In dit processtuk worden vermeld zowel feiten waarvan in r.o. 2.1 tot en met (tweede) 2.2.2.2 (onjuiste nummering pan het Hof aangezien na r.o. 2.2.2.3 logischerwijs 2.2.2.4 dient te volgen maar de vijf aangiften gedaan in opdracht van belanghebbende door [EEE] B. V. als laatste cijfer niet een 4 maar, abusievelijk, een 2 kent) van het arrest a quo geëxpliciteerd is dat deze volgens het Hof vast staan als feiten waarvan in cassatie veronderstellenderwijs uitgegaan moet worden om de reden dat zij door [X] gesteld zijn en dat het Hof in het midden gelaten heeft of laatstgenoemde feiten vast staan. Waar het zulke‘hypotethische feitelijke grondslag’-feiten betreft, worden deze in een separate volzin vermeld en is zoveel mogelijk aan het einde van die volzin een voetnoot geplaatst met daarin de vindplaats van de betreffende stelling (en)van [X]
HR, 24-11-2017, nr. 15/05787
ECLI:NL:HR:2017:2980, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2017
- Zaaknummer
15/05787
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑11‑2017
ECLI:NL:HR:2017:2980, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑11‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:4543, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NLF 2017/2882 met annotatie van Gooike van Slooten
BNB 2018/37 met annotatie van M.J.W. van Casteren
V-N 2017/58.3 met annotatie van Redactie
FED 2018/67 met annotatie van G.C.D. Grauss
Douanerechtspraak 2018/6
NTFR 2017/2938 met annotatie van mr. G. van Dam
Beroepschrift 24‑11‑2017
Inleiding1.
Feiten
1.1.1
Belanghebbende [X] verder te noemen ‘belanghebbende’ drijft een internationale handel in groenten en fruit. In dat kader importeert en exporteert belanghebbende ook knoflook. De aankoop van knoflook door belanghebbende vindt over de hele wereld plaats.
1.1.2
Verse knoflook waar het in deze zaak om gaat wordt over de hele wereld geteeld2.. Variëteiten knoflook zijn er legio3.. Een van die variëteiten is de zogenaamde Chinese variëteit. Die variëteit wordt zowel in China als daarbuiten geteeld4.. Evenmin als een Vlaamse gaai of een Japanse kers afkomstig (hoeven te) zijn uit Vlaanderen respectievelijk Japan is de variëteit Chinese knoflook uitsluitend afkomstig uit China. Verkopers van de Chinese variëteit zetelen dan ook over de hele wereld, zoals in Chili, Egypte, Nederland, Taiwan, China, enz.
1.1.3
Belanghebbende heeft eind 2002 en in 2003 regelmatig diverse groente- en fruitproducten gekocht van [CC] Deze onderneming werd geleid door [C], met wie voordien al jarenlang zaken werden gedaan. Naast allerhande producten zoals appels, peren en gember, bood [CC] ook knoflook aan belanghebbenden te koop aan. Het betrof dan knoflook van de Chinese variëteit, afkomstig uit China, maar ook uit Rusland.
1.1.4
In 2005 heeft belanghebbende Turkse knoflook van de Chinese variëteit gekocht van [BB] Namens [BB] werden deze transacties gedaan door [i]5..
De Russische aangiften
1.2.1
Belanghebbende heeft voor de bij [CC] gekochte partijen Russische knoflook, verder te noemen ‘Russische knoflook’, een, voorzover in dit kader (nog6.) van belang elftal aangiften, verder te noemen: ‘de Russische aangiften’ gedaan7..
2.2
Voor de aangiften ten invoer waren de Russische oorsprongscertificaten niet benodigd, reden waarom de betreffende certificaten ontbraken bij de Russische aangiften ten invoer waar het in deze zaak om gaat. De certificaten dienden voor belanghebbende louter ter controle van de oorsprong8..
1.2.3
Deze aangiften zijn alle gecontroleerd9.. De eerste drie aangiften betreffen aangiftenummer […] , gedaan op eigen naam en voor eigen rekening door belanghebbende met aanvaardingsdatum 30 december 2002. De derde aangifte is onder nummer […] in opdracht van belanghebbende door [DDD] B.V. op eigen naam en voor eigen rekening gedaan10..
1.2.4
Negen aangiften zijn ook fysiek gecontroleerd. Het betreft de aangiften wederom in opdracht van belanghebbende door [DDD] B.V. op eigen naam en voor eigen risico […] gedaan onder aangiftenummer […] en nummers:
alle met aanvaardingsdatum 1 september 200311..
Daarnaast de nummers
[…]
[…]
beide met aanvaardingsdatum 1 december 2003.
Daarnaast betreft het drie aangiften gedaan door belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening met aangifte nummer […] onder nummers
[…]
[…]
met als aanvaardingsdatum 5 maart 2003
en […] met als aanvaardingsdatum 28 oktober 2003.
1.2.5
Waar nodig wordt in het navolgende waar het door belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening gedane aangiften met aangegeven oorsprong Rusland/Turkije gesproken over ‘eigen’ Russische/Turkse aangiften. Betreft het aangiften gedaan in opdracht van belanghebbende door expediteur [DDD] B.V. of [EEE] B.V., dan wondt gerefereerd aan ‘niet-eigen’ Russische/Turkse aangiften.
De Turkse aangiften
1.3.1
In de periode 11 maart 2005 tot en met 13 april 2005 zijn voor de bij [BB] gekochte partijen Turkse knoflook, verder te noemen ‘Turkse knoflook’ ten behoeve van belanghebbende vijf aangiften ten invoer gedaan voor verse knoflook met aangegeven oorsprong Turkije, verder ‘de Turkse aangiften’.
1.3.2
De Turkse aangiften betreffen vijf aangiften gedaan in opdracht van belanghebbende door [EEE] B.V. op eigen naam en voor eigen rekening, zijnde derhalve niet-eigen Turkse aangiften12.. Het betreft een aangifte op basis van een invoervergunning — en niet een EUR-1 certificaat! — met aangiftenummer [BBB] onder nummers:
[…]
[…]
Aanvaardingsdatum 11 maart 2005
en
Aanvaardingsdatum 14 maart 2005, welke zendingen niet fysiek gecontroleerd zijn, anders dan nummer […] met aanvaardingsdatum 13 april 200513..
1.3.3
Belanghebbende heeft te goeder trouw en bij gebrek aan wetenschap omtrent een andere oorsprong dan de Russische respectievelijk Turkse, de Russische en Turkse knoflook als zodanig ten invoer doen aangeven respectievelijk aangegeven.
UTB's
1.4.1
De inspecteur heeft een aantal uitnodigingen tot betaling (verder te noemen ‘UTB's’) uitgereikt aan belanghebbende zoals omschreven in de r.o. 1.1.1 tot en met 1.1.4. Het totaalbedrag aan uitgevaardigde UTB's beloopt € 1.224.811,30. De UTB's zijn uitgereikt, omdat niet Rusland respectievelijk Turkije maar China vermoedelijk het juiste oorsprongsland is. Aangezien het verschuldigde bedrag aan douanerechten voor verse knoflook uit Rusland respectievelijk Turkije is aangegeven en niet voor verse knoflook uit China is een douanerecht van € 1.200,-- per ton nagevorderd.
1.4.2
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de UTB's en — als gevolg van het uitblijven van een beslissing op bezwaar — beroep bij de Rechtbank. De Rechtbank en het Hof hebben de vorderingen van belanghebbende afgewezen.
Procedureel: vooraf
[…] Belanghebbende verzoekt uw Raad uitdrukkelijk van zijn bevoegdheid gebruik te — willen — maken om ambtshalve te casseren.
Eerste middel van cassatie
Beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging is wel geschonden
Schending van het recht en/ of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen als vermeld in dit middel.
2.1
Het Hof heeft, zoals toegelicht infra, in de onderhavige zaak een onjuiste toepassing gegeven aan algemene rechtsbeginselen van het gemeenschapsrecht welke rechtsbeginselen de grondrechten omvatten en tevens de eerbiediging van de rechten van de verdediging. In het bijzonder heeft het Hof een onjuiste, althans onvolledige uitleg gegeven van de stellingen van belanghebbende door te oordelen dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging in casu niet geschonden is.
Onderdeel 1
2.2.1
Het Hof heeft in r.o. 5.5.2 — 5.5.5 (a) een onjuiste althans onbegrijpelijke uitleg gegeven aan het door belanghebbende gedane beroep op het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging alsmede (b) aan de reikwijdte van de eerbiediging van de rechten van de verdediging14..
Honoreren verzoek tot uitstel van betaling is onvoldoende om geen schending van eerbiediging van de rechten te oordelen
2.2.2
Het Hof heeft daarbij (ad a) de visie van de inspecteur gevolgd die heeft gesteld dat het indienen van een bezwaarschrift tevens aangemerkt wordt als verzoek om uitstel van betaling en dientengevolge geen sprake is van schending van voornoemd beginsel. Het Hof heeft hierbij een verkeerde uitleg gegeven aan de in r.o. 5.5.2 genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Logistics B.V.15. Kort samengevat heeft het Hof in de r.o. 5.5.4 en 5.5.5. tot uitgangspunt genomen dat de leidraad Invordering 1990 van 25 juni 1990, nummer AFZ 90/1990 (hierna: de Leidraad) een voldoende en adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de uitnodigingen tot betalingen (verder te noemen: UTB's) biedt. Het Hof heeft miskend dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet, laat staan in volle omvang, (hierdoor) gewaarborgd is. Het Hof beschouwt de Leidraad kennelijk als een voldoende adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de UTB's. Het Hof heeft evenwel onbegrijpelijk en met voorbijgaan aan het uitvoerig consequente betoog van belanghebbende, enkel en uitsluitend beoordeeld of en in hoeverre de uitvoering van de UTB's opgeschort werd. Evenwel heeft belanghebbende gedurig en uitvoerig aan de hand van talloze argumenten betoogd16. dat het verdedigingsbeginsel door de inspecteur is geschonden en dat het besluitvormingsproces van de douane tot oplegging van de UTB's zonder schending van het verdedigingsbeginsel een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Daarmee heeft het Hof (ad a) miskend dat belanghebbende gedurig17. uitvoerig en op basis van andere — niet door het Hof (kenbaar) in zijn besluitvorming betrokken — argumenten aan de orde heeft gesteld dat zonder schending van het verdedigingsbeginsel in dezen het besluitvormingsproces van de douane (dat) leidde tot de UTB's een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Deze maatstaf is neergelegd in vaste jurisprudentie.
Jurisprudentie
2.2.3
In het arrest van 18 december 2008 (zaak C — 349/07) inzake Sopropé18. heeft het Hof van Justitie eerbiediging van de rechten van de verdediging uiteengezet.
2.2.4
Het Hof van Justitie heeft nadien op 3 juli 2014 in de gevoegde zaken Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V. op prejudiciële vragen van uw Raad of het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel zich leent voor rechtstreekse toepassing van de nationale rechter, en voorts of van schending van het beginsel sprake is in het geval dat de belanghebbende pas in bezwaar wordt gehoord, bevestigend geoordeeld.19.
2.2.5
Uw Raad heeft op 14 augustus 201520. geoordeeld:
‘2.5.5
(…) voldoende is te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de uitnodiging tot betaling is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de uitnodiging tot betaling van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. De rechter dient een en ander te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval (zie HR 26 juni 2015, nummer 10/02774 BIS, ECLI:NL:HR: 2015:1666, onderdelen 2.3.2 en 2.3.3)’.
‘2.5.6
(…) opmerking verdient dat de omstandigheid dat na de vaststelling van de uitnodigingen tot betaling de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet voortvarend aan belanghebbende zijn bekendgemaakt en dat bij het uitvoeren van de hiervoor bedoelde toetsing in aanmerking moet worden genomen het antwoord op de vraag of belanghebbende mede in het licht hiervan zijn verdedigingsrechten effectief ten uitvoer had kunnen leggen.’
2.2.6
Laatstelijk heeft uw Raad op 9 oktober21. geoordeeld dat voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van de douane zonder schending van het verdedigingsbeginsel een andere afloop zou kunnen hebben gehad (cursivering: cassatieadvocaat) niet vereist is dat zou zijn afgezien van het vaststellen van één of meer UTB's of dat ze op een lager bedrag zouden zijn gesteld Voor dat oordeel volstaat het om te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden, degene aan wie die UTB is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden. De rechter dient dit te beoordelen aan de hand van de specifieke feitelijke en juridische omstandigheden van het geval (HR 26 juni 2015 ECLI:NL:HR: 2015:1666). Het Hof heeft deze toetsing ten onrechte niet uitgevoerd Indien een inbreng een juridische stelling betreft, dient beoordeeld te worden of deze stelling zodanig hout snijdt dat deze tot een andere afloop had kunnen leiden.
