Hof Amsterdam, 03-11-2015, nr. 12/00273, nr. 12/00274, nr. 12/00275, nr. 12/00276
ECLI:NL:GHAMS:2015:4543, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-11-2015
- Zaaknummer
12/00273
12/00274
12/00275
12/00276
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:4543, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑11‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2980, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2016/16
NTFR 2015/3240 met annotatie van mr. G. van Dam
Uitspraak 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende de verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De inspecteur heeft belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld om vóór de vaststelling van de UTB’s haar standpunt kenbaar te maken over zijn voornemen om tot navordering over te gaan. Belanghebbende kon haar standpunt in de bezwaarfase evenwel alsnog kenbaar maken. Omdat belanghebbende daarbij over de mogelijkheid beschikte om opschorting van de uitvoering van de UTB’s te verkrijgen, door middel van uitstel van betaling, is het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet geschonden, zo volgt uit het arrest HvJ EU van 3 juli 2014, C-129/13 en C-130/13, Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., ECLI:EU:C:2014:2041. De inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de ingevoerde knoflook niet van Russische, respectievelijk Turkse oorsprong is. Belanghebbende is terecht als schuldenaar aangemerkt. Wetenschap van de directeur van haar directeur dient aan belanghebbende te worden toegerekend. Er is geen sprake van verjaring van de douaneschuld.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 12/00273 tot en met 12/00276
3 november 2015
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. , gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken AWB 09/9094 tot en met 09/6097 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2005 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 12.000 aan douanerechten (Hof: zaaknummer 12/00273).
1.1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 1 maart 2006 aan belanghebbende een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 890.748 aan douanerechten (Hof: zaaknummer 12/00274).
1.1.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 maart 2006 aan belanghebbende een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 67.620 aan douanerechten (Hof: zaaknummer 12/00275).
1.1.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 2 maart 2006 aan belanghebbende een UTB uitgereikt voor een bedrag van € 254.443,30 aan douanerechten (Hof: zaaknummer 12/00276).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 23 februari 2010 de UTB’s gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 februari 2012 de door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 4 april 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft van partijen de volgende stukken ontvangen, waarvan een afschrift is verzonden aan de wederpartij:
- een conclusie van repliek met dagtekening 14 juni 2013 van belanghebbende;
- een conclusie van dupliek met dagtekening 24 oktober 2013 van de inspecteur;
- nadere stukken bij brief van 27 februari 2015 van de inspecteur;
- een nader stuk met bijlagen van 13 maart 2015 van belanghebbende;
- een pleitnota van de inspecteur bij brief van 17 maart 2015 en een tweede pleitnota, ingekomen op 23 maart 2015.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Het onderzoek is geschorst ten einde de inspecteur in de gelegenheid te stellen stukken in te brengen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt met deze uitspraak meegezonden.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens van partijen de volgende stukken ontvangen, welke in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij:
- nadere stukken bij brief van 7 april 2015 van de inspecteur;
- een nader stuk per faxbericht van 10 juni 2015 van belanghebbende;
- een pleitnota bij brief van 1 september 2015 van de inspecteur.
1.8.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt met deze uitspraak meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende wordt aangeduid als “eiseres” en de inspecteur als “verweerder”:
“2.1. Eiseres drijft een internationale handel in groente en fruit.
2.2.1.
In de periode 18 december 2002 tot en met 26 februari 2004 (Hof: hier dient te worden gelezen ‘1 december 2003’) zijn ten behoeve van eiseres twaalf aangiften ten invoer gedaan voor verse knoflook met aangegeven oorsprong Rusland. Deze aangiften zijn alle gecontroleerd. Van de eerste drie aangiften zijn de bescheiden gecontroleerd. De overige negen aangiften zijn ook fysiek gecontroleerd.
2.2.2.
In de periode 11 maart 2005 tot en met 13 april 2005 zijn ten behoeve van eiseres vijf aangiften ten invoer gedaan voor verse knoflook met aangegeven oorsprong Turkije. Van deze aangiften is er één gecontroleerd.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 22 oktober 2001 van [A] aan [naam persoon 1] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Garlic
The situation today is that Chinese garlic cost about $ 550,00 per ton C+F.
At the same time Chinese garlic sell on the market at $ 1.425,00 per ton in Holland.
The duty and cost - all in - are only $ 100,00 per ton.
The situation is not going to change and the only country who can export freely no licenses is Turkey.
- -
The difference is that big, that you can import easily Chinese garlic,
- -
Import it in Turkey then pack it in a Turkish box and
- -
Export it again to Europe and make a profit.
(…)”
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 14 januari 2002 van [A] aan [naam persoon 2] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“But just let’s give it a try for one container and let’s get experience with this routing.
I wonder if the most practical way isn’t to make a Mongolia deal.
Mongolia is free.
Mongolia is relatively close, so that the extra cost is not too high.
Mongolia is a country with local production.
Suppose the government are a company contract to grow in China, then they truck it to Mongolia and pick and pack it for export then you loud them in containers and ship it out of a Chinese port. In this way we can do the entire deal for 50/100 container and we take it to Holland and store it over here. (…)”
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 3 juni 2003 van [A] aan [naam persoon 2] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“What is the best period for Russian garlic?
At our end the entry was smooth and simple, however we had 2 objections;
- The carton must be printed and/or sticked with “Produce of Russia.
- Because of the extra handling and the long transit times, the garlic showed a big variation in germination varying from 25% to 75% and this is not good.
Now I was thinking to load in August/September and October the entire Russian crop, which is probably 50-60 containers. In this way we have No germination problems. What do you think?”
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 24 juli 2003 van [A] aan [naam persoon 2] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Russian Garlic
The company from Taiwan which offered Russian garlic is now offering a lot lower. Please explain to me, as the market is dropping because Spain is also suffering. Spain has No export at all anymore to South America, which was 2 years ago their big business!
Can you give me their round about calculation to study their offer?
Example size 55 mm+ = $ 200,00 F.O.B.
+ Trucking Vostochny = ?
+ Handling Vostochny = ?
+ Searate Rotterdam $ 220,00
(…)
I cannot believe that transport by lorry from Shandong to Vostochny is more than transport from Vostochny to Rotterdam. (…)”
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 7 april 2003 van [A] aan [naam persoon 3] van de firma [naam firma] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“I enclose hereby all the documents related to the imports of “Turkish” garlic.
- A fax with [naam persoon 1] calculation.
- A fax from us to my Chinese exporter with instructions and a list of 7 Turkish importers to apply in Turkey for a permission of 50 tons Chinese garlic.
- A fax to [naam persoon 1] with the proforma invoices from the Chinese exporters.
If you have anymore questions left, please don’t hesitate to call us.”
2.6.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 19 juni 2003 van [A] aan de firma [naam firma] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Thanks for your offer. Our problem in the E.C. is that we have more consumption than licences!!
Other countries then China is more easy to import, so that it can you offer Russian garlic, we definitely are interested. But it got to be correct!
- Russian garlic, white, season 2003
- (…)
- (…)
- (…)
- (…)
- Shipped from Russia port
- Carton marked with Produce of Russia
- Russian certificate of origin
- Russian certificate of phytosanitary
The reason is that there must be no doubt about the identity of any product imported in the E.C. and we have no possibility to control the whole world.”
2.7.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 22 juli 2003 van [A] aan [naam persoon 4] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“I think it must be a project with a subtropical climate around your Caspian Sea.
(…)
If we can grow the product in Russia/ Kazakhstan/Turkmenistan and have it transported into Europe at $ 400,00 to $ 500,00 p/ton C.I.F. EC we sit on a goldmine, as long as it isn’t copied by others.”
En in een faxbericht van [A] van 19 september 2003 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Furthermore my authorities have put an investigation about the originality of your Russian garlic. If it is truly grown in Russia, then it is no problem but if there is no production in that part of the world we have a problem. The documents and everything is fine, otherwise I would have questioned it. But if they go deeper and will look at growing statistics showing the contrary, then I have a problem.”
2.8.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 14 oktober 2004 van [A] aan [naam persoon 5] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Actually it was my idea to import Chinese garlic into Turkey and plant and pack it, and export it as Turkish garlic. In this way we can avoid the problem of the limited amount of licenses.
I am definitely interested in your garlic as we handle 5000 tons of Chinese garlic every year, which we sell allover the world.”
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 18 oktober 2004 van [A] aan [naam persoon 6] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“We are importing Chinese garlic since 10 years, whereby the average is 5000 tons per season. (…) We are in the E.C. the biggest licence-holder with licenses for probably 2000/2500 tons but we also import in transit, as Holland has become the international Chinese garlic re-distribution centre, with garlic going into many, many directions.
The transit part of it is between us of no interest, as we buy directly from the best sources at following prices;
(…)
We initiated imports of Malaysian Garlic, Birma Garlic, Russian Garlic, we even planted Chinese garlic on our own farm in South Africa; so we really know what is going own. We also experimented in Turkey and the cost of the entire process was financed and initiated by us but [naam persoon 1] betrayed us and walked away with our idea. (…) Now I will try to answer your questions.
- We can accept from now till the end 2/3 containers weekly (…).
- Details about sizes, I can give you later (…).
- It is obvious that your price of Eur.900,00 is beyond reality, if it is transit. However if your price is Delivered Rotterdam Duty Paid then it is acceptable.
- In your case we talk about Turkish garlic and not about Chinese garlic, it is fine that Chinese seed was used but we talk about Turkish garlic with Turkish documents.
- We can accept and/or arrange a L/C for Turkish garlic but I like to build in a protection against bad quality.”
In een faxbericht van 25 mei 2005 van [A] aan [naam persoon 6] is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Our authorities have risen a doubt about the correctness of your documentation and/or the origin of your product.
We therefore have no interest, to either discuss or to buy garlic.”
De reactie van 1 juni 2005 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“What are you mean the “The correctness of our documentation”?
I’m telling you if there is any problem pls we van cover our documents through “The head department of Turkish customs” to Holland (Dugana) officially through Turkish - government”
[A] antwoordt op 1 juni 2005, voor zover van belang, het volgende:
“You told me you bought Chinese Seed and planted the garlic in Turkey. And they have raised doubts about it.
(…)
We did in good faith what we did but if we cannot convince authorities, there is nothing we can do anymore!”
2.9.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 29 maart 2005 van de firma [naam firma] te Italië aan eiseres waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Dear [naam persoon 7] ,
Would you be so kind to let us know if available Chinese Garlic in size 60+ duty paid and please offer accordingly at Your best level price.”
