Bij vonnis in kort geding van 28 april 2009 heeft de voorzieningenrechter een vordering tot doorbetaling van loon toegewezen op de grond dat het ontslag op staande voet niet onverwijld was gegeven.
HR, 21-06-2013, nr. 12/00669
ECLI:NL:HR:2013:BZ5360
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2013
- Zaaknummer
12/00669
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BZ5360
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5360, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑06‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BT8498, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5360
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5360, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑03‑2013
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BT8498
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5360
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑03‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑01‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/394 met annotatie van E. Verhulp
AR-Updates.nl 2013-0488
Brightmine 2013-367159
VAAN-AR-Updates.nl 2013-0488
Brightmine 2016-367159
Uitspraak 21‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Onregelmatige beëindiging arbeidsovereenkomst. (Gefixeerde) schadevergoeding werknemer, art. 7:680 lid 1 in verbinding met art. 7:677 lid 4 BW en schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, art. 7:681 lid 1 BW; uitsluiting?( HR 29 september 1995, LJN ZC1830, NJ 1996/90); samenhang, billijke vergoeding, omstandigheden van het geval (HR 12 februari 2010, LJN BK4472, NJ 2010/494). Vordering werkgever wegens toegebrachte schade, art. 7:661 BW; bewijsaanbod; gemotiveerde betwisting.
21 juni 2013
Eerste Kamer
12/00669
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
KWIK-FIT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. S.F. Sagel,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. G.R. den Dekker.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Kwik-Fit en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 452972 CV EXPL 09-3034 van de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 augustus 2009 en 24 november 2009;
b. het arrest in de zaak 200.057.295/01 van het gerechtshof te Arnhem van 18 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Kwik-Fit beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. E.C. Rozeboom, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. In het incidenteel cassatieberoep strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 29 maart 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] is in 1986 in dienst getreden bij Kwik-Fit. Laatstelijk oefende hij de functie van filiaalmanager uit. Als zodanig was hij onder meer verantwoordelijk voor (het opmaken van) de kas.
(ii) Kwik-Fit houdt regelmatig audit-onderzoeken bij haar filialen. Uit zulk onderzoek is naar voren gekomen dat in 2008 binnen het filiaal waar [verweerder] werkzaam was een groot aantal verzamelfacturen is uitgeschreven - facturen waarop meerdere diensten of producten zijn vermeld die niet gelijktijdig zijn geleverd - waarop betalingen vanaf verschillende rekeningen hebben plaatsgevonden. De meeste van deze verzamelfacturen stonden op naam van autobedrijf Vaske, gevestigd in de nabijheid van dit Kwik-Fit-filiaal.
(iii) Naar aanleiding hiervan heeft Kwik-Fit onderzoek laten uitvoeren door [A]. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een onopvallend geplaatste, op de kassa gerichte camera met opnameapparatuur. Van 24 december 2008 tot en met 10 januari 2009 zijn opnamen gemaakt. De opnamen zijn beoordeeld door de audit-afdeling van Kwik-Fit. Een door de audit-afdeling van Kwik-Fit gemaakte compilatie van de opnamen laat beelden zien waarop [verweerder] contante betalingen aanneemt en het geld niet aanstonds in de kassa doet of waarvoor niet aanstonds een factuur wordt opgemaakt en aan de klant wordt afgegeven. Ook zijn er beelden waarop hij een (of meer) geldbedrag(en) in de kassa stopt of uit de kassa neemt.
(iv) Van de opnamen is een selectie aan [verweerder] getoond. Op 28 januari 2009 heeft Kwik-Fit hem op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van Kwik-Fit van die datum schriftelijk bevestigd met opgaaf van de volgende reden:
"(...) omdat uit audit onderzoek is gebleken, dat u stelselmatig diverse diensten heeft geleverd welke u met klanten heeft afgerekend, maar waarvan u geen factuur heeft gemaakt. In bovenstaande zaken heeft u de opbrengst hiervan niet aan Kwik-Fit afgedragen, maar in eigen zak gestoken."
(v) [Verweerder] heeft bij brief van 31 januari 2009 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en doorbetaling van loon geëist.
(vi) Bij beschikking van de kantonrechter van 28 april 2009 is de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, per 1 mei 2009 ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder].
(vii) [Verweerder] heeft aan Kwik-Fit meegedeeld dat hij zich niet langer beroept op de vernietigbaarheid van het hem op staande voet gegeven ontslag.
3.2 In dit geding vordert Kwik-Fit in conventie veroordeling van [verweerder] tot betaling van schadevergoeding wegens het toe-eigenen van gelden die aan Kwik-Fit toebehoren (art. 7:661 BW). In reconventie vordert [verweerder] dat Kwik-Fit wordt veroordeeld tot schadevergoeding op grond van onregelmatigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst (art. 7:677 in verbinding met art. 7:680 BW) en op grond van kennelijk onredelijk ontslag (art. 7:681 lid 2, aanhef en onder b, BW).
3.3 De kantonrechter heeft de vordering in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. Het hof heeft echter de vordering in conventie afgewezen en die in reconventie toegewezen tot een bedrag van in totaal € 26.176,-- (€ 10.676,-- wegens onregelmatige opzegging en € 15.500,-- als vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag). Het overwoog daartoe, kort samengevat, als volgt.
Kwik-Fit heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder] onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van de verzamelfacturen sprake is geweest van malversaties (rov. 8-8.5). De gestelde onttrekkingen aan de kas zijn evenmin komen vast te staan (rov. 9-9.3). De vorderingen van Kwik-Fit in conventie moeten daarom worden afgewezen (rov. 10). Uit de beslissing in conventie volgt dat niet is komen vast te staan dat de onrechtmatige onttrekkingen, die aan het ontslag ten grondslag lagen, hebben plaatsgevonden; het ontslag op staande voet was niet rechtsgeldig (rov. 14-23). Nu de opzegging met onmiddellijke ingang een dringende reden ontbeert, is Kwik-Fit schadeplichtig; de vordering tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:677 lid 4 BW in verbinding met art. 7:680 lid 1 BW is toewijsbaar tot een bedrag van € 10.676,--, welk bedrag overeenstemt met het loon over de opzegtermijn van vier maanden (rov. 24-26). De opzegging van de arbeidsovereenkomst door Kwik-Fit was voorts kennelijk onredelijk (rov. 27-34). Gelet op de omstandigheden van het geval acht het hof een aanvulling tot het laatstverdiende salaris gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden een billijke en passende schadevergoeding, waarop in mindering wordt gebracht de vier maanden ter zake waarvan [verweerder] de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:680 BW is toegewezen; de aanvulling over 22 maanden wordt berekend op een bedrag van € 15.500,-- (rov. 35-37). Kwik-Fit heeft geen bewijs van haar stellingen aangeboden en het hof acht gelet op de onvoldoende onderbouwing door Kwik-Fit van haar stellingen geen termen aanwezig haar een bewijsopdracht te verstrekken (rov. 40).
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 Volgens onderdeel 1 heeft het hof in rov. 40 miskend dat Kwik-Fit in haar inleidende dagvaarding een uitvoerig en gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan, dat zij bij conclusie van antwoord in reconventie heeft doen uitstrekken tot de procedure in reconventie. Nu de kantonrechter in conventie en in reconventie Kwik-Fit in het gelijk had gesteld zonder aan bewijslevering door getuigen toe te komen, had het hof, dat de grieven van [verweerder] gegrond heeft bevonden, op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het bewijsaanbod van Kwik-Fit alsnog behoren te behandelen.
4.2 Op zichzelf is juist dat de devolutieve werking van het hoger beroep meebrengt dat het hof, toen het de grieven van [verweerder] gegrond bevond, het in eerste aanleg gedane bewijsaanbod van Kwik-Fit alsnog diende te behandelen. Het hof heeft echter (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat Kwik-Fit haar stellingen zowel ter zake van de verzamelfacturen als ter zake van de kasonttrekkingen, tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder] onvoldoende heeft toegelicht. Ter zake van de verzamelfacturen oordeelde het hof zulks in rov. 8.1-8.4, en ter zake van de kasonttrekkingen in rov. 9.1-9.3 in verbinding met rov. 18. Dit brengt mee dat het hof niet behoefde toe te komen aan het door Kwik-Fit gedane bewijsaanbod. Daarop stuiten de klachten van het onderdeel af.
4.3 De onderdelen 2 en 3 bouwen voort op de klachten van onderdeel 1 en delen derhalve in het lot daarvan.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.1 Onderdeel 1 klaagt dat het hof in rov. 36 ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de gefixeerde schadevergoeding uit hoofde van art. 7:680 BW die het hof in rov. 24-26 toewijsbaar heeft geacht, in mindering heeft gebracht op de billijke en passende schadevergoeding uit hoofde van art. 7:681 BW. Volgens het onderdeel miskent het hof dat beide schadevergoedingen niet samenvallen maar op verschillende compensatiegronden rusten. Door het 'korten' van de vergoeding van art. 7:681 BW met die van art. 7:680 BW wordt het (beoogde) effect van de samenloop van beide vorderingen ten onrechte in aanzienlijke mate teniet gedaan. Het hof had beide vorderingen onverkort, naast elkaar, moeten toekennen, aldus het onderdeel.