2.2.7
Tot zover de kaders van de eerbiediging van de rechten van de verdediging in het licht van vaste jurisprudentie.
2.2.8
Het Hof heeft (ad b) miskend dat het in het licht van de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet, althans in ieder geval niet uitsluitend over de waarborg Leidraad , maar uitsluitend althans in ieder geval daarnaast ook hierover een oordeel diende te geven. Dit heeft het Hof nagelaten, althans ontoereikend gemotiveerd. Dit klemt temeer nu de inspecteur steeds heeft miskend dat het erom gaat dat de beoordeling van het besluitvormingsproces door de douane betreft een andere afloop zoukunnen hebben gehad en niet, zoals de inspecteur in navolging van gedateerde en inmiddels achterhaalde jurisprudentie heeft gesteld, zou hebben gehad. Indien het Hof tot voornoemd oordeel is gekomen omdat het Hof niet vermag in te zien dat de Leidraad als een voldoende adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de UTB's een aspect is dat niet cumulatief, maar als uitsluitend alternatief beoordeeld dient te worden, getuigt zulks van een onjuiste rechtsopvatting, althans heeft het Hof zijn oordeel niet althans ontoereikend gemotiveerd in de zin dat het Hof dan in ieder geval daarnaast ook had dienen te beoordelen of het besluitvormingsproces van de douane zonder schending van het verdedigingsbeginsel een andere afloop zou kunnen hebben gehad.
Onderdeel 2
2.2.9
In aansluiting op het bovenstaande heeft het Hof evenmin blijk gegeven van een juiste althans (voldoende) gemotiveerde beoordeling of belanghebbende een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB's van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces — al dan niet opleggen UTB's — met een andere afloop zou hebben kunnen leiden, althans had kunnen leiden. Het Hof heeft in strijd met vaste jurisprudentie terzake22. feitelijke en juridische omstandigheden niet althans terzake ontoereikend gemotiveerd, beoordeeld.
Belanghebbende schetst een aantal van deze omstandigheden die, ten onrechte, door het Hof niet bij zijn oordeelsvorming terzake de eerbiediging van de rechten van de verdediging zijn betrokken, zulks ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd.
Niet beschikken over administratieve bescheiden door belanghebbende
2.2.10
Dit speelt in het bijzonder in het onderhavige geval, aangezien de inspecteur de aan de UTB's ten grondslag liggende feiten en omstandigheden vóór — en overigens ook na — de vaststelling van de UTB's niet voortvarend aan belanghebbende heeft bekendgemaakt. De UTB's zijn onder meer gebaseerd op informatie van de douane23. en de FIOD24., over welke informatie belanghebbende ten tijde van het opleggen van de UTB's niet beschikte. Sterker nog: niet eerder dan pas eind april 2006 heeft belanghebbende in delen de door de FIOD ten tijde van de inval door de FIOD in mei 2015 inbeslaggenomen administratie geretourneerd gezien en een proces-verbaal ontvangen. In dat proces-verbaal zat veel nieuwe informatie zoals omtrent scheepsbewegingen terzake de betreffende knoflook, correspondentie, verklaringen (onder andere van [LL]) en mededelingen van buitenlandse autoriteiten, onder andere terzake het Turkse EUR-1 certificaat, en — door de FIOD achter gehouden — AM-meldingen. De inspecteur was, althans had er in het kader van het tripartite overleg en de strafvorderlijke maatregelen die een ander organisatorisch onderdeel van de belastingdienst — de FIOD — onder zich had belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om binnen een redelijke termijn voorafgaand aan het vaststellen van de UTB's in belanghebbendes eigen administratie de gewraakte transacties terzake Russische en Turkse knoflook te raadplegen, inclusief de daaraan ten grondslag liggende correspondentie. Tevens had de inspecteur belanghebbende dienen te informeren omtrent de bevindingen in het FIOD-onderzoek, hetgeen hij eveneens heeft nagelaten. Indien de inspecteur belanghebbende de in deze alinea bedoelde bescheiden wel ter beschikking had gesteld, kan niet uitgesloten worden dat de inspecteur één of meerdere UTB's niet zou hebben opgelegd.
Diverse aangevoerde feitelijke en juridische omstandigheden
2.2.11
Het Hof was gehouden — en belanghebbende heeft in dat kader ook voldoende23. naar voren gebracht — in het kader van de eerbiediging van de rechten door belanghebbende aangevoerde feitelijke en juridische omstandigheden te beoordelen. Dat heeft het Hof nagelaten, althans ontoereikend gemotiveerd waar die feitelijke en juridische omstandigheden (al dan niet) uit bestonden. Alsdan had onder meer:
- —
de aanvankelijke zweem van initiatorschap die bij FIOD en bij de inspecteur rondwaarde26. omtrent initiatorschap meteen weerlegd door belanghebbende kunnen worden;
- —
belanghebbende uitleg kunnen geven omtrent de voorzorgsmaatregelen die zij — gelijk in de ‘Maleisië-verordening’27. opgenomen — toepaste;
- —
belanghebbende uitleg kunnen geven omtrent de achtergrond en inhoud van de transacties met [CC] en [BB],
- —
belanghebbende de achtergrond van de in de r.o. 2.3 — 2.16.6 opgenomen correspondentie en verklaringen kunnen schetsen in de zin dat belanghebbende noch ten aanzien van de Russische aangifte noch ten aanzien van de Turkse aangifte ook maar de intentie heeft gehad om onjuiste aangiften te doen;
- —
belanghebbende gewezen op de omstandigheid dat zij de hogere facturen voor Russische knoflook bezigde bij aangifte in plaats van beschikbare lagere facturen (hetgeen dus juist niet op frauduleus handelen duidt;
- —
belanghebbende erop gewezen dat zij de Turkse aangiften vergezeld deed gaan van invoercertificaten, hetgeen met zich bracht 9,6% invoerrecht, alsmede gelimiteerde invoer binnen een bepaalde periode bij gebreke waarvan de gestelde borg aan de douane vervalt (hetgeen niet past in een fraudepatroon om ongelimiteerd knoflook te kunnen invoeren wat door uitsluitend van EUR-1 certificaten gebruik te maken wel mogelijk was geweest, zonder enige borgsom te hoeven storten of risico's terzake een borgsom te lopen), e.d.28.
waardoor niet zou kunnen zijn uitgesloten dat het besluitvormingsproces een andere voor belanghebbende gunstigere afloop zou kunnen hebben gehad, althans tot een andere voor belanghebbende gunstigere afloop had kunnen leiden. Wederom: het Hof heeft dit miskend, althans ontoereikend gemotiveerd.
Chinese variëteit en monsters
2.2.12
Zo zou belanghebbende verder hebben aangedrongen op het verstrekken door de douane van monsters betrekking hebbende op de Russische en Turkse knoflook waarvan aangiften ten invoer waren gedaan. Dit teneinde vast te stellen of het monsters betrof die uit zendingen afkomstig waren die door belanghebbende daadwerkelijk ten invoer waren aangegeven. Onderdeel daarvan was dan ook geweest het maken van onderscheid tussen de Russische aangiften en de Turkse aangiften. Daarbij wijst belanghebbende er op dat — ten onrechte — de oorsprong China van de Russische respectievelijk Turkse knoflook door de douane eertijds in overwegende mate is afgeleid door het doen tonen van bepaalde knoflookbollen (waarvan op dit moment nog altijd onduidelijk is uit welke zendingen zij afkomstig zijn, waarover later meer,) aan derden, dit terwijl vaststaat, immers niet (meer door de inspecteur) betwist visueel oorsprong niet aangetoond kan worden.
2.2.13
Hoogstens kan een visuele kennisneming een indicatie zijn voor de variëteit, bijvoorbeeld de Chinese variëteit. Dit is door de inspecteur tot bij het Hof aan toe29. miskend. Zou belanghebbende een inbreng hebben kunnen leveren, dan kan niet worden uitgesloten dat de inbreng ten aanzien van het verschil tussen oorsprong China en Chinese variëteit, onder meer aan de hand van het tonen van een knoflookbol, bovendien aan terzake niet-deskundige derden, tot een besluitvormingsproces met een andere voor belanghebbende gunstigere afloop zou kunnen hebben leiden, althans een andere afloop had kunnen leiden.
AM-melding, bekendheid douane met omleidingen van knoflook via Rusland en Turkije …. en toch invoer toestaan
2.2.14
In aansluiting op het voorgaande springt ook het niet verstrekken van de bij de inspecteur wel — en bij belanghebbende niet — bekende AM-melding 2002/19 in het oog30.. In deze AM-melding is de naam van belanghebbende uitdrukkelijk genoemd. Voorgaande AM-melding is aanleiding geweest voor de totstandkoming van profiel 4973, d.d. 25-10-200231., waarin staat:
‘Er zijn signalen binnengekomen dat de oorsprong China wordt ontweken door een onjuiste oorsprong op te geven. Inzenden van invoeraangifte en certificaat van oorsprong aan het DIC, afdeling AM.’
2.2.15
Vanaf dat moment zijn, met uitzondering van de eerste drie aangiften, alle aangiften32., rood geselecteerd en met controlediepgang 3, dus zowel terzake bescheiden als het product zelf, gecontroleerd. De eerste drie invoeraangiften hadden controlediepgang 2, hetgeen inhoudt dat de bescheiden wordt gecontroleerd. Gelet op de inhoud van het profiel, zijn alle invoeraangiften gezonden aan het DIC, afdeling AM.
Doorlaten door de douane is ongeoorloofd (248 CDW), maar blijft ten onrechte zonder gevolgen
2.2.16
Vast staat dat de douane, ondanks de betreffende AM-melding in welke belanghebbende — zonder dat belanghebbende dat wist — specifiek genoemd staat en de diepgaande controles, er (toch) voor gekozen heeft om de Russische aangiften en later ook de Turkse aangiften te aanvaarden. Zonder enigerlei opmerking dienaangaande richting belanghebbende te uiten. Dit terwijl een vermoeden terzake onjuiste oorsprong zowel terzake de Russische knoflook als terzake de Turkse knoflook binnen de Belastingdienst bekend was. Juist daarom had de douane na AM-melding 2002/19 de nadien gedane aangiften ten invoer van Russische knoflook en in ieder geval, in het licht van het op dat moment lopende onderzoek tegen belanghebbende terzake de Russische aangifte, de Turkse aangiften niet mogen aanvaarden. Voor zover de douane daartoe wel over wenste te gaan, had het in het licht van artikel 248 CDW op de weg van de douane gelegen om hetzij de Russische knoflook respectievelijk de Turkse knoflook tegen te houden, hetzij zekerheid te vragen voor de mogelijk verschuldigde rechten ingeval de oorsprong niet Rusland respectievelijk Turkije zou zijn, maar China. Dat heeft de douane, ten onrechte en in strijd met artikel 248 CDW, nagelaten. Zou belanghebbende evenwel bekend zijn geweest met de informatie die terzake wel aan de douane, maar niet aan haar ter beschikking stond, dan had zij hieromtrent een inbreng kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB's van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere voor belanghebbende gunstigere afloop zou hebben kunnen leiden, althans had kunnen leiden. Zo zou zij pas ingevoerd hebben zodra er dan geen redelijke twijfel meer was over de juiste oorsprong. Het Hof heeft miskend dat de douane jegens belanghebbende en bovendien zeer kort na de Turkse aangifte wel in overeenstemming met artikel 248 CDW heeft gehandeld toen belanghebbende in mei 2005 Egyptische knoflook had aangegeven ten invoer. De redenen om te twijfelen aan de oorsprong daarvan, waren gelijkaardig aan die waarom terzake de oorsprong van de Russische knoflook en de Turkse knoflook getwijfeld had dienen te, althans kunnen, wonden33.. Het verschil was echter dat bij de Egyptische knoflook de partij werd tegengehouden en, ondanks herhaalde — naar achteraf gebleken onterechte — tegenwerpingen van de zijde van de douane dat belanghebbende wist dat Egyptische knoflook niet de douanerechtelijke oorsprong Egypte had, is na circa tien maanden gebleken dat dit wel degelijk het geval was. Desalniettemin heeft het Hof op onbegrijpelijke gronden de r.o. 2.10 en 2.11 in weerwil van de uitleg door belanghebbende terzake niets althans ontoereikend gemotiveerd ten nadele van belanghebbende doen strekken.
2.2.17
In weerwil van deze wetenschap en de in de processtukken genoemde profielen, waaronder profiel 4973 in LCO 052434. heeft de douane in strijd met artikel 248 CDW welbewust de Russische en later Turkse knoflook, ondanks AM-meldingen, profielen, controle diepgang 3 en het lopende FIOD onderzoek toegelaten tot de Europese markt. Het Hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het toelaten op de Europese markt van de Russische en Turkse knoflook onder de in de processtukken door belanghebbende geschetste omstandigheden en wetenschap van de belastingdienst/douane en/of FIOD niet te sanctioneren met vernietiging van een of meerdere UTB's, in het bijzonder vanaf het moment van controle diepgang 3.
