaat geen verschil van mening.
13.3.3.
Wat onderdeel c) betreft:Aan de eis dat het moet gaan om een “gewaarmerkte” opgave komt slechts deze betekenis toe, dat zeker wordt gesteld dat de opgave zoals deze de rechter onder ogen komt, dezelfde opgave is als die welke door de accountant is “gecontroleerd”. Daaraan kan bijvoorbeeld voldaan worden doordat de accountant zijn bevindingen rechtstreeks aan de rechter zendt, of doordat door of onder verantwoordelijkheid van de accountant anderszins maatregelen worden genomen (verzegeling) om de hiervoor bedoelde zekerheid te verkrijgen.
13.3.4.
Wat onderdeel b) betreft:Het geschil spitst zich toe op de vraag wat een “gecontroleerde” opgave inhoudt en op de vraag of zo’n opgave gedaan kan worden.
13.4.
Mogelijkheid of onmogelijkheid van het doen van een gecontroleerde opgave
13.4.1.
In de onderhavige procedure stelt Allposters dat het onmogelijk was om aan de veroordeling te voldoen. Ten eerste ging de termijn direct na het arrest lopen en niet na betekening van het arrest. Ten tweede was die termijn volgens haar extreem kort, zelfs onmogelijk kort voor het uitvoeren van een onderzoek als verzocht. Ten derde was het – aldus Allposters – niettegenstaande haar intensieve inspanningen onmogelijk een accountant te vinden die überhaupt bereid was zo’n onderzoek uit te voeren, tegen de achtergrond van de complexe situatie waaronder het gegeven dat de administratie zich deels in het buitenland bevond. In dit stadium van het geschil is vooral laatstbedoelde kwestie aan de orde.
13.4.2.
In dit verband heeft Allposters gesteld dat zij, nadat haar was gebleken dat diverse accountants geen vergaand onderzoek als gevraagd wensten uit te voeren, doch wel bereid waren een minder vergaand onderzoek uit te voeren en daarvan een rapport van bevindingen op te maken, aan Pictoright heeft gevraagd of deze daarmee kon instemmen, doch dat Pictoright zulks weigerde; dit komt verderop aan de orde.Allposters heeft een “opinie” doen opmaken door [registeraccountant A] (hierna: [registeraccountant A]) ter nadere onderbouwing van haar standpunt (akte van 6 juni 2012, prod. 12).
13.4.3.
Het hof heeft in het tussenarrest van 16 april 2013 [registeraccountant B] van PwC (hierna: [registeraccountant B]) benoemd teneinde specifiek omtrent onderdeel b) een onderzoek uit te voeren en daaromtrent te rapporteren. [registeraccountant B] heeft gerapporteerd. Uit het rapport blijkt dat de advocaat van Pictoright op diverse onderdelen van het conceptrapport heeft gereageerd; de deskundige heeft daarvan melding gemaakt en zijn reactie op de opmerkingen in het rapport verwerkt.
13.4.4.
Ook de “opinie” van [registeraccountant A] is toegespitst op onderdeel b) van het dictum sub III, en meer in het bijzonder op de derde kwestie als hiervoor weergegeven in r.o. 13.4.1.Het hof stelt voorop dat de deskundigheid van [registeraccountant A] niet ter discussie staat terwijl er evenmin redenen zijn om aan te nemen dat hij onvoldoende onafhankelijk zou zijn of dat hij bij het schrijven van zijn “opinie” bevooroordeeld zou zijn ten gunste van degene op wier verzoek hij die “opinie” schreef, namelijk Allposters. Dat laat onverlet dat de “opinie” is geschreven op basis van gegevens welke zijn aangedragen door Allposters, te weten het arrest van 3 januari 2012, een brief van 26 januari 2012 van Ernst & Young aan mr. Claassen, de advocaat van Allposters, een brief van 30 januari 2012 van Deloitte aan die advocaat, een brief van 15 februari 2012 van Ernst & Young aan die advocaat, en de in diens aan [registeraccountant A] gerichte brief van 29 mei 2012 door die advocaat (blad 2 halverwege) weergegeven informatie omtrent de wijze waarop de administratie van Allposters is ingericht.Van enige informatieverstrekking of standpuntbepaling van de zijde van Pictoright in de richting van [registeraccountant A] is niet gebleken. In zoverre is die “opinie” deels op basis van eenzijdige gegevens tot stand gekomen en komt daaraan in zoverre minder bewijskracht toe dan wanneer die op basis van informatie die van weerskanten is aangedragen zou zijn opgesteld.Aan de “opinie” van [registeraccountant A] kan aldus in dit geschil niet dezelfde status en bewijskracht worden toegekend als aan een door een door de rechter opgedragen onderzoek waarbij in volle omvang hoor en wederhoor plaats vindt. Daarbij komt dat uit de tweede helft van blad 2 van het door [registeraccountant A] opgemaakte rapport blijkt dat de vraagstelling niet neutraal is geformuleerd in die zin dat wordt gevraagd te rapporteren wat voor een onderzoek verlangd mag worden, gegeven de formulering van het bevel onder III in de beslissing van het arrest van 3 januari 2012, doch dat die vraagstelling, nadat Allposters haar visie op de feitelijke onmogelijkheid had gegeven, erop was gericht om van [registeraccountant A] een oordeel te krijgen ter staving van Allposters’ stelling dat er sprake was van een onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv.Het hof kan de hoofdstukken “gecontroleerde opgave”, “rapportages” en “gewaarmerkte opgave” van de “opinie” van [registeraccountant A] praktisch zonder beperking in zijn oordeelsvorming betrekken, doch dat geldt, gelet op het vorenoverwogene, niet of slechts in beperkte mate voor het onderdeel “reikwijdte van het dictum”.
13.5.
Controle
13.5.1.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond waarin is omschreven waartoe een opgave als de onderhavige dient, de omstandigheden waaronder deze tot stand komt, en de verleidingen waaraan een inbreukmaker die de opgave doet bloot kan staan, gaat het er om dat de rechter in voldoende mate de overtuiging kan bekomen dat de opgave een getrouw beeld geeft van de gegevens (aantallen, omzetten, marges e.d.) op grond waarvan de schade of winstafdracht kunnen worden berekend.
13.5.2.
Uit de “opinie” van [registeraccountant A] en uit het rapport van [registeraccountant B], blijkt dat de term “controle” in de accountantsbranche een specifieke betekenis heeft welke mogelijk afwijkt van het gangbare taalgebruik en in het voetspoor daarvan mogelijk ook van de betekenis welke daaraan in zaken als de onderhavige pleegt te worden toegekend.
13.5.3.
De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven dat de term “controle” veelal samenvalt met een assurance-opdracht, gericht op het verkrijgen van een redelijke (zijnde een hoge, maar niet absolute, doch wel de hoogst mogelijke) mate van zekerheid; er bestaan ook assurance-opdrachten gericht op het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid, leidende tot een beoordelingsverklaring (en niet een controleverklaring). Het gaat telkens om opdrachten waarbij een conclusie wordt geformuleerd om het vertrouwen van derden (dus niet van de verantwoordelijke partij), zoals in een geval als het onderhavige de wederpartij en/of de rechter, te versterken.