5.2 Het hof heeft in rov. 28 terecht voorgesteld dat de vordering tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de toepasselijke opzegtermijn en de vordering tot betaling van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, elkaar niet uitsluiten (vgl. HR 29 september 1995, LJN ZC1830, NJ 1996/90). Nadat het hof in rov. 26 de gefixeerde schadevergoeding ingevolge art. 7:680 BW had bepaald op het loon gedurende vier maanden, heeft het in rov. 36 ter zake van de door Kwik-Fit verschuldigde schadevergoeding ingevolge art. 7:681 BW geoordeeld dat een aanvulling tot het laatstverdiende salaris gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden een billijke en passende schadevergoeding is. Geen rechtsregel belette het hof bij de vaststelling van deze laatste schadevergoeding rekening te houden met het feit dat [verweerder], ingevolge de beslissing inzake het onregelmatig ontslag, reeds aanspraak had op een gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van vier maanden loon.
De rechter heeft een grote mate van vrijheid om op grond van alle omstandigheden van het geval de hoogte van de vergoeding ingevolge art. 7:681 BW te bepalen (HR 12 februari 2010, LJN BK4472, NJ 2010/494). Het hof heeft dan ook geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, noch zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, door de ingevolge art. 7:681 BW verschuldigde schadevergoeding in dit geval te berekenen op het verschil tussen de WW-uitkering waarop [verweerder] in geval van werkloosheid gedurende 22 maanden recht zou hebben en zijn laatstverdiende salaris. Daarbij is mede van belang dat [verweerder] aan dit deel van zijn vordering blijkens rov. 29 uitsluitend inkomstenderving ten grondslag had gelegd, terwijl de door hem gestelde immateriële schade door het hof apart is beoordeeld (en afgewezen) in rov. 38.
Onderdeel 1 faalt derhalve.
5.3 De klachten van de onderdelen 2 en 3 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Kwik-Fit in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Kwik-Fit begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.
Conclusie 15‑03‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/00669
Mr. F.F. Langemeijer
- 15.
maart 2013
Conclusie inzake:
Kwik-Fit Nederland B.V.
tegen
[Verweerder]
In deze ontslagzaak klaagt de werkgever over het passeren van zijn bewijsaanbod. Het incidenteel cassatiemiddel van de werknemer heeft betrekking op de mogelijkheid van cumulatie van een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en voorts op de wettelijke rente.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vermeld in het bestreden arrest onder 1.1 - 1.10. Verkort weergegeven, houden deze het volgende in:
1.1.1.
Verweerder in het principaal cassatieberoep (hierna: de werknemer) is in 1986 in dienst getreden bij eiseres tot cassatie (hierna: Kwik-Fit). Laatstelijk oefende hij de functie van filiaalmanager uit. Als zodanig was hij onder meer verantwoordelijk voor (het opmaken van) de kas.
1.1.2.
Kwik-Fit houdt regelmatig audit-onderzoeken bij haar filialen. Uit zulk onderzoek is naar voren gekomen dat in 2008 binnen het filiaal waar deze werknemer werkzaam was een groot aantal verzamelfacturen is uitgeschreven - facturen waarop meerdere diensten of producten zijn vermeld die niet gelijktijdig zijn geleverd - waarop betalingen vanaf verschillende rekeningen hebben plaatsgevonden. De meeste van deze verzamelfacturen stonden op naam van autobedrijf [B], gevestigd in de nabijheid van dit Kwik-Fit-filiaal.
1.1.3.
Naar aanleiding hiervan heeft Kwik-Fit onderzoek laten uitvoeren door [A]. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een onopvallend geplaatste, op de kassa gerichte camera met opnameapparatuur. Van 24 december 2008 tot en met 10 januari 2009 zijn opnamen gemaakt. De gemaakte opnamen zijn beoordeeld door de audit-afdeling van Kwik-Fit. Een door de audit-afdeling van Kwik-Fit gemaakte compilatie van de opnamen laat beelden zien waarop deze werknemer contante betalingen aanneemt en het geld niet aanstonds in de kassa doet en/of waarvoor niet aanstonds een factuur wordt opgemaakt en aan de klant wordt afgegeven. Ook zijn er beelden waarop deze werknemer een (of meer) geldbedrag(en) in de kassa stopt of uit de kassa neemt.
1.1.4.
Van de opnamen is een selectie aan de werknemer getoond. Op 28 januari 2009 heeft Kwik-Fit de werknemer op staande voet ontslagen. Het ontslag is bij brief van Kwik-Fit van die datum schriftelijk bevestigd met opgaaf van de volgende reden:
"(...) omdat uit audit onderzoek is gebleken, dat u stelselmatig diverse diensten heeft geleverd welke u met klanten heeft afgerekend, maar waarvan u geen factuur heeft gemaakt. In bovenstaande zaken heeft u de opbrengst hiervan niet aan Kwik-Fit afgedragen, maar in eigen zak gestoken."
1.1.5.
Bij brief van 31 januari 2009 heeft de werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen en doorbetaling van loon geëist1..
1.1.6.
Bij beschikking van de kantonrechter van 28 april 2009 is de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht blijken te bestaan, per 1 mei 2009 ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer.
1.1.7.
De werknemer heeft aan Kwik-Fit meegedeeld dat hij zich niet langer beroept op de vernietigbaarheid van het hem op staande voet gegeven ontslag2..
1.2.
Bij inleidende dagvaarding d.d. 20 mei 2009 heeft Kwik-Fit een verklaring voor recht gevorderd, inhoudend dat de werknemer aansprakelijk is voor de schade die Kwik-Fit heeft geleden als gevolg van het door deze verduisteren van aan Kwik-Fit toebehorende gelden. Ook vorderde zij van de werknemer:
- a.
een schadevergoeding van € 9.516,72 ter zaken van het valselijk opmaken van verzamelfacturen en het ten onrechte verlenen van kortingen, te vermeerderen met wettelijke rente3.;
- b.
een schadevergoeding van € 23.310,- ter zake van contante verkopen die niet in de administratie zijn terug te vinden, te vermeerderen met wettelijke rente4.;
- c.
een schadevergoeding van € 7.854,00 ter zake van gemaakte externe onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.3.
Kwik-Fit heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij de werknemer op grond van art. 7:661 lid 1 BW aansprakelijk houdt voor de schade die Kwik-Fit heeft geleden als gevolg van het feit dat hij tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden zich gelden heeft toegeëigend die aan Kwik-Fit toebehoorden.
1.4.
De werknemer heeft verweer gevoerd. Hij heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter:
- a.
voor recht zal verklaren dat het door Kwik-Fit gegeven ontslag onregelmatig is;
- b.
voor recht zal verklaren dat het door Kwik-Fit gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
- c.
Kwik-Fit zal veroordelen te voldoen tot betaling van een vergoeding van € 10.676,- bruto ter zake van de onregelmatige opzegging5.;
- d.
Kwik-Fit zal veroordelen tot betaling van een in goede justitie te bepalen billijke vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag6..
1.5.
De werknemer heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het ontslag weliswaar in stand blijft, maar dat dit niet wegneemt dat de voorgeschreven opzegtermijn niet in acht is genomen, zodat het ontslag onregelmatig is. Gelet op de geldende opzegtermijn (28 januari 2009 - 1 juli 2009) is Kwik-Fit hem op grond van artikel 7:677 BW in samenhang met art. 7:680 BW een schadevergoeding verschuldigd van € 10.676,-. Gelet op de omstandigheid dat de opzegging is geschied onder opgave van een voorgewende of valse reden, en mede gelet op de onevenredigheid tussen de belangen van Kwik-Fit en de te verwachten nadelige gevolgen van de opzegging voor de werknemer, mede gelet op de duur van zijn dienstverband en zijn persoonlijke omstandigheden, acht de werknemer het ontslag bovendien kennelijk onredelijk.
1.6.
In het vonnis van 24 november 2009 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad eerst de vordering in reconventie behandeld. De kantonrechter heeft beslist dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven (rov. 4 - 4.2 Ktr). Na een bespreking van de feiten en de wederzijdse standpunten, heeft de kantonrechter voldoende aannemelijk geacht dat de werknemer zich ten koste van Kwik-Fit heeft verrijkt en dat deze verrijking gepaard is gegaan met valsheid in geschrift of fraude, waardoor het vertrouwen dat Kwik-Fit in haar filiaalmanager moet kunnen stellen, onherstelbaar is geschonden (rov. 5 - 11 Ktr). De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen:
"Vaststaat dat [de werknemer] een groot aantal verzamelfacturen op naam van [B] heeft opgemaakt, waarop meerdere betalingen hebben plaatsgevonden. Een groot deel van deze facturen is door Kwik-Fit overgelegd. Verder staat vast dat op de gemaakte beelden is te zien dat [de werknemer] aan bepaalde klanten geen factuur, maar slechts een pinbon meegeeft, waarna hij een kopie van de pinbon naast de kassa neerlegt. Uit de beelden blijkt verder - zo staat vast - dat [de werknemer] later op de dag een verzamelfactuur opmaakt waaraan hij die kopiebonnen hecht. Ook tonen de beelden dat als klanten contant aan [de werknemer] betalen, zij geen factuur meekrijgen en dat hij het contant betaalde geld naast de kassa neerlegt. Tenslotte is op de beelden te zien dat [de werknemer] diverse malen geld uit de kassa haalt en dit in zijn broekzak en/of zijn portemonnee stopt. (rov. 6)"
Na een weging van de persoonlijke omstandigheden, kwam de kantonrechter tot het oordeel dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was en dat de vordering van de werknemer in reconventie niet kan worden toegewezen (rov. 12 - 13 Ktr). Wat betreft de vordering in conventie overwoog de kantonrechter dat de bewijslast van de stelling dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid in beginsel bij de werkgever ligt, evenals de bewijslast ten aanzien van de gestelde schade. Onder verwijzing naar het oordeel in reconventie, stelde de kantonrechter vast dat de werknemer opzettelijk heeft gehandeld in de zin van art. 7:661 BW (rov. 18 Ktr). Na een bespreking van de diverse schadeposten (rov. 19 - 22 Ktr) heeft de kantonrechter de vordering van Kwik-Fit in conventie toegewezen.