Vals certificaat Turkije: wetenschap douane, maar niet (medegedeeld aan) belanghebbende
2.2.18
Waar het de Turkse knoflook betrof wist de douane, getuige r.o. 2.13, dat een zekere ‘[i]’ die namens [BB] aan belanghebbende de Turkse knoflook verkocht de Turkse douane omgekocht had door € 5.000,-- voor EUR-1 certificaten te betalen. De douane heeft belanghebbende niet in kennis gesteld van deze voor de vaststelling van de UTB's terzake de Turkse knoflook van belang zijnde informatie. Zou belanghebbenden daarvan in kennis zijn gesteld, dan zou belanghebbende erop gewezen hebben dat belanghebbende slachtoffer is geworden van een malafide verkoper en een malafide in Turkse overheidsdienst zijnde douane-ambtenaar. Tevens dat zij op instigatie van [BB] tot aankoop is overgegaan en wel te goeder trouw alsmede dat zij nadien [BB] ook aansprakelijk heeft gesteld en verzocht heeft om terzake dienende informatie, waaruit de goede trouw, in onderlinge samenhang bezien, van belanghebbende genoegzaam kan blijken. Dergelijke aspecten alsmede het relaas omtrent het invoercertificaat voor Turkse knoflook (9,6% invoerrechten en beperkte mogelijkheid van invoer) waren voor het vaststellen van de UTB's terzake de Turkse aangifte van belang, waarvan niet kan worden uitgesloten dat die tot een besluitvormingsproces met een andere afloop zouden kunnen hebben geleid, althans hadden kunnen leiden.
Conclusie
2.2.19
Bovenstaande feitelijke en juridische aspecten zijn — naast hetgeen verder gesteld en hier ingelast in de processtukken — door het Hof bij de beoordeling van de schending van de eerbiediging van de rechten miskend, althans niet toereikend gemotiveerd. Zou het Hof dit wel gedaan hebben, dan had het Hof dienen te oordelen dat op basis van de door belanghebbende in het bovenstaande en in de processtukken35. aangevoerde feiten en omstandigheden terzake de UTB's althans terzake de Russische knoflook UTB's althans terzake de Turkse knoflook UTB's niet kan worden uitgesloten dat zulks tot een besluitvormingsproces met een andere afloop zou kunnen hebben geleid, althans had kunnen leiden.
Tweede middel van cassatie
Verzoek tot overlegging knoflookmonsters
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen als vermeld in dit middel
3.1
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in een onderling verband en samenhang te beschouwen redenen als vermeld in dit middel. Het Hof heeft niet beslist op het uitdrukkelijk verzoek van belanghebbende tot afgifte van monsters aan belanghebbende. Zulks zonder dit te motiveren althans ontoereikend te motiveren.
Onderdeel 1
3.2
Onbetwist staat in cassatie vast dat van de Russische knoflook die tot de Russische aangiften heeft geleid, in totaal een partij van 848.640 kg slechts één monster van 10 kg is genomen36.. Van de Turkse knoflook terzake de Turkse aangifte is blijkens de fysieke controlerapporten37. een monster genomen. Vast staat dat de fysieke controledossiers terzake de Turkse knoflook niet eerder dan pas in hoger beroep zijn verstrek. Zoals aangegeven is belanghebbende daardoor in haar verdediging geschaad. Zij heeft geen kennis genomen van de fysieke controledossiers en evenmin de monsters van de Russische en Turkse knoflook zelf kunnen laten onderzoeken. Irrelevant in dit kader is of de douane zelf al dan niet een dergelijk onderzoek wenste of zou hebben doorgevoerd. In het kader van de rechten van de verdediging en vanuit de in het EVRM vastgelegde onschuldpresumptie, hoor en wederhoor alsmede in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel was het — uitsluitend — aan belanghebbende om daarin een keuze te (kunnen) maken. Indien belanghebbende voorafgaand aan het uitvaardigen van de UTB de mogelijkheid zou hebben gehad om hieromtrent onderzoek te doen, dan zou zij dat hebben gedaan. Niet uitgesloten kan worden dat alsdan zou zijn kunnen komen vast te staan dat op basis van de bevindingen van het laboratorium de oorsprong van de betreffende knoflook niet China, maar Rusland respectievelijk Turkije was.
3.3
Vast staat verder ook dat de douane noch de Russische knoflook noch de Turkse knoflook aan de hand van metaalsporen/grondanalyse heeft laten onderzoeken door een laboratorium.
3.4
Belanghebbende heeft onder meer en heel specifiek in punt 5.1.18 van haar conclusie van repliek bij het Hof aangegeven dat en waarom zij alsnog in de gelegenheid wenst te worden gesteld om een sporenonderzoek te verrichten door de in de stukken van belanghebbende genoemde expert uit Californië waarvan ook de belastingdienst, inclusief douane en FIOD zich bedienen.
3.5
In punt 5.1.18 van de conclusie van repliek is daarom opgenomen:
‘[X] verzoekt om afgifte van de (tweede) monsters die van de partijen aangegeven Russische en Turkse knoflook genomen zijn, WAARVAN AKTE!’
3.6
In de kop van de betreffende conclusie van repliek is opgenomen
‘tevens houdende (…) verzoek tot (…) knoflookmonsters.’
3.7
Het Hof heeft hierover geen beslissing genomen. Evenmin heeft het Hof echter gemotiveerd althans ontoereikend gemotiveerd dat en waarom niet aan het verzoek van belanghebbende tegemoet kon worden gekomen. Het Hof heeft derhalve hetzij verzuimd hetzij geweigerd om te beslissen op het betreffende verzoek tot afgifte van de monsters. Daarom kan het arrest van het Hof niet in stand blijven, ook niet omdat dientengevolge de rechten van de verdediging en haar grondrechten aanmerkelijk zijn geschonden.
3.8
Wellicht ten overvloede wijst belanghebbende er nog op dat omtrent sporenonderzoek enkel in rechtsoverweging 5.6.3 (terzake de Russische knoflook) terug te lezen valt dat de inspecteur vrij is in het kiezen van zijn bewijsmiddelen en derhalve niet gehouden is om de geografische oorsprong van de ingevoerde knoflook vast te stellen door middel van een metaalsporenonderzoek. Waar het echter om gaat is dat belanghebbende in staat gesteld diende te worden om een dergelijk onderzoek te (kunnen) verrichten. Dit heeft het Hof kennelijk miskend althans ontoereikend gemotiveerd, omdat het Hof daarover niets heeft vastgesteld. Evenmin heeft het Hof terzake de Turkse knoflook daaromtrent een beslissing genomen.
3.9
Daar komt nog bij dat, gelijk belanghebbende bij conclusie van repliek onder 5.2.4a.l. tot en met 5.2.4a.7 heeft betoogd niet separaat per partij Russische knoflook en per partij Turkse knoflook de oorsprong is vastgesteld aan de hand van monsters38.. Het Hof heeft miskend althans ontoereikend gemotiveerd dat per separate partij vast gesteld dient te worden of de oorsprong onjuist is. Het Hof heeft in navolging van de FIOD en de inspecteur één bolletje knoflook geëxtrapoleerd op alle Russische en Turkse knoflook en dito aangiften, zulks ten onrechte.
Onderdeel 2
3.10
Het Hof heeft zijn oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat de met vermelding van oorsprong Rusland aangegeven knoflook niet daadwerkelijk van Russische oorsprong is, niet althans ontoereikend gemotiveerd.
3.11
Belanghebbende heeft erop gewezen dat zij zich niet kon verenigen met het oordeel van de inspecteur omtrent de niet Russische oorsprong. In dat licht heeft belanghebbende gedurig verzocht om fysieke controlerapporten en monsters van alle onder Russische oorsprong (en overigens ook Turkse oorsprong) ten invoer aangegeven knoflook39.. De inspecteur heeft de betreffende monsters niet willen verstrekken. Dit terwijl de geografische oorsprong van de ingevoerde knoflook vastgesteld kan worden door een metaalsporenonderzoek en de douane daar zelf nota bene gebruik van maakt. Dit kan onder meer blijken uit de zaak die geleid heeft tot een arrest van Uw Raad terzake Pakistaanse knoflook. Het Hof heeft miskend, althans niet gemotiveerd, althans ontoereikend gemotiveerd, dat en waarom belanghebbende niet gerechtigd is om dit cruciale middel van bewijs te kunnen bezigen, terwijl aan de hand van metaalsporenonderzoek en grondonderzoek de locatie van het land van oorsprong zeer nauwkeurig vastgesteld kan worden. Het Hof schendt hiermee — zoals supra besproken — eveneens de eerbiediging van de rechten van de verdediging, het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van equality of arms. Waar de inspecteur de gelegenheid had om in het licht van de controlediepgang code 3 meteen onderzoek als hier bedoeld naar de oorsprong te laten doen, heeft belanghebbende die mogelijkheid niet gehad en evenmin alsnog, ondanks een daartoe strekkend verzoek aan het Hof, gekregen.
3.12
Mede in het licht van de eerbiediging van de rechten van de verdediging zou de besluitvormingsprocedure zonder de schending terzake niet terbeschikkingstelling van monsters een andere afloop kunnen hebben gehad. Dit geldt zeker nu, in het licht van het arrest van uw Raad d.d. 14 augustus 201540. de omstandigheid dat aan de UTB ten grondslag liggende feiten en omstandigheden (geen laboratoriumanalyse op metaalsporen/grondmonsters) na de vaststelling van de UTB's niet voortvarend aan belanghebbende zijn bekend gemaakt. Tot op heden zijn immers nog altijd de monsters niet ter beschikking gesteld. Belanghebbende wordt in zijn fundamenteel recht van verdediging geschaad, doordat monsters beweerdelijk genomen — en ook op basis van het toepasselijke TCDW verplicht te nemen — niet meer ter beschikking staan41.. Door toedoen van de organisatie van de inspecteur is belanghebbende als gevolg daarvan — het ontbreken van dergelijke monsters bij de douane — niet (meer) in staat haar onschuld aan te tonen. Dit terwijl de grondrechten inclusief de onschuldpresumptie deel uitmaken van de algemene rechtsbeginselen. Dit betreft een zodanig zwaarwegende inbreuk op de rechten van de verdediging dat een gepaste sanctie is primair dat de UTB's daarom vernietigd dienen te worden, subsidiair dat niet door de inspecteur aangetoond is dat de met vermelding van oorsprong Rusland respectievelijk Turkije aangegeven knoflook van Chinese oorsprong althans niet daadwerkelijk van Russische respectievelijk Turkse oorsprong is.
Turkse oorsprong
3.13
Voor de Turkse oorsprong geldt casu quo hetzelfde ten aanzien van de monsters als ten aanzien van de Russische knoflook. Het Hof heeft over de Turkse oorsprong een oordeel geveld aan de hand van een door een Turkse douane-ambtenaar gefalsificeerd EUR-1 certificaat. Het Hof heeft miskend dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan op basis van het betreffende EUR-1 certificaat, maar op basis van in Nederland aangevraagde invoervergunningen, zoals uit punt 1.3.2 supra kan blijken. Het oordeel van het Hof op dit punt is onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd in het licht van de overgelegde Turkse aangiften ten invoer. Nu immers het EUR-1 certificaat niet als grondslag voor de (in dat geval immers niet door een quotum zoals bij een invoervergunning beperkte) aangiften gold, is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk althans ontoereikend gemotiveerd.
Onderdeel 3
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in een onderling verband en samenhang te beschouwen redenen als vermeld in dit middel.
3.14
Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld althans ontoereikend gemotiveerd in r.o. 5.10.2 dat belanghebbende met al hetgeen zij heeft aangevoerd noch aannemelijk heeft gemaakt dat haar het recht op een eerlijk proces is onthouden noch dat haar recht op gelijke proceskansen is geschaad.
3.15
Ten eerste wijst belanghebbende erop dat het Hof hiermee heeft miskend dat de douane wel en belanghebbende ter mogelijke bepaling van een andere oorsprong dan China (van de Russische respectievelijk de Turkse knoflook) niet de mogelijkheid heeft gehad om de monsters te doen onderzoeken op metaalsporen, zoals in het bovenstaande reeds uitvoerig betoogd. Het Hof heeft daarover geen uitspraak gedaan, ofschoon het daartoe gehouden was. Van een eerlijk proces kan daarom geen sprake zijn, reden waarom haar recht op gelijke proceskansen is geschaad.