(…)”
De reactie van [A] luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ [naam persoon 8] ,
Mr [naam persoon 7] is not working here anymore.
We have only Turkish superwhite garlic – Chinese seed – 10 kgs loose bags at € 11.00 free on truck duty paid. (…)”
2.10.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 22 april 2005 van [A] aan de firma [naam firma] waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Now Egypt is a big producer of garlic, and licences for Egyptian garlic are in amply supply but the Chinese product is better and wanted. The issue is how to combine the two and apparently you know the answers.
Our interest is for 25/50 containers, of which I will sent you as soon as possible comparable offers. The specifications are:
(…)”
2.11.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een faxbericht van 6 juni 2005 van [A] aan International Agency for Investments waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Our local laws are that we can import as much as we want, as long as it was planted in Egypt. So any additional information that your garlic was planted in Egypt is welcome.
Even some photos of your fields, digging, grading and packing is always helpful.”
2.12.
In het Publicatieblad van 12 augustus 2005, nr. C 197, blz. 8, is een waarschuwing opgenomen dat redelijke twijfel bestaat over de oorsprong van knoflook van goederencode 0703 20 00. Aangevers en aanbieders van oorsprongsbewijzen wordt geadviseerd om alle nodige voorzorgsmaatregelen te treffen.
2.13.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van 26 oktober 2005 van OLAF aan het Douane Informatiecentrum waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:
“Met betrekking tot de verse knoflook die van oorsprong uit Turkije zou zijn vertelde het handelscontact dat:
“Trade partners would be persons named [naam persoon 6] and [naam persoon 9] .
Containers loads of Chinese garlic are brought to Izmir, or via Gio Tauro or via Damietta.
The garlic is already labeled in China with Turkish labels.
Adil would bribe Turkish customs (€ 5000 per EUR.1 certificate).
The Turkish exporter would be [naam Turkse exporteur] /Turkey with (…)”
(…)”
2.14.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van [Y] Ltd. aan J.M. Wolfs van 18 december 2006 waarin, voor zover van belang, het
volgende is opgenomen:
“I understand that [X] is now considered to have acted fraudulently since the Dutch police is of the opinion that no Russian garlic has been sold. I did not know how the Dutch police has reached that conclusion. I can only tell you that I have been offered Russian garlic, I have been offered documents and I have done business by selling this garlic to [X] . I have not in any way violated any provision, let alone deliberately. As I have already stated, the farmers across the Russian border as well as in other Russian regions grow and sell Russian garlic. Transport and the like has been arranged for by the people who have offered the Russian garlic to me. If I had to do something in this regard, I have done so, for example, if necessary or if requested, by speaking with forwarding agents or agents of carriers. For commercial reasons payment of the garlic has been received in the account of (…). For competition purposes, I am not willing and also not under any obligation to provide with the names of the persons who have offered me the Russian garlic which I have sold to [X] .”
2.15.
Naar aanleiding van gerezen vermoedens over de juistheid van de onder 2.2.1 bedoelde aangiften is de FIOD-ECD een onderzoek gestart. Van de bevindingen is op 22 februari 2006 een overzichtsproces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal is onder andere het volgende opgenomen:
“3.6.1. Samenvatting verdachte 1 [X] BV
In opdracht van verdachte [X] BV zijn in de periode december 2002 tot en met december 2003 twaalf aangiften ten invoer gedaan voor in totaal 848.640 kg knoflook, waarbij Rusland als land van oorsprong is aangegeven.
De op deze bescheiden vermelde oorsprong Rusland is vermoedelijk onjuist, omdat:
• van de in totaal 36 containers er 22 per vrachtauto vanuit China naar Vladivostok in Rusland zijn gebracht, alvorens naar Nederland te zijn verscheept;
• de overige 14 containers niet vanuit Vostochny in Rusland zijn verscheept;
• de op de Bills of lading vermelde exporteurs [naam exporteur] en [naam exporteur] niet exporteren;
• de firma [naam exporteur] niet bestaat en de eigenaar van [naam exporteur] onbekend is in Rusland;
• de certificaten van oorsprong vals zijn;
• het zeer onwaarschijnlijk is dat de knoflook van de vermelde productieplaats (Regio Rostov) via Vladivostok naar Nederland wordt verscheept.
• [A] schrijft inzake de Russische knoflook over de kosten van het transport vanuit Shandong in China naar Vostochny;
• Rusland geen verkopersmarkt is;
• de knoflook als Chinese knoflook of als op Chinese knoflook gelijkende knoflook wordt herkend;
• de Italiaanse afnemers Chinese knoflook hebben besteld en de voor Chinese knoflook gangbare prijs hebben betaald.
[X] heeft vermoedelijk opzettelijk valse bescheiden overgelegd. [X] wist of had kunnen weten dat de op de bescheiden vermelde oorsprong Rusland vals was omdat:
• [X] wist dat de eerder via [Y] betrokken Maleisische knoflook van Chinese oorsprong was;
• [X] wist dat [Y] betrokken was bij oorsprongsfraude met knoflook;
• [X] vaker aanbiedingen krijgt van Chinese knoflook met een andere oorsprong en valse papieren;
• [X] niet onwelwillend staat tegenover dergelijke aanbiedingen;
• [X] blanco buitenlandse fytosanitaire certificaten probeert te verkrijgen en voornemens was deze zelf af te geven;
• [X] daarmee aangeeft bereid te zijn om fraude te plegen;
• [X] als grote knoflookhandelaar de markt kent en dus weet dat Rusland een kopersmarkt is;
• [X] ondanks de marktpositie van Rusland en de eerdere Maleisische ervaringen toch weer knoflook koopt van [Y] die volgens de papieren niet van Chinese oorsprong is;
• [X] uit de vermelde productieplaats ( Regio Rostov) en de verscheping via Vladivostok naar Nederland nog argwanender had moeten zijn ten aanzien van de Russische knoflook van [Y] ;
• [X] aan [Y] schrijft inzake de Russische knoflook over de kosten van het transport vanuit Shandong in China naar Vostochny;
• [X] dus weet dat de “Russische” knoflook uit Shandong in China komt;
• bij [X] het personeel wist dat de knoflook uit China kwam;
• de Italiaanse afnemers verklaarden dat zij alleen Chinese knoflook hadden gekocht van [X] ;
• [X] als grote knoflookhandelaar een zodanige expertise in huis heeft dat ze Chinese knoflook herkent;
• [X] op de hoogte is dat het geen knoflook is die elders met Chinees zaad is geteeld, gelet op de opmerking van [A] dat hij een probleem heeft als er geen lokale productie is.
(…)
4.6.1.
Samenvatting Verdachte 1 [X] BV
Door [X] zijn in de periode maart/april 2005 bescheiden overgelgd bij vijf aangiften ten invoer, waarop Turkije als land van oorsprong is vermeld.
De op deze bescheiden vermelde oorsprong Turkije is vermoedelijk onjuist, omdat:
• de knoflook er uit ziet als Chinese knoflook;
• knoflook in soortgelijke verpakkingen elders is aangetroffen waarvan is vastgesteld dat de daarin verpakte knoflook uit China kwam en niet uit in dat geval Jordanië;
• knoflook in soortgelijke verpakkingen wordt aangeboden op een internetsite van de Chinese aanbieder;
• het bij de aangiften ten invoer overlegde EUR-1 certificaat niet overeenkomt met referentiemateriaal;
• andere EUR-1 certificaten bij door verkoper [naam Turkse exporteur] in de EU verkochte partijen niet echt zijn;
• de Turkse Douane zou zijn omgekocht voor € 5.000 per EUR-1 certificaat;
• er eerder door [X] een container Chinese knoflook uit China via Turkije naar Nederland is gehaald;
• de Chinese knoflook in Turkije werd omgepakt en daarna naar Europa werd vervoerd;
• er daarbij geen sprake kan zijn van pootgoed gelet op de vertrek- en aankomstdata;
• door [A] naar die container wordt verwezen in de correspondentie van [X] voorafgaand aan de aankoop van de vijf containers “Turkse” knoflook;
• daarbij wordt geschreven dat het de eerste keer was dat hij het deed;
• in die correspondentie een tijdschema staat, waaruit blijkt dat ook hier geen sprake is van pootgoed voor Turkije;
• de door [X] aan [naam Turkse exporteur] betaalde prijs ongeveer gelijk is aan de som van de inkoopprijs van Chinese knoflook en de vergoeding van kosten van [naam persoon 6] ;
• door [X] per 10 kg € 7,50 werd betaald voor de inkoop van Turkse knoflook, terwijl een jaar eerder nog Chinese knoflook voor € 2,95 à € 4,80 naar Turkije wordt aangeboden.
[X] heeft vermoedelijk opzettelijk valse bescheiden overlegd. [X] wist of had kunnen weten dat de op de bescheiden vermelde oorsprong Rusland vals was, omdat:
• [X] in andere gevallen bereid was om in te gaan op fraude of zelf fraude te plegen;
• er eerder door [X] een container Chinese knoflook uit China via Turkije naar Nederland is gehaald;
• de Chinese knoflook in Turkije werd omgepakt en daarna naar Europa werd vervoerd;
• er daarbij geen sprake kan zijn van pootgoed gelet op de vertrek- en aankomstdata;
• [X] voor die container betalingen heeft gedaan aan de Chinese leverancier en aan de “ompakker” in Turkije
• door [A] naar die container wordt verwezen in de correspondentie van [X] voorafgaand aan de aankoop van de vijf containers “Turkse” knoflook;
• daarbij wordt geschreven dat het de eerste keer was dat hij het deed;
• in die correspondentie een tijdschema staat, waaruit blijkt dat ook hier geen sprake is van pootgoed voor Turkije;
• door vermelding op de factuur dat het hier om Turkse knoflook uit “Chinese seed” gaat waarmee getracht wordt de gelijkenis met Chinese knoflook te verklaren
• de door [X] aan [naam Turkse exporteur] betaalde prijs ongeveer gelijk is aan de som van de inkoopprijs van Chinese knoflook en de vergoeding van kosten van [naam persoon 6] ;
• aan de inkoopprijs [X] mede kon afleiden dat het via omleidingslanden verkregen Chinese knoflook betrof.
(…)”
2.16.1.
[naam persoon 11] van [naam rechtspersoon] s.r.l. te Italië (een van de afnemers van eiseres) heeft op 7 september 2005 onder andere het volgende verklaard:
“Ik heb Chinese knoflook gekocht en ik weet niet waarom de Nederlandse firma “Russische knoflook” heeft geschreven.”