1.7.
De werknemer is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft zijn vordering in reconventie tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag herberekend7..
1.8.
Bij arrest van 18 oktober 2011 (LJN: BT8498) heeft het gerechtshof te Arnhem (zittingsplaats Leeuwarden) het vonnis van de kantonrechter in conventie en in reconventie vernietigd en, opnieuw rechtdoende, Kwik-Fit veroordeeld om aan de werknemer een bedrag van € 26.176,- bruto te betalen (€ 10.676,- wegens onregelmatige opzegging, zie rov. 26, plus € 15.500,- als vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, zie rov. 37).
1.9.
Anders dan de kantonrechter, heeft het hof eerst de vordering in conventie behandeld. Volgens het hof heeft Kwik-Fit tegenover de gemotiveerde betwisting door de werknemer onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van de verzamelfacturen sprake is geweest van malversaties (rov. 8 - 8.5). Wat betreft de gestelde onttrekkingen aan de kas, overwoog het hof dat deze niet zijn komen vast te staan (rov. 9 - 9.3). Vervolgens heeft het hof de vorderingen van de werknemer in reconventie behandeld. Volgens het hof volgt uit de beslissing in conventie dat niet is komen vast te staan dat de onrechtmatige onttrekkingen, die aan het ontslag ten grondslag lagen, hebben plaatsgevonden (rov. 17 - 18). De kwestie van de verzamelfacturen was door Kwik-Fit niet aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegd (rov. 21). Het hof kwam tot de gevolgtrekking dat niet is komen vast te staan dat aan het ontslag een dringende reden ten grondslag heeft gelegen (rov. 22).
1.10.
Kwik-Fit heeft - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. De werknemer heeft verweer gevoerd en incidenteel cassatieberoep ingesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten, met re- en dupliek.
2. Bespreking van het principaal cassatiemiddel
2.1.
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 40, waarin het hof overweegt dat Kwik-Fit geen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden; het hof achtte, gelet op de onvoldoende onderbouwing van haar stellingen door Kwik-Fit, geen termen aanwezig om Kwik-Fit een bewijsopdracht te geven. Volgens het middelonderdeel is dit oordeel rechtens onjuist althans onbegrijpelijk: Kwik-Fit heeft in de inleidende dagvaarding onder 21 - 23 immers een uitdrukkelijk en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Bij conclusie van antwoord in reconventie onder 6 heeft Kwik-Fit haar bewijsaanbod nogmaals onder de aandacht gebracht en dit ook doen uitstrekken tot de procedure in reconventie. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt volgens het middelonderdeel mee dat het hof het in eerste aanleg gedane, en nadien niet prijsgegeven, bewijsaanbod van Kwik-Fit alsnog in behandeling had behoren te nemen.
2.2.
Voor zover het hof in rov. 40 overweegt dat Kwik-Fit geen bewijsaanbod heeft gedaan, acht ik de klacht gegrond. De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat, toen het hof de grieven van de werknemer gegrond had bevonden en de door Kwik-Fit gestelde tekortkomingen van de werknemer (kort gezegd: het valselijk opmaken van verzamelfacturen en de verduistering van kasgelden) opnieuw moest beoordelen, het hof ook acht had behoren te slaan op het in eerste aanleg door Kwik-Fit gedane bewijsaanbod8., welk aanbod nadien door Kwik-Fit niet is prijsgegeven.
2.3.
Indien onvoldoende feiten zijn gesteld om het beoogde rechtsgevolg te dragen, komt de rechter niet toe aan een bewijsaanbod. Voor zover het hof in rov. 40 van oordeel is dat Kwik-Fit haar standpunt onvoldoende heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden, geldt het volgende. In de redenering van het hof wordt uitgegaan van het feit dat de werknemer de verzamelfacturen heeft opgemaakt op naam van [B], een naburig ander autobedrijf. De werknemer heeft een uitleg gegeven voor het opmaken van deze verzamelfacturen waaruit zou volgen dat zij niet valselijk zijn opgemaakt (zie rov. 7.1). Tegenover die gemotiveerde betwisting heeft Kwik-Fit volgens het hof onvoldoende ingebracht: zie rov. 8 - 8.5.
2.4.
Ten aanzien van de valsheid van de verzamelfacturen is m.i. begrijpelijk wat het hof in rov. 40 heeft bedoeld. Het gaat hier niet om een bevrijdend verweer, maar om een gemotiveerde betwisting (een "neen, want ..."-verweer) die de bewijslast niet naar de werknemer doet verspringen. In de redenering van het hof gaat het erom dat Kwik-Fit tegenover de betwisting door de werknemer nader feiten en omstandigheden had moeten stellen waaruit de rechter de door Kwik-Fit beweerde valsheid van deze verzamelfacturen kan afleiden. Zo beschouwd geeft het bestreden oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zelfs als het in eerste aanleg gedane bewijsaanbod geacht wordt zich mede uit te strekken over de beweerde valsheid (een kwalificatie), mag de rechter verlangen dat de partij die dit rechtsgevolg inroept, voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit de rechter de beweerde valsheid van de verzamelfacturen kan afleiden.
2.5.
Wat betreft de door Kwik-Fit gestelde onttrekkingen aan de kas, heeft de werknemer hiervoor twee verklaringen gegeven: enerzijds dat door klanten aan Kwik-Fit opgedragen werkzaamheden werden uitbesteed aan een ander autobedrijf, Car-Las, zonder dat facturen van Car-Las in de boekhouding van Kwik-Fit werden opgenomen; volgens de werknemer werd het door de klant rechtstreeks aan Kwik-Fit betaalde bedrag doorbetaald aan Car-Las. Anderzijds heeft de werknemer aangevoerd dat het wegnemen van geld uit de kassa aan het eind van de werkdag te verklaren is door het feit dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden telkens uit eigen zak wisselgeld in de kassa stortte (zie rov. 7.2). Tegenover deze gemotiveerde betwistingen heeft Kwik-Fit volgens het hof onvoldoende ingebracht (rov. 9.3).
2.6.
Wat betreft de betalingen aan Car-Las, is het hof in rov. 9.1 ervan uitgegaan dat een toenmalige directeur van Kwik-Fit toestemming heeft gegeven voor deze handelwijze bij het afrekenen van werkzaamheden die feitelijk door Car-Las zijn uitgevoerd ("Kwik-Fit heeft deze handelwijze als juist erkend"). Kwik-Fit heeft in reactie op dit verweer weliswaar aangevoerd dat het in dat geval de werknemer te verwijten is dat hij de facturen van Car-Las niet heeft ingeboekt. Echter ook op dit punt heeft de werknemer verweer gevoerd. Volgens het hof had van Kwik-Fit een toelichting mogen worden verwacht waarom zij, hoewel ermee bekend dat Car-Last werkzaamheden aan auto's van klanten van Kwik-Fit verrichtte, bij de periodieke controles nooit iets heeft gezegd over het niet verwerken van de nota's van Car-Las in de boekhouding van Kwik-Fit. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting: het door Kwik-Fit gemaakte verwijt was immers de onttrekking van gelden. Bij gebreke van die nadere toelichting achtte het hof onvoldoende gesteld om daaraan het beoogde rechtsgevolg te verbinden; dus kwam het hof aan het bewijsaanbod niet toe.
2.7.
Wat betreft het verweer omtrent het wisselgeld, acht ik de klacht gegrond. In wezen gaat het hier om een bevrijdend verweer: het wegnemen van het geld staat vast, maar volgens de werknemer is daarvoor een goede verklaring en zou hij gerechtigd zou zijn aan het eind van de dag geld uit de kassa te halen. Hoe dan ook, met het hof ervan uitgaand dat de bewijslast met betrekking tot het ongeoorloofd wegnemen van deze gelden bij Kwik-Fit lag, had het hof Kwik-Fit behoren toe te laten tot levering van het aangeboden bewijs door middel van (door Kwik-Fit met naam en toenaam aangeduide) getuigen. Uit het arrest volgt niet, op grond waarvan het hof van oordeel zou zijn dat Kwik-Fit ten aanzien van dit verwijt onvoldoende feiten zou hebben aangevoerd om haar toe te laten tot bewijslevering. De enkele overweging dat Kwik-Fit heeft nagelaten een bepaald bewijsmiddel in het geding te brengen (de video-opnamen, zie rov. 9.3), neemt uiteraard niet weg dat Kwik-Fit volgens de wet gerechtigd is met behulp van andere middelen, zoals de in eerste aanleg aangeboden getuigenverklaringen, het bewijs van haar stellingen te leveren9.. De bestreden beslissing kan om deze reden niet in stand blijven.
2.8.
Onderdeel 2 bouwt voort op het vorige middelonderdeel. Het klaagt dat een gegrondbevinding van onderdeel 1 de grond wegneemt onder de hierop voortbouwende oordelen. Wat betreft de oordelen in reconventie, is Kwik-Fit van mening dat na gegrondbevinding van onderdeel 1 niet langer vaststaat dat het ontslag is gegeven zonder houdbare dringende reden, noch dat het kennelijk onredelijk is.