13.5.4.
Tegen de achtergrond van het in r.o. 13.5.1 overwogene, zou het bij een onderzoek als waarvan in gevallen als de onderhavige sprake is gaan om een onderzoek, gericht op het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid.
13.5.5.
De deskundige heeft in antwoord op vraag 2.1 onder meer het volgende opgemerkt.
- -
Niet blijkt dat is geverifieerd of de back-up waaruit gegevens met betrekking tot de canvastransfers zijn af te leiden een getrouwe weergave vormt van de oorspronkelijke administratie van “special products” (de afdeling waaronder de canvas transfers vielen); blad 5, derde alinea.
- -
Gewoonlijk voert de accountant zijn werkzaamheden uit in de periode waarop het object van onderzoek betrekking heeft. Bij zijn onderzoek steunt hij op de interne beheersing van de onderneming. Achteraf kan niet meer altijd worden nagegaan of de controles die de interne beheersing moeten waarborgen, naar behoren hebben gefunctioneerd. Ook in dit geval kan dat niet meer vastgesteld worden en er kan niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de nu in werking zijnde controles in het verleden op dezelfde manier werkten; blad 5, laatste alinea.
- -
De controlerend accountant – Deloitte – zal vanaf 2008 hebben geconcludeerd dat bij de destijds uitgevoerde controles op de jaarrekening gesteund kon worden op de interne beheersing, doch dat zal zijn geschied met het oog op een controleverklaring over de jaarrekening en niet een controle- of beoordelingsverklaring over de nu specifiek aan de orde zijnde kwestie. De door Deloitte destijds verkregen informatie met betrekking tot de interne beheersing zal zeer waarschijnlijk niet voldoende zijn om te kunnen dienen voor dit specifieke doel; blad 6, eerste alinea.
- -
Dat Ernst & Young bij haar – achteraf uitgevoerde - onderzoek de werking van de interne beheersing heeft vastgesteld lijkt niet waarschijnlijk; blad 6, tweede alinea.
- -
Nu niet aan alle kenmerken voor aanvaarding van een assurance-opdracht wordt voldaan kan deze niet als zodanig worden aangenomen; blad 6, laatste alinea.
13.5.6.
In antwoord op vraag 2.3 heeft de deskundige, kort samengevat, weergegeven dat de opdracht ook niet voldeed aan de eisen om als assurance-opdracht, gericht op het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid (culminerend in een beoordelingsverklaring) te worden aanvaard.
13.5.7.
[registeraccountant A] omschrijft eveneens dat de aanduiding “gecontroleerde opgave” gerelateerd dient te worden aan het begrip “accountantscontrole” waarvan het doel is zekerheid (assurance) te verkrijgen over de getrouwheid van een jaarrekening, waarbij de controleverklaring de hoogste mate van zekerheid biedt. Ook kan een beoordelingsverklaring bij een financiële verantwoording worden afgegeven welke inhoudt dat, ofschoon de werkzaamheden waarop die verklaring is gericht niet die zekerheid verschaffen die bij een controleopdracht is vereist, aan de accountant niets is gebleken waaruit hij af zou moeten leiden dat de opgave niet in overeenstemming is met de toepasselijke grondslagen voor financiële verantwoording.
13.5.8.
Ook [registeraccountant A] komt tot de conclusie dat het afgeven van een controleverklaring niet meer mogelijk is, vooral omdat niet meer kan worden vastgesteld hoe de opzet en werking van de administratieve organisatie en interne controle in de periode van 2008 tot begin 2012 zijn geweest; het is niet meer mogelijk om de orderverwerking te testen of de aanwezige voorraden te inventariseren.
13.5.9.
Over de mogelijkheid van het afgeven van een beoordelingsverklaring heeft [registeraccountant A], anders dan [registeraccountant B], zich niet uitgelaten.
13.5.10.
Dit alles voert het hof tot de conclusie dat, terwijl de rechter in zaken als de onderhavige juist prijs stelt op het verkrijgen van een liefst “redelijke”, doch ten minste “beperkte” mate van zekerheid, uit het rapport van [registeraccountant B] volgt dat die naar de in de accountants-branche geldende maatstaven vaak niet valt te geven. Er is mogelijk sprake van een discrepantie tussen de verwachtingen van rechtszoekenden, advocaten en rechters enerzijds en datgene wat accountants zeggen te kunnen bieden anderzijds.
13.6.
Tussenconclusies
13.6.1.
Tussenconclusie 1: een redelijke uitleg van de onderhavige veroordeling leidt ertoe dat minst genomen een assurance-opdracht zou worden gegeven, zo niet strekkende tot het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid, leidende tot een controleverklaring, dan toch minstens tot het verkrijgen van een beperkte mate van zekerheid in de daaraan door de deskundige gegeven zin, leidende tot een beoordelingsverklaring.
13.6.2.
Tussenconclusie 2: het verkrijgen van een beoordelingsverklaring, laat staan een controleverklaring, was in dit geval praktisch gesproken niet mogelijk.
13.6.3.
In haar memorie na deskundigenbericht heeft Pictoright erop gewezen dat de vraagstelling van het hof in het tussenarrest erop was gericht te onderzoeken in hoeverre de gangbare praktijk – bedoeld is: de gangbare praktijk bij het formuleren van veroordelingen strekkende tot het verkrijgen van een opgave waaruit schade als gevolg van inbreuk op een IE-recht kan worden afgeleid en tot het doen uitvoeren van enige vorm van onderzoek door een accountant, gericht op de juistheid en getrouwheid van die opgave – nog wel aansluit op mogelijk gewijzigde regelgeving, gedragscodes of protocollen.
13.6.4.
Strikt gelezen ziet deze vraag er dus niet op om te onderzoeken of, als er geen sprake is van gewijzigde regelgeving, gedragscodes of protocollen, de gangbare praktijk aansluit bij de mogelijkheden welke accountants te bieden hebben. Geconstateerd moet worden dat de rapportage van de deskundige grotendeels niet ingaat op de vraag of eventuele wijzigingen tot een discrepantie hebben geleid, en zich beperkt tot de vraag of er discrepanties tussen de vraagstelling enerzijds en de mogelijkheden van accountants anderzijds bestaan.
13.6.5.
Naar ’s hofs oordeel levert voorgaande constatering geen enkel bezwaar op. Ten eerste heeft het hof het begrip “gewijzigde” regelgeving c.a. niet in de tijd beperkt. Waar formuleringen als de onderhavige reeds zeer lange tijd, mogelijk tientallen jaren, worden gebruikt, gaat het niet alleen om een discrepantie welke de laatste paar jaar, maar ook om een discrepantie welke mogelijk gedurende decennia is gegroeid.
13.6.6.
Ten tweede heeft te gelden dat het rapport er ligt zoals het er ligt, en dat het hof dat kan gebruiken in het kader van de ter beantwoording voorliggende vraag of – in het licht van een procedure als bedoeld in art. 611d Rv. – naleving van de veroordeling al dan niet onmogelijk is.
13.7.
Alternatieve onderzoeken
13.7.1.