“Ik heb de knoflook altijd en alleen als Chinese knoflook gekocht, ik wist niet eens dat in Rusland knoflook wordt geproduceerd.”
2.16.2.
[naam persoon 12] van [naam rechtspersoon] s.r.l. te Italië heeft op 7 september 2005 onder andere het volgende verklaard:
“We hebben altijd Chinese knoflook gekocht. Bij de Nederlandse firma hebben we altijd Chinese knoflook besteld.”
“Ik herinner me dat ik van de Nederlandse firma Chinese knoflook heb gekocht die verpakt was in dozen die u me laat zien.”
2.16.3.
[naam persoon 13] , de afnemer van [naam rechtspersoon] s.r.l. te Italië heeft op 7 september 2005 onder andere het volgende verklaard:
“Ik herinner me slechts dat ik een vracht knoflook heb gekocht van de firma [naam rechtspersoon] . Op basis van de documenten die ik van hen ontvangen heb ging het om Chinese knoflook, en als zodanig is de knoflook ook gefactureerd.”
2.16.4.
[B] , voormalig adjunct-directeur van eiseres, heeft op 15 september 2005 onder andere het volgende verklaard:
“Vanuit het personeel wist iedereen wat er gebeurde met de Chinese knoflook. Het kwam niet uit deze landen maar uit China en het ging dan via deze landen. Administratief was het voor de firma [X] BV geen Chinese knoflook maar knoflook uit een eerder genoemd land. De knoflook werd door [A] gekocht bij zijn Chinese kanaal. Als alternatief land van oorsprong pakte [A] landen waar knoflook werd geteeld. Na Maleisië werd ieder jaar een ander land gezocht. Hierdoor was het eigenlijk altijd goed als er eerder problemen waren geweest met dat land. Dit alles was natuurlijk alleen op papier. Wij zeiden altijd een tomaat, appel of een bolletje knoflook praat toch niet. [naam persoon 14] moest alleen de papieren dan kloppend maken. Op papier was natuurlijk alles voor elkaar maar de knoflook kwam natuurlijk uit China. Hij heeft dit ongetwijfeld bewust gedaan. Hij zocht altijd het randje. Dit gebeurde met alle handel. Hij zocht altijd een betere manier om goedkoop in te kopen of meer marge te zetten dan gebruikelijk was. Dit kan je ook zien in de bedrijfsresultaten van [X] . Hij gaat net zover dat iemand stop zegt. Als niemand dit zegt dan mag het volgens hem.
De klanten en de afnemers wisten dit ook. Als ik knoflook verkocht dan wist ik dat dit Chinese knoflook was. De klanten kochten Chinese knoflook die op papier met een ander land van oorsprong werd gekocht. Chinese knoflook herken je aan de blankheid (wit), schoonheid, de geur, loof en wortels kort afgesneden. Iedere klant kan dit zien, ook bijv. [naam rechtspersoon] ”
2.16.5.
Op 15 december 2005 heeft [A] onder andere het volgende verklaard:
“Ik wist het niet voor en tijdens de transactie. Pas de laatste maanden ben ik erachter gekomen dat de knoflook uit China komt. Dit concludeer ik uit het feit dat wij meerdere malen aan [naam persoon 2] om opheldering hebben gevraagd en we tot nu toe niets van hem hebben gekregen.”
2.16.6.
Op 15 december 2005 heeft [naam persoon 14] onder andere het volgende verklaard:
“Ik wist dit in ieder geval niet. Ik heb andere collega’s er ook nooit over horen praten …”
2.17.
Verweerder heeft voor zestien van de zeventien aangiften de onderhavige utb’s opgelegd. Voor de eerste aangifte was de navorderingstermijn verstreken.
2.18.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [naam persoon 15] , medewerker van eiseres, van 4 januari 2012. In deze verklaring is onder andere het volgende opgenomen:
“Naar mijn mening kwam de knoflook die binnen kwam uit de landen Maleisië, Iran, Rusland en Turkije wel degelijk uit deze landen. Dit was heel duidelijk op te maken uit de originele documenten die binnen kwamen zoals Bill of Lading en verdere certificaten. Ik heb ook nooit iets vernomen van hetgeen [B] stelt dat het hier ging om Chinese knoflook en dat iedereen op kantoor wist dat het om Chinese knoflook ging. Ik heb dat nooit gezien of gehoord. Tenminste als hij bedoeld dat de knoflook uit China i.p.v. bijvoorbeeld Rusland kwam, dan klopt dit niet. Als hij bedoeld dat het knoflook van de Chinese variëteit bedoeld, die uit diverse windstreken komt, dan klopt dat wel. Ik weet dat [naam persoon 2] een leverancier was, een tussen handelaar, die contacten had met diverse leveranciers uit diverse landen. Soms verrichtte hij een kwaliteitsinspectie van het product. Verder stelt hij dat knoflook uit China heel makkelijk te herkennen is aan kleur geur en wortels die kort afgesneden zijn. Dit kan naar mijn mening niet zo gesteld worden omdat ik uit meerdere landen knoflook gezien heb die er wit uitzien en sterk ruiken en ook kort afgesneden wortels hebben. Het heeft naar mijn mening alleen te maken met kwaliteitseisen die je stelt aan je leverancier, ongeacht welk land. (…) Verder ontvangen wij per expres post (zoals DHL) altijd de originele documenten van alle partijen goederen die wij overzee ontvangen. Ik bedoel hiermee de Bill of Lading, phyto certificaat, paklijst etc. Na ontvangst wordt een Bill of Lading naar de rederij verstuurt om de container vrij gesteld te krijgen in de haven zodat de container getransporteerd kan worden naar [Z] . Uit deze documenten haalt [naam persoon 14] ook de gegevens die hij weer nodig heeft voor de keuring of inklaring. (…)”
2.19.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [naam persoon 16] , medewerker van eiseres, van 27 januari 2012. In deze verklaring is onder andere het volgende opgenomen:
“Bij goederen die wij overzee kopen is het zeetransport de verantwoordelijkheid van de leverancier.
Met betrekking tot de herkomst van de knoflook, kan ik niet anders concluderen dat de goederen daadwerkelijk uit de desbetreffende landen kwam, in die periode was ik voor een deel logistiek medewerker en kwam eigenlijk net kijken op de commerciële afdeling ik weet niet beter als dat de knoflook uit die landen kwam zoals intern aangegeven. De karakter eigenschappen van de Chinese variëteit knoflook is overal in de wereld gelijk of identiek, er kan niet gesteld worden naar mijn inziens dat knoflook vanuit China van een bepaalde variëteit anders van kwaliteit zou zijn dan dezelfde variëteit uit bijvoorbeeld Turkije. Ik weet dat die Chinese variëteit vanuit verschillende landen ter wereld wordt aangeboden.
[naam persoon 14] is binnen onze organisatie verantwoordelijk voor het inklaren van de goederen die buiten de EU geïmporteerd worden bij, hij is niet verantwoordelijk voor inkoop administratie binnen [X] b.v.. Dat hij documenten kloppend moest maken is lariekoek. [naam persoon 14] maakte geen documenten, hij zorgde voor de inklaring op basis van de documenten die wij van de aflader hadden ontvangen.
(…)
Wat [B] zegt over dat iedereen wist dat het bij knoflook uit andere landen om Chinese knoflook ging is onzin. Tenminste als hij bedoeld dat de knoflook daarvandaan kwam. We hebben wat ik weet uit diverse landen (Rusland, Turkije, Egypte, Mexico, Argentinië) knoflook van de Chinese variëteit gekocht. Ik weet dat deze variëteit bijvoorbeeld ook uit Spanje komt. De uitspraak van [B] dat iedereen iets zou weten is typisch voor hem. Veel roepen met weinig of geen inhoud. Hij is een type dat altijd populair wilde doen en snel vriendjes wil maken.”
2.2.
Belanghebbende heeft de vaststelling van de rechtbank dat het FIOD-onderzoek is gestart naar aanleiding van “gerezen vermoedens” (2.15) bestreden en gesteld dat het FIOD-onderzoek zijn oorsprong vindt in het controleprofiel op knoflook. Het Hof ziet geen aanleiding af te wijken van genoemde feitenvaststelling door de rechtbank, nu de term “gerezen vermoedens” een neutrale term is, welke geen enkele aanleiding uitsluit. Nu de overige door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt aan de door de rechtbank vastgestelde feiten de volgende toe.
2.2.1.
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [B] , opgesteld op 12 november 2013 te [Z] , waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Middels deze verklaring wil ik [mijn] verklaring van 15 september 2005 (Hof: zie rechtbankuitspraak onder 2.16.4) herzien // verduidelijken.
Op 15 september 2005 heb ik gesproken met de FIOD. Vanaf het begin af aan was de toon dreigend. Sterker nog, het gesprek voorafgaand aan de bespreking van 15 September was van dien aard dat als ik niet zou meewerken, zij mij zouden komen halen. Ze waren mijn naam ook tegen gekomen en zeiden dat ik behoorlijke problemen kon gaan krijgen. Volgens de FIOD was er namelijk gefraudeerd en omdat ik er volgens de FIOD van af wist zou ik mij ook bij de strafrechter moeten gaan verantwoorden. Er werd gedreigd met een gevangenisstraf. Om er vanaf te zijn en omdat die Janssen ook zei dat ik dan niet vastgehouden zou worden, heb ik wat dingen over knoflook besproken. Hij heeft mij geconfronteerd met valse verklaringen van andere personeelsleden van [X] en hij heeft de woorden in de mond gelegd van hetgeen verklaard moest worden.
(…)
Ik moet ook bekennen dat het niet zo is dat [A] ieder jaar een alternatief land van oorsprong pakte. Maleisië is door de FIOD genoemd, maar ik wist daar niks van. Dat was voor mijn tijd. Dat geldt ook voor Iran en Turkije. Wel weet ik dat wij een keer zelf Russische knoflook ingekocht hebben. Van de Russische knoflook die [A] heeft gekocht, weet ik verder niets, alleen maar dat die gekocht is. Wat verder hierover geschreven staat in mijn verklaring is op verzoek van de FIOD. Zij wilden dat allemaal erin hebben.
(…)
Ik heb ook in de mond gelegd gekregen en toen maar laten opschrijven, hoewel onjuist, dat [A] dat ongetwijfeld bewust gedaan heeft, dat hij altijd het randje zocht en dat dat gebeurde met alle handel.