2.9.
Indien de slotsom is dat de beslissing in conventie voor een gedeelte niet in stand kan blijven, zal na verwijzing opnieuw moeten worden onderzocht of in conventie de schadepost met betrekking tot de gestelde onttrekkingen toewijsbaar is. Met betrekking tot de vorderingen in reconventie zal m.i. opnieuw moeten worden beoordeeld of het ontslag d.d. 28 januari 2009 kennelijk onredelijk was. Het hof heeft in rov. 16 al gewezen op de rechtspraak over gevallen waarin de door de werkgever opgegeven reden(en) voor het ontslag slechts voor een gedeelte is/zijn komen vast te staan. Het oordeel in rov. 9.3, 10, 22, 24 - 26 en 27 - 27 komt bij gegrondbevinding van onderdeel 1 dus op losse schroeven te staan en zal, na verwijzing, opnieuw aan de orde kunnen komen.
2.10.
Onderdeel 3 is gericht tegen de slotsom in rov. 41 en tegen de beslissing in rov. 42 over de proceskosten. Dit onderdeel mist zelfstandige betekenis naast de voorgaande klachten.
3. Bespreking van het incidenteel cassatiemiddel
3.1.
Onderdeel 1 van het incidenteel middel van de werknemer is gericht tegen rov. 36 - 37, waarin het hof overwoog:
"(...) Onder deze omstandigheden acht het hof een aanvulling tot zijn laatstverdiende salaris bij Kwik-Fit (inclusief de vaste bestanddelen) gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden een billijke en passende schadevergoeding, waarop in mindering worden gebracht de vier maanden ter zake waarvan aan [de werknemer] hiervoor (in rov. 24-26) de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:680 BW is toegewezen.
37.
Het hof stelt de schadevergoeding derhalve vast op het verschil tussen de WW-uitkering waarop [de werknemer] in het geval van werkloosheid gedurende 22 maanden recht zou hebben en zijn laatstverdiende salaris. Kwik-Fit heeft niet betwist dat dit verschil over de periode van 1 januari 2010 tot 21 juni 2010 € 4.004,30 bruto bedraagt, zodat het hof dit tot uitgangspunt neemt voor de berekening. Aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag zal derhalve een bedrag van € 15.500,00 bruto (afgerond) worden toegewezen."
3.2.
De rechtsklacht (onder 1.1.1) houdt in dat deze overwegingen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent aard en inhoud van de in de wet gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:680 BW (gemist loon vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn, ongeacht of werkelijk schade is geleden) en/of blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting van de schadevergoeding ex art. 7:681 BW (vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag als genoegdoening in overeenstemming met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij). Het hof zou hebben miskend dat beide vorderingen niet samenvallen, maar op verschillende gronden berusten. Door de toegepaste korting wordt het effect van de samenloop die in de jurisprudentie is toegestaan, ten onrechte en in aanzienlijke mate teniet gedaan. Subsidiair voegt het middel hieraan een motiveringsklacht toe (onder 1.1.2). Volgens de toelichting op deze klacht had het hof beide vergoedingen onverkort naast elkaar moeten toekennen.
3.3.
Op zich is juist dat toekenning van de wettelijke schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en toekenning van een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag elkaar niet uitsluiten. Beide vorderingen kunnen naast elkaar bestaan10.. Die regel is ook het uitgangspunt geweest voor het hof (zie rov. 2811.). Voor zover de werknemer bedoelt dat het hof dit onderscheid geheel zou hebben miskend, mist de klacht daarom feitelijke grondslag. Voor zover de werknemer bedoelt te klagen dat het hof ten onrechte een korting heeft aangebracht op de wettelijk gefixeerde vergoeding als bedoeld in art. 7:680 in verbinding met art. 7:677 lid 4 BW, mist de klacht feitelijke grondslag: het hof heeft geen enkele korting of matiging toegepast ten aanzien van die vergoeding. In zijn arrest heeft het hof eerst de vordering tot vergoeding wegens onregelmatige opzegging als bedoeld in art. 7:680 in verbinding met art. 7:677 lid 4 BW bepaald (rov. 24-26). Het hof heeft de (wettelijk gefixeerde) vergoeding toegekend tot het bedrag dat de werknemer had berekend, zulks op de grond dat Kwik-Fit die stellingen niet heeft bestreden. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Eerst daarna heeft het hof de vordering tot vergoeding van schade op grond van kennelijk onredelijk ontslag beoordeeld (rov. 27-37).
3.4.
In zijn vordering in reconventie was de werknemer in appel uitgegaan van een berekening overeenkomstig de zgn. 'XYZ-formule'. Het hof heeft die formule niet gevolgd12.. Het hof heeft met betrekking tot de hoogte van de vergoeding in rov. 35 vooropgesteld dat deze dient te worden gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van Kwik-Fit en de daaruit voor de werknemer voortvloeiende nadelen. Verder heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de in art. 7:781 lid 1 BW bedoelde schadevergoeding een bijzonder karakter heeft en dat deze er vooral toe dient, aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij. Vervolgens heeft het hof in rov. 36 de omstandigheden genoemd die bij de bepaling van de vergoeding een rol hebben gespeeld.
3.5.
In de onderhavige zaak heeft het hof tot uitgangspunt genomen dat een aanvulling van het inkomen tot het laatstverdiende salaris bij Kwik-Fit (inclusief de vaste bestanddelen daarvan) gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden een passende vergoeding zou zijn. Om dit resultaat te bereiken, heeft het hof de periode van vier maanden ter zake waarvan de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:680 in verbinding met art. 7:677 lid 4 BW was toegekend, buiten beschouwing gelaten. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de mogelijkheden van samenloop van beide soorten vergoedingen. Onbegrijpelijk is het oordeel evenmin. Om het door het hof beoogde resultaat te bereiken (suppletie tot het laatstverdiende loon gedurende 26 maanden) was het niet nodig de inkomstenderving in het tijdvak van de eerste vier maanden na het ontslag dubbel te vergoeden. Het oordeel dat dit nadeel (derving van inkomsten in deze periode van vier maanden) niet tweemaal vergoed behoeft te worden, is m.i. slechts een toepassing van de algemene regel dat na volledige schadeloosstelling er geen 'schade' meer is (indemniteitsbeginsel). Het staat de rechter vrij deze omstandigheid bij de beoordeling van de hoogte van de schadevergoeding te betrekken13..
3.6.
De steller van het middel is mogelijk uitgegaan van de veronderstelling dat de schade als gevolg van het kennelijk onredelijk geachte ontslag méér omvat dan alleen een vergoeding van de materiële (financiële) schade die de werknemer heeft geleden in de vorm van derving van inkomsten uit arbeid in dit tijdvak van vier maanden14.. Alsdan zou er geen sprake zijn van het dubbel vergoeden van dezelfde schade (inkomstenderving), maar van verschillende vormen van nadeel. Ook in deze ruime zin opgevat, treft de klacht geen doel. Weliswaar is juist dat een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag rechtens niet beperkt behoeft te blijven tot materiële schade als gevolg van derving van inkomsten uit arbeid en ook is juist dat een vergoeding voor die inkomstenderving niet meebrengt dat andere schade als gevolg van het kennelijk onredelijk ontslag niet langer behoeft te worden vergoed. Dit neemt niet weg, dat de werknemer de inkomstenderving aan dit deel van zijn vordering tot schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd (zie rov. 29) en dat de gestelde immateriële schade volgens de werknemer het gevolg zou zijn van gebeurtenissen die eerst na de datum van het ontslag hebben plaatsgevonden. Schade als gevolg van gebeurtenissen van na het ontslag komt volgens het hof niet aanmerking voor vergoeding op grond van art. 7:781 BW, omdat deze niet het gevolg is van het kennelijk onredelijke ontslag. Onbegrijpelijk is die beslissing niet.
3.7.
Het effect is inderdaad dat de suppletie op de WW-uitkering niet gedurende 26 maanden doch gedurende 22 maanden plaatsvindt. Die vrijheid kwam het hof rechtens toe: in de wet is de hoogte van een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag niet gefixeerd op een suppletie gedurende 26 maanden. Zoals de Hoge Raad in het arrest van 12 februari 201015. heeft overwogen, heeft de rechter een grote mate van vrijheid om op grond van alle omstandigheden de hoogte van de vergoeding te bepalen. Art. 6:97 BW geeft de algemene regel dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest in overeenstemming daarmee is. Deze bepaling laat de rechter de vrijheid om de omvang van de schade te schatten wanneer deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het oordeel behoefde geen nadere uitwerking om voor de lezer begrijpelijk te zijn. De slotsom is dat dit middelonderdeel faalt.
3.8.
In onderdeel 2 klaagt de werknemer dat onbegrijpelijk is waarom het hof geen wettelijke vertragingsrente heeft toegewezen over de aan hem toegekende vergoedingen (als bedoeld in rov. 26 en 37). Volgens de klacht volgt een daartoe strekkende vordering duidelijk uit het lichaam van de conclusie van eis in reconventie. Nu Kwik-Fit op dit punt geen verweer heeft gevoerd en het hof inderdaad de vergoedingen heeft toegewezen, was er volgens de klacht geen beletsel om ook de wettelijke rente over die vergoedingen toe te wijzen. Bovendien acht de werknemer onbegrijpelijk waarom het hof geen rente heeft toegekend over de schadevergoeding als bedoeld in art. 7:680 BW. Uit lid 7 van dat artikel volgt immers dat over de gefixeerde schadevergoeding de wettelijke rente verschuldigd is.