In het tussenarrest van 11 september 2012 onder r.o. 6.7.2 verwees het hof reeds naar HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0004.Art. 611d Rv. noemt niet de mogelijkheid van aanpassing van de veroordeling zoals eerder door de rechter uitgesproken. In het licht van de voorgaande tussenconclusies, enerzijds luidende hoe de veroordeling redelijkerwijze moet worden verstaan, anderzijds luidende dat het praktisch gesproken onmogelijk was daaraan te voldoen, dient vervolgens te worden onderzocht welke inspanningen dan wèl van de inbreukmaker konden worden verwacht, waarbij enerzijds rekening gehouden diende te worden met wat redelijkerwijze haalbaar was, en anderzijds zo veel als mogelijk was een resultaat diende te worden bereikt waarmee zo goed mogelijk aan de gerechtvaardigde belangen van de auteursrechthebbende – namelijk het zoveel mogelijk waarborgen dat de opgave van de inbreukmaker een getrouwe weergave vormt van de werkelijke gegevens uit de administratie – tegemoet werd gekomen. Voor zover de inbreukmaker al het redelijkerwijze mogelijke heeft gedaan, dient de dwangsom te worden opgeheven. In dat kader is dus van belang welk onderzoek wel uitgevoerd had kunnen worden.
13.7.2.
Met het antwoord op vragen 3.1 en 3.2 – en in zekere mate vraag 2.2 – gaat de deskundige vervolgens in op de vraag wat voor onderzoek een accountant redelijkerwijze dan wèl had kunnen uitvoeren en in hoeverre het door Ernst & Young uitgevoerde onderzoek geacht kan worden daaraan te voldoen.
13.7.3.
In het onderhavige geval speelt een rol, dat Allposters de dochteronderneming is van een internationaal opererend bedrijf met hoofdkantoor in de Verenigde Staten, zie de brief van mr. Claassen aan [registeraccountant A] van 29 mei 2012, blad 2 halverwege. Het spreekt voor zich dat de gevolgen daarvan als regel voor risico van Allposters komen, maar indien de omschreven omstandigheid het doen van onderzoek bemoeilijkt of zelfs onmogelijk maakt, leidt dat in ieder geval niet zonder meer tot de conclusie dat Allposters zich onvoldoende zou hebben ingespannen om aan de veroordeling te voldoen.
13.7.4.
Strikt genomen heeft de deskundige, [registeraccountant B], geen rechtstreeks antwoord gegeven op vraag 3.1. Die vraag hield, kort gezegd, in of het rapport van bevindingen van Ernst & Young als een adequate vervanging van een gecontroleerde en gewaarmerkte opgave kon worden beschouwd.
13.7.5.
De deskundige beschrijft dat behalve assurance-opdrachten ook opdrachten gegeven kunnen worden welke als specifieke opdracht in de zin van NV COS 4400 of als “overige opdracht” in de zin van Praktijkhandreiking 1111 betiteld worden. Het hof begrijpt dat het daarbij in de eerste plaats veelal zal gaan om onderzoeken waarvan de resultaten niet bedoeld zijn om aan anderen dan de belanghebbenden met wie de uit te voeren werkzaamheden zijn overeengekomen te worden verspreid, omdat degenen voor wie het rapport niet bestemd is dat, onbekend als zij zijn met het doel ervan, onjuist zouden kunnen uitleggen.
13.7.6.
De Accountantskamer heeft evenwel, zo blijkt uit het rapport, uitspraken gedaan omtrent dergelijke onderzoeken en rapporten waarbij van meet af aan duidelijk is dat die juist wèl bedoeld zijn te dienen ter ondersteuning van het standpunt van een partij, waarbij het feit dat de betrokkene accountant is gezag verleent aan datgene wat de opsteller gerapporteerd heeft. Naar ’s hofs oordeel ziet die uitspraak ook precies op zaken als de onderhavige; het is immers juist om de gewenste extra zekerheid te verkrijgen dat wordt verlangd dat een accountant zijn licht over de door de inbreukmaker gedane opgave laat schijnen.De Accountantskamer vervolgt in een andere uitspraak dat in een dergelijk geval de accountant ervoor dient te zorgen dat zijn in de procedure over te leggen rapport de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet zal belemmeren.
13.7.7.
De deskundige vervolgt dat de uitspraken van de Accountantskamer niet belemmeren dat een accountant in het thans aan de orde zijnde geval een NV COS 4400 opdracht uitvoert, aangezien de opdracht “geen standpunt ondersteunend karakter” zal hebben. Het is mogelijk om de rapportage op zo’n manier te formuleren dat het hof zijn eigen conclusies kan trekken.
13.7.8.
Het hof dient zich dan, aldus de deskundige, wel bewust te zijn van de beperkte reikwijdte van de door de accountant uit te voeren werkzaamheden en zich te realiseren dat het hof geen zekerheid kan ontlenen omtrent de getrouwheid aan de door de accountant afgegeven rapportage; het hof dient dus in te stemmen met een voorbehoud van volledigheid. Als de uit te voeren werkzaamheden voldoende specifiek zijn geformuleerd zal de accountant ook geen oordeel hoeven geven.
13.7.9.
In de beantwoording van vraag 3.2 noemt de deskundige het uitvoeren van “overige opdrachten” zoals beschreven in Praktijkhandreiking 1111 als alternatief voor een specifieke opdracht onder de regelgeving van Standaard 4400 (onderwerp van de beantwoording van vraag 3.1). Ofschoon voor een dergelijke opdracht geen specifieke standaard voorhanden is, dient de accountant vanzelfsprekend aan de normale eisen van integriteit, objectiviteit, deskundigheid, zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag te voldoen. En ofschoon het feit dat noch een specifieke opdracht, noch een “overige opdracht” zekerheid omtrent getrouwheid geeft, zullen de opdracht en de rapportage meer mogelijkheden tot flexibiliteit geven en daarmee beter aansluiten bij de wensen van het hof, aldus de deskundige.
13.7.10.
Ook [registeraccountant A] stelde dat het op zich wel mogelijk was om een feitenonderzoek uit te voeren naar productie, verkopen, uitgeleende en retouren van canvas transfers.
13.7.11.
Uit de brief van Ernst & Young van 26 januari 2012 (prod. 9 Allposters) blijkt overigens dat zij te kennen gaf geen gecontroleerde opgave te kunnen verstrekken, maar wel een aantal “specifieke werkzaamheden” te kunnen uitvoeren.
13.7.12.
Het hof leidt uit hetgeen [registeraccountant B] en [registeraccountant A] naar voren hebben gebracht ten aanzien van een onderzoek dat wèl door een accountant had kunnen worden uitgevoerd af, dat er wel een andersoortig onderzoek uitgevoerd had kunnen worden, doch dat zo’n onderzoek veelal – en in het bijzonder ook in dit geval - niet de mate van zekerheid kan verstrekken welke door de rechter wordt verlangd.
13.7.13.
Een eenduidig antwoord op de vraag of het door Ernst & Young verrichte onderzoek het “maximaal haalbare” is wat in de gegeven omstandigheden kon worden bereikt, is niet verkregen. Zie echter r.o. 13.8.2.