(…)
Dat ze nu zeggen dat [A] wetenschap had dat de knoflook van een andere oorsprong was dan de aangegeven oorsprong, dan klopt dat niet. Ik kan daarover in elk geval niets verklaren: wat ik daarover heb gezegd, is onjuist.”
2.2.2.
De onder 1.1.1 tot en met 1.1.4 genoemde UTB’s betreffen de volgende aangiften:
2.2.2.1. De onder 1.1.1 genoemde UTB van 16 december 2005 ten bedrage van € 12.000, betreft twee aangiften, gedaan door belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening, met aangegeven oorsprong Rusland:
Aangiftenr. [nummer] / [nummer] | Aanvaardings- Datum | Reeds betaald ad valorem 9,6% | Netto-gewicht | Specifiek recht | Boeking achteraf |
[nummer] | 30.12.2002 | € 563,42 | 6.000 | €120/100kg | € 7.200 |
[nummer] | 30.12.2002 | € 375,65 | 4.000 | €120/100kg | € 4.800 |
€ 12.000 |
2.2.2.2. De onder 1.1.2 genoemde UTB van 1 maart 2006 ten bedrage van € 890.748, betreft zes aangiften, gedaan in opdracht van belanghebbende door [naam rechtspersoon] BV, op eigen naam en voor eigen rekening, met aangegeven oorsprong Rusland:
Aangiftenr. [nummer] / [nummer] | Aanvaardings- Datum | Reeds betaald ad valorem 9,6% | Netto-gewicht | Specifiek recht | Boeking achteraf |
[nummer X] | 03.03.2003 | € 11.455,39 | 150.500 | €120/100kg | € 180.600 |
[nummer] | 01.09.2003 | € 4.796,06 | 75.000 | €120/100kg | € 90.000 |
[nummer] | 01.09.2003 | € 2.800,90 | 43.800 | €120/100kg | € 52.560 |
[nummer] | 01.09.2003 | € 19.834,46 | 318.780 | €120/100kg | € 382.536 |
[nummer] | 01.12.2003 | € 4.433,28 | 75.000 | €120/100kg | € 90.000 |
[nummer] | 01.12.2003 | € 4.596,96 | 79.210 | €120/100kg | € 95.052 |
€ 890.748 |
2.2.2.3. De onder 1.1.3 genoemde UTB van 2 maart 2006 ten bedrage van € 67.620, betreft drie aangiften, gedaan door belanghebbende op eigen naam en voor eigen rekening, met aangegeven oorsprong Rusland:
Aangiftenr. [nummer] / [nummer] | Aanvaardings- datum | Reeds betaald ad valorem 9,6% | Netto-gewicht | Specifiek recht | Boeking achteraf |
[nummer] | 05.03.2003 | € 1.909,25 | 25.125 | €120/100kg | € 30.150 |
[nummer] | 05.03.2003 | € 1.903,49 | 24.375 | €120/100kg | € 29.250 |
[nummer] | 28.10.2003 | € 401,86 | 6.850 | €120/100kg | € 8.220 |
€ 67.620 |
2.2.2.2. De onder 1.1.4 genoemde UTB van 2 maart 2006 ten bedrage van € 254.443,30, betreft vijf aangiften, gedaan in opdracht van belanghebbende door [naam rechtspersoon] BV, op eigen naam en voor eigen rekening, met aangegeven oorsprong Turkije:
Aangiftenr. [nummer] / [nummer] | Aanvaardings- Datum | Boeking achteraf ad valorem 9,6% | Netto-gewicht kg | Boeking achteraf € 120/100 kg | Boeking achteraf Totaal |
[nummer] | 11.03.2005 | € 743,14 | 10.290 | € 12.348 | € 13.091,14 |
[nummer] | 11.03.2005 | € 743,14 | 10.290 | € 12.348 | € 13.091,14 |
[nummer] | 14.03.2005 | € 72,19 | 1.000 | € 1.200 | € 1.272,19 |
[nummer] | 14.03.2005 | € 7.468,61 | 103.420 | € 124.104 | € 131.572,61 |
[nummer] | 13.04.2005 | € 5.416,22 | 75.000 | € 90.000 | € 95.416,22 |
€ 254.443,30 |
3. Geschil in hoger beroep
In geschil is of:
1) de inspecteur alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd;
2) het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden;
3) het motiveringsbeginsel is geschonden;
4) het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging is geschonden;
5) de inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat de aangegeven oorsprong onjuist is en, zo ja, of
6) belanghebbende terecht als douaneschuldenaar is aangemerkt;
7) de voorwaarden voor het afzien van navordering op de voet van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, CDW zijn vervuld;
8) de nagevorderde douaneschuld betreffende aangifte [nummer X] door verjaring teniet is gegaan;
9) zo het hoger beroep gegrond is, of de inspecteur dient te worden veroordeeld tot betaling van de integrale proceskosten.
4. De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:
” Schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel
4.1.1.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de utb’s niet in stand kunnen blijven omdat verweerder heeft verzuimd ambtshalve te toetsen of aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is voldaan. Verweerder heeft vóór het opleggen van de utb’s niet alle van belang zijnde gegevens verzameld. Eiseres is tijdens de bezwaarfase inzage geweigerd in bepaalde relevante stukken. Tot op de dag van vandaag heeft verweerder geweigerd bepaalde stukken in te brengen, zoals AM-meldingen met betrekking tot knoflookfraude, de profielgegevens, rapporten van de fysieke controles en bepaalde missierapporten. Eiseres wenst tevens inzage in de Turkse, originele, versie van het antwoord van de Turkse autoriteiten op het rechtshulpverzoek. Voorts kan uit de utb’s niet worden afgeleid waarom de aangegeven oorsprong niet juist zou zijn of waaruit zou blijken dat eiseres gegevens aan de aangever heeft verstrekt, terwijl zij wist of redelijkerwijze had moeten weten dat die gegevens verkeerd waren.
4.1.2.
Verweerder bestrijdt dit standpunt. De stukken die eiseres vraagt, hebben geen rol gespeeld bij de oplegging van de utb’s en zijn bovendien niet in zijn bezit dan wel mogen niet worden overgelegd. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beslissing naar aanleiding van het WOB-verzoek. Verweerder vindt voorts dat uit de overwegingen in de utb’s en het verloop van het onderzoek, dat ten tijde van het opleggen van de utb’s al was gestart, voldoende duidelijk blijkt waarom de aangegeven oorsprong vermoedelijk niet juist is. Verweerder weerspreekt dat sprake is van een tunnelvisie. De argumenten en stellingen die eiseres noemt zijn niet relevant binnen een strafrechtelijk onderzoek dan wel voor de onderhavige procedures.
4.2.1.
De rechtbank verwerpt het beroep van eiseres op het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en motiveert dit als volgt.
4.2.2.
Verweerder is, anders dan eiseres stelt, niet verplicht om ambtshalve te toetsen of aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is voldaan. De stelplicht en de bewijslast in dezen rusten op eiseres.
4.2.3.
Dat, zoals eiseres stelt, bij de oplegging van de utb’s niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken zouden zijn overgelegd, kan de rechtbank niet volgen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij de stukken waarom eiseres heeft verzocht, niet ten grondslag heeft gelegd aan zijn beslissing om de utb’s op te leggen. De rechtbank heeft in de gedingstukken geen aanleiding gevonden om te veronderstellen dat deze mededeling onjuist zou zijn. De standpunten van verweerder alsmede de onderbouwing daarvan zijn gebaseerd op de aanwezige gedingstukken, zodat eiseres niet is belemmerd in haar mogelijkheden om hiertegen op te komen. Ten aanzien van het antwoord op een eventueel rechtshulpverzoek aan de Chinese autoriteiten heeft verweerder overtuigend gesteld dat geen verzoek is gedaan omdat met China geen samenwerking mogelijk is. Eiseres heeft ter zitting nog verzocht om overlegging van het originele antwoord van de Turkse autoriteiten op het rechtshulpverzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van R.M.J. Janssen, de opsteller van het desbetreffende proces-verbaal, ter zitting dat het antwoord van de Turkse autoriteiten correct is weergegeven. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om heropening van het onderzoek daarom af. Ten aanzien van de dossiers betreffende de diverse fysieke controles volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat deze al in het bezit van eiseres zijn, gelet op het feit dat afschriften daarvan bij het beroepschrift zijn overgelegd. Voorts vindt het standpunt van eiseres dat het onderzoek ten tijde van de oplegging van de utb’s moet zijn afgerond, geen steun in het recht. Beide partijen kunnen tijdens de bezwaar- en de beroepsprocedure onderzoek verrichten, feiten verzamelen en hun standpunten wijzigen en aanvullen mits de goede procesorde zich hiertegen niet verzet.
4.2.4.
De rechtbank deelt het standpunt van eiseres dat de utb’s ontoereikend gemotiveerd zouden zijn, niet. Ingevolge artikel 6, derde lid, van het CDW moeten beschikkingen met redenen worden omkleed. Uit de overwegingen in de utb’s kan genoegzaam worden afgeleid op welke gronden deze worden opgelegd. De utb’s zijn daarom met voldoende redenen omkleed.
Schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging
4.3.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
4.4.
Dit beginsel vereist, voor zover hier van belang, dat de (potentiële) adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren. Deze procedurele verplichting rust op de autoriteiten van de lidstaten wanneer zij voornemens zijn dergelijke bezwarende besluiten te nemen, voor zover die besluiten binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen.
4.5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het beginsel van eerbieding van de rechten van de verdediging is geschonden, aangezien de utb’s zonder vooraankondiging zijn opgelegd en eiseres niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken over de gronden waarop de utb’s zijn gebaseerd.
4.5.2.
Verweerder bestrijdt dat de utb’s zijn opgelegd zonder dat aan eiseres de gelegenheid is geboden om haar zienswijze kenbaar te maken. [A] , [naam persoon 17] en declarant [naam persoon 14] zijn in het kader van het strafrechtelijke onderzoek gehoord.
