HR, 10-04-2015, nr. 14/02806
ECLI:NL:HR:2015:912
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-04-2015
- Zaaknummer
14/02806
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:912, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑04‑2015; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2015/19.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Procesrecht. De Rechtbank mocht - anders dan het Hof heeft geoordeeld - voorbijgaan aan het (voorwaardelijk) door belanghebbende gedane bewijsaanbod.
Partij(en)
10 april 2015
nr.14/02806
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 april 2014, nr. 13/00603, op de hoger beroepen van [X] S.A. statutair gevestigd te [Z], Luxemburg (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 11/6216), betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Voor de Rechtbank heeft een eerste onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 23 juni 2011. In een tot de stukken van het geding behorende, tijdens die zitting voorgedragen pleitnota van de gemachtigde van belanghebbende heeft deze een bewijsaanbod gedaan dat als volgt luidt:
“Indien en voor zover uw rechtbank van oordeel mocht zijn dat belanghebbende uitsluitend te Nederland gevestigd is, dan wel aldaar haar feitelijke leiding zich bevindt, althans over een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger beschikt, en de Inspecteur aldus in de op hem rustende bewijslast is geslaagd, biedt belanghebbende aan daarvan het tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens, in het bijzonder, doch niet uitsluitend, door het doen horen van getuigen, in het bijzonder [A], [B], [C], [D] en anderen. Zij kunnen (meer) duidelijkheid verstrekken over de kantoorruimte te Luxemburg, de activiteiten van belanghebbende (te Luxemburg), wie daarmee belast was, welke werkzaamheden door wie, wanneer werden verricht, de indiening van aangiften, belastingcontroles te Luxemburg, etc.”
2.1.2.
De Rechtbank heeft belanghebbende voorts bij brief van 3 december 2012 uitgenodigd voor een volgend onderzoek ter zitting op 17 januari 2013. In deze uitnodiging (hierna: de uitnodiging voor de zitting) is de volgende passage opgenomen:
“U mag getuigen en/of deskundigen meenemen naar de zitting of oproepen om op de zitting te verschijnen. Oproepen doet u met een aangetekende brief of door een deurwaarder in te schakelen. Als u overgaat tot het meenemen of oproepen van getuigen of deskundigen, dan moet u dat uiterlijk zeven dagen vóór de zitting schriftelijk aan de rechtbank en aan de andere partij(en) meedelen. U moet daarbij de namen en woonplaatsen van de getuigen en deskundigen vermelden. Deze getuigen en deskundigen kunnen aan u een vergoeding vragen vanwege reis- en verblijfkosten en bestede tijd. De rechtbank is niet verplicht om de door u meegebrachte getuige(n) of deskundige(n) te horen.”
2.1.3.
De Rechtbank heeft geen getuigen gehoord en geoordeeld dat belanghebbende naar de omstandigheden beoordeeld in Nederland is gevestigd.
2.2.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Rechtbank het getuigenaanbod van belanghebbende terecht heeft gepasseerd.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank in redelijkheid niet kon komen tot de beslissing dat het standpunt van belanghebbende dat zij niet feitelijk in Nederland was gevestigd, onvoldoende gemotiveerd was zonder in te gaan op het door belanghebbende gedane (voorwaardelijke) bewijsaanbod.
Het middel richt zich met rechtsklachten tegen dit oordeel.
2.3.1.
Indien een (voorwaardelijk) bewijsaanbod is gedaan, kan de rechter volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod (zie HR 17 december 2004, nr. 38831, ECLI:NL:HR:2004:AR7741, BNB 2005/152). Een zodanige mededeling kan in of bij de oproeping voor de zitting worden gedaan door degene die het bewijsaanbod heeft gedaan te wijzen op de mogelijkheid getuigen naar de zitting mee te brengen of voor de zitting op te roepen. Het is dan aan degene die het bewijsaanbod heeft gedaan al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken. De hiervoor bedoelde mededeling volstaat niet wanneer de desbetreffende partij in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat hij van de geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat doet zich bijvoorbeeld voor als ter zitting nieuw licht valt op de noodzaak tot het leveren van nader bewijs (vgl. HR 23 mei 2014, nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, BNB 2014/154).
2.3.2.
In het onderhavige geval heeft de Rechtbank in de uitnodiging voor de zitting belanghebbende gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen of op te roepen bij aangetekende brief of door inschakeling van een deurwaarder. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De uitspraken van het Hof en van de Rechtbank of de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen ervoor dat belanghebbende in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij van de door de Rechtbank geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Tegen deze achtergrond moet worden geoordeeld dat ’s Hofs hiervoor in 2.2.2 weergegeven beslissing onjuist is. Het middel slaagt derhalve.
2.4.
Gelet op het hiervoor in 2.3.2 overwogene, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Terugwijzing moet volgen voor behandeling van de overige bij het Hof aangevoerde grieven tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond;
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
wijst het geding terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2015.