3.9.
In de conclusie van eis in reconventie onder nr. 86 heeft de werknemer gesteld dat hij de wettelijke rente vordert over al zijn vorderingen vanaf de datum van ontslag tot aan de datum der algehele voldoening. In het petitum in eerste aanleg heeft hij geen vordering tot betaling van wettelijke rente geformuleerd. In hoger beroep heeft de werknemer slechts gevorderd dat het in eerste aanleg in reconventie gevorderde alsnog zal worden toegewezen. Anders dan het middelonderdeel veronderstelt, houdt art. 7:680 lid 7 BW niet in dat in een aanspraak op de wettelijk gefixeerde schadevergoeding een vordering tot toekenning van de wettelijke rente besloten ligt. Indien een werknemer aanspraak wil maken op wettelijke rente, moet dit gevorderd worden. Ook de regel dat de rechter een ingestelde vordering van wettelijke rente niet mag matigen16., betekent niet dat de rechter wettelijke rente moet of mag toekennen indien deze niet gevorderd is. In zoverre faalt het onderdeel.
3.10.
In beginsel eist art. 111, lid 2 onder d, Rv een als zodanig herkenbaar petitum. In HR 15 november 199117. is uitgemaakt dat de strekking van het petitum-vereiste is: te waarborgen dat voor de gedaagde voldoende duidelijk is wat van hem wordt verlangd, zodat hij zich daartegen behoorlijk kan verdedigen. Kwik-Fit is in het geding in de feitelijke instanties in het geheel niet op de stelling over de wettelijke rente ingegaan. In het bestreden arrest ligt het oordeel besloten dat de stelling in de conclusie van eis in reconventie onder nr. 86, waarop de werknemer nadien niet meer is teruggekomen, voor de wederpartij (Kwik-Fit) niet voldoende duidelijk maakt dat de werknemer ook toekenning van wettelijke vertragingsrente over de in reconventie toe te wijzen bedragen eiste, zodat Kwik-Fit zich daartegen niet naar behoren heeft kunnen verdedigen. Het oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verder is deze waardering voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, ook indien een andere waardering van de feiten mogelijk zou zijn geweest. Het oordeel behoefde, mede vanwege het ontbreken van discussie hierover, geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. De slotsom is dat deze klacht faalt.
3.11.
Onderdeel 3 is gericht tegen rov. 32 en klaagt dat onbegrijpelijk is waarom het hof voorbijgaat aan de stelling "dat Kwik-Fit het ten onrechte doet voorkomen dat de [B]-facturen en het opmaken van verzamelbonnen in strijd was met het eigen bedrijfsbeleid, terwijl dit als een bestaande praktijk werd getolereerd", zulks op de grond dat deze feiten dateren van na de datum van het ontslag. Volgens de klacht is het gedogen van deze praktijk een omstandigheid die zich reeds vóór het ontslag heeft voorgedaan en had het hof deze omstandigheid bij de vaststelling van de schade behoren te betrekken.
3.12.
Kwik-Fit heeft in de procedure bij de rechtbank en het hof aangevoerd dat het opmaken van verzamelfacturen niet was toegestaan18.. De werknemer heeft tegen die stelling ingebracht dat het opmaken van deze verzamelfacturen een bestaande praktijk was en dat Kwik-Fit deze praktijk altijd heeft getolereerd19.. Het hof is in conventie op die kwestie ingegaan in rov. 8.1, waar het hof vaststelde dat Kwik-Fit de stelling dat het opmaken van verzamelfacturen gebruikelijk was en daarover bij de controles nooit aanmerkingen zijn gemaakt, onvoldoende heeft weersproken. In reconventie heeft het hof de stelling van de werknemer dat Kwik-Fit hem nooit eerder heeft aangesproken op kastekorten of op het voorraadbeheer, in rov. 33 verdisconteerd bij het oordeel over een schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. In rov. 32 gaat het om een andere vraag: blijkens de tussenzin ("het hof begrijpt: in de gevoerde procedures"), heeft het hof de stellingen van de werknemer in die zin opgevat, dat de werknemer de opstelling van Kwik-Fit in deze procedure naar voren wilde brengen als een argument ter ondersteuning van zijn schadevordering. Zo opgevat, is niet onbegrijpelijk waarom het hof aan dat argument geen zelfstandige betekenis heeft gehecht: de opstelling van Kwik-Fit in de procedure dateert immers van na het gegeven ontslag20.. Om deze reden leidt de klacht niet tot cassatie.
4. Conclusie
De conclusie strekt in het principaal cassatieberoep tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof. In het incidenteel cassatieberoep strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑03‑2013
Daarmee staat vast dat de dienstbetrekking door eenzijdige opzegging is geëindigd op 28 januari 2009. Wel heeft de werknemer de mogelijkheid een beroep te doen op de onregelmatigheid van de opzegging en op de kennelijke onredelijkheid van het gegeven ontslag. Vgl. HR 7 juni 2002 (LJN: AE0645), NJ 2003/125 m.nt. G.J.J. Heerma van Voss.
Het bedrag is toegelicht in de inleidende dagvaarding onder 9 en 10. Volgens Kwik-Fit heeft de werknemer, om geen voorraadverschillen te krijgen, verzamelfacturen (op naam van [B]) opgemaakt en de pinbonnen van klanten die geen Kwik-Fit factuur ontvangen hebben daaraan gekoppeld.
Het bedrag is toegelicht in de inleidende dagvaarding onder 11 en gaat uit van de veronderstelling (op basis van twee weken videoregistratie) dat de werknemer per dag gemiddeld € 35,- aan contant betaalde leveringen en diensten in eigen zak gestoken heeft. Door extrapolatie over de periode 2006 - 2008 komt Kwik-Fit aan een geschat nadeel van € 23.310,-.
Zie art. 7:677 BW.
Zie art. 7:681 BW.
Zie onder punt 77 en 78 van de memorie van grieven.
Vgl. conclusie A-G Bakels voor HR 14 november 1997 (LJN: ZC2492), NJ 1998, 657 m.nt. WMK, alinea 2.8 - 2.9. In de beslissing van de Hoge Raad in die zaak was doorslaggevend dat in eerste aanleg reeds getuigen waren gehoord. Asser Procesrecht/Bakels-Hammerstein-Wesseling-van Gent, 2012, nrs 209-214.
Vgl. HR 9 juli 2004 (LJN: AO7817), NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser. Het bewijsaanbod geeft m.i. voldoende concreet aan op welke stellingen het betrekking heeft en wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen. De verhoogde eisen die worden gesteld aan het bewijsaanbod in hoger beroep indien (in eerste aanleg) reeds getuigen zijn gehoord, doet zich in deze zaak niet voor.
De toelichting op de klacht verwijst naar HR 16 februari 1979 (LJN: AC6492), NJ 1979/454; HR 21 oktober 1983 (LJN: AG4667), NJ 1984/255.
Onder verwijzing naar HR 29 september 1995 (LJN: ZC1830), NJ 1996/90.
Vgl. HR 12 februari 2010, (LJN: BK4472), NJ 2010, 494 m.nt. G.J.J. Heerma van Voss; HR 27 november 2009 (LJN: BJ6596), NJ 2010/493 m.nt. G.J.J. Heerma van Voss.
Zie ook Luttmer-Kat, Kluwer, Arbeidsovereenkomst, losbl., art. 681 boek 7 BW, aant. 3.2; M.G. Levenbach, Het nieuwe burgerlijke ontslagrecht, 1954, blz. 62-63.
Zie de s.t. namens de werknemer, punt 30.
NJ 2010/494, reeds aangehaald, rov. 3.5.5.
Zie HR 14 september 1984 (LJN: AG4861), NJ 1985/244 m.nt. PAS; HR 30 oktober 1998 (LJN: ZC2761), NJ 1999/268 m.nt. PAS.
HR 15 november 1991, (LJN: ZC0413), NJ 1992/724 m.nt. H.J. Snijders.
Pleitaantekeningen van de zijde van Kwik-Fit in eerste aanleg van 13 oktober 2009 onder 5; MvA in hoger beroep onder 8.
CvA conv./CvE reconv. onder 28 en 45 en MvG onder 20-26 en 91.
Vgl. HR 8 april 2011 (LJN: BP4804), JAR 2011/131 m.nt. G.W. van der Voet, rov. 5.1.3.
Beroepschrift 30‑03‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
CONCLUSIE VAN ANTWOORD TEVENS INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP
Inzake:
[verweerder]
wonende te [woonplaats],
gemeente [gemeente],
verweerder in het principale cassatieberoep,
eiser in het incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. G.R. den Dekker
tegen:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KWIK-FIT NEDERLAND B.V.
statutair gevestigd te Harderwijk,
eiseres in het principale cassatieberoep,
verweerster in het incidentele cassatieberoep,
behandelend advocaat: mr. S.F. Sagel
advocaat bij de Hoge Raad: mr. P.A. Ruig
Verweerder in het principale cassatieberoep, eiser in het incidentele cassatieberoep, de heer [verweerder] (hierna: ‘[verweerder]’) heeft kennis genomen van de cassatiedagvaarding namens Kwik-Fit Nederland B.V. (hierna: ‘Kwik-Fit’) van 18 januari 2012 en doet eerbiedig zeggen voor antwoord:
in het principaal cassatieberoep:
dat in het aangevallen arrest niet op de in cassatie aangevoerde gronden het recht is geschonden, terwijl evenmin op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen zijn verzuimd, zodat het principaal cassatieberoep moet worden verworpen;
in het incidenteel cassatieberoep:
dat [verweerder] incidenteel cassatieberoep instelt tegen het arrest van het Hof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 18 oktober 2011, aan de hand van het navolgende
Middel van cassatie
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig mede in onderlinge samenhang te lezen, redenen:
Inleiding
1.