4.6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de utb’s zijn uitgereikt zonder dat eiseres in staat is gesteld naar behoren haar standpunten kenbaar te maken. De gemachtigde J.M. Wolfs heeft ter zitting in dit verband opgemerkt dat de resultaten van een strafrechtelijk onderzoek niet tussentijds aan derden worden verstrekt. Het standpunt van verweerder dat voldoende is dat de onder 4.5.2 genoemde personen tijdens dit onderzoek zijn gehoord, kan niet worden gevolgd. De onbekendheid met de verklaringen van deze personen betekent aan de ene kant dat verweerder, die de bezwarende besluiten wilde nemen, aan eiseres niet de gelegenheid heeft geboden om vooraf haar zienswijze kenbaar te maken en aan de andere kant dat verweerder geen kennis heeft kunnen nemen van hetgeen de gehoorde personen namens eiseres tijdens dit onderzoek hebben verklaard. Van eerbiediging van de rechten van de verdediging kan immers geen sprake zijn als vóór de oplegging van de utb’s geen uitwisseling van standpunten heeft plaatsgevonden omtrent de elementen waarop deze utb’s zijn gebaseerd. In zoverre heeft verweerder niet voldaan aan het Unierechtelijke vereiste van eerbieding van de rechten van de verdediging.
4.6.2.
Procedurele fouten bij de totstandkoming van een besluit leiden echter, gelet op zowel het nationale als het Unierecht, niet zonder meer tot vernietiging van het desbetreffende besluit. In dit verband zij wat het recht van de Europese Unie betreft verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juli 1980, Distillers Company / Commissie, zaak 30/78, Jurispr. blz. 2229, waarin in punt 26 het volgende wordt overwogen:
“26. Gelet op het vorenoverwogene is een onderzoek van de door verzoekster gestelde procedurefouten niet nodig. Dit ware slechts anders indien de administratieve procedure, waren deze fouten niet gemaakt, eventueel tot een ander resultaat had kunnen leiden (…).”
Wat het nationale recht betreft zij onder meer verwezen naar de arresten van de Hoge Raad, 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 en 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, waaruit volgt dat de schending van procedureregels geen gevolgen heeft indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.
4.6.3.
Eiseres voert aan dat zij door het handelen van verweerder wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Eiseres heeft doordat zij niet voorafgaand aan de oplegging van de utb’s is gehoord, geen feitenonderzoek kunnen doen. Eiseres had niet de beschikking over het rapport van de FIOD-ECD en de administratie en de computers waren in beslag genomen. Veel ontlastende stukken zijn buiten het onderzoek gelaten. Er is geen onderzoek gedaan naar [naam persoon 2] van [Y] of in China in het algemeen. De onderzoekers waren kennelijk niet op zoek naar feiten die hun vooroordelen zouden ontkrachten.
4.6.4.
De rechtbank stelt vast dat de feiten en gegevens waarop de utb’s zijn gebaseerd, alle afkomstig zijn uit het onderzoek. Uit de verklaringen en de stukken die eiseres zelf in het geding heeft gebracht, blijkt dat eiseres zowel vóór als na de oplegging van de utb’s in staat is geweest om eigen onderzoek te doen. Dat eiseres voorafgaand aan de utb’s haar zienswijze niet kenbaar heeft kunnen maken, heeft haar verdedigingsmogelijkheden kennelijk niet geschaad. Anders dan verweerder, heeft eiseres wel de mogelijkheid gehad en benut om [naam persoon 2] te vragen om een verklaring af te leggen (zie 2.14).
4.6.5.
Of de onderzoekers behept zouden zijn geweest met een tunnelvisie, zoals eiseres stelt, en daarom bewust niet zouden hebben gezocht naar ontlastende gegevens, doet aan de beoordeling in het kader van de eerbiediging van de rechten van de verdediging niet af. Het is immers gebruikelijk dat in een strafrechtelijk onderzoek de nadruk ligt op de vraag of sprake is van een strafbaar feit en wie de verdachten zijn. Dat de onderzoekers bewust ontlastende verklaringen zouden hebben genegeerd, zoals eiseres stelt, is niet gebleken.
4.6.6.
Partijen verschillen voorts van mening over de waardering en interpretatie van de feiten. Dit zijn echter geschillen van juridische aard die kunnen worden getoetst in de bezwaar- en beroepsfase. De enkele omstandigheid dat deze toetsing na en niet vóór het uitreiken van de utb plaatsvindt, vormt op zichzelf geen wezenlijke schending van de verdedigingsbelangen van eiseres (vgl. Hof Amsterdam 28 april 2011, 10/00166, LJN-nummer: BQ7221).
Schuldenaarschap (utb’s ten bedrage van € 890.748,00 en € 254.443,30)
4.7.1.
Uit artikel 201, derde lid, van het CDW volgt dat wanneer een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde regelingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar kunnen worden beschouwd.
4.7.2.
Verweerder heeft de utb van 1 maart 2006 ten bedrage van € 890.748,00 en de utb van 2 maart 2006 ten bedrage van € 254.443,30 aan eiseres opgelegd omdat zij naar de mening van verweerder wist dan wel redelijkerwijze had moeten weten dat de gegevens die zij aan de aangevers verstrekte, verkeerd waren.
4.7.3.
De rechtbank merkt ter inleiding op dat met de onder 4.7.1 bedoelde bepaling niet het civielrechtelijke begrip ‘medeschuldenaarschap’ is bedoeld. Het betreft hier een bepaling van Unierecht die, nu niet expliciet anders is aangegeven, autonoom dient te worden uitgelegd en dus niet in overeenstemming met het nationale recht van de lidstaten. Het CDW heeft een aparte categorie schuldenaren gecreëerd die, mits de voorwaarden zijn vervuld, zelfstandig als schuldenaar worden beschouwd. Dat de aangevers niet als schuldenaar zijn aangesproken doet, anders dan eiseres stelt, niet aan het mogelijke schuldenaarschap van eiseres uit hoofde van de onder 4.7.1. bedoelde bepaling af.
4.8.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat verweerder, die wenst af te wijken van de aangiften, de bewijslast draagt van zijn stelling dat eiseres wist of redelijkerwijze had moeten weten dat de door haar aan de aangever verstrekte gegevens verkeerd waren.
4.9.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder er niet in geslaagd is aan te tonen dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt terwijl zij dit wist dan wel redelijkerwijze had moeten weten. Eiseres wijst erop dat zij van de leveranciers heeft geëist dat alles correct moest verlopen en dat de certificaten in orde moesten zijn. Eiseres is te goeder trouw. Indien [A] wel wist of had moeten weten dat de verstrekte gegevens verkeerd waren, dan kan deze wetenschap niet aan eiseres worden toegerekend. [A] werkte zelfstandig en was niet in dienstbetrekking bij eiseres.
4.9.2.
Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres. Verweerder wijst erop dat eiseres drie aangiften zelf heeft gedaan en dat zij als aangever de schuldenaar is voor deze aangiften. Voor de overige aangiften bestaat volgens verweerder voldoende bewijs dat eiseres wist of redelijkerwijs had moeten weten wat de werkelijke oorsprong van de knoflook was. De knoflook was verpakt in dozen waarop, behalve een sticker met de tekst: “Russian Origin”, geen vermeldingen stonden die op Russische oorsprong duiden. Voor de aangegeven Turkse knoflook geldt dat de aanwijzingen op de verpakking overeenkomen met die, die op verpakkingen van Chinese knoflook voorkomen. Bij eiseres moet bekend zijn dat Rusland geen knoflook exporteert maar importeert, omdat er meer vraag dan aanbod is op de Russische markt. Voorts zijn in de administratie van eiseres aparte facturen aangetroffen voor Chinese en Russische knoflook, met één dag verschil. Het gaat in beide gevallen om dezelfde omschrijving (“Super white 60 mm”) en dezelfde hoeveelheid knoflook. Eiseres heeft haar afnemers Chinese en geen Russische knoflook verkocht. In de administratie van eiseres zijn verschillende berekeningen aangetroffen voor transport via Turkije, Marokko en Egypte naar de Europese Unie. Deze berekeningen hebben geen betrekking op zaad, maar op knoflook uit China. Uit een verklaring van een oud-medewerker van eiseres kan worden afgeleid dat het idee om de knoflook om te leiden van de directie van eiseres afkomstig is. Uit onderzoek is gebleken dat de knoflook bij Hunchun de Chinees-Russische grens is overgebracht en vervolgens naar Rotterdam is vervoerd. Eiseres heeft in dezelfde periode knoflook verkocht aan Russische afnemers, wat vreemd is als eiseres Russische knoflook in de Europese Unie heeft ingevoerd. Het EUR.1-certificaat waarmee de oorsprong Turkije is onderbouwd, is vals. De als Turks aangegeven knoflook is vanuit China naar Izmir vervoerd, aldaar omgepakt en vervolgens naar Rotterdam vervoerd. De kennis van [A] dient aan eiseres te worden toegerekend.
4.10.1.
Anders dan eiseres veronderstelt, is voor schuldenaarschap in de onder 4.7.1 beschreven zin geen subjectieve wetenschap vereist. Gelet op de onder 4.7.1 opgenomen tekst is voor schuldenaarschap voldoende dat een persoon redelijkerwijze had moeten weten dat de verstrekte gegevens verkeerd waren. Het gaat hier om een geobjectiveerde norm, waarbij de voorzichtige en zorgvuldige marktdeelnemer centraal staat. Het is dus van belang wat de voorzichtige en zorgvuldige marktdeelnemer had moeten weten. In dit kader spelen beroepservaring en kennis een rol.
4.10.2.
De rechtbank is gelet op zijn kennis, ervaring en de door hem gevoerde, onder 2 vermelde correspondentie van oordeel dat [A] wist dan wel redelijkerwijze had moeten weten dat de knoflook uit China kwam. De eerdere ervaring met Maleisië en de moeilijkheden die het project in Zuid-Afrika hebben doen mislukken hadden aanwijzingen moeten zijn voor een persoon met de kennis en de ervaring die [A] als knoflookhandelaar heeft om niet zonder grondig onderzoek akkoord te gaan met transacties waarbij de nadruk werd gelegd op de documenten om een andere oorsprong dan China te onderbouwen. [A] was goed op de hoogte van alle aspecten van de knoflookhandel en wist dan wel had moeten weten welke grote (financiële) belangen op het spel stonden voor de handelaren, de telers en alle andere deelnemers aan het landbouwbeleid. Voorts kan uit de onder 2.3, 2.4 en 2.5 opgenomen berichten van [A] worden afgeleid dat laatstgenoemde wist hoe oorsprongsfraude kon worden gepleegd. De overige berichten kunnen, zoals eiseres heeft aangevoerd, ook op een wijze worden gelezen die niet in de richting van oorsprongsfraude wijst, namelijk het planten van Chinees zaad in andere landen. Met de eerder opgedane kennis in het achterhoofd had [A] bij zijn transacties voorzichtiger moeten zijn en niet akkoord mogen gaan met documenten die op het eerste oog op oorsprong Rusland of Turkije wijzen, maar bij grondig onderzoek niet juist blijken. In dit kader is onbegrijpelijk dat eiseres voor de knoflook met aangegeven oorsprong Rusland dubbele facturen wilde ontvangen, terwijl de bedrijven die de tweede factuur uitreikten niet bestonden. Ook moest [A] zijn opgevallen dat de prijsverschillen tussen beide facturen voldoende waren om de extra kosten die waren gemoeid met de omleiding van de knoflook te dekken, dan wel had hem dit moeten opvallen. Voorts heeft [A] in 2001/2002 geprobeerd om knoflook in Turkije te planten. De mislukking van dit project had hem wantrouwig moeten maken ten aanzien van de latere transacties.