3.16
Ten tweede miskent het Hof met zijn zienswijze te dezen dat belanghebbende, bekend zou zijn geweest met de onjuiste oorsprong — waarbij het dan betreft de onjuiste Russische en los daarvan de onjuiste Turkse oorsprong —, belanghebbende dan geen (verdere) invoer meer had gedaan van Russische knoflook. Evenmin van Turkse knoflook. Belanghebbende is nimmer bekend geweest met informatie die de inspecteur via het douane-informatiecentrum wel ter beschikking stond: Marcolink werd gelijk belanghebbende gezien als mogelijk deelnemer aan knoflookfraude42..
Derde middel van cassatie
Bewijsaanbod en [LL]
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen als vermeld in dit middel.
4.1
Het Hof heeft ten onrechte, althans in strijd met eigen regels terzake getuigen voorbrengen, althans ontoereikend gemotiveerd materieel de verklaring van [BBB] — die niet als getuige was aangezegd — te bezigen als bewijs van een getuige tegenover de tweede verklaring van [LL]43..
4.2
[X] was adjunct-directeur bij [….] in de periode 1998 tot en met 200444.. Hij heeft ten oventaan van de FIOD een verklaring afgelegd.
4.3
Nadien heeft hij op 12 november 2013 een verklaring afgelegd die hierbij integraal — en niet zoals het Hof slechts gedeeltelijk- wordt geciteerd, vanwege het belang dat belanghebbende hecht aan deze verklaring — en het Hof — ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd — niet.45.:
‘Middels deze verklaring wil ik verklaring van 15 September 2005 herzien // verduidelijken.
Op 15 september 2005 heb ik gesproken met de FIOD. Vanaf het begin af aan was de toon dreigend. Sterker nog, het gesprek voorafgaand aan de bespreking van 15 September was van dien aard dat als ik niet zou meewerken, zij mij op zouden komen halen. Ze waren mijn naam ook tegen gekomen en zeiden dat ik behoorlijke problemen kon gaan krijgen. Volgens de FIOD was er namelijk gefraudeerd en omdat ik er volgens de FIOD van af wist zou ik mij ook bij de strafrechter moeten gaan verantwoorden. Er werd gedreigd met een gevangenisstraf. Om er vanaf te zijn en omdat die [BBB] ook zei dat ik dan niet vastgehouden zou worden, heb ik wat dingen over knoflook besproken. Hij heeft mij geconfronteerd met valse verklaringen van andere personeelsleden van [X] en hij heeft de woorden in de mond gelegd van hetgeen verklaard moest worden.
Ik zal daar wat voorbeelden van geven:
Op papier staat dat vanuit het personeel iedereen wist wat er gebeurde met de Chinese knoflook. Daar staat nog achter dat het niet uit die landen kwam, maar uit China, maar wel om die landen ging. Dat is niet waar.
Ik moet ook bekennen dat het niet zo is dat [A] ieder jaar een alternatief land van oorsprong pakte. Maleisië is door de FIOD genoemd, maar ik wist daar niks van. Dat was voor mijn tijd. Dat geldt ook voor Iran en Turkije. Wel weet ik dat wij een keer zelf Russische knoflook ingekocht hebben. Van de Russische knoflook die [A] heeft gekocht, weet ik verder niets alleen maar dat die gekocht is. Wat verder hierover geschreven staat in mijn verklaring is op verzoek van de FIOD. Zij wilden dat allemaal erin hebben.
Ik denk dat ik mijn excuses aan [MM] moet aanbieden, want […] wist volgens mij nergens van af.
Dus dat hij de papieren kloppend moest maken, is onjuist. De FIOD wilde maar dat door mij zoveel mogelijk op papier werd verklaard. Door de FIOD is de verklaring; ‘dat op papier alles voor elkaar was maar dat de knoflook van andere oorsprong eigenlijk echt uit China kwam’, mijn in de mond gelegd.
Ik heb ook in de mond gelegd gekregen en toen maar laten opschrijven, hoewel onjuist, dat [A] dat ongetwijfeld bewust gedaan heeft, dat hij altijd het randje zocht en dat dat gebeurde met alle handel.
Dat gebeurde niet met alle handel, want dan was [A] al lang out of business geweest. Ik voel mij daar rot over en vind dat de FIOD mij erin geluisd heeft. Want nu kijkt [A]. [MM] en [FFF] mij natuurlijk met de nek aan, maar ik probeerde eigenlijk alleen mijn eigen hachje te redden omdat ik mij anders moest gaan verantwoorden. En ja, een trap nageven, ik denk dat het menselijk is. Maar achteraf moet ik zeggen dat het gewoon verkeerd was.
[BBB] heeft daar ook nog wat opgenomen over dat de klanten en afnemers ook wisten dat zij van een andere oorsprong kochten, maar wisten dat het Chinese was. Dat was niet zo. Zij hebben mij toen met [jj] onder druk gezet en ook met andere transacties die ik zelf gedaan had.
Ook is onjuist dat je Chinese knoflook zomaar berkent. Dat geldt namelijk alleen voor de variëteit, ik heb in de loop der jaren zelf vaak de variëteit Chinese knoflook gezien die afkomstig is uit andere landen, waar er ook geteeld wordt. Deze kan ik, terwijl ik toch in de handel zit, niet onderscheiden van Chinese knoflook die ook uit China komt.
[BBB] van de FIOD heeft nog gezegd als grap dat een bolletje knoflook toch niet praat. Dat klopt inderdaad, maar is nu ineens die opmerking in een heel andere context en om [A] te pakken te nemen daarin gezet.
Nogmaals, ik heb daar spijt van. Ik voelde me gewoon enorm onder druk gezet en daarom heb ik deze onjuiste verklaring ondertekend. [BBB] zei mij namelijk dat het Chinese knoflook was en dat ik als verkoper van die Chinese knoflook dus ook de boel oplichtte en dat ik daarom door de strafrechter kon worden veroordeeld.
Dat ze nu zeggen dat [A] wetenschap had dat de knoflook van een andere oorsprong was dan de aangegeven oorsprong, dan klopt dat niet. Ik kan daarover in elk geval niets verklaren: wat ik daarover heb gezegd, is onjuist (onderstreping: procesadvocaat).’
4.4
Bij gelegenheid van het pleidooi op 24 maart 2015 heeft één van de betrokken — inmiddels voormalig — opsporingsambtenaren van de FIOD — ECD, [BBB] gesteld dat [LL] zijn verklaringen in alle vrijheid heeft afgelegd en dat hij, nu hij als eerste van alle betrokkenen is gehoord, ook niet kan zijn ‘gestuurd’ in zijn verklaringen. [LL] is tijdens het verhoor ‘leeggelopen’, aldus de opsporingsambtenaar. Het Hof heeft hieromtrent in r.o. 5.7.4 geoordeeld:
‘Mede in het licht van voormelde uitlating van de opsporingsambtenaar (lees: ter zitting van 24 maart 2015, procesadvocaat) hecht het Hof geen geloof aan de herroeping door [LL] van zijn tegenover de FIOD — ECD afgelegde verklaring (zie 2.2.1).’
4.5
Op 19 januari 2015 heeft het Hof partijen uitgenodigd voor de zitting van dinsdag 24 maart 2015 om 10.30 uur. Een afschrift van de betreffende brief wordt hierbij als productie H1 in geding gebracht. In de betreffende uitnodiging van het Hof valt te lezen:
‘U kunt getuigen en deskundigen meebrengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploot oproepen, mits u daarvan uiterlijk een week voor de dag van de zitting aan het Gerechtshof (onderstreping: procesadvocaat) en aan de andere partij(en) mededeling hebt gedaan, met vermelding van hun namen en woonplaatsen.’
4.6
De inspecteur heeft zich ter zitting van 24 maart 2015 bij het Hof doen vergezellen door [BBB] die een getuigenverklaring heeft afgelegd. Voor alle duidelijkheid: [BBB] is niet werkzaam in dezelfde hoedanigheid als […] of als de inspecteur. Evenwel heeft de inspecteur voorafgaand aan het ter zitting als getuige horen:
- —
diens naam en woonplaats niet verstrekt,
- —
uiterlijk één week voor de dag van de zitting,
- —
aan het Gerechtshof en (evenmin) aan de andere partij, lees: belanghebbende.
4.7
Het Hof heeft desalniettemin diens getuigenverklaring ten onrechte als bewijs gebezigd, waar belanghebbende pas bij het verstrekken van de processen-verbaal bij en tegelijkertijd met het arrest van op de hoogte is geraakt en kunnen raken. Belanghebbende mocht ervan uitgaan dat bij gebreke van een aanzegging terzake een verklaring van [BBB] niet als, materiële, getuigenverklaring zou worden gebezigd.
4.8
Belanghebbende wijst erop dat in de door het Hof in r.o. 5.1.2 genoemde arresten door uw Raad consequent en gelijkluidend is overwogen:
‘Indien een bewijsaanbod is gedaan, kan de rechter volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod. Een zodanige mededeling kan in of bij de oproeping voor de zitting worden gedaan door degene die het bewijsaanbod heeft gedaan te wijzen op de mogelijkheid getuigen naar de zitting mee te brengen of voor de zitting op te roepen. Het is aan degene die het bewijsaanbod heeft gedaan al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken.’
De hiervoor bedoelde mededeling volstaat niet wanneer de desbetreffende partij in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij van de geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als ter zitting nieuwe licht valt op de noodzaak tot het leveren van nader bewijs.’
4.9
In het onderhavige geval is ter gelegenheid van het eerste pleidooi, derhalve ter zitting, bij het Hof belanghebbende, geconfronteerd met een niet aangezegde getuige die ter zitting over de tweede verklaring van [LL] heeft verklaard. Belanghebbende kon en mocht er vanuit gaan dat die verklaring niet materieel als getuige verklaring zou gelden of door het Hof als bewijs gebezigd zou (kunnen) worden. Dat is belanghebbende pas gebleken bij gelegenheid van verstrekking van het proces-verbaal terzake tegelijkertijd met het arrest van het Hof. Dat klemt. De inspecteur heeft namelijk erkend46. dat de verklaring van [LL] het fundament vormde voor diens stelling omtrent de gestelde wetenschap van onoirbaar handelen in de zin van het plegen van oorsprongsfraude door [A] binnen belanghebbende. Van belang is dat het bewijs van wetenschap van belanghebbende rust op de inspecteur. Daarover heeft de inspecteur ter zitting van 22 september 2015 verklaard:47.
‘De douane dient bewijs te leveren van wat zich in het hoofd van [A] heeft afgespeeld.’
4.10
Belanghebbende heeft evenwel bij gelegenheid van het 10-dagen stuk bij het Hof een verklaring in geding gebracht van [LL] opgesteld op 12 november 2013. De procedure bij het Hof heeft uit proceseconomische overwegingen enige tijd stilgelegen in afwachting van de beantwoording van de vragen in het reeds aangehaalde arrest van het Hof van Justitie inzake Kamino/Datema48.. De verklaring van [LL] d.d. 12 november is ingebracht bij gelegenheid van het eerstvolgende processtuk, het zogenaamde 10-dagen stuk d.d. 13 maart 201549..
4.11
[BBB] voornoemd is op 24 maart 2015 verschenen, en wel onaangekondigd. Hij is niet werkzaam als (gemachtigde van) de inspecteur, laat staan zelf inspecteur. [BBB] heeft, getuige het citaat in r.o. 5.7.4 gefungeerd getuige, zij het niet aangekondigd. Zou de inspecteur — die de bewijslast draagt van de wetenschap van [A] en belanghebbende, en die zich consequent heeft beroepen op de verklaring van [LL] als enige belastende verklaring van een werknemer (binnen) belanghebbende50. —, dan zou belanghebbende [LL] omgaand eveneens als getuige hebben opgeroepen. Het Hof heeft de verklaring van[BBB] (wel) gebezigd als getuigenverklaring althans materieel gezien die verklaring als zodanig (getuige) gebezigd. In het licht van het enerzijds door de inspecteur niet in acht nemen van de voorgeschreven procesrechtelijke regels omtrent aanzegging getuigen en anderzijds door het Hof, in ieder geval materieel, de verklaring van [BBB](toch) — en in strijd met hetgeen belanghebbende gezien de brief van het Hof (productie H1) redelijkerwijs kon en mocht verwachten — bezigen als een getuigenverklaring, hetgeen voor belanghebbende verrassend was in het licht van het niet-nakomen van de procedure-regels door de inspecteur had belanghebbende recht en belang om bij gelegenheid van een nieuwe zitting [LL] als getuige te (kunnen) horen.
4.12
Het Gerechtshof heeft omtrent de zitting nadien op 22 september 2015 reeds voorafgaand en ook ter zitting de behandeling beperkt tot uitsluitend de nadere stukken die partijen na de zitting van 24 maart 2015 hebben ingebracht.:
‘De voorzitter brengt in herinnering dat, zoals partijen reeds telefonisch door de griffier is medegedeeld, de nadere zitting uitsluitend betrekking heeft op de nadere stukken die partijen na de zitting van 24 maart 2015 hebben ingebracht. (…)51.’