13.7.14.
De deskundige heeft in antwoord op vraag 2.2, aangaande de redelijk te achten termijn binnen welke een opgave gedaan kan worden, beredeneerd aangegeven dat daarbij valt te denken aan een termijn van omstreeks drie maanden. Indien wordt bezien welke werkzaamheden daartoe verricht zouden moeten worden, als omschreven op bladen 11-12 van zijn rapport, lijkt die termijn van drie maanden zeker niet te ruim te zijn bemeten.
13.8.
Conclusie ten aanzien van de vraag of aan de veroordeling kon worden voldaan
13.8.1.
Het vorenoverwogene betekent dat reeds daarom onmogelijk aan de veroordeling kon worden voldaan.
13.8.2.
Dat heeft ook betekenis voor de vraag in hoeverre het onderzoek van Ernst & Young aangemerkt kan worden als onderzoek dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht worden verwacht. Indien deze zich veel moeite heeft getroost om het onderzoek binnen zeer korte tijd af te werken, kunnen daaraan niet dezelfde eisen worden gesteld als aan een onderzoek waarvoor 12 weken tijd is genomen. Bedacht dient te worden dat Allposters herhaaldelijk bij Pictoright heeft aangedrongen zich erover uit te laten met welke vorm van onderzoek deze zou kunnen instemmen. Als deze dan blijft staan op een binnen twee weken uit te voeren onderzoek dat aan de maatstaven van een controle-opdracht voldoet, kan deze aan Allposters niet verwijten dat Ernst & Young een rapport heeft opgesteld op basis van een onderzoek dat volgens Pictoright uitgebreider had moeten worden uitgevoerd.
13.8.3.
De advocaat van Pictoright – zie opmerking 9, rapport [registeraccountant B] blad 12 onderaan – heeft onder meer aangevoerd dat veroordelingen als de onderhavige in de regel nog steeds door accountants worden uitgevoerd op een wijze die overeenkomt met de veroordeling in de onderhavige zaak. De deskundige heeft op blad 11-12, specifiek ten behoeve van deze casus, aangegeven welke werkzaamheden verricht hadden kunnen worden. Op de op blz. 14 van het rapport weergegeven vraag van Pictoright of de deskundige aan kan geven hoe accountants tot nog toe zijn omgegaan met veroordelingen als de onderhavige, heeft de deskundige geantwoord dat dit het bestek van zijn opdracht te buiten gaat.
13.8.4.
Tot slot heeft de deskundige nog opgemerkt (blz. 13 onderaan) dat, ofschoon in de periode van 2007-2013 de essentie van wat is vastgelegd in het Stramien voor assurance-opdrachten niet is gewijzigd, de gewijzigde regelgeving in 2005 en de codificatie van beroepsregels zullen hebben geleid tot een gedragsverandering in de beroepsgroep en dat het erop lijkt alsof bij opdrachtaanvaarding de regelgeving strakker wordt nageleefd dan in het verleden, waardoor sommige opdrachten niet meer als assurance-opdrachten worden aanvaard.
13.8.5.
Ook in de memorie na deskundigenbericht heeft Pictoright aangegeven – en toegelicht met voorbeelden – dat veroordelingen als de onderhavige nog steeds met enige regelmaat worden uitgesproken en dat opdrachten aan accountants tot controle e.a. zoals die in de onderhavige casus aan de orde waren, nog steeds met enige regelmaat worden aanvaard en uitgevoerd zonder dat daarbij door de accountant wordt aangevoerd dat zulks niet of niet meer mogelijk of toegestaan zou zijn.
13.8.6.
De omstandigheid dat – al dan niet onder invloed van een mogelijk ingesleten patroon – nog steeds dergelijke veroordelingen worden gevorderd en uitgesproken, en dergelijke opdrachten aan accountants worden uitgevoerd, bewijst echter niet dat het verweer van Allposters in dit geval niet zou op gaan. Ten eerste geldt dat, als in andere IE-rechtszaken accountants menen zonder in strijd te komen met richtlijnen dergelijke opdrachten te kunnen uitvoeren, zulks niet impliceert dat de accountant die in de onderhavige zaak is benaderd – Ernst & Young – ten onrechte heeft gemeend geen controleopdracht te kunnen uitvoeren. Ten tweede geldt dat de weigering van die accountant mede is gebaseerd op de specifieke omstandigheden van dit geval.
13.9.
Waren dwangsommen reeds verbeurd
13.9.1.
De veroordeling in het arrest van 3 januari 2002 hield in dat Allposters binnen veertien dagen na het arrest (en dus niet na betekening van het arrest) de gevraagde opgave diende te verstrekken. Er werd een dwangsom opgelegd van € 1.500,-- per dag met een maximum van € 45.000,--, hetgeen overeenkomt met 30 dagen. Dat betekent dat als op 16 februari 2002 nog niet aan de veroordeling was voldaan, de maximale dwangsom zou zijn verbeurd. Dat is ook het standpunt van Pictoright.
13.9.2.
Pictoright beroept zich op art. 611d lid 2 en stelt dat de reeds verbeurde dwangsommen verbeurd blijven.
13.9.3.
Art. 611d lid 2 Rv. houdt in dat dwangsommen die reeds verbeurd waren op het moment dat de onmogelijkheid in trad, verbeurd blijven, doch die situatie doet zich niet voor. In de rapportage van [registeraccountant B] ligt immers besloten dat in de omstandigheden van dit geval de onmogelijkheid ab initio intrad.
13.9.4.
Pictoright heeft overigens – in het kader van een te nemen beslissing omtrent de kosten – erop gewezen dat zij bij emailbericht van 25 januari 2012 te kennen heeft gegeven dat, kort gezegd, een uitstel bespreekbaar was. Zij heeft dit te bewijzen aangeboden, door overlegging van het emailbericht.Weliswaar heeft Pictoright dit eerst gedaan bij de allerlaatste proceshandeling, maar zij verwijst daarbij naar een eerdere stellingname, te weten de mva sub 39 en het pleidooi van 12 juni 2012, pleitnota sub 10. De verwijzing naar de passage in de mva is in zeer algemene bewoordingen gesteld, doch de verwijzing bij gelegenheid van het pleidooi is zo specifiek dat deze stelling en dit bewijsaanbod niet als tardief kunnen worden aangemerkt.
13.9.5.
Allposters heeft hierop niet kunnen reageren. Het is om die reden dat (zie de weergave hiervoor bij “het verdere verloop van de procedure”) Allposters nadere stukken in het geding heeft willen brengen, te weten het emailbericht van 25 januari 2012 van de advocaat van Pictoright aan de advocaat van Allposters, en het emailbericht van 23 januari 2012 van de advocaat van Allposters aan de advocaat van Pictoright dat daaraan vooraf ging.Het hof heeft geen bezwaar tegen deze gang van zaken; Pictoright heeft immers zelf aangeboden de e-mail van 25 januari 2012 in het geding te brengen. Zij kende deze stukken.
13.9.6.