4.10.3.
[A] wilde knoflook van Chinese kwaliteit, en ging er gelet op zijn kennis en ervaring te gemakkelijk vanuit dat hetgeen hem werd aangeboden het beste van twee werelden verenigde: Chinese kwaliteit en andere oorsprong. Door aan de aangevers niettemin door te geven dat de knoflook uit Rusland of Turkije afkomstig was, heeft [A] deze aangevers verkeerde gegevens verstrekt. Dat niet alle later vals of onjuist bevonden documenten hierbij zijn overgelegd, doet hier niet aan af.
4.10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de wetenschap van [A] aan eiseres moet worden toegerekend. Hoewel [A] het bedrijf had overgedragen aan zijn kinderen en geen officiële relatie meer met eiseres had, blijkt uit alle correspondentie en uit de verklaring van alle gehoorden dat [A] op naam en voor rekening van eiseres handelde. [naam persoon 17] , de bestuurder van eiseres, heeft in dit verband verklaard dat hij zijn vader vanwege diens kennis en ervaring niet tegenspreekt. Eiseres heeft [A] in het bedrijf zijn gang laten gaan en geen actie ondernomen om hem het handelen en werken binnen en buiten namens het bedrijf te beletten. Eiseres heeft toegestaan dat [A] daarbij gebruik maakte van de middelen van eiseres. Eiseres heeft zo de bij derden ontstane indruk niet weggenomen en kennelijk alle handelingen en activiteiten van [A] aanvaard en tot de hare gemaakt. Dit betekent dat de kennis van [A] aan eiseres moet worden toegerekend.
4.10.5.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat eiseres terecht als schuldenaar is aangesproken omdat zij wist dan wel redelijkerwijze had moeten weten dat de aan de aangevers verstrekte gegevens verkeerd waren. De onder 4.7.2 bedoelde utb’s zijn terecht aan eiseres opgelegd.
Artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW
4.11.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan). Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende drie, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij door een douaneschuldenaar die te goeder trouw is, redelijkerwijze niet kon worden ontdekt en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging. Op eiseres rust de bewijslast haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden zijn vervuld.
4.12.
Verweerder heeft de utb van 16 december 2005 ten bedrage van € 12.000,00 en de utb van 2 maart 2006 ten bedrage van € 67.620,00 aan eiseres opgelegd omdat zij de desbetreffende aangiften heeft gedaan. Gelet op het onder 4.10.4 gegeven oordeel dat eiseres wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de gegevens die voor de aangiften zijn gebruikt verkeerd waren, kan van goede trouw aan de zijde van eiseres geen sprake zijn. Verweerder heeft de hiervoor bedoelde utb’s terecht opgelegd. (…)”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Bewijsaanbod
5.1.1.
Belanghebbende heeft in diverse door haar ingebrachte gedingstukken voor diverse door haar betrokken stellingen een (voorwaardelijk) bewijsaanbod gedaan middels het horen van getuigen. Het Hof passeert dit bewijsaanbod en overweegt ter zake als volgt.
5.1.2.
In de uitnodigingen voor de zittingen voor het Hof is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of bij aangetekende brief of deurwaardersexploot op te roepen, van welke mogelijkheid belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt. Zoals volgt uit onder meer de arresten HR 23 mei 2014, nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, en HR 19 september 2014, nr. 13/02558, ECLI:NL:HR:2014:2707, en HR 10 april 2015, 14/02806 ECLI:NL:HR:2015:912, is met het verzenden van een uitnodiging met een zodanige mededeling in het algemeen reeds voldoende gelegenheid geboden tot uitvoering van een bewijsaanbod. Belanghebbende heeft desgevraagd niet gesteld, noch is het Hof gebleken, dat sprake is van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat aan belanghebbende in het onderhavige geval in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt.
5.2.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
5.2.1.
Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de inspecteur in beginsel alle stukken die hem ter beschikking staan of hebben gestaan en een rol hebben gespeeld bij zijn besluitvorming, aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. Anders dan belanghebbende heeft betoogd, volgt uit de arresten HR 25 april 2008, nrs. 43448 en 43791, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, respectievelijk ECLI:NL:HR:2008:BB5868, niet dat de inspecteur gehouden is op haar verzoek elk stuk over te leggen waarvan zij stelt dat het op de zaak betrekking heeft, indien de inspecteur niet over het desbetreffende stuk beschikt noch heeft beschikt (vgl. HR 23 mei 2014, 12/01827, ECLI:NL:HR:2014:1182).
5.2.2.
Belanghebbende heeft de inspecteur in hoger beroep, onder verwijzing naar artikel 8:42 van de Awb, verzocht om correspondentie tussen OLAF en de Republiek Turkije over te leggen, alsmede missierapporten en andere ambtsberichten betreffende missies van OLAF naar Bulgarije, Syrië en Jordanië, inzake oorsprongsfraude met knoflook. De inspecteur heeft het missierapport betreffende Jordanië bij de Europese Commissie (OLAF) opgevraagd en aan belanghebbende verstrekt. Ten aanzien van de overige gevraagde stukken heeft de inspecteur gesteld dat deze hem niet ter beschikking staan en hem ook niet ter beschikking hebben gestaan. Hieruit volgt dat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreft, zodat geen verplichting bestaat om deze over te leggen, aldus de inspecteur.
5.2.3.
Ter zitting op 24 maart 2015 heeft het Hof de inspecteur, met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, verzocht om alsnog de AM-meldingen 2004/037, 2004/044, 2006/005, 2006/030 en 2006/055, alsmede Landelijke Controleopdracht (LCO) 0606 (derde versie, met profielnummer 5380) over te leggen. Uit de bijlagen gevoegd bij de brief van de inspecteur van 7 april 2015 blijkt dat de AM-meldingen 2004/044, 2006/005, 2006/030 en 2006/055 op 3 augustus 2011 aan de inspecteur zijn toegezonden, derhalve anderhalf jaar na de uitspraak op bezwaar. AM-meldingen 2004/037 en 2006/055 (die niet blijkt te bestaan), alsmede LCO 0606, heeft de inspecteur eerst op 25 maart 2015 opgevraagd bij de Europese Commissie en het Douane Informatie Centrum. Nu genoemde stukken de inspecteur niet ter beschikking stonden ten tijde van zijn besluitvorming kunnen zij geen rol hebben gespeeld bij deze besluitvorming, zodat het geen op de zaak betrekking hebbende stukken betreft en de inspecteur niet in strijd met artikel 8:42 van de Awb heeft gehandeld door deze stukken niet uit eigen beweging in het geding te brengen.
5.2.4.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de FIOD/ECD deel uit maakt van de Belastingdienst, alle stukken die bij de FIOD/ECD berusten tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren en daarom door de inspecteur aan de rechter dienen te worden overgelegd. Deze stelling dient te worden verworpen. De inspecteur is in het algemeen niet gehouden stukken in te brengen die ten grondslag liggen aan een proces-verbaal van de FIOD/ECD, indien deze hem niet ter beschikking hebben gestaan (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29, BNB 2013/226 en HR 10 april 2015, nr. 14/01189, ECLI:NL:HR:2015:874). Dit heeft ook te gelden voor de door belanghebbende verlangde originele versie van het geschrift met aanduiding AH-073, een tot de gedingstukken behorende vertaling van een brief van het Ministerie van Algemene Zaken van de Republiek Turkije aan het parket van de Hoofdofficier van Justitie van Mersin, waarin wordt bericht dat het EUR1-certificaat met nummer C0103977 vals is. Belanghebbende heeft verzocht om overlegging van de originele brief, in de Turkse taal. De inspecteur heeft geloofwaardig verklaard daarover niet te beschikken en daarover ook niet te hebben beschikt. Naar ’s Hofs oordeel behoort het gevraagde stuk daarmee niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken.
5.2.5.
Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen.
5.3.
Zorgvuldigheidsbeginsel
5.3.1.
De inspecteur heeft enkele stukken, zoals AM-meldingen en LCO 0606, eerst in de hogerberoepsfase overgelegd. Ten aanzien van de fyco-formulieren betreffende aangiften met aangegeven oorsprong Turkije stelt belanghebbende dat zij deze ook pas in de hogerberoepsfase heeft ontvangen. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat dit een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel vormt, die tot vernietiging van de UTB’s dient te leiden. Naar het Hof begrijpt acht belanghebbende genoemde stukken enkel van belang voor de onderbouwing van haar stelling dat de inspecteur zich heeft ‘vergist’ in de zin van artikel 220, tweede lid, onder b, van het CDW, danwel dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 239 van het CDW. Zoals volgt uit het hierna onder 5.8 overwogene is het Hof van oordeel dat niet is voldaan aan de (cumulatieve) voorwaarde dat belanghebbende te goeder trouw is, zodat haar beroep op artikel 220 van het CDW reeds om die reden faalt. Toetsing van het beroep van belanghebbende op het bepaalde in artikel 239 van het CDW kan naar vaste jurisprudentie niet plaatsvinden in de thans voorliggende procedures van bezwaar en beroep tegen de UTB’s. Belanghebbende dient hiertoe een separaat verzoek te doen. Onder deze omstandigheden vormt het laattijdig overleggen van voormelde bescheiden naar ’s Hofs oordeel niet een zodanige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dat dit tot vernietiging van de bestreden UTB’s dient te leiden.
5.3.2.
De stelling van belanghebbende dat zij bij tijdige kennisneming van de fyco-dossiers betreffende aangiften met aangegeven oorsprong Turkije maatregelen had kunnen treffen om verdere invoer te vermijden, kan evenmin tot het oordeel leiden dat sprake is van een zodanige schending van het zorgvuldigheidsbeginsel dat de UTB’s dienen te worden vernietigd, reeds omdat de desbetreffende UTB (zaaknr. 12/00276) is uitgereikt nadat de laatste aangifte met vermelding van Turkije als land van oorsprong is gedaan.