De onderhavige zaak gaat, voor zover in het incidentele cassatieberoep van belang, over de vraag of het Hof op juiste en begrijpelijke gronden is gekomen tot veroordeling van Kwik-Fit om niet meer dan een vergoeding van € 26.176,- bruto aan [verweerder] te betalen.
2.
De achtergrond van de onderhavige zaak is dat [verweerder] door Kwik-Fit ten onrechte op staande voet is ontslagen. [verweerder] is gedurende tien werkdagen in de periode 24 december 2008 tot en met 10 januari 2009 bij zijn kassawerk met een verborgen camera geobserveerd die daar door [A] Bedrijfsrecherche in opdracht van Kwik-Fit was geplaatst. Een medewerker van Kwik-Fit heeft de opgenomen beelden bekeken en daaruit heeft Kwik-Fit de conclusie getrokken dat [verweerder] zich schuldig zou hebben gemaakt aan, kort gezegd, verduistering van aan Kwik-Fit toebehorende gelden.
Die verdenkingen heeft Kwik-Fit in de procedure echter niet kunnen staven. Het Hof heeft de door Kwik-Fit op de voet van art. 7:661 lid 1 BW gevorderde schadevergoeding dan ook afgewezen.
3.
[verweerder] heeft zijn (in eerste aanleg: reconventionele) vordering tot schadevergoeding tegen Kwik-Fit gebaseerd op de onregelmatigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst (art. 7:677 BW jo. 7:680 BW) en de kennelijke onredelijkheid van het hem gegeven ontslag (art. 7:681 BW).
4.
In rov. 14 tot en met 26 van zijn arrest komt het Hof, sterk verkort weergegeven, tot het oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Kwik-Fit een dringende reden ontbeerde, zodat de opzegging onregelmatig is. Kwik-Fit is derhalve schadeplichtig als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW (rov. 25). De door [verweerder] op de voet van art. 7:677 lid 4 BW juncto art. 7:680 BW gevorderde (gefixeerde) schadevergoeding acht het Hof toewijsbaar. Die vordering en/of de berekening daarvan door [verweerder] is/zijn door Kwik-Fit niet zelfstandig bestreden en de berekening komt het Hof niet onjuist voor (rov. 26).
5.
In rov. 27 tot en met 36 komt het Hof, sterk verkort weergegeven, tot het oordeel dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is omdat Kwik-Fit, gelet op art. 7:681 lid 2 onder b BW, bij de opzegging met onmiddellijke ingang onvoldoende rekening heeft gehouden met de onevenredigheid tussen haar eigen belang bij de opzegging en de te verwachten nadelige gevolgen daarvan voor [verweerder]. [verweerder] heeft recht op vergoeding van de door hem ten gevolge van de opzegging geleden schade (rov. 34). Het Hof neemt bij de begroting van de schade van [verweerder] verschillende omstandigheden in aanmerking, waaronder het langdurig dienstverband van [verweerder] (23 jaar1.), dat het functioneren van [verweerder] steeds als goed is beoordeeld, dat een voor [verweerder] diffamerende reden aan het ontslag ten grondslag is gelegd terwijl deze niet is vast komen te staan, dat het in de risicosfeer van Kwik-Fit ligt om tot ontslag op staande voet over te gaan en niet te proberen tot een andere oplossing te komen, dat [verweerder] ten tijde van het ontslag 44 jaar was en dat er gezien de situatie op de arbeidsmarkt niet van kon worden uitgegaan dat hij binnen redelijke termijn erin zou slagen een nieuwe werkkring te vinden die qua inkomsten met zijn baan bij Kwik-Fit vergelijkbaar is. Als enig ‘tegenwicht’ overweegt het Hof dat er ongerijmdheden in de door [verweerder] gevoerde administratie waren die voor Kwik-Fit aanleiding waren om een onderzoek in te stellen. Het Hof komt onder deze omstandigheden tot het oordeel dat een aanvulling tot het laatst verdiende salaris van [verweerder] bij Kwik-Fit (inclusief vaste bestanddelen) gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden een billijke en passende schadevergoeding is, waarop het Hof in mindering brengt de vier maanden ter zake waarvan aan [verweerder] de gefixeerde schadevergoeding ex art. 7:680 BW is toegewezen (rov. 36). In rov. 37 stelt het Hof aldus de schadevergoeding wegens het kennelijk onredelijk ontslag vast op het verschil tussen het laatstverdiende salaris van [verweerder] en de WW-uitkering gedurende 22 maanden.
In dit kader overweegt het Hof in rov. 32, tweede gedachtestreepje, dat het ‘begrijpt’ dat [verweerder] heeft gesteld dat Kwik-Fit het ‘in de gevoerde procedures’ ten onrechte doet voorkomen dat de [B]-facturen en het opmaken van verzamelbonnen in strijd was met het eigen bedrijfsbeleid, terwijl dit als een bestaande praktijk werd getolereerd. Volgens het Hof betreft dit een omstandigheid die zich ná het ontslag heeft voorgedaan, zodat het Hof aan deze stelling van [verweerder] voorbijgaat bij zijn beoordeling van [verweerder]'s vordering van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
6.
[verweerder] richt hierna klachten tegen rov. 36-slot en rov. 37; rov. 26; en rov. 32 (aanhef en tweede gedachtestreepje) in verbinding met rov. 36. Het slagen van een of meer klachten treft ook de slotsom die het Hof in rov. 41 bereikt, en de beslissingen in het dictum van het bestreden arrest.
Klachten
Onderdeel 1
1.1
Het is onjuist, althans zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk, dat het Hof aan het slot van rov. 36 op de billijke en passende schadevergoeding uit hoofde van art. 7:681 BW, die het Hof op een aanvulling tot het laatstverdiende salaris gedurende de maximale WW-periode van 26 maanden stelt, in mindering brengt de vier maanden ter zake waarvan aan [verweerder] de gefixeerde schadevergoeding is toegewezen uit hoofde van artikel 7:680 BW, als gevolg waarvan het Hof in rov. 37 de schadevergoeding op de voet van art. 7:681 BW uiteindelijk bepaald aan de hand van een periode van 22 maanden. Deze klachten worden hieronder uitgewerkt.
1.1.1
Voornoemd oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting over de aard en inhoud van de gefixeerde schadevergoeding (gemist loon vanwege het niet in acht nemen van de opzegtermijn, ongeacht of er werkelijk schade is geleden2.) en/of de aard en inhoud van de schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag (een zekere mate van genoegdoening verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij). Het Hof miskent dat beide vorderingen niet samenvallen (in elkaar opgaan), maar op verschillende compensatiegronden rusten. Het gaat hier dus niet om het voorkómen van het ‘dubbel’ compenseren van [verweerder] over eenzelfde tijdsperiode, zoals het Hof in rov. 36 en rov. 37 kennelijk ten onrechte heeft gemeend, temeer daar de gehanteerde maximale WW-periode van 26 maanden niet meer dan een abstractie is die het Hof hier zelf billijk en passend heeft geacht in het kader van art. 7:681 BW.
Door het ‘korten’ van de vergoeding van art. 7:681 BW met de vergoeding van art. 7:680 BW wordt het (beoogde) effect van de samenloop van beide vorderingen, welke uitdrukkelijk is toegestaan in de jurisprudentie,3. ten onrechte in aanzienlijke mate teniet gedaan door het Hof.
1.1.2
Het Hof had zijn oordeel in rov. 36-slot om de genoemde ‘korting’ toe te passen in elk geval nader moeten motiveren om dat oordeel begrijpelijk te doen zijn (ondanks dat het Hof niet gebonden is aan de schadeberekening van [verweerder]). Immers, zoals het Hof in rov. 35 (met juistheid) overweegt, dient de hoogte van de schadevergoeding te worden gerelateerd aan de aard en ernst van het tekortschieten van Kwik-Fit en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende nadelen. De omstandigheden die het Hof in rov. 36 zegt mee te wegen doen de zware aard en grove ernst van de tekortkoming van Kwik-Fit evident uitkomen (vgl. ook rov. 33 bestreden arrest4.). Kwik-Fit heeft de omvang van de schadevergoeding, zowel die uit hoofde van art. 7:677 jo 7:680 BW als die uit hoofde van 7:681 BW, niet (zelfstandig) bestreden.5. Tegen deze achtergrond is onbegrijpelijk dat, en waarom, de — volgens het Hof billijke en passende — schadevergoeding uit hoofde van art. 7:681 BW door het Hof wordt gekort in verband met de op de voet van art. 7:680 aan [verweerder] toegekende schadevergoeding. Het Hof had beide gevorderde vergoedingen onverkort, naast elkaar, moeten toekennen.