Ook als de stellingen van Pictoright op dit onderdeel komen vast te staan, is zulks echter naar ’s hofs oordeel onvoldoende voor het oordeel dat in weerwil van de hiervoor geschetste onmogelijkheid de dwangsom was gaan lopen. Bewijslevering is derhalve niet nodig.
13.10.
Opheffing en opschorting
13.10.1.
Allposters heeft om opheffing van de dwangsom gevraagd, maar het hof acht daartoe thans nog geen grond aanwezig. Van haar mocht en mag immers verlangd worden dat zij het maximaal haalbare onderneemt en, als er geen assurance-opdracht gegeven kan worden, dient een wèl uitvoerbaar onderzoek uitgevoerd te worden dat zoveel mogelijk aansluit bij de veroordeling. Eerst als daaraan is voldaan kan, eventueel, de dwangsom worden opgeheven.
13.10.2.
Wel is er, tot dat moment, grond voor opschorting van de dwangsom. Het hof verwijst naar r.o. 13.8.2. Ofschoon verdedigbaar is dat tot op heden Allposters geen opgave heeft gedaan zoals (met inachtneming van het in dit arrest overwogene) van haar kon worden verlangd, vindt zulks mede zijn oorzaak in het gegeven dat Pictoright niet wilde meewerken en een onhoudbare eis handhaafde. Bij deze stand van zaken is de dwangsom niet vervallen en dient deze te worden opgeschort.
13.10.3.
In het voorgaande ligt besloten dat thans nog geen uitspraak kan worden gedaan.Het hof zal hierna in de overwegingen aangeven wat voor opgave en onderzoek van Allposters mag worden verwacht, en binnen welke termijn. Het hof zal de zaak aanhouden tot na ommekomst van die termijn. Tot dan wordt de dwangsom opgeschort. Vervolgens zal het hof bezien of de opgave van Allposters van dien aard is dat gezegd kan worden dat zij alles wat redelijkerwijze van haar verlangd kon worden heeft gedaan.
13.10.4.
Het hof geeft als zijn voorlopig oordeel te kennen dat, indien Allposters (alsnog) zou voldoen aan de navolgende bevelen, zij geacht zou moeten worden aan de veroordeling zoals geformuleerd in het dictum sub III van het arrest van 3 januari 2012 te hebben voldaan. In dat geval is er dus te zijner tijd, eventueel, reden voor opheffing van de dwangsom.
13.10.5.
In dat verband kan voor de vraag of de dwangsom is verbeurd de eerste alinea van de veroordeling zoals geformuleerd in het dictum van het arrest van 3 januari 2012 sub III gelezen worden als volgt:
beveelt Allposters om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest aan Pictoright een opgave te verstrekken van: (volgen onderdelen a., b., c. en d.)
waarbij na onderdeel “d.” wordt toegevoegd:
en beveelt Allposters om binnen elf weken na betekening van dit arrest aan Pictoright te verstrekken een verslag van een registeraccountant waaruit blijkt dat deze de opgave van Allposters heeft geverifieerd aan de hand van de administratie van Allposters, dat, voor zover verifieerbaar, de opgave van Allposters strookte met de gegevens uit de administratie van Allposters en dat, voor zover afdoende verificatie om door de accountant te noemen redenen niet meer mogelijk was, de accountant geen aanwijzingen heeft aangetroffen welke de verdenking doen rijzen dat de opgave geen getrouwe weergave van de werkelijkheid omtrent de te verstrekken gegevens zou inhouden.
13.10.6.
Daarbij tekent het hof aan dat in de thans ontstane situatie, de termijnen van veertien dagen resp. elf weken als hiervoor genoemd, geacht worden te gaan lopen vanaf de betekening van het heden uitgesproken arrest.Aannemende dat Pictoright even snel zal zijn met de betekening van dit arrest als zij in 2012 is geweest betekent dit dat na omstreeks 15 weken na dit arrest de hiervoor bedoelde werkzaamheden dienen te zijn verricht. Binnen twee weken nadien kunnen de stukken in het geding worden gebracht. Bij deze stand van zaken zal het hof de zaak verwijzen naar de rol op een tijdstip, gelegen 17 weken na heden, dus 22 juli 2014.
13.10.7.
Het hof zal de dwangsom opschorten, vooralsnog tot het eerstvolgende arrest van dit hof. Daarna zal worden bezien of verdere opschorting gewenst is.
13.10.8.
De dwangsomveroordeling, laatste onderdeel van het dictum sub III van het arrest van 3 januari 2012, had betrekking op het doen van een door een accountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave. Nu het hof de veroordeling sub III voor de duidelijkheid “uit elkaar heeft gehaald” doch overigens geen wijziging van het dictum, eerder een uitleg daarvan, heeft beoogd, kan de dwangsomformulering op zichzelf gehandhaafd blijven. Wel schuift de aanvang van de dwangsomtermijn op.
13.10.9.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een memorie door Allposters, teneinde een afschrift van de door haar gedane opgave en van het rapport van de accountant omtrent zijn waarnemingen en vaststellingen, alles als hiervoor breder omschreven, in het geding te brengen, waarna Pictoright binnen uiterlijk vier weken een antwoordmemorie kan nemen.
14.De uitspraak
Het hof:
schort de bij arrest van 3 januari 2012 in het dictum onder III omschreven dwangsom op, tot zijn eerstvolgende tussenarrest;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 22 juli 2014 met het hiervoor in r.o. 13.10.9 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.Th. Gründemann en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 maart 2014.
Uitspraak 16‑04‑2013
Inhoudsindicatie
inhoud en mogelijkheid van accountantscontrole na opgave in verband met inbreuk in zaak betreffende intellectuele eigendom
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.101.170
arrest van 16 april 2013
in de zaak van
Art & Allposters International b.v.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. G.C. Vergouwen te Eindhoven,
tegen:
Stichting Pictoright,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. E.J. Hengeveld te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 11 september 2012 in de hoofdzaak tussen eiseres – Allposters – en gedaagde - Pictoright.
8. Het tussenarrest van 11 september 2012
Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Allposters in verband met het voorgenomen deskundigenonderzoek, waarna Pictoright in de gelegenheid zou worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren en is iedere verdere beslissing aangehouden.
9. Het verdere verloop van de procedure
9.1.
Inmiddels maakt het van de op 21 juni 2012 gehouden pleidooizitting opgemaakte proces-verbaal deel uit van het procesdossier.
9.2.
Allposters heeft een akte na tussenarrest met vier producties genomen.
9.3
Pictoright heeft een antwoordakte met twee producties genomen.
9.4.
Vervolgens hebben partijen in aanvulling op de reeds overgelegde stukken de latere stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
10. De verdere beoordeling
10.1.
Het hof volhardt bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen en beslist, tenzij hierna anders blijkt.
10.2.
In r.o. 6.7.4 heeft het hof een deskundigenbericht aangekondigd ter beoordeling van de vraag of het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave in intellectuele eigendomszaken in verband met gewijzigde regelgeving, gedragscodes of protocollen thans nog aansluit bij de huidige praktijk in de branche van registeraccountants.
In r.o. 6.7.5 heeft het hof een aantal aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen vragen geformuleerd.
10.3.