5.4.
Motiveringsbeginsel
Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank (4.2.4) dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
5.5.
Beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging
5.5.1.
Het Hof volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat met het verhoor door de FIOD van [A] (hierna: [A] ) voldoende recht is gedaan aan het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, reeds omdat belanghebbende met dit verhoor niet in staat is gesteld naar behoren en daadwerkelijk haar standpunt kenbaar te maken in het kader van de administratieve procedure.
5.5.2.
De inspecteur heeft zich in hoger beroep, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 3 juli 2014, C-129/13 en C-130/13, Kamino International Logistics B.V. en Datema Hellmann Worldwide Logistics B.V., ECLI:EU:C:2014:2041, op het standpunt gesteld dat, ook als het verhoor door de FIOD van [A] in dit kader niet voldoende is, toch geen sprake is van schending van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, omdat in Nederland een bezwaarschrift wordt aangemerkt als verzoek om uitstel van betaling en in casu ook daadwerkelijk uitstel van betaling is verleend door de ontvanger. De inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn stelling een viertal uitstelbeschikkingen van de ontvanger en een bankgarantie overgelegd van ING Bank N.V. ten gunste van de ontvanger, voor het totaalbedrag van de vier bestreden UTB’s. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.5.3.
In voormeld arrest heeft het HvJ EU, voor zover hier van belang, het volgende voor recht verklaard:
“2. Het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging en in het bijzonder het recht van eenieder om te worden gehoord voordat jegens hem een voor hem nadelige individuele maatregel wordt genomen, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer de adressaat van een in een procedure tot navordering van invoerrechten op grond van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, vastgestelde uitnodiging tot betaling niet voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit is gehoord door de administratie, zijn rechten van de verdediging worden geschonden, ook al kan hij zijn standpunt kenbaar maken tijdens een latere administratieve bezwaarfase, indien de nationale regeling de adressaten van die uitnodigingen niet toestaat, wanneer zij niet vooraf worden gehoord, de opschorting van de uitvoering van die uitnodigingen tot de eventuele herziening ervan te verkrijgen. Dat is in ieder geval zo indien de nationale administratieve procedure tot uitvoering van artikel 244, tweede alinea, van verordening nr. 2913/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, die opschorting beperkt wanneer er redenen zijn om aan de overeenstemming van de aangevochten beschikking met de douanewetgeving te twijfelen of indien de belanghebbende onherstelbare schade dreigt te lijden.”
De aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen luiden, voor zover hier van belang:
“71 In de hoofdgedingen wordt de uitvoering van de uitnodigingen tot betaling in geval van bezwaar opgeschort op grond van een ministeriële circulaire. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of die circulaire van dien aard is dat de adressaten van uitnodigingen tot betaling wanneer zij niet vooraf worden gehoord, de opschorting van de uitvoering van die uitnodigingen tot de eventuele herziening ervan kunnen verkrijgen, zodat sprake is van een effectief recht op die opschorting van uitvoering.
72 In ieder geval mag de nationale administratieve procedure tot uitvoering van artikel 244, tweede alinea, van het douanewetboek die opschorting niet beperken indien er redenen zijn om aan de overeenstemming van de aangevochten beschikking met de douanewetgeving te twijfelen of indien de belanghebbende onherstelbare schade dreigt te lijden.”
5.5.4.
In de – ten tijde van het indienen van de bezwaarschriften geldende – Leidraad Invordering 1990, van 25 juni 1990, nr. AFZ 90/1990 (hierna: de Leidraad) is bepaald dat
het verlenen van uitstel van betaling in beginsel geschiedt op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige (artikel 25, §1, punt 3, van de Leidraad). Indien de belastingplichtige bezwaar maakt tegen de belastingaanslag, is het niet nodig om een afzonderlijk verzoek om uitstel in te dienen: artikel 25, §2, punt 1a, van de Leidraad bepaalt dat een bezwaarschrift ook als een verzoek om uitstel van betaling wordt aangemerkt, indien in het bezwaarschrift het bestreden bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag zijn vermeld. De mogelijkheid tot het verkrijgen van uitstel van betaling voor bedragen aan rechten welke zijn vermeld in een uitnodiging tot betaling is in de Leidraad niet aan enige beperking, als bedoeld in de onder 5.5.3 aangehaalde rechtsoverweging 72, onderworpen. Wel wordt bij het verlenen van uitstel van betaling voor bedragen vermeld in een UTB in beginsel altijd zekerheidstelling verlangd (artikel 25, §1, punt 17, van de Leidraad), doch deze verplichting, zo deze al kan worden aangemerkt als ‘beperking’ in vorenbedoelde zin, vloeit voort uit artikel 244, derde alinea, van het CDW en niet uit “de nationale administratieve procedure ter uitvoering van artikel 244, tweede alinea van het douanewetboek”.
5.5.5.
Gelet op het vorenoverwogene bood de Leidraad voor de onderwerpelijke situaties een voldoende adequate waarborg voor opschorting van de uitvoering van de UTB’s. Uit de overgelegde uitstelbeschikkingen blijkt dat voor alle UTB’s ook daadwerkelijk uitstel is verleend. Naar ’s Hofs oordeel is het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging daarom in casu niet geschonden.
5.6.
Bewijs onjuistheid aangegeven oorsprong
a. Russische oorsprong (zaken 12/00273 t/m 275)
5.6.1.
In de 11 aangiften welke zijn begrepen in de onder 1.1.1, 1.1.2. en 1.1.3 genoemde UTB’s is Rusland aangegeven als land van oorsprong en is aanspraak gemaakt op een WTO-contingent, onder overlegging van invoercertificaten Agrim van het Productschap Tuinbouw, afgegeven voor verse knoflook, met Rusland als (verplicht) land van oorsprong. Gebruikmaking van het contingent heeft er toe geleid dat wel het ad valorem recht (9,6%) is geheven, maar dat heffing van het specifieke recht (€ 120 per 100 kg) achterwege is gebleven. Met genoemde UTB’s heeft de inspecteur het specifieke recht nagevorderd.
5.6.2.
Met al hetgeen hij heeft overgelegd heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel voldoende aannemelijk gemaakt dat de met vermelding van oorsprong Rusland aangegeven knoflook niet daadwerkelijk van Russische oorsprong is. Het Hof acht daarbij met name van belang dat de Russische autoriteiten, in antwoord op een verzoek om wederzijdse bijstand, hebben bericht dat de vermeende exporteurs, [naam exporteur] Ltd en [naam exporteur] , niet geregistreerd staan in de database van de Russische douane als deelnemer aan buitenlandse handel, dat er geen im- en exporten zijn vastgelegd van deze ondernemingen en dat deze ondernemingen onvindbaar zijn. Tevens acht het Hof voor zijn oordeel van belang dat de Kamers van Koophandel van Moskou en Vladivostok hebben bericht dat de certificaten van oorsprong, waarover belanghebbende beschikte maar welke zij niet bij haar aangiften heeft overgelegd, vals zijn.
5.6.3.
Anders dan belanghebbende heeft betoogd is de inspecteur vrij in het kiezen van zijn bewijsmiddelen en derhalve niet gehouden om de geografische oorsprong van de ingevoerde knoflook vast te stellen door middel van een metaalsporenonderzoek. In het midden kan daarom blijven of de mogelijkheid van een dergelijk onderzoek de inspecteur ten tijde van de invoer in 2002 en 2003 reeds ter beschikking stond.
b. Turkse oorsprong (zaak 12/00276)
5.6.4.
In de vijf aangiften welke zijn begrepen in de onder 1.1.4 genoemde UTB, is Turkije aangegeven als land van oorsprong. In de aangiften is aanspraak gemaakt op preferentie, onder overlegging van een EUR-1 certificaat (tariefpost 0703 is uitgezonderd van de douane-unie EU-Turkije). Toepassing van de preferentie heeft er toe geleid dat heffing van zowel het ad valorem recht (9,6%) als het specifieke recht (€ 120 per 100 kg) achterwege is gebleven. Met voormelde UTB heeft de inspecteur zowel het ad valorem recht als het specifieke recht nagevorderd.
5.6.5.
Blijkens de stukken van het geding is het EUR-1 certificaat nr. C0103977, dat is overgelegd bij de desbetreffende vijf aangiften ten invoer, onderzocht door de Afdeling falsificaten van Douane Noord, kantoor Arnhem, waarbij is vastgesteld dat dit EUR-1 certificaat niet overeenstemt met het door de Europese Unie verstrekte referentiemateriaal. Deze vaststelling vindt bevestiging in een brief van het Ministerie van Algemene Zaken van de Republiek Turkije (Directoraat-generaal Douanediensten van het Staatsecretariaat voor Douanezaken) aan het parket van de Hoofdofficier van Justitie van Mersin, waarin wordt bericht dat het EUR1-certificaat met nummer C0103977 vals is. Nu geen sprake is van een geldig EUR-1 certificaat is de preferentiële Turkse oorsprong niet aangetoond, zodat belanghebbende ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op het preferentiële tarief. De inspecteur heeft derhalve terecht de douanerechten nagevorderd.
5.7.
Schuldenaarschap belanghebbende
a. Zaaknrs. 12/00273 en 12/00275
5.7.1.
De aangiften begrepen in de onder 1.1.1 en 1.1.3 genoemde UTB’s heeft belanghebbende ingediend op eigen naam en voor eigen rekening. Zij is derhalve, als aangever, schuldenaar voor de uit deze aangiften voortvloeiende douaneschulden (artikel 201, derde lid, eerste volzin van het CDW).
b. Zaaknrs. 12/00274 en 12/00276
5.7.2.
De aangiften begrepen in de onder 1.1.2 en 1.1.4 genoemde UTB’s zijn in opdracht van belanghebbende ingediend op naam en voor rekening van respectievelijk [naam rechtspersoon] BV en [naam rechtspersoon] BV. Belanghebbende is als (mede)schuldenaar aangemerkt op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW, in samenhang met artikel 54 Douanebesluit. Ingevolge artikel 201, derde lid, derde volzin, van het CDW kunnen lidstaten naast de in artikel 201, derde lid, eerste en tweede volzin, van het CDW aangewezen personen, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen als schuldenaar beschouwen de personen die de voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt. Daarvoor is nodig dat de douaneaangifte is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven en dat de personen die deze gegevens hebben verstrekt wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens onjuist waren. Belanghebbende heeft betwist dat zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de door haar aan de aangevers verstrekte gegevens onjuist waren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vereiste wetenschap bij [A] niet aanwezig was en, zo dit anders mocht zijn, dat de wetenschap van [A] niet aan haar kan worden toegerekend. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.7.3.