(onderstreping procesadvocaat)
4.13
Ter zitting van 22 september is ook evident gebleken dat het Hof zich uitdrukkelijk wenste te beperken tot die AM-meldingen. In het licht daarvan heeft het Hof ook gevraagd naar de relevantie van punten 2.2.2 (‘ontlastend bewijs’) en 4.2.13 (‘bolletje knoflook niet representatief) in relatie tot de nadere stukken52.. Het Hof had derhalve belanghebbende in de gelegenheid dienen te stellen om [LL] en/of overige getuigen terzake (niet bestaande)53.‘inteme wetenschap van omleidingen met knoflook’ te horen, althans niet een beslissing te nemen nagenoeg uitsluitend gebaseerd op een getuigenverklaring van [BBB] op 24 maart 2015 die als zodanig niet was aangezegd, alvorens belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarop in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor te horen, hetgeen het Hof ontoereikend heeft gemotiveerd althans heeft nagelaten.
4.14
Indien het Hof met dit oordeel heeft bedoeld te stellen dat hetgeen door [LL] verklaard zou worden niet zou kunnen afdoen aan hetgeen op 24 maart 2015 door [BBB] ter zitting is verklaard, dan betreft dit een ongeoorloofd vooruitlopen op de uitkomst van bewijslevering, reden waarom ook in die context het oordeel van het Hof te dezen onbegrijpelijk althans niet gemotiveerd althans niet voldoende gemotiveerd is.
Vierde middel van cassatie
Geen wetenschap
Schending van het recht en/of verzuim van essentiële vormen doordat het Hof geoordeeld en beslist heeft zoals in zijn arrest vervat is, zulks ten onrechte, om de navolgende, mede in hun onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen als vermeld in dit middel.
Onderdeel 1
5.1
Ten onrechte heeft het Hof in r.o. 5.7.1 – 5.7.7 geoordeeld dat belanghebbende (via [A] wetenschap had van het plegen van oorsprongsfraude. Daarna heeft het Hof tevens geoordeeld dat belanghebbende niet te goeder trouw was (r.o. 5.8.2 jo 5.8.1). Dit oordeel is, mede gelet op omstandigheden die uitvoerig in het 10 dagen stuk en de pleitnota bij het Hof aan de orde zijn gekomen, onjuist althans ontoereikend gemotiveerd.
5.2
Het Hof heeft miskend althans ontoereikend gemotiveerd waarom [A] de bedoelde wetenschap had. Door enkel — oncontroleerbaar voor procespartijen — te stellen dat al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter verklaring van voormelde en andere belastende gedingstukken ‘het Hof niet kan overtuigen54.’, heeft het Hof nagelaten verifieerbaar voor belanghebbende als rechtzoekende inzicht te geven op een duidelijke en voor belanghebbende verifieerbare wijze hoe zijn oordeel terzake tot stand is gekomen.
[LL]
5.3
[LL] kon ook geen wetenschap hebben.
Ten onrechte heeft het Hof in r.o. 5.7.3 geloof aan de (eerste) verklaring van [LL]55. gehecht, omdat die bevestiging zou vinden in diverse stukken van het geding. Het Hof heeft daarbij miskend dat uit de tweede verklaring d.d. 12 november 2013 onbetwist kan blijken dat [LL] ten tijde van de uit Turkije in 2005 door het Hof als zodanig genoemde ingevoerde knoflook niet werkzaam was bij belanghebbende. Voordien evenmin waar het Maleisië betrof, waarvan vast staat dat belanghebbende daarvan geen verwijt gemaakt kan worden56.. Ook niet nadien waar het volgens het Hof Egypte betrof. Het Hof heeft overigens miskend, althans niet gemotiveerd, althans ontoereikend gemotiveerd, dat de Egyptische knoflook wel degelijk uit Egypte afkomstig was en niet omgeleid werd uit China. Dat staat onbetwist vast. Daarom kan — zoals het Hof ten onrechte (kennelijk) aanvoert — ‘Egypte’ (r.o. 2.10 vonnis Rechtbank) niet ten nadele strekken van belanghebbende.
5.4
[LL] heeft verklaard over omstandigheden waaronder hij door de FIOD is uitgenodigd en later is gehoord. Uit de tweede verklaring van [LL]57. valt duidelijk af te leiden dat en waarom hij zich bij de FIOD heeft gemeld: hij is weggezet als medeverdachte met dienovereenkomstige risico's op strafvervolging. Dat is door [BBB] als zodanig ook niet ontkend. Evenmin heeft het Hof zich er rekenschap van gegeven dat over Iran, Maleisië en Turkije [LL] redelijkerwijs geen verklaring kon afleggen, omdat hij ten tijde daarvan, zeker ten tijde van de Russische knoflook niet eens (meer) werkzaam was bij belanghebbende. Het Hof heeft verzuimd althans ontoereikend gemotiveerd waarom er dan (ook) terzake de Turkse knoflook (toch) wetenschap van [LL] was. Voor het overige verwijst belanghebbenden naar de uitvoerige motivering van de betwisting van de juistheid van de eerste verklaring afgelegd bij de FIOD58..
Belanghebbende werkt niet mee aan omleiding van knoflook
5.5
In navolging op hetgeen belanghebbende in het 10 dagen stuk bij het Hof heeft belicht, heeft belanghebbende nadien successievelijk omtrent de in r.o. 5.7.3 opgenomen verwijzing naar de stukken zoals geciteerd door de Rechtbank onder 2.3 (Turkije), 2.4 (Rusland), 2.5 (Turkije) en 2.10 (Egypte) aangehaalde gedingstukken gemotiveerd betwist59.. In weerwil van onder meer die gemotiveerde betwistingen laat het Hof het bewijs omtrent wetenschap in de kern afhangen van de — betwiste — verklaring van [LL] en een koppeling van die verklaring met een zeer beperkt aantal stukken. Door aldus te beslissen geeft het Hof blijkt van een onjuiste rechtsopvatting althans heeft het zijn oordeel in het licht van de uitvoerige en gemotiveerde betwistingen door belanghebbende, mede gezien het grote financiële belang in de onderhavige zaak, niet althans ontoereikend gemotiveerd.
Ad r.o. 2.3 vonnis Rechtbank
5.6
Waar het de Turkse knoflook betreft, heeft het Hof in r.o. 2.3 gerefereerd aan een partij knoflook uit oktober 2001. Die partij is in Nederland ingevoerd, door de douane aanvaard en zonder problemen of uitnodiging tot betaling in het vrije verkeer gebracht. Dat staat onbetwist vast. Daarom kan — zoals het Hof ten onrechte (kennelijk) aanvoert — deze correspondentie uit 2001 die niets uit te staan heeft met de Turkse aangiften niet ten nadele strekken van belanghebbende.
Ad r.o. 2.5 vonnis Rechtbank
5.7
In r.o. 2.5 betreft het eveneens een commerciële briefwisseling om Chinees zaad in Turkije te planten. Belanghebbende heeft, zoals in cassatie onbetwist vaststaat, geen Turkse knoflook van [E] aangekocht. Daarom kan — zoals het Hof ten onrechte (kennelijk) aanvoert — deze correspondentie die niets uit te staan heeft met de Turkse aangiften niet ten nadele strekken van belanghebbende.
Ad r.o. 2.4 vonnis Rechtbank
5.8
Eveneens heeft het Hof miskend dat de r.o. 2.4 op Rusland betrekking hebbende (laatste) twee faxberichten zonder nadere toelichting, die ontbreekt, geen betrekking hebben op door belanghebbende ingevoerde knoflook die niet uit de aangegeven oorsprongslanden afkomstig was. Eenvoudigweg omdat bij gebreke van een terzake noodzakelijke koopovereenkomst met belanghebbende geen knoflook door belanghebbende aangegeven is kunnen worden.
5.9
Het faxbericht d.d. 3 juni 2003 betreft evenmin commerciële communicatie alsmede klachten terzake germination met betrekking tot de geleverde knoflook. Juist vanwege die klachten heeft [A] zich afgevraagd of de germination niet zou optreden indien in augustus/september en oktober 2003 geladen zou worden. Tot een transactie gebaseerd op dit faxbericht is het evenmin gekomen. Het Hof heeft miskend dat dergelijke correspondentie juist blijk geeft van geen wetenschap: voor een partner-in-crime bij oorsprongsfraude is niet relevant hoe geplant wordt en waar, zolang als maar knoflook oorsprong China gelabeld kan worden als knoflook niet- oorsprong China.
[F]: geen zaken gedaan
5.10
Het faxbericht d.d. 24 juli 2003 van [A] is bovendien al bewust uit de — doorlopende correspondentie — context gehaald en geïsoleerd. In de brief aan de inspecteur d.d. 17 september 201460. en het 10 dagen stuk zelf61. heeft belanghebbende als ongemotiveerd betwist uiteengezet dat [A] in juni 2003 (en overigens ook later) plotsklaps werd benaderd door de door haar onbekende firma [F] die ook Russische knoflook kon offreren. [A] wenste alleen maar op correcte wijze zaken te doen:
‘But it got to be correct!’.
5.11
Tegelijkertijd zag [A] commerciële kansen, omdat er kennelijk twee aanbieders waren van hetzelfde product. Ook hier blijkt wederom dat [A] enkel zaken wilde doen indien conform de regels en extra regels werd gewerkt. Nadien heeft [F] zich niet meer gemeld. Evenmin heeft belanghebbende zaken gedaan met [F]. De conclusie kan op basis van de door het Hof aan zijn oordeel omtrent wetenschap van belanghebbende terzake onjuiste oorsprong Rusland en Turkije dan ook geen andere zijn dan dat [A] zuiver wenste te handelen en dat hij geen wetenschap had van — in strijd daarmee — onjuist handelen door [CC] en [BB]. [A] wist niet dat zij haar Russische en Turkse knoflook verkochten die vermoedelijk — hetgeen niet vaststaat — de oorsprong China had. In de loop van het FIOD-onderzoek en deze procedure heeft belanghebbende zich gerealiseerd dat niet uitgesloten is dat [CC] en/of [BB] criminelen zijn die belanghebbende opgelicht hebben met betrekking tot de oorsprong van knoflook. Belanghebbende noch [A] hadden daarvan geen wetenschap, hetgeen het Hof heeft miskend. Sterker nog het Hof heeft ten onrechte vastgesteld dat [A] wel wetenschap had, welk oordeel onbegrijpelijk, althans onjuist althans niet gemotiveerd althans in het licht van de in de processtukken opgenomen ontlastende feiten, omstandigheden, bewijsstukken en verklaringen niet voldoende gemotiveerd is. Dit temeer nu niet kan blijken waarom het Hof (nagenoeg) alle door belanghebbende genoemde ontlastende bewijsstukken, verklaringen en gedragingen niet althans ontoereikend gemotiveerd bij haar oordeelsvorming terzake heeft betrokken, althans ten aanzien van die aspecten die zij wel betrokken heeft (r.o. 2.3, 2.4, 2.5 en 2.10 vonnis Rechtbank)62. niet heeft aangegeven waarom zij het verweer van belanghebbende passeert. Dit terwijl ingevolge het EVRM uit dient te worden gegaan van de onschuldpresumptie.
Onderdeel 2
5.12
Onbegrijpelijk, althans ongemotiveerd, althans ontoereikend gemotiveerd, is de door het Hof in r.o. 5.7.3 opgenomen stelling in de laatste volzin dat [A] zich heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat op papier alles in orde was (vgl. de door Rechtbank onder 2.6 en 2.8 aangehaalde gedingstukken).
Ad r.o. 2.6 vonnis Rechtbank
5.13
Belanghebbende heeft ten eerste aangegeven in de bewuste r.o. 2.6 van de Rechtbank:
‘But it got to be correct!’
Daaraan kan redelijkerwijs geen andere uitleg worden gegeven dan dat belanghebbende geen interesse heeft in knoflook waar ook maar iets mis mee is. Gelijk de Rechtbank is het Hof hierbij voorbijgegaan aan, onder meer, de zogenaamde naming and shaming fax toen [A] de Aziatische leveranciers aanschreef". In weerwil van de duidelijke antipathie van belanghebbende jegens onzuiver handelen, waarmee het Hof niet kenbaar rekening heeft gehouden, althans waarvan het Hof gesteld heeft dat — enkel — op papier alles in orde diende te zijn, miskent het Hof hiermee dat op papier niet opgaat voor operationele, door belanghebbende gecontroleerde zaken zoals het transport vanuit een Russische haven en dozen waarop de aanduiding Produce of Russia is opgenomen. Belanghebbende heeft van de in dezen ingeschakelde gerenommeerde rederijen en de FIOD64. begrepen dat verscheping wel degelijk vanuit Russische havens heeft plaatsgevonden, te weten Vladivostok en Vostochny. Door [CC] is belanghebbende daar ook diverse malen op gewezen. Uit het onderzoek van de FIOD terzake de containerhistorie van de Russische knoflook blijkt een en ander eveneens, althans voor het grootste gedeelte van de verscheepte containers.