Allposters heeft aangegeven dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige. Het hof begrijpt dat Pictoright zich hierbij aansluit.
10.4.1
Ten aanzien van de persoon van de te benoemen deskundige heeft Allposters drie voorstellen gedaan. Zij stelt ter toelichting onder meer rekening te houden met de mening van Pictoright dat de door Allposters eerder overgelegde verklaringen van twee grote accountantskantoren een eenzijdig beeld laten zien en daarom voorstelt een directeur vaktechniek van een middelgroot kantoor te benoemen.
Pictoright kan zich niet vinden in de (motivering van) de voorstellen van Allposters, omdat uit de curricula vitae van de door Allposters voorgestelde deskundigen niet blijkt dat zij enige ervaring hebben met het uitvoeren van veroordelingen in IE-zaken dan wel het adviseren in gerechtelijke procedures.
10.4.2.
Nu er geen aanwijzingen zijn dat bij Allposters bezwaren bestaan tegen benoeming van de door Pictoright voorgestelde personen, onder wie [registeraccountant A], heeft het hof laatstgenoemde benaderd in verband met een eventuele benoeming. [registeraccountant A] heeft het hof echter laten weten dat hij zich om gezondheidsredenen niet in staat acht om als deskundige op te treden.
10.4.3.
Het hof heeft [registeraccountant B], verbonden aan PricewaterhouseCoopers B.V., postbus [postbusnummer], [postcode] [vestigingsplaats], bereid gevonden om een benoeming tot deskundige te aanvaarden en zal dan ook tot benoeming van de heer [registeraccountant B] overgaan.
10.5.
Het hof constateert dat partijen geen bezwaren hebben tegen de door het hof voorlopig geformuleerde vragen. Tegen de door Allposters in randnummer 12 van haar akte na tussenarrest voorgestelde vervanging van het begrip “normen” door “de gedrags- en beroepsregels voor accountants” en tegen de door Pictoright in randnummer 6 en 7 van haar antwoordakte voorgestelde aanvullende vragen heeft het hof geen bezwaar.
10.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof [registeraccountant B] tot deskundige zal benoemen en dat aan deze de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
1. Hoe moeten de woorden/begrippen “gecontroleerd” en “gewaarmerkt” worden opgevat in de zin van de veroordeling sub III van het arrest van 3 januari 2012 van dit hof (zaaknummer HD 200.079.664) naar de thans geldende gedrags- en beroepsregels voor accountants in de branche van de registeraccountants?
2. Hoe beoordeelt u, in het licht van de voorgaande vraag, de opinie van [registeraccountant C] (overgelegd als productie 12 bij de brief van 6 juni 2012 van mr. Claassen aan het hof ten behoeve van het pleidooi op 21 juni 2012)?
3. Is het voor een registeraccountant, naar de thans geldende gedrags- en beroepsregels voor accountants in de branche van de registeraccountants, mogelijk een opgave van gegevens als opgesomd in de veroordeling sub III van voornoemd arrest te controleren en te waarmerken?
4. Kunt u aangeven welke termijn u in het algemeen redelijk acht om een door een accountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te doen?
5. In hoeverre impliceert een veroordeling tot het doen van een door een accountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave, gelet op de thans geldende regelgeving, automatisch dat het hoogste niveau van Assurance dient te worden gegeven, dan wel dat tevens kan worden volstaan met een lager of ander (toereikend) niveau van Assurance?
6. Wilt u het antwoord op de vragen 3 tot en met 5 uitgebreid motiveren?
7. Indien vraag 3 ontkennend wordt beantwoord:
7.1.
Kan volgens u een “Rapport van Bevindingen” zoals voorgesteld door Ernst & Young in de bijlage van de brief van 26 januari 2012 aan Allposters (productie 9 Allposters) als een adequate vervanging van een “gecontroleerde en gewaarmerkte” opgave als bedoeld in de veroordeling sub III van voornoemd arrest van 3 januari 2012 worden beschouwd?
7.2.
Welke andere wijze van controle of onderzoek door een registeraccountant doet volgens u het meeste recht aan de veroordeling sub III van voornoemd arrest van 3 januari 2012?
8. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog overige opmerkingen die van belang kunnen zijn voor deze zaak?
10.7.
Zoals overwogen in r.o. 6.7.6 van het tussenarrest, zal het voorschot ad € 14.520,-- incl. 21% btw van de deskundige ten laste van Allposters worden gebracht.
10.8.
In afwachting van het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
11. De uitspraak
Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 10.6 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
[registeraccountant B],
PricewaterhouseCoopers B.V.,
Postbus [postbusnummer],
[postcode] [vestigingsplaats]
tel.: [telefoonnummer];
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 14.520,-- incl. 21% btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat Allposters genoemd voorschot van € 14.520,-- incl. 21% btw binnen twee weken na heden zal overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.101.170;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. P.Th. Gründemann tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 3 september 2013 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van Allposters;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.Th. Gründemann en H.A.W. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 april 2013.
Uitspraak 11‑09‑2012
Inhoudsindicatie
‘onmogelijkheid’ in de zin van art. 611d lid 1 Rv; mogelijk om aan de veroordeling om een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken te voldoen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.101.170/01
arrest van 11 september 2012
in de zaak van
Art & Allposters International B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. J.P.F.W. van Eijck te Eindhoven,
tegen
Stichting Pictoright,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. E.J. Hengeveld te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident van 27 maart 2012, tussen eiseres, Allposters, en gedaagde, Pictoright. Het hof zal de nummering van het arrest in het incident voortzetten.
4. Het arrest in het incident van 27 maart 2012
Bij genoemd arrest is de door Allposters gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het in het arrest van dit hof van 3 januari 2012 (zaaknummer HD 200.079.664) onder III opgenomen bevel in zoverre toegewezen dat de tenuitvoerlegging van de inning van de dwangsommen is geschorst tot aan de datum van de einduitspraak in de hoofdzaak. In de hoofdzaak is de zaak naar de rol verwezen voor fourneren en is iedere verdere beslissing aangehouden.
5. Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak
5.1.
Partijen hebben hun zaak op 21 juni 2012 doen bepleiten, Allposters door
mr. P.N.A.M. Claassen en mr. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht en Pictoright door
Mr. E.J. Hengeveld en mr. A.C.L. Varossieau. De advocaten van beide partijen hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter voorbereiding op het pleidooi heeft Pictoright bij brief van 7 juni 2012 nog aanvullende producties (genummerd 7DW t/m 10DW) in het geding gebracht.
5.1.1.
Allposters heeft bij brief van 6 juni 2012 een opinie van [registeraccountant A] van 6 juni 2012 en de aan die opinie voorafgaande brief van mr. Claassen aan [registeraccountant A] van 29 mei 2012 als productie 12 in het geding gebracht en middels een H12-formulier op 19 juni 2012 een kostenspecificatie als productie 13 overgelegd. Bij pleidooi heeft Allposters de veroordeling van Pictoright in de kosten in hoger beroep overeenkomstig art. 1019h Rv gevorderd.
5.1.2.