Onderdeel 2
2.1
Het is onbegrijpelijk dat het Hof in rov. 26 en rov. 37 geen wettelijke rente heeft toegekend over de aan [verweerder] toegekende bedragen. Bij cva/cvr, par. 86, heeft [verweerder] immers aanspraak gemaakt op ‘de wettelijke rente over al zijn vorderingen vanaf datum ontslag tot de datum van algehele voldoening’. In het petitum dat, vrijwel direct aansluitend, op dezelfde pagina is te vinden (vgl. cva/cve-slotpagina) wordt dit weliswaar niet letterlijk herhaald, maar dat betekent niet dat [verweerder] deze nevenvordering daarmee heeft prijsgegeven. Dit is evenmin het geval waar [verweerder] in hoger beroep (vgl. mvg, p. 20-petitum) heeft gevorderd ‘het in eerste instantie in reconventie [gevorderde] toe te wijzen’.
2.2
Het is daarnaast onbegrijpelijk dat het Hof, nu het in rov. 26 de gefixeerde schadevergoeding van art. 7:680 lid 1 BW hééft toegekend, daarbij niet tevens de wettelijke rente van artikel 7:680 lid 7 BW heeft toegewezen. Immers, [verweerder] heeft in hoger beroep uitdrukkelijk de gefixeerde schadevergoeding in verband met de onregelmatigheid van het ontslag gevorderd (vgl. mvg, nr. 71; nr. 94) zodat daarin besloten ligt de aanspraak op de aan die vordering inherente, in lid 7 van art. 7:680 uitdrukkelijk genoemde, rentevergoeding die aan de orde is wanneer de rechter de gevorderde schadevergoeding toekent. Het feit dat de rentevergoeding van artikel 7:680 lid 7 BW niet door de rechter gematigd kan worden6. wijst er in dat verband tevens op dat deze specifiek in de wet verankerde rentevergoeding door de rechter als een ‘gegeven’ moet worden beschouwd in verbinding met de toegekende gefixeerde schadevergoeding.
Onderdeel 3
3.1
Het is, in het licht van de stellingen van [verweerder] en de beoordeling van de vorderingen van Kwik-Fit door het Hof in rov. 8 van zijn arrest, onbegrijpelijk dat het Hof in rov. 32, aanhef en tweede gedachtestreepje, overweegt dat het ‘begrijpt’ dat [verweerder] heeft aangevoerd dat Kwik-Fit ‘in de gevoerde procedures’ het ten onrechte doet voorkomen dat de [B]-facturen en het opmaken van verzamelbonnen in strijd was met het eigen bedrijfsbeleid terwijl dit als een bestaande praktijk werd getolereerd, en dat er daarom dus sprake is van een omstandigheid die zich ná het gegeven ontslag heeft voorgedaan, welke (kennelijk) om die reden door het Hof in rov. 36 niet wordt betrokken bij de beoordeling van de aard en ernst van het tekortschieten van Kwik-Fit in verband met de begroting van de schade van [verweerder] (rov. 35). Deze klacht wordt hieronder uitgewerkt.
3.1.1
Volgens Kwik-Fit was de aanleiding voor het onderzoek met de verborgen camera dat uit een reguliere (tweemaandelijkse) audit in 2008 naar voren was gekomen dat in het filiaal van [verweerder] een groot aantal verzamelfacturen, waarvan de meeste op naam van Autobedrijf [B], waren uitgeschreven (vgl. rov. 1.4 bestreden arrest). [verweerder] heeft echter herhaaldelijk gesteld dat die aanleiding voor het onderzoek niet deugt: hij is bij de audits door de jaren heen nooit aangesproken op het opmaken van verzamelfacturen en bij Autobedrijf [B] was deze praktijk bovendien gebruikelijk, nu dit bedrijf heel regelmatig kwam met kleine bestellingen zoals lampjes e.d. (vgl. rov. 7.1 en rov. 33, eerste alinea, midden),7. In rov. 8 (8.1 tot en met 8.5) stelt het Hof bovendien vast dat er geen sprake is geweest van malversaties ten aanzien van de [B]-facturen (rov. 8.4). Ook staat volgens het Hof vast dat het opmaken van verzamelfacturen gebruikelijk was en dat daarover bij de controles van de door [verweerder] gevoerde administratie nimmer aanmerkingen zijn gemaakt; de enkele verwijzing van Kwik-Fit naar de geldende arbeidsvoorschriften volstaat niet, aldus het Hof (rov. 8.1).
In het licht daarvan is het ‘gedogen’ — het tolereren van deze bestaande praktijk — van verzamelfacturen, óók als die praktijk naar de letter in strijd was met het bedrijfsbeleid (vgl. rov. 33-slot), dus een relevante omstandigheid die zich uitdrukkelijk heeft voorgedaan vóór het ontslag. Het valt dan ook niet in te zien hoe het Hof in rov. 32 heeft kunnen oordelen dat ‘het begrijpt’ dat [verweerder] het door Kwik-Fit ontkennen van dit gedogen alleen in de procedures ná zijn ontslag aan Kwik-Fit zou hebben verweten. Het verwijt van [verweerder] rust immers op de stilzwijgende ‘ommezwaai’ die Kwik-Fit ten aanzien van voornoemd gedogen te zijnen aanzien vóór het gegeven ontslag heeft gemaakt.
Deze omstandigheid is door het Hof dan ook ten onrechte niet betrokken bij zijn schadebegroting in rov. 36, in verband met de aard en ernst van het tekortschieten van Kwik-Fit en de daaruit voor [verweerder] voortvloeiende nadelen. De enige voor [verweerder] negatieve omstandigheid (vgl. rov. 36-midden), namelijk dat [verweerder] de door Kwik-Fit gememoreerde ongerijmdheden in de administratie ‘niet volledig heeft kunnen weerleggen’, kan niet, althans niet zonder meer, overeind blijven als het Hof bij zijn beoordeling had betrokken dat deze ‘ongerijmdheden’ [verweerder] niet zijn te verwijten voor zover zij zijn terug te voeren op het jarenlange tolereren van de bestaande praktijk van verzamelfacturen (ook die van [B]) door Kwik-Fit. Er was voor [verweerder] vóór het hem gegeven ontslag op staande voet geen enkele aanleiding om op grond van het (formele) bedrijfsbeleid van Kwik-Fit over te gaan tot aanpassing van de door hem gevoerde (wijze van) administratie, zoals [verweerder] ook uitdrukkelijk heeft aangevoerd in de procedure.8.
Met conclusie:
In het principale cassatieberoep: tot verwerping van het cassatieberoep; kosten rechtens.
In het incidentele cassatieberoep: tot vernietiging van het bestreden arrest, met zulke beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑03‑2012
Vgl. rov. 33 bestreden arrest.
Vgl. HR 16 februari 1979, NJ 1979, 454; HR 21 oktober 1983, NJ 1984, 255.
Vgl. HR 29 september 1995, JAR 1995/232; HR 7 juni 2002, JAR 2002/155.
In rov. 33-eerste alinea, midden, stelt het Hof, vergeleken met rov. 36, ook nog vast dat het filiaal onder leiding van [verweerder] goed rendeerde en dat Kwik-Fit aan [verweerder] (te) beperkte gelegenheid heeft gegeven om zich buiten rechte tegen de door Kwik-Fit aangevoerde gronden te verweren.
Vgl. rov. 26 en rov. 30 bestreden arrest.
Vgl. HR 14 september 1984, NJ 1985, 244; HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 268.
Vgl. voor de stellingen van [verweerder] o.a. cva/cve, nr. 22–28, nr. 45, nr. 57–61, nr. 65, nr. 73; mvg, nr. 18–26, nr. 91; Akte uitlating producties (14 december 2010), nr. 10–12.
Vgl. mvg, nr. 18–26.
Beroepschrift 18‑01‑2012
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [de achttiende januari] tweeduizend twaalf, op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kwik-Fit Nederland B.V., statutair gevestigd te Harderwijk, (‘Kwik-Fit’) die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaat Mr S.F. Sagel (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan het Prinses Margrietplantsoen 76, 2595 BR Den Haag, ten kantore van Mr P.A. Ruig (Ruig & Partners), welke laatste door Kwik-Fit tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[JACOB HEIJKOOP, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Groningen en aldaar kantoorhoudende aan de Bankastraat 73]
AAN:
[verweerder] (‘[verweerder]’), wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft ten kantore van Mr B. van Dijk, kantoorhoudende te 9712 GG Groningen, Oude Boteringestraat 75, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [mevr. E.J. Folk[…], aldaar werkzaam en aangetroffen]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Kwik-Fit in cassatieberoep komt van het door het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, eerste kamer voor burgerlijke zaken, onder zaaknummer 200.057.295/01 gewezen arrest tussen Kwikt-Fit als geïntimeerde en [verweerder] als appellant, dat is uitgesproken op 18 oktober 2011.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerder]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag zeventien februari tweeduizend twaalf (17-2-2012) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van [verweerder] bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 728,-;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 302,-, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
dat [verweerder] ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop [verweerder] in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien [verweerder] op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad tegen [verweerder] verstek verleent en het door hem in het cassatieberoep gevoerde verweer buiten beschouwing laat, alsmede het recht van [verweerder] om in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens Kwik-Fit tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleidende beschouwingen
1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum] 1965, is op 5 juli 1986 bij Kwik-Fit in dienst getreden. Laatstelijk vervulde hij bij Kwik-Fit de functie van filiaalmanager bij een vestiging in Zwolle. Als zodanig was [verweerder] onder meer verantwoordelijk voor (het opmaken van) de kas. Kwik-Fit houdt tenminste eenmaal per twee maanden een (intern) audit onderzoek bij haar filialen. Uit zo een onderzoek is naar voren gekomen dat in 2008 in het filiaal waar [verweerder] als manager de verantwoordelijkheid voor de kas droeg, een groot aantal verzamelfacturen — dat wil zeggen: facturen waarop verschillende diensten of producten die niet gelijktijdig zijn geleverd en waarop betalingen vanaf verschillende rekeningen hebben plaatsgevonden — is uitgeschreven. De meeste van die verzamelfacturen stonden op naam van autobedrijf [B] (‘[B]’), gevestigd te [vestigingsplaats] in de nabijheid van de vestiging van Kwik-Fit waar [verweerder] werkzaam was. Kwik-Fit heeft naar aanleiding hiervan een onderzoek laten instellen door een extern bedrijfsrecherche bureau. De in dat verband gemaakte cameraopnamen laten beelden zien waarop [verweerder] contante betalingen aanneemt en niet aanstonds in de kassa doet en/of waarvoor niet aanstonds een factuur wordt opgemaakt en ook beelden waarop [verweerder] een (of meer) geldbedragen uit de kassa neemt. Kwik-Fit heeft [verweerder] na analyse door haar audit-afdeling van de gemaakte opnamen, op staande voet ontslagen op 28 januari 2009, wegens de navolgende dringende reden:
‘[…] omdat uit audit onderzoek is gebleken, dat u stelselmatig diverse diensten heeft geleverd welke u met klanten heeft afgerekend, maar waarvan u geen factuur heeft gemaakt. In bovenstaande zaken heeft u de opbrengst hiervan niet aan Kwik-Fit afgedragen, maar in eigen zak gestoken.’