5.14
Uit de bij belanghebbende gearriveerde dozen kon eveneens blijken dat zij voorzien waren van een markering Product of Russia. Beide aspecten liggen in de operationele, niet zuiver administratieve (bescheiden) sfeer. Het Hof heeft onbegrijpelijk in dergelijke feitelijke operationele zaken kennelijk belastende in plaats van onbelastende omstandigheden gezien, althans zijn oordeel terzake ontoereikend gemotiveerd.
5.15
Dit is temeer onbegrijpelijk, omdat nu juist uit de Maleisië verordening volgde dat door belanghebbende gevraagde oorsprongscertificaten en fytosanitaire certificaten die niet noodzakelijkerwijs benodigd waren voor import en kostenverhogend waren, nu juist door de Europese Commissie als zijnde indicatoren dat de oorsprong juist was gebezigd. De Maleisië verordening maakt nu juist dat een Europese importeur ervoor dient te zorgen dat op papier alles in orde was. Ten onrechte wordt zulks nu als argument contra gebezigd door het Hof.
Ad r.o. 2.8 vonnis Rechtbank
5.16
De verwijzing naar r.o. 2.8 van de Rechtbank terzake de Turkse knoflook beschouwen als op papier alles in orde maken. Onbegrijpelijk is dat het Hof er aan voorbijgaat dat [A] consequent als voorwaarde stelde dat de Turkse knoflook van de Chinese kwaliteit geplant dient te worden. Belanghebbende spreekt daarom ook over Chinese seed. Toegegeven kan worden dat belanghebbende door [BB] bedrogen is. In het licht van de correspondentie met [BB] waarin uitgelegd is dat en onder welke voorwaarden belanghebbende bereid is Turkse knoflook te kopen — Chinese seed, planten, voorzien van (als oorsprongscertificaat gebruikt) EUR-1-certificaat en het zelf aanvragen door belanghebbenden van een invoervergunning met alle daaraan verbonden beperkingen en risico's terzake vrijval borg aan douane (welk risico zich heeft gerealiseerd) — is de vaststelling van het Hof te dezen onbegrijpelijk althans niet althans ontoereikend gemotiveerd.
Onderdeel 3
Schuldenaarschap
5.17
Dit onderdeel bouwt voort op onderdeel 1 en 2 van dit middel. Voor de niet-eigen aangiften Russische en Turkse knoflook heeft het Hof (daarom, gezien de ten onrechte aangenomen wetenschap) miskend, althans ontoereikend gemotiveerd, dat belanghebbende terecht als schuldenaar is aangemerkt. De door het Hof gebezigde argumenten heeft belanghebbende in het bovenstaande terzake wetenschap en bewijs verklaringen [LL] e.d. weerlegd. Dat brengt met zich dat het arrest ook op dit punt niet in stand kan blijven.
Pleidooi
6
Belanghebbende verzoekt in dit stadium, zekerheidshalve, in de gelegenheid te worden gesteld om, zo belanghebbende dit nodig acht, de zaak mondeling bij uw Raad te bepleiten.
Mitsdien:
Het moge de Hoge Raad behagen om 's Hofs arrest, waartegen dit cassatieberoep gericht is, op grond van deze middelen en/of ambtshalve te vernietigen, met zodanige beslissing als de Hoge Raad passend zal achten; kosten rechtens.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑11‑2017
Bijlagen 28,29,30 en 31. Belanghebbende heeft in haar processtukken verwezen naar Bijlagen. Voorzover in het onderstaande een verwijzing volgt naar Bijlagen, dan betreft het de (doorgenummerde) Bijlagen van belanghebbende, tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven.
Bijlage 30
Erkenning van het bestaan van de Chinese variëteiten door de inspecteur proces-verbaal bij gelegenheid van mondelinge behandeling bij het Hof d.d. 24 maart 2015, verder te noemen: pv Hof, p. ‘[…]’. Zie ook Bijlage 30.
In de processtukken en correspondentie ook wel omschreven als ‘[…]’ , ‘[…]’, ‘[…]’ of ‘[…]’. Het betreft steeds een en dezelfde persoon die verder, behoudens eventuele citaten, aangeduid zal worden als [i]
De eerst aangifte Bijlage 11 heeft niet tot een UTB geleid.
Bijlagen 12 tot en met 22.
Conclusie van repliek Hof nr. 5.1.6
Bezwaarschrift 1.3 en 1.4
Zie r.o. 2.2.2.1 en 2.2.2.2.
Zie r.o. 2.2.2.2.
Bijlagen 23 t/m 27
Zie r.o. 2.2.2.2 (laatste, abusievelijk niet 2.2.2.4 genummerd).
Met juistheid heeft het Hof voordien in r.o. 5.5.1 geoordeeld dat het verhoor door de FIOD van [A] belanghebbende niet in staat heeft gesteld naar behoren en daadwerkelijk haar standpunt kenbaar te maken in het kader van de administratieve procedure. Gezien het intrekken door de inspecteur van het incidenteel beroep14 heeft het Hof overigens ten onrechte hierover nog een — eigen — oordeel gegeven.
HvJ EU d.d. 3 juli 2014, c-129/13-130/13 (ECLI: EU: C: 2014:2041.
Uitvoerig opgenomen in beroepschrift Hof, conclusie van repliek Hof, 10 dagen stuk en pleitnota's Hof
Laatstelijk onder meer 10 dagen stuk en pleitnota's Hof
‘36. De eerbiediging van de rechten van verdediging vormt een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen’.‘37. Dit beginsel vereist dat de adressaten van besluiten die hun belangen aanmerkelijk raken, in staat worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Zij dienen daartoe over een toereikende termijn te beschikken (zie met name reeds aangehaalde arresten Commissie/Lisrestal e.a. punt 21, en medio Curso/Commissie, punt 36’.‘38. Deze verplichting rust op de administratieve overheden van de lidstaten wanneer zij besluiten nemen die binnen de werking van het gemeenschapsrecht vallen, ook al voorziet de toepasselijke communautaire wetgeving niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit. Wat de tenuitvoerlegging van dit beginsel en meer bepaald de termijnen voor de uitoefening van de rechten van verdediging betreft, dient te worden gepreciseerd dat deze, wanneer zij — zoals in het hoofdgeding — niet door het gemeenschapsrecht zijn vastgesteld, door het nationale recht worden bepaald, met dien verstande dat ze even lang moeten zijn als die waarover particulieren of ondernemingen in vergelijkbare nationaalrechtelijke situaties beschikken en de uitoefening van de door het gemeenschapsrecht verleende rechten van de verdediging in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk mogen maken. (…)’.
ECLI:EU:C:2014:2041 (BNB 2014/231): ‘46. Met andere woorden: het recht om te worden gehoord waarborgt dat een ieder in staat wordt gesteld naar behoren en daadwerkelijk zijn standpunt kenbaar te maken in het kader van een administratieve procedure en alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen aanmerkelijk kan beïnvloeden.’‘47. Het Hof heeft de draagwijdte van het recht om te worden gehoord reeds verduidelijkt in de zaak Gerlach, die betrekking heeft op procedure voor douanevervoer in de unie. (…). Het hof omschreef het recht van de aangever namelijk als het recht ‘om zijn standpunt over de regelmatigheid van het douanevervoer naar behoren kenbaar te maken vóór de vaststelling van de beslissing tot invordering die tot hem is gericht en die zijn belangen aanmerkelijk beïnvloedt’.‘48. Uit deze rechtspraak volgt dat het feit dat aan de adressaat van een bezwarend besluit het recht is verleend om zijn standpunt te verdedigen na de vaststelling van het besluit, noch het recht om te worden gehoord, noch de rechten van de verdediging eerbiedigt. ’
HR 26 juni 2015, BNB 2015/186
Bijvoorbeeld AM-melding 2002/19 — bijlage 113
Bijlage 1
Zie beroepschrift, 10 dagen stuk en 2 pleitnota's bij het Hof
Zie onder meer 10 dagen stuk Hof, nr. 44
Conclusie van repliek Hof nr. 5.1.6
In het bovenstaande en navolgende heeft belanghebbende nog meer feitelijke aspecten aan de orde gesteld die duidelijk maken dat er geen wetenschap was omtrent de onjuiste oorsprong van de aangegeven partijen Russische en Turkse knoflook waarvoor de UTB's zijn uitgevaardigd.
En inmiddels verlaten, zie noot in verband met proces-verbaal eerste mondelinge behandeling Hof
Bijlage 113
Bijlage douane XXV
Met uitzondering van één aangifte van een kleine partij
Naar belanghebbende uit de na de eerste mondelinge behandeling bij het Hof ingebrachte stukken heeft begrepen, was knoflook uit Egypte ook onderwerp van een AM-melding.
Zie ook conclusie van repliek 3.3.3.
10 dagen stuk Hof en de twee pleitnota's bij het Hof
Onder meer conclusie van repliek Hof 5.1.17
Ook wel fyco's of fyco-dossiers genoemd
En evenmin, zeker waar het de Turkse knoflook betreft aan de hand van één onverbrekelijke knoflook-vervoersketen. Met dit laatste doelt belanghebbende op het ontbreken van verificatoire bescheiden waaruit kan blijken dat de door [BB] aan belanghebbende geleverde Turkse knoflook daadwerkelijk uit China afkomstig is. De inspecteur heeft geen — te dezen noodzakelijke — koppeling gemaakt c.q. kunnen maken met een eventueel (voor)transporttraject tot bij aankomst bij [BB]
HR 12 juli 2013, ECLI: NL: HR: 2013: 20
ECLI: NL: HR: 2015:2165
Conclusie van dupliek Hof
Bijlage 113
Bijlage 136
Conclusie van repliek nr. 3.2.T.1 e.v. Hof
Bijlage 136
Fax mr. Wolfs aan mr. Padt en bijlagen, zoals besproken bij 10 dagen stuk Hof nrs. 38–4 0
Proces-verbaal, pagina 4
ECLI:EU: C: 2014:2041 (BNB 2014/231)
Bijlage 136
Andere personen en werknemers hebben het tegenovergestelde van de eerste verklaring van [LL] verklaard. Zie bijlagen: 125 en 126 alsmede de verklaringen afgelegd door [A], [FFF] en [MM], afgelegd ten overstaan van de FIOD-ECD, te vinden in het 0 (overzichts)-pv verweerschrift Rechtbank.
Proces-verbaal zitting 22 september 2015, pagina 1
Idem, pagina 2
Zie noot 45
R.o. 5.73
d.d. 15 september 2005
Bijlage 138a, onbetwist
Bijlage 136
10 dagen stuk Hof vanaf nr. 2.1.2
Vanaf nr. 38 tot en met nr. 66
Zie noot 41
10 dagen stuk Hof nr. 68 e.v.
R.o. 5.7.3
R.o. 2.15 vonnis Rechtbank
Uitspraak 24‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Douanerechten; art. 201, lid 3, CDW; art. 246 UCDW; Besluit 2001/404/EG; Vo. (EG) 1291/2000; Vo. (EG) 565/2002; Besluit 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije; art. 16, lid 2, Douanewet; artikel 54 Douanebesluit; Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging bij dreigende verjaring van invordering douaneschuld; invoer van knoflook in het kader van het GATT contingent; invoer van knoflook met beroep op een tariefpreferentie die geldt voor knoflook van oorsprong uit Turkije; bewijslevering van de oorsprong van de knoflook; gevolgen vernietiging monsters.
Partij(en)
24 november 2017
nr. 15/05787
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 november 2015, nrs. 12/00273 tot en met 12/00276, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 09/6094 tot en met AWB 09/6097) betreffende aan belanghebbende uitgereikte uitnodigingen tot betaling van douanerechten. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door J.M. Wolfs en C.B.C. Oostdam, beiden advocaat te Maastricht.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
In de periode van 18 december 2002 tot en met 26 februari 2003 heeft zowel [DDD] B.V., op eigen naam en voor eigen rekening in opdracht van belanghebbende, als belanghebbende zelf op eigen naam en voor eigen rekening diverse aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verse knoflookbollen. Het betrof in totaal twaalf aangiften waarin post 0703 20 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) als toepasselijke tariefpost is vermeld en als land van oorsprong van de knoflook Rusland is opgegeven. Voor knoflook van post 0703 20 00 van de GN is volgens het douanetarief een douanerecht van 9,6 percent en een specifiek recht van € 120 per 100 kilogram verschuldigd.