Zoals aangehaald door de rechtbank onder 2.16.4 heeft [B] , voormalig adjunct-directeur van belanghebbende, op 15 september 2005 verklaard dat de door belanghebbende ingevoerde knoflook niet uit de aangegeven oorsprongslanden afkomstig was maar uit China, dat de knoflook werd aangekocht door [A] en dat [A] telkens een ander omleidingsland uitzocht. Het Hof hecht geloof aan deze verklaring, nu deze bevestiging vindt in diverse stukken van het geding, waaronder de door de rechtbank onder 2.3 (Turkije), 2.4 (Rusland), 2.5 (Turkije) en 2.10 (Egypte) aangehaalde gedingstukken. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ter verklaring van voormelde en andere belastende gedingstukken kan het Hof niet overtuigen. Het Hof volgt belanghebbende evenmin in haar stelling dat [A] juist zijn uiterste best heeft gedaan om er voor te zorgen dat de goederen daadwerkelijk van oorsprong waren uit het aangegeven oorsprongsland. Uit de stukken van het geding volgt enkel dat [A] zich heeft ingespannen om er voor te zorgen dat op papier alles in orde was (vgl. de door rechtbank onder 2.6 en 2.8 aangehaalde gedingstukken).
5.7.4.
Eén van de betrokken opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD, R.M.J. Janssen, heeft ter zitting bij het Hof gesteld dat [B] zijn verklaring in alle vrijheid heeft afgelegd en dat hij, nu hij als eerste van alle betrokkenen is gehoord, ook niet kan zijn ‘gestuurd’ in zijn verklaringen. [B] is tijdens het verhoor ‘leeggelopen’, aldus de opsporingsambtenaar. Mede in het licht van voormelde uitlating van de opsporingsambtenaar hecht het Hof geen geloof aan de herroeping door [B] van zijn tegenover de FIOD-ECD afgelegde verklaring (zie 2.2.1).
5.7.5.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel aannemelijk gemaakt dat [A] wist dat de door hem aangekochte knoflook niet van oorsprong was uit de oorsprongslanden vermeld in de handels- en oorsprongsbescheiden.
5.7.6.
Ten tijde van de desbetreffende knoflookaankopen en -aangiften was [A] blijkens het Handelsregister (enig) directeur van [naam rechtspersoon] BV, welke BV op haar beurt (enig) directrice van belanghebbende was. [A] was daarmee volledig bevoegd om belanghebbende in rechte te binden, zodat zijn handelen en zijn wetenschap, anders dan belanghebbende heeft betoogd, volledig dient te worden toegerekend aan belanghebbende. De stelling van belanghebbende dat geen acht mag worden geslagen op de door de inspecteur na de eerste zitting overgelegde handelsregisterhistorie, omdat deze te laat zou zijn overgelegd, dient te worden verworpen. Genoemde historie is ingebracht door de inspecteur op verzoek van het Hof, omdat de gemachtigde en [naam persoon 17] ter zitting voor het Hof op 24 maart 2015 van inzicht verschilden over het antwoord op de vraag van het Hof wie vóór 11 mei 2005 directeur van belanghebbende was: [A] (zoals [naam persoon 17] stelde) of de ‘familie-holding’ (zoals gemachtigde stelde).
5.7.7.
Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende ook in de zaken met rolnummers 12/00274 en 12/00276 terecht als schuldenaar aangemerkt.
5.8.
Artikel 220 CDW
5.8.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is geweest van een “doorlaat-actie” van de douane. Het Hof volstaat te dezer zake met de vaststelling dat, zo al sprake is geweest van het ‘doorlaten’ van knoflook terwijl de inspecteur wist dat de aangegeven oorsprong onjuist was, dit geen vergissing van de inspecteur in de zin van artikel 220, tweede lid, onder b van het CDW vormt (vgl. HvJ 7 september 1999, C-61/98, De Haan Beheer BV, Douanerechtspraak 1999/53, punt 32 en 41).
5.8.2.
Uit het overwogene onder 5.7 volgt dat belanghebbende niet te goeder trouw was, omdat zij op het moment van aangiften wist dat de opgegeven oorsprong onjuist was, zodat reeds om die reden het beroep op artikel 220 van het CDW faalt.
5.9.
Verjaring van één aangifte (zaaknr. 12/00274)
5.9.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de navordering op aangifte [nummer X] ten onrechte heeft plaatsgevonden, omdat de desbetreffende douaneschuld door verjaring teniet is gegaan. Genoemde aangifte is ingediend op 3 maart 2003. De verificatie is op diezelfde dag beëindigd, waarbij belanghebbende is uitgenodigd tot betaling van een bedrag van € 11.455,39 (ad valorem). Met de onder 1.1.2 genoemde UTB is op meergenoemde aangifte een bedrag van € 180.600 (specifiek recht) nagevorderd. De UTB is gedagtekend 1 maart 2006. Belanghebbende stelt dat zij de UTB pas heeft ontvangen op 3 maart 2006 en dat de douaneschuld daarom door verjaring teniet is gegaan. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.9.2.
Mededeling van een geboekte douaneschuld dient ingevolge artikel 221, derde lid, van het CDW plaats te vinden binnen drie jaar nadat de douaneschuld is ontstaan. In verordening (EEG, EURATOM) nr. 1182/71 van de Raad zijn regels gesteld die, behoudens andersluidende bepalingen, van toepassing zijn op de termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden die zijn bepaald bij rechtshandelingen van de Raad en de Commissie. Daar in het CDW en de UCDW geen andersluidende bepalingen staan, zijn de bepalingen van verordening nr. 1182/71 in casu van toepassing (vgl. HvJ EU 14 april 2005, nr. C-460/01, Commissie/Nederland, punt 29). Artikel 3, eerste lid, tweede alinea, van genoemde verordening bepaalt dat, wanneer een in jaren omschreven termijn ingaat op het ogenblik waarop een gebeurtenis plaatsvindt (i.c. het ontstaan van de douaneschuld), de dag waarop deze gebeurtenis plaatsvindt niet bij de termijn wordt inbegrepen. Artikel 22j van de Awr, gelezen in samenhang met artikel 8:2 van de Algemene douanewet, leidt niet tot een andersluidend oordeel. De mededelingstermijn ving derhalve aan op 4 maart 2003 en eindigde op 3 maart 2006.
5.9.3.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende de UTB binnen drie jaar - en dus tijdig - ontvangen. In het midden kan daarom blijven of mededeling van de geboekte douaneschuld reeds heeft plaatsgevonden op het moment van terpostbezorging van de UTB.
5.10.
Procedurele klachten
5.10.1.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat door het pas in 2015 overleggen van de onder 5.2.3 genoemde AM-meldingen sprake is van ‘détournement de pouvoir’ en ‘détournement de procedure’. Zij heeft daarbij evenwel op geen enkele wijze onderbouwd dat de inspecteur zijn bestuursbevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze hem gegeven zijn of een lichtere procedure heeft gevolgd dan een met meer waarborgen omklede procedure die hem openstond. Hiervan is het Hof ook niets gebleken. Het beroep op schending van voormelde beginselen dient reeds daarom te worden verworpen.
5.10.2.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat door het laattijdig overleggen van de onder 5.2.3 genoemde AM-meldingen en de fyco-formulieren voor de importen uit Turkije, sprake is van schending van het fair trial-beginsel en het beginsel van equality of arms.
Zoals onder 5.2.3 overwogen zijn de desbetreffende AM-meldingen geen op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb) en heeft de inspecteur deze meldingen op verzoek van het Hof (art. 8:45 Awb) overgelegd, waarna belanghebbende haar reactie op deze stukken heeft kunnen geven. Uit de inhoud van de AM-meldingen blijkt dat deze geen betrekking hebben op de invoer van knoflook uit Rusland in 2002 en 2003 en evenmin op de invoer van knoflook uit Turkije in 2005:
- AM 2004/037 betreft weliswaar omleiding van Chinese knoflook via Turkije, doch betreft een andere exporteur en ziet enkel op de jaren 2003 en 2004.
- AM 2004/044 betreft omleiding van knoflook via Egypte.
- AM 2006/005 betref een signalering dat verse knoflook wordt aangegeven als gedroogde knoflook.
- AM 2006/030 betreft omleiding van knoflook via Marokko.
De inspecteur heeft zich ten aanzien van de fyco-formulieren op het standpunt gesteld dat belanghebbende reeds over deze formulieren beschikte, omdat deze – als onderdeel van het strafdossier – reeds aan de gemachtigde zijn verstrekt. Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de inspecteur de desbetreffende (drie) formulieren gevoegd, zodat deze tot de gedingstukken behoren. Op de formulieren is aangetekend dat op de verpakking is vermeld dat de goederen van Turkse oorsprong zijn. De navordering ten aanzien van de invoer van knoflook uit Turkije vindt haar grond in de ongeldigverklaring van het EUR1-certificaat met nummer C0103977 (zie 5.6.5), en niet in de fysieke kenmerken van de knoflook of de vermeldingen op de verpakkingen.
Gelet op het vorenoverwogene heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel, met al hetgeen zij heeft aangevoerd, noch aannemelijk gemaakt dat haar het recht op een eerlijk proces is onthouden, noch dat haar recht op gelijke proceskansen is geschaad.
5.10.3.
Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld de UTB’s op grond van het EVRM dienen te worden vernietigd, omdat berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Naar ’s Hofs oordeel dient deze stelling te worden verworpen, omdat zij geen steun vindt in het recht.
De omstandigheid dat berechting niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden kan wel een grond vormen voor toekenning van een vergoeding van immateriële schade (HR 10 juni 2011, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080). Belanghebbende, die zich in alle fasen van het geding heeft laten vertegenwoordigen door een professionele gemachtigde, heeft evenwel niet om schadevergoeding verzocht, ook niet impliciet (HR 13 juli 2012, 11/03864, ECLI:NL:HR:2012:BX0914).
Slotsom
5.11.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer,
E. Polak en C.J. Hummel, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van
mr. C. Lambeck, als griffier. De beslissing is op 3 november 2015 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.