Vervolgens heeft Allposters per fax van 21 juni 2012 een akte wijziging eis aangekondigd. Pictoright heeft aan het begin van het pleidooi bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, omdat die in strijd zou zijn met de goede procesorde. Na een korte schorsing voor beraad, heeft het hof het bezwaar van Pictoright gegrond verklaard. Door de akte wijziging eis pas op de dag van het pleidooi in het geding te brengen en aan Pictoright kenbaar te maken, is Pictoright de mogelijkheid ontnomen om zich voldoende te kunnen voorbereiden op een reactie op deze eiswijziging. Pictoright is daardoor in haar processuele belang geschaad. Deze laattijdige indiening van de akte wijziging eis is dus in strijd met de goede procesorde en wordt door het hof buiten beschouwing gelaten.
5.2.
Partijen hebben uitspraak gevraagd en ermee ingestemd dat het hof arrest zal wijzen op de stukken die door Allposters zijn overgelegd ten behoeve van het pleidooi.
6. De verdere beoordeling in de hoofdzaak
6.1.
Tussen partijen is bij dit hof een procedure aanhangig geweest onder zaaknummer HD 200.079.664. Het hof heeft bij eindarrest van 3 januari 2012 geoordeeld, kort samengevat, dat Allposters door de verhandeling van zogenaamde ‘canvas transfers’ inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de in dat arrest genoemde rechthebbenden van wie Pictoright de belangen in Nederland behartigt. Het hof heeft in het dictum onder III de volgende beslissing gegeven:
‘III. veroordeelt Allposters om binnen veertien dagen na dit arrest aan Pictoright een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken van:
- a.
het exacte aantal binnen Nederland door Allposters geproduceerde ‘canvas transfers’ van de werken van de kunstenaars opgesomd sub I en van [kunstenaar] in de periode tot 1 januari 2011, inclusief de productieprijs, tot aan de dagtekening van de gewaarmerkte opgave;
- b.
het exacte aantal binnen Nederland door Allposters verkochte en/of geleverde en/of bij Allposters bestelde en/of door Allposters uitgeleende ‘canvas transfers’ van de werken van de kunstenaars opgesomd sub I en van [kunstenaar] in de periode tot 1 januari 2011, inclusief de verkoop- of uitleenprijs, tot aan de dagtekening van de gewaarmerkte opgave;
- c.
het aantal binnen Nederland aan klanten van Allposters geleverde en bij klanten van Allposters weer teruggehaalde ‘canvas transfers’ van de werken van de kunstenaars opgesomd sub I en van [kunstenaar] in de periode tot 1 januari 2011;
- d.
het aantal in Nederland bij Allposters op voorraad zijnde ‘canvas transfers’ van de werken van de kunstenaars opgesomd sub I en het aantal in Nederland op voorraad zijnde ‘canvas transfers’ van de werken van [kunstenaar] per 1 januari 2011;
veroordeelt Allposters tot afgifte van de werken als bedoeld sub III c, voor zover het teruggehaalde werken betreft, en sub III d aan Pictoright, dan wel afgifte van naar het oordeel van Pictoright genoegzaam bewijs van vernietiging, dan wel afgifte van een naar het oordeel van Pictoright genoegzame verklaring dat geen voorraad van inbreukmakende werken wordt gehouden, waar dan ook in Nederland;
veroordeelt Allposters tot betaling van een dwangsom van € 1.500, - voor iedere dag of gedeelte van de dag dat Allposters niet aan een of meerdere van de bevelen sub III a t/m d voldoet, met een maximum van € 45.000, -;’
6.2.
Pictoright heeft het arrest van 3 januari 2012 op 17 januari 2012 aan Allposters doen betekenen.
6.3.
Allposters heeft bij inleidende dagvaarding van 26 januari 2012 een vordering ex artikel 611d Rv ingesteld. Daarin heeft zij gevorderd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- I.
primair: het arrest van dit hof van 3 januari 2012 (zaaknummer HD 200.079.664) in dier voege wijzigt dat Allposters rekening en verantwoording kan afleggen aan Pictoright middels een door een registeraccountant opgesteld ‘Rapport van Bevindingen’;
subsidiair: bepaalt dat Allposters vooralsnog kan volstaan met een door een registeraccountant opgesteld ‘Rapport van Bevindingen’ totdat voornoemd arrest in gewijsde is gegaan en pas dan controle plaats heeft in de zin van het daarin onder III opgenomen bevel;
meer subsidiair: het bevel sub III van het arrest van 3 januari 2012 in stand laat en nader bepaalt dat de termijn voor rekening en verantwoording wordt gesteld op twee maanden vanaf de betekening van het in dezen te wijzen arrest;
- II.
Pictoright veroordeelt in de proceskosten.
6.4.
Allposters heeft aan deze vordering onder meer ten grondslag gelegd dat (in ieder geval op dit moment) sprake is van een onmogelijkheid om te voldoen aan de hiervoor opgenomen veroordeling tot het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave. De voormelde veroordeling behelst volgens Allposters een zeer omvangrijke en complexe opdracht waaraan binnen een zeer korte tijd voldaan moet worden en waarbij zij afhankelijk is van de medewerking van derden, te weten registeraccountants. Zowel Deloitte als Ernst & Young hebben de opdracht van Allposters geweigerd, waardoor het niet zinvol was een andere registeraccountant in te schakelen, aldus Allposters. Daarnaast stelt Allposters dat zij ook al vanaf de eerste aanleg telkens te kennen heeft gegeven dat de door Pictoright gevorderde wijze van rekening en verantwoording en de daaraan gekoppelde termijn niet haalbaar zouden zijn. Hieruit blijkt volgens Allposters dat zij zichzelf welbewust in een positie heeft willen brengen dat zij kon voldoen aan een mogelijke veroordeling tot rekening en verantwoording. Allposters stelt dat zij alle zorgvuldigheid en inspanning heeft betracht die in redelijkheid van haar verlangd mag worden om te voldoen aan genoemde veroordeling, maar dat dit door de weigering van voornoemde registeraccountants (nog) niet mogelijk is. Daardoor is er volgens Allposters sprake van (tijdelijke) onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv, die maakt dat er reden is voor opheffing, opschorting of vermindering van de dwangsom.
6.5.
Pictoright heeft de vorderingen van Allposters betwist en daartoe onder meer de volgende verweren aangevoerd:
- a)
er is geen sprake van een onmogelijkheid die een succesvol beroep op art. 611d Rv rechtvaardigt noch is er sprake van een zodanige inspanning van Allposters dat in redelijkheid niet meer inspanning van Allposters zou kunnen worden gevergd;
- b)
Allposters heeft reeds een deel van de dwangsommen verbeurd, zodat op grond van art. 611d lid 2 Rv de eis van Allposters zich niet over dat deel kan uitstrekken;
- c)
de stellingen van Allposters hebben slechts betrekking op een gedeelte van de genoemde veroordeling, terwijl Allposters zonder recht of reden ook niet aan het overige gedeelte van deze veroordeling sub III heeft voldaan.
6.6.