2.1.2.
Bij Besluit 2001/404/EG van de Raad van 28 mei 2001, Pb L 142, is voor knoflook van post 0703 20 00 van de GN een contingent geopend dat van het specifieke recht is vrijgesteld (hierna: het GATT-contingent). Het GATT-contingent is verdeeld in 19.147 ton voor invoer van knoflook van oorsprong uit Argentinië, 13.200 ton voor invoer van knoflook van oorsprong uit China, en 6023 ton voor invoer van knoflook van oorsprong uit andere landen.
Bij de hiervoor in 2.1.1 bedoelde aangiften is telkens aanspraak gemaakt op een vrijstelling van het specifieke recht vanwege het GATT-contingent onder overlegging van een daartoe ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 565/2002 van de Commissie van 2 april 2002, Pb L 86 (hierna: Vo. (EG) nr. 565/2002), vereist invoercertificaat waarop als land van oorsprong van de knoflook Rusland is vermeld. In alle gevallen heeft de douane de knoflook voor het vrije verkeer vrijgegeven zonder heffing van het specifieke recht. Bij een aantal aangiften heeft de douane de verpakking van de goederen gecontroleerd met het oog op vaststelling van de herkomst van de knoflook. Bij een van de aangiften heeft de douane een monster genomen van de ingevoerde knoflook.
2.1.3.
In de periode 11 maart 2005 tot en met 13 april 2005 heeft [EEE] B.V. op eigen naam en voor eigen rekening in opdracht van belanghebbende vijf aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van verse knoflook. In deze aangiften is eveneens post 0703 20 00 van de GN vermeld. Als land van oorsprong van de knoflook is Turkije opgegeven. Bij deze vijf aangiften is telkens een - naar achteraf is vastgesteld - vals certificaat inzake goederenverkeer EUR-1 met nummer C01013977, afgegeven voor 200.000 kilogram knoflook, met volgblad overgelegd. Bij een van de aangiften heeft de douane een monster genomen van de ingevoerde knoflook. De douane heeft de zendingen knoflook voor het vrije verkeer vrijgegeven zonder heffing van het douanerecht van 9,6 percent en van het specifieke recht van € 120 per 100 kilogram.
2.1.4.
De FIOD-ECD heeft een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de opgegeven oorsprong van de knoflook in de hiervoor in 2.1.1 vermelde aangiften en de daarbij overgelegde invoercertificaten. Gedurende dit onderzoek heeft de FIOD-ECD tevens een onderzoek gestart naar de hiervoor in 2.1.3 vermelde aangiften, in het bijzonder naar de geldigheid van het overgelegde certificaat EUR-1 met nummer C01013977. Tijdens dit onderzoek is onder anderen verhoord [A] (hierna: [A]), die ten tijde van het doen van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer (middellijk) enig bestuurder van belanghebbende was. Van de bevindingen van beide onderzoeken is op 22 februari 2006 een overzichtsprocesverbaal opgemaakt.
2.1.5.
De Inspecteur heeft zich op basis van het overzichtsprocesverbaal op het standpunt gesteld dat bij de hiervoor in 2.1.1 bedoelde zendingen zowel de in de invoeraangiften aangegeven oorsprong van de knoflook als de op de invoercertificaten vermelde oorsprong niet juist is geweest. Aangezien de Inspecteur op basis van de bevindingen aannemelijk heeft geacht dat deze zendingen knoflook van oorsprong uit China zijn en daarom geen gebruik had mogen worden gemaakt van het GATT‑contingent voor derde landen, was volgens hem voor deze zendingen alsnog het specifieke recht verschuldigd.
Met betrekking tot de hiervoor in 2.1.3 bedoelde invoeraangiften heeft de afdeling falsificatie van Douane Noord, kantoor Arnhem, op verzoek van de FIOD-ECD het certificaat EUR-1 met nummer C01013977 onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat dit certificaat niet overeenstemt met het door de Unie verstrekte referentiemateriaal. Nadien is deze vaststelling door daartoe in Turkije bevoegde douaneautoriteiten bevestigd en is aan de Nederlandse autoriteiten bericht dat het desbetreffende certificaat vals is.
Voor zover de invoeraangiften op eigen naam en voor eigen rekening door [DDD] B.V. en [EEE] B.V. zijn gedaan, heeft de Inspecteur zich voorts op het standpunt gesteld dat belanghebbende op de voet van artikel 201, lid 3, van het CDW in samenhang gelezen met artikel 54 van het Douanebesluit aansprakelijk is voor de ten onrechte niet van die aangevers geheven douanerechten en specifieke rechten aangezien belanghebbende hen met het oog op het doen van de invoeraangiften de daarvoor benodigde gegevens heeft verstrekt terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.
2.1.6.
De Inspecteur heeft de - voor de hiervoor in 2.1.1 bedoelde invoeraangiften voor knoflook opgegeven als van oorsprong uit Rusland, met uitzondering van een aangifte van 18 december 2002 - verschuldigde specifieke rechten nageheven door uitreiking van drie aanslagbiljetten, gedateerd 16 december 2005 (aanslagbiljet 1), 1 maart 2006 (aanslagbiljet 2) en 2 maart 2006 (aanslagbiljet 3).
Ter zake van de hiervoor in 2.1.3 bedoelde invoeraangiften voor knoflook opgegeven als van oorsprong uit Turkije heeft hij de verschuldigde douanerechten en specifieke rechten nageheven door uitreiking van één aanslagbiljet (hierna: het aanslagbiljet 4).
Aanslagbiljet 2 en aanslagbiljet 4 betreffen aangiften die [DDD] B.V. onderscheidenlijk [EEE] B.V. in opdracht van belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening hebben gedaan.
Op elk aanslagbiljet zijn verschillende uitnodigingen tot betaling als bedoeld in artikel 7:6, lid 1, van de Algemene douanewet vermeld.
2.2.1.
Voor het Hof was in de eerste plaats in geschil of de Inspecteur bij het opleggen van de hiervoor in 2.1.6 vermelde uitnodigingen tot betaling het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden. Het Hof heeft in dit verband verworpen de stelling van de Inspecteur dat vanwege het verhoor van [A] door de FIOD-ECD dit beginsel niet is geschonden. Naar het oordeel van het Hof doet een dergelijk verhoor onvoldoende recht aan dat beginsel, reeds omdat, aldus het Hof, belanghebbende met dit verhoor niet in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk haar standpunt kenbaar te maken in het kader van de administratieve procedure.
Vervolgens heeft het Hof – onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juli 2014, Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., C-129/13 en C-130/13, ECLI:EU:C:2014:2041, BNB 2014/231 – geoordeeld dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet is geschonden aangezien de Leidraad Invordering 1990 voor situaties als de onderwerpelijke een voldoende adequate waarborg biedt voor opschorting van de tenuitvoerlegging van de uitnodigingen tot betaling en dat aan belanghebbende voor alle uitnodigingen tot betaling ook daadwerkelijk uitstel van betaling is verleend.
2.2.2.
Het Hof heeft voorts met betrekking tot de hiervoor in 2.1.1 vermelde invoeraangiften geoordeeld dat de Inspecteur met al hetgeen hij heeft overgelegd, aannemelijk heeft gemaakt dat de met vermelding oorsprong uit Rusland aangegeven knoflook niet van Russische oorsprong is.
2.2.3.
Wat betreft de hiervoor in 2.1.3 vermelde vijf invoeraangiften heeft het Hof geoordeeld dat bij die aangiften aanspraak is gemaakt op een preferentiële behandeling voor knoflook van oorsprong uit Turkije, onder overlegging van het certificaat EUR-1, en dat op die grond heffing van zowel het douanerecht van 9,6 percent als het specifieke recht van € 120 per 100 kilogram achterwege is gebleven. Aangezien het overgelegde certificaat EUR-1 niet geldig is, is de preferentiële oorsprong uit Turkije niet aangetoond zodat belanghebbende ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op het preferentiële tarief, aldus het Hof.
2.2.4.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat [A] wist dat de knoflook die op naam en voor rekening van [DDD] B.V. onderscheidenlijk [EEE] B.V. voor het vrije verkeer is aangegeven, niet van oorsprong was uit de landen vermeld in de daarop betrekking hebbende handels- en oorsprongsbescheiden en dat belanghebbende op die grond terecht op de voet van artikel 201, lid 3, CDW in samenhang gelezen met artikel 54 van het Douanebesluit als schuldenaar is aangemerkt voor de uit die invoeraangiften voortvloeiende douaneschulden.
2.3.1.
Middel I is gericht tegen het hiervoor in 2.2.1 weergegeven oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat het Hof het beroep op schending van de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet had mogen verwerpen op de grond dat het bezwaarschrift van belanghebbende is aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling en dat voor de uitnodigingen tot betaling daadwerkelijk uitstel van betaling is verleend.
2.3.2.
Bij de behandeling van middel I wordt het volgende vooropgesteld.
De eerbiediging van de rechten van de verdediging vormt een algemeen beginsel van Unierecht dat in het bijzonder meebrengt dat eenieder het recht heeft om te worden gehoord alvorens een besluit wordt genomen dat zijn belangen op nadelige wijze kan beïnvloeden. Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geen absolute gelding, maar kan beperkingen inhouden mits deze werkelijk beantwoorden aan de doeleinden van algemeen belang die met de betrokken maatregelen worden nagestreefd, en, het nagestreefde doel in aanmerking genomen, geen onevenredige en onduldbare ingreep impliceren waardoor de gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast (vgl. HR 14 augustus 2015, nr. 13/01940, ECLI:NL:HR:2015:2161, BNB 2015/207 – hierna: het arrest BNB 2015/207 - rechtsoverweging 2.6.4 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).
Naar volgt uit het arrest BNB 2015/207 dient de vraag of het niet horen van een belanghebbende voorafgaand aan het uitreiken van een uitnodiging tot betaling is gerechtvaardigd, te worden beoordeeld met inachtneming van hetgeen het Hof van Justitie in dat kader aan de nationale rechter als aanwijzingen heeft meegegeven. Daartoe dient de inspecteur de omstandigheden aan te voeren die in het individuele geval rechtvaardigen waarom hij een belanghebbende niet van te voren in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over zijn voornemen tot het uitreiken van een uitnodiging tot betaling. Een zodanige rechtvaardiging kan niet zijn de omstandigheid dat uitstel van betaling zal worden verleend.
Indien het niet horen van een belanghebbende voorafgaand aan het uitreiken van een uitnodiging tot betaling is gerechtvaardigd, moet worden aangenomen dat de rechten van de verdediging niet zijn geschonden, indien tevens vaststaat dat voldoende waarborgen bestaan voor opschorting van de tenuitvoerlegging van het bezwarende besluit.
2.3.3.
Het Hof heeft geen omstandigheden vastgesteld die rechtvaardigen dat de Inspecteur belanghebbende niet voorafgaand aan het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord. Aldus heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Middel I slaagt derhalve.
2.4.
Aangezien thans niet ervan kan worden uitgegaan dat alle uitnodigingen tot betaling vanwege schending van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging moeten worden vernietigd, zal de Hoge Raad tevens de overige middelen van het onderhavige cassatieberoep behandelen.
2.5.1.
Middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 en 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel voert in de eerste plaats aan dat belanghebbende niet in de gelegenheid is geweest om de door de douane ten tijde van de verificatie van de hiervoor in 2.1.1 en 2.1.3 vermelde invoeraangiften genomen monsters zelf te laten onderzoeken op de oorsprong Rusland onderscheidenlijk Turkije en dat het Hof heeft nagelaten te beslissen op het door belanghebbende in hoger beroep gedane verzoek tot afgifte van die monsters. Hierdoor is belanghebbende, aldus het middel, in haar verdedigingsrechten geschaad. Middel II betoogt voorts dat het oordeel van het Hof dat de Inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan, onvoldoende is gemotiveerd aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat China het land van oorsprong is. Voorts betoogt het middel dat het Hof heeft miskend dat per partij knoflook moet worden vastgesteld dat de oorsprong onjuist is en dat extrapolatie niet mag plaatsvinden.
2.5.2.
Bij de behandeling van middel II wordt het volgende vooropgesteld.
De wijze van beheer van het GATT-contingent is vastgesteld bij Vo. (EG) nr. 565/2002. Ingevolge artikel 3, lid 1, van Vo. (EG) nr. 565/2002 moet voor elke invoer in het kader van het GATT-contingent een invoercertificaat worden overgelegd dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000, Pb L 152, houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten (hierna: Vo. (EG) nr. 1291/2000), is afgegeven. Op grond van artikel 8, lid 1, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 heeft de houder van een invoercertificaat het recht en de verplichting de op dat certificaat vermelde hoeveelheid producten in te voeren binnen de geldigheidsduur van het certificaat. Het invoercertificaat verplicht, zo bepaalt artikel 8, lid 3, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 en voor zover hier van belang, tot invoer uit het land of de groep landen vermeld in het invoercertificaat wanneer dat volgens de specifieke regeling wordt vereist.
