Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/54
Jeugdzaak. Verplichte aanhouding van behandeling van de zaak ex art. 496a lid 1 Sv geldt alleen indien geen van beide ouders van verdachte is verschenen.
HR 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1958
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
19/01939
- Conclusie
A-G mr. F.W. Bleichrodt
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Jeugdstrafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1958, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:944, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑06‑2020
- Wetingang
Essentie
Jeugdzaak. Het voorschrift ex art. 496a lid 1 Sv tot aanhouding van de behandeling van de zaak indien 'de ouders' van de minderjarige verdachte niet ter terechtzitting verschijnen, ziet alleen op het geval dat geen van beide ouders is verschenen.
Samenvatting
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met art. 496a lid 1 Sv op de terechtzitting de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden terwijl de vader van de minderjarige verdachte niet ter terechtzitting is verschenen.
Op grond van art. 496a lid 1 Sv moet — behoudens in de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.