Voorafgaande aan de beoordeling van de vorderingen, merkt het hof het volgende op. Allposters stelt wel vanaf de eerste aanleg te hebben aangevoerd dat de door Pictoright gevorderde wijze van rekening en verantwoording en de daaraan gekoppelde termijn niet haalbaar zouden zijn en dat zij een alternatieve werkwijze heeft voorgesteld, maar deze stelling is, zoals Pictoright ook terecht opmerkt, niet juist. Uit ro. 4.11.2 van het arrest van 3 januari 2012 van dit hof volgt dat de door Allposters voorgestelde werkwijze alleen betrekking heeft op de vordering sub II b van Pictoright en niet op de thans aan de orde zijnde vordering sub III. Het is het hof bovendien ambtshalve bekend dat Allposters in de procedure die heeft geleid tot voornoemd arrest van 3 januari 2012 zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep geen enkel bezwaar heeft geuit tegen de door Pictoright gevorderde, door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave. Voor het eerst in de onderhavige procedure heeft Allposters daartegen bezwaar gemaakt en een beroep gedaan op de onmogelijkheid ex art. 611d Rv.
6.7.
Artikel 611d Rv luidt als volgt:
‘1. De rechter die een dwangsom heeft opgelegd, kan op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende de door hem te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
- 2.
Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de rechter haar niet opheffen of verminderen.’
Uit de wettekst volgt dat een dergelijke vordering is gericht op de opheffing, de opschorting of de vermindering van de opgelegde dwangsom wegens een (tijdelijke of gedeeltelijke) onmogelijkheid om te voldoen aan de veroordeling waaraan deze dwangsom is gekoppeld. In het lichaam van de dagvaarding stelt en onderbouwt Allposters dat er (op dit moment) sprake is van een onmogelijkheid om aan het bevel onder III van het arrest van 3 januari 2012 (HD 200.079.664) van dit hof te voldoen. De vordering in het petitum van de dagvaarding is primair gericht op wijziging van de veroordeling sub III van het voormeld arrest van 3 januari 2012. Het hof legt deze primaire vordering, in onderling verband en samenhang bezien met de stellingen van Allposters in het lichaam van de dagvaarding, en mede in het licht van de aard van deze procedure aldus uit dat daarin mede is begrepen een vordering tot opheffing of opschorting van de dwangsom. Uit de stellingen en verweren van Pictoright - die voornamelijk zijn gericht tegen het beroep op onmogelijkheid ex art. 611d Rv - maakt het hof op dat ook zij de dagvaarding en de daarin opgenomen vordering zo heeft begrepen.
6.7.1.
Naar de kern genomen spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of het voor Allposters mogelijk is te voldoen aan de veroordeling om een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave te verstrekken van de in de veroordeling opgesomde gegevens. Eerst daarna, en wellicht mede gelet op het antwoord op de voorgaande vraag, komt de vraag aan de orde of van Allposters meer inspanning had mogen worden verwacht om (te trachten) aan de veroordeling te voldoen?
6.7.2.
Het hof stelt voorop dat van ‘onmogelijkheid’ als bedoeld in art. 611d lid 1 Rv sprake is indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als dwangmiddel, dat wil zeggen als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren, zijn zin verliest. Dit moet worden aangenomen indien het onredelijk zou zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen van de veroordeelde dan is betracht (vergelijk HR 26 maart 2010, LJN BL0004). Het hof zal daarom in de onderhavige zaak onderzoeken of Allposters, sinds haar veroordeling bij arrest van 3 januari 2012 van dit hof, redelijkerwijze al het mogelijke heeft gedaan om aan de veroordeling sub III van genoemd arrest te voldoen.
6.7.3.
Allposters heeft aan de hand van brieven van Deloitte en Ernst & Young en een opinie van [registeraccountant A] (producties 6, 8, 9, 10 en 12) haar stelling onderbouwd dat een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van de gevraagde gegevens te verstrekken onmogelijk is, omdat registeraccountants niet bereid zijn een controleverklaring met de daarbij behorende redelijke mate van zekerheid af te geven. Pictoright betwist gemotiveerd dat sprake is van ‘onmogelijkheid’ in de zin van art. 611d Rv en voert daarbij onder meer aan dat de veroordeling sub III van het arrest van 3 januari 2012 van dit hof gebruikelijk is en regelmatig wordt toegewezen.
6.7.4.
Het is het hof ambtshalve bekend dat een vordering tot het verstrekken van een door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave in intellectuele eigendomszaken gebruikelijk is, als ook dat het gebruikelijk is dat een dergelijke vordering bij een geconstateerde inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht wordt toegewezen. Dat laat onverlet dat het instellen van een dergelijke vordering, evenals de toewijzing daarvan, zou kunnen berusten op een ingesleten patroon bij advocaten en rechters. Het hof kan niet uitsluiten dat in verband met gewijzigde regelgeving en/of gedragscodes of protocollen in de branche van registeraccountants een dergelijke vordering thans niet meer aansluit bij de huidige praktijk in deze branche. Om dit te kunnen beoordelen heeft het hof behoefte aan voorlichting door een deskundige. Het hof acht een registeraccountant daartoe de meest aangewezen persoon.
6.7.5.
Het hof is daarbij voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
- 1.
Hoe moeten de woorden/begrippen ‘gecontroleerd’ en ‘gewaarmerkt’ worden opgevat in de zin van de veroordeling sub III van het arrest van 3 januari 2012 van dit hof (zaaknummer HD 200.079.664) naar de thans geldende normen in de branche van de registeraccountants?
- 1.1.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de voorgaande vraag, de bijgevoegde opinie van [registeraccountant A]?
- 2.
Is het voor een registeraccountant, naar de thans geldende normen in de branche van de registeraccountants, mogelijk een opgave van gegevens als opgesomd in de veroordeling sub III van voornoemd arrest te controleren en te waarmerken? Wilt u het antwoord op deze vraag uitgebreid motiveren?
- 3.
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:
- 3.1.
Kan volgens u een ‘Rapport van Bevindingen’ zoals voorgesteld door Ernst & Young in de bijlage van de brief van 26 januari 2012 aan Allposters (productie 9 Allposters) als een adequate vervanging van een ‘gecontroleerde en gewaarmerkte’ opgave als bedoeld in de veroordeling sub III van voornoemd arrest worden beschouwd?
- 3.2.
Welke andere wijze van controle of onderzoek door een registeraccountant doet volgens u het meest recht aan de veroordeling sub III van voornoemd arrest?
- 4.
Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog overige opmerkingen die relevant kunnen zijn voor deze zaak?
6.7.6.
Nu op Allposters de bewijslast rust van haar stelling dat er sprake is van een onmogelijkheid om te voldoen aan de veroordeling sub III voormeld, zal het voorschot van de deskundige vooralsnog ten laste van Allposters worden gebracht.
6.7.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen reageren op de hiervoor door het hof voorgestelde, aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en daaromtrent suggesties doen.
6.8.
Iedere verdere beoordeling of beslissing wordt aangehouden.
- 5.
De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 9 oktober 2012 voor akte aan de zijde van Allposters in verband met het voorgenomen deskundigenonderzoek, waarna Pictoright in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.Th. Gründemann, H.A.W. Vermeulen en T.E. Deurvorst en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 september 2012.