Ingevolge artikel 4, lid 1, van Vo. (EG) nr. 565/2002 dient op de certificaataanvraag en op het certificaat zelf in vak 8 het land van oorsprong te worden vermeld en is het certificaat slechts geldig voor producten van oorsprong uit het in vak 8 vermelde land. Niet is vereist, zo moet worden afgeleid uit artikel 9 van Vo. (EG) nr. 565/2002, dat de aangever bij de invoer uit eigen beweging bewijs over moet leggen van de oorsprong, behoudens voor een aantal aangewezen landen. Voorts geldt ingevolge artikel 4, lid 2, van Vo. (EG) nr. 565/2002 dat het certificaat slechts geldig is voor het kwartaal waarvoor het is afgegeven.
Vermeldingen op de certificaten mogen na afgifte daarvan volgens artikel 26, lid 1, van Vo. (EG) nr. 1291/2000 niet worden gewijzigd.
2.5.3.
Voor zover middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof met betrekking tot de knoflook, opgegeven als van oorsprong uit Rusland, wordt het volgende overwogen.
2.5.3.1. Naar volgt uit hetgeen hiervoor in 2.5.2 is overwogen hoeft een aangever voor het maken van aanspraak op het GATT-contingent voor knoflook van oorsprong uit derde landen niet bij de aangifte voor het vrije verkeer uit eigen beweging een bewijsmiddel over te leggen van het land van oorsprong wanneer dat land Rusland is. Indien echter op basis van door de douaneautoriteiten aangevoerde feiten en omstandigheden het vermoeden is gerechtvaardigd dat de desbetreffende knoflook niet uit het opgegeven derde land afkomstig is maar uit China, ligt het op de weg van de aangever of de douaneschuldenaar dat vermoeden van oorsprong uit China te ontzenuwen aangezien voor China een exclusief deel van het GATT-contingent is gereserveerd waarop niet achteraf aanspraak kan worden gemaakt.
Aangezien de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat in de onderhavige gevallen de Inspecteur voldoende aanwijzingen had dat de knoflook niet uit Rusland maar uit China afkomstig was, en op belanghebbende derhalve de last rust dit vermoeden te ontzenuwen, wordt in dit verband van belang hetgeen middel II aanvoert.
2.5.3.2. Voor zover middel II in dit kader betoogt dat de inspecteur bij toepassing van het GATT-contingent bij elke invoeraangifte is gehouden een monster te nemen, te analyseren en/of te bewaren om (achteraf) uit te sluiten of te kunnen uitsluiten dat de ingevoerde partij van oorsprong is uit het in de bijbehorende invoeraangifte en invoercertificaat opgegeven land, of voor het geval de aangever zelf dit monster ooit nodig mocht hebben voor het vergaren van bewijs omtrent de oorsprong van de knoflook, vindt dat betoog geen steun in het recht. Dit wordt niet anders ingeval – zoals het middel in de onderhavige zaak betoogt – de douaneautoriteiten ten tijde van het doen van de invoeraangiften signalen hebben bereikt dat knoflook van oorsprong uit China via andere landen naar de Unie wordt geleid. Middel II faalt in zoverre.
2.5.3.3. Voor zover middel II heeft aangevoerd dat het Hof heeft nagelaten bij zijn beoordeling omtrent de bewijslevering van de oorsprong van de knoflook te betrekken het door belanghebbende in hoger beroep, bij conclusie van repliek van 14 juni 2013, gedane beroep op haar belang bij teruggave van het bij verificatie van de douaneaangiften genomen monster en haar in de gelegenheid te stellen een zogenoemd metaalsporenonderzoek te doen verrichten met het oog op het bepalen van de oorsprong van de knoflook, heeft het volgende te gelden.
In het hier aan de orde zijnde geval waarin een monster is genomen, staat in cassatie – onbestreden - vast dat de Inspecteur dat monster niet heeft gebruikt voor een analyse of grondig onderzoek ervan als bedoeld in artikel 244 van de Uitvoeringsverordening Communautair douanewetboek (hierna: de UCDW) om de oorsprong ervan vast te (doen) stellen.
Ingevolge artikel 246 van de UCDW moeten monsters, behoudens wanneer zij door de analyse of het grondige onderzoek zijn vernietigd, aan de aangever op diens verzoek en op diens kosten worden teruggegeven wanneer het geen zin meer heeft dat de douaneautoriteiten deze monsters nog langer bewaren, met name wanneer de aangever alle mogelijkheden van beroep tegen de beschikking van de douaneautoriteiten op grond van deze analyse of dit grondig onderzoek heeft uitgeput. De douaneautoriteiten kunnen de monsters die door de aangever niet zijn teruggevraagd, ofwel vernietigen ofwel bewaren. In artikel 16, lid 2, van de Douanewet is bepaald dat het monster of hetgeen daarvan is overgebleven, zodra het kan worden gemist, desverlangd aan de belanghebbende wordt teruggegeven.
In cassatie heeft de Staatssecretaris opgeworpen dat het onderhavige monster door de douaneautoriteiten is vernietigd.
Uit de uitspraak van het Hof noch uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de douaneautoriteiten de aangever ervan in kennis hebben gesteld dat zij het niet nodig vonden het bij diens aangiften genomen monster te bewaren of dat zij de aangever de gelegenheid hebben geboden het monster terug te vragen alvorens tot vernietiging van het monster over te gaan, dan wel dat een zodanige kennisgeving achterwege mocht blijven. Voorts blijkt niet of de desbetreffende aangever, indien een dergelijke kennisgeving wel is gedaan, naar aanleiding van die kennisgeving heeft verzocht om teruggave van het monster. Gezien het voorgaande had het Hof bij zijn beoordeling omtrent de bewijslevering van de oorsprong van de knoflook niet in het midden mogen laten het belang dat belanghebbende (mogelijk) heeft bij teruggave van het monster. In zoverre slaagt middel II.
2.5.4.
Voor zover middel II is gericht tegen de hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordelen van het Hof met betrekking tot de ingevoerde knoflook, opgegeven als van oorsprong uit Turkije, wordt het volgende overwogen.
2.5.4.1. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de hiervoor in 2.1.3 vermelde invoeraangiften de invoer van knoflook betroffen waarbij in de aangiften telkens aanspraak is gemaakt op de preferentiële regeling bedoeld in artikel 2 van het Besluit nr. 1/98 van de Associatieraad EG-Turkije van 25 februari 1998, Pb L 86, betreffende de handelsregeling voor landbouwproducten voor de invoer van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (hierna: het Besluit nr. 1/98), en dat bij die aangiften ten bewijze van de preferentiële oorsprong uit Turkije het certificaat EUR-1 met nummer C01013977 is overgelegd. Anders dan middel II aanvoert geldt de in artikel 3, lid 1, van Vo. (EG) nr. 565/2002 tot overlegging van een invoercertificaat neergelegde verplichting blijkens overweging 3 van de considerans alsmede artikel 13 van Vo. (EG) nr. 565/2002 niet voor hoeveelheden knoflook die vanaf 1 juni 2002 buiten het GATT-contingent om in het vrije verkeer worden gebracht. Anders dan middel II vooropgesteld heeft, betrof het dus niet een invoer waarbij aanspraak is gemaakt op een vrijstelling uit hoofde van het GATT-contingent en mist het middel, voor zover het stelt dat sprake was van overlegging van een invoercertificaat als bedoeld in artikel 3 van Vo. (EG) nr. 565/2002, feitelijke grondslag.
2.5.4.2. Middel II voor het overige kan niet tot cassatie leiden reeds omdat het miskent dat toepassing van het hiervoor bedoelde preferentiële tarief volgens Protocol 1 in samenhang gelezen met Protocol 3 bij Besluit nr. 1/98 alleen mogelijk is bij overlegging van een geldig certificaat EUR-1, afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten in Turkije. Een eventueel onderzoek door belanghebbende van een door de douane bij een van de invoeraangiften genomen monster, met als doel aan de hand daarvan het land van oorsprong van de knoflook te doen vaststellen, kan niet bewerkstelligen dat toepassing van de preferentiële regeling bedoeld in artikel 2 van het Besluit nr. 1/98 mogelijk wordt (vgl. HvJ 6 februari 2014, Helm Düngemittel GmbH, C-613/12, ECLI:EU:C:2014:52, punt 33, HvJ 15 december 2011, Afasia Knits Deutschland GmbH, C-409/10, ECLI:EU:C:2011:843, punt 55, HvJ 17 juli 1997, Pascoal & Filhos, C 97/95, ECLI:EU:C:1997:370, punt 33). Gelet op de omstandigheden van dit geval en de daartoe gestelde voorwaarden in artikel 16 van Protocol 3 bij Besluit nr. 1/98 wordt een dergelijk certificaat ook niet alsnog door de Turkse autoriteiten verstrekt. Middel II voor het overige faalt derhalve.
2.6.
Middel III kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.7.
Voor zover middel IV is gericht tegen het hiervoor in 2.2.4 weergegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende douaneschuldenaar is voor de douaneschuld die voortvloeit uit de aangiften die [DDD] B.V. in opdracht van belanghebbende heeft gedaan, behoeft dat middel, gelet op hetgeen hiervoor in 2.5.3.3 is overwogen, thans geen behandeling.
Middel IV is voor het overige gericht tegen het hiervoor in 2.2.4 weergegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende douaneschuldenaar is voor de douaneschuld die voortvloeit uit de aangiften die [EEE] B.V. in opdracht van belanghebbende heeft gedaan. In zoverre kan dit middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.8.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2, 2.3.3 en 2.5.3.3 is overwogen, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
2.8.1.
Het verwijzingshof moet in de eerste plaats onderzoeken of omstandigheden aanwezig zijn geweest die kunnen rechtvaardigen dat belanghebbende niet voorafgaand aan het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord. Een omstandigheid kan zijn dat vanwege een niet aan de inspecteur toe te rekenen tijdsverloop de in artikel 221, leden 3 en 4, van het CDW genoemde (verjarings)termijnen in het gedrang komen (vgl. HR 13 november 2015, nr. 14/05685, ECLI:NL:HR:2015:3295, BNB 2016/43, rechtsoverweging 2.2.2). Wat betreft het schatten van de duur van de termijn die nodig is voor een belanghebbende om naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken, wordt verwezen naar de aanwijzingen die het Hof van Justitie daarover heeft gegeven in zijn arrest van 18 december 2008, Sopropé – Organizações de Calçado Lda, C‑349/07, ECLI:EU:C:2008:746.
Voor het geval na verwijzing wordt vastgesteld dat de Inspecteur geen voldoende rechtvaardiging had om belanghebbende niet te horen voorafgaand aan de uitreiking van de uitnodigingen tot betaling, moet het verwijzingshof beoordelen of het besluitvormingsproces van de Inspecteur met betrekking tot het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling een andere afloop had kunnen hebben (vgl. HR 9 oktober 2015, nr. 13/01275, ECLI:NL:HR:2015:2989, BNB 2015/227, HR 16 september 2016, nr. 15/01894, ECLI:NL:HR:2016:2077, BNB 2016/208, en HR 2 juni 2017, nr. 16/03921, ECLI:NL:HR:2017:959, BNB 2017/159).
2.8.2.
Indien het verwijzingshof op grond van de hiervoor in 2.8.1 bedoelde beoordeling tot de slotsom komt dat een of meer uitnodigingen tot betaling met betrekking tot de knoflook die met de oorsprong uit Rusland is aangegeven, in stand moeten blijven, dient het verwijzingshof bij de verdere behandeling het hierna volgende in aanmerking te nemen.
Indien de douaneautoriteiten een aangever tijdig in kennis ervan hebben gesteld dat zij het niet nodig vinden het genomen monster nog langer te bewaren en die aangever naar aanleiding van die kennisgeving niet heeft verzocht om teruggave van het monster, is de omstandigheid dat een monster in een gerechtelijke procedure niet meer ter beschikking staat van de inspecteur die aangever aan te rekenen, en draagt hij het daardoor ontstane bewijsrisico. In dat geval moet het ervoor worden gehouden dat de onderhavige knoflook van oorsprong uit China is.
Indien de douaneautoriteiten hebben nagelaten de aangever de hiervoor bedoelde kennisgeving te doen en deze ook niet achterwege mocht blijven, valt dat de Inspecteur aan te rekenen. In dat geval dient het verwijzingshof, uitgaande van de hiervoor in 2.5.3.3 omschreven bewijspositie van belanghebbende, aan de hand van de daartoe door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden te beoordelen of en zo ja welke gevolgen dit verzuim moet hebben.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1980 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2017.