2.
Bij brief d.d. 31 januari 2009 heeft [verweerder] de nietigheid van het hem gegeven ontslag ingeroepen, waarop Kwik-Fit de Rechtbank Zwolle-Lelystad, sector Kanton, locatie Zwolle (‘de Kantonrechter’) heeft verzocht de arbeidsovereenkomst ‘voor zover vereist’ te ontbinden. Bij beschikking van 28 april 2009, in deze procedure overgelegd als productie 4 bij dagvaarding in prima, heeft de Kantonrechter het verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden wegens een dringende reden en dus zonder dat daarbij aan [verweerder] een vergoeding is toegekend. Aan die beslissing lag ten grondslag dat de Kantonrechter tot het oordeel was gekomen — vide rov. 11 van de beschikking — dat:
‘(…) [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan malversaties in de administratie door diensten en producten aan klanten te leveren zonder daarvoor facturen op te maken, waarna hij, om de administratie ‘kloppend’ te houden, valse facturen op naam van [B] heeft gemaakt. Nu [verweerder] daarvoor geen andere overtuigende verklaring heeft kunnen geven, moet de stelling van Kwik-Fit, te weten dat [verweerder] dit heeft gedaan om daar zelf financieel beter van te worden, voor juist worden gehouden. Deze handelwijze is zodanig laakbaar dat, wat er ook zij van de overige beschuldigingen aan het adres van [verweerder] (…) het onvoorwaardelijk vertrouwen dat Kwik-Fit in haar filiaalmanager moet kunnen stellen (…) hierdoor onherstelbaar (is, toevoeging SFS) geschonden. Het voorgaand levert een dringende reden op, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk maakt.’
3.
Na de beschikking in de procedure ex art. 7:685 BW heeft [verweerder] zijn processuele steven gewend door aan Kwik-Fit te berichten dat hij zich niet langer beriep op de nietigheid van het hem gegeven ontslag, maar veeleer op de onregelmatigheid en de kennelijke onredelijkheid daarvan.
4.
In de onderhavige procedure vordert Kwik-Fit in conventie, kort samengevat, vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden door de handelwijze van [verweerder]. [verweerder] vordert in reconventie betaling van schadevergoeding wegens de onregelmatigheid en kennelijke onredelijkheid van het hem gegeven ontslag.
5.
In haar inleidende dagvaarding in prima heeft Kwik-Fit onder 21. tot en met 23. een uitvoerig en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Kwik-Fit heeft in dat verband ook getuigenbewijs aangeboden. Blijkens het in de dagvaarding onder 21. gestelde heeft Kwik-Fit aangeboden haar stellingen te bewijzen door het horen van de heer [personeelconsulent], personeelsconsulent bij Kwik-Fit, de heer [assistant-filiaalmanager], de assistent-filiaalmanager van het filiaal waar [verweerder] werkzaam was en de heer [regiomanager], regiomanager bij Kwik-Fit. Bij dagvaarding onder 22. heeft Kwik-Fit haar bewijsaanbod ook in die zin gespecificeerd dat daar is aangegeven dat Kwik-Fit meer in het bijzonder aanbiedt te bewijzen dat
- (i)
[verweerder] onrechtmatig gehandeld heeft jegens Kwik-Fit en dat
- (ii)
[verweerder] schade heeft toegebracht aan Kwik-Fit.
Bij conclusie van antwoord in reconventie onder 6. heeft Kwik-Fit haar bij inleidende dagvaarding gedane bewijsaanbod nog eens onder de aandacht gebracht en ook doen uitstrekken tot de procedure in reconventie.
6.
Bij eindvonnis van 24 november 2009 heeft de Kantonrechter de conventionele vorderingen van Kwik-Fit in een uitvoerig gemotiveerd vonnis grotendeels toe- en de reconventionele vorderingen van [verweerder] integraal afgewezen. De Kantonrechter heeft daartoe in rov. 6 van zijn vonnis overwogen dat vaststaat dat [verweerder] een groot aantal verzamelfacturen op naam van [B] heeft opgemaakt, waarop verschillende betalingen hebben plaatsgevonden. Een groot deel van deze facturen is door Kwik-Fit overgelegd. Verder staat vast dat op de gemaakte beelden is te zien dat [verweerder] aan bepaalde klanten geen factuur maar slechts een pinbon meegeeft, waarna hij een kopie van de pinbon naast de kassa neerlegt. Uit de beelden blijkt verder, zo nog steeds de Kantonrechter, dat [verweerder] later op de dag een verzamelfactuur opmaakt, waaraan hij die kopiebonnen hecht. Ook tonen de beelden dat als klanten contant aan [verweerder] betalen, zij geen factuur meekrijgen en dat hij het contant betaalde geld naast de kassa neerlegt. Tenslotte, zo de Kantonrechter in rov. 6, in fine, is op de beelden te zien dat [verweerder] diverse malen geld uit de kassa haalt en dit in zijn broekzak en/of zijn portemonnee stopt. In rov. 9 heeft de Kantonrechter gemotiveerd overwogen dat en waarom geen van de (wisselende) verklaringen die [verweerder] voor zijn handelwijze heeft gegeven, hem heeft overtuigd. In rov. 11 wordt dan geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] zichzelf ten koste van Kwik-Fit heeft verrijkt en dat deze zelfverrijking gepaard is gegaan met valsheid in geschrifte, dan wel fraude en dat dit in beginsel een dringende reden oplevert, waarna de Kantonrechter in rov. 12 heeft overwogen dat daaraan ook de overige (persoonlijke) omstandigheden van het geval geen afbreuk doen.
7.
[verweerder] heeft tijdig appel ingesteld tegen het door de Kantonrechter gewezen vonnis. Bij memorie van antwoord onder 3. heeft Kwik-Fit het Hof verzocht al hetgeen door haar in eerste instantie is aangevoerd, als in appel herhaald en ingelast te beschouwen.
8.
In zijn te dezen bestreden arrest van 18 oktober 2011 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende,
Kwik-Fit veroordeeld om aan [verweerder] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 26.176,- bruto wegens de onregelmatigheid en kennelijke onredelijkheid van het hem gegeven ontslag, terwijl de vorderingen van Kwik-Fit alsnog integraal zijn afgewezen.
9.
In rov. 8.4 heeft het Hof daartoe op basis van hetgeen in de rov.'en 6 tot en met 8.3 is overwogen, beslist dat Kwik-Fit tegenover de gemotiveerde betwisting door [verweerder], onvoldoende heeft onderbouwd dat er ten aanzien van de ‘[B]-(verzamel)facturen’ sprake is geweest van malversaties door [verweerder].
10.
Ten aanzien van een tweede groep door Kwik-Fit gestelde onttrekkingen ter waarde van EUR 23.310,- heeft het Hof in rov. 9.3, op basis van het in de rov.'en 9 tot en met 9.2 gerelateerde, beslist dat [verweerder] de stellingen van Kwik-Fit gemotiveerd heeft betwist ‘en dat de juistheid van de stellingen van Kwik-Fit niet zijn komen vast te staan.’
11.
In rov. 10 heeft het Hof uit een en ander de conclusie getrokken dat nu de aan [verweerder] verweten handelingen die tot de gestelde schade zouden hebben geleid, niet zijn komen vast te staan, daarmee de grondslag aan de vorderingen van Kwik-Fit is komen te vervallen en deze dienen te worden afgewezen.
12.
Daartoe voortbordurend op zijn in rov. 10 bereikte conclusie heeft het Hof in rov. 17 beslist dat de door Kwik-Fit aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen niet, althans niet overtuigend, uit haar stellingen en de door haar beschreven opnamebeelden noch uit de overigens overgelegde stukken kunnen worden afgeleid. Ter toelichting daarop heeft het Hof in rov. 18 beslist dat op grond van de beschrijving van de gemaakte opnamebeelden niet is komen vast te staan dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. In rov. 22 heeft het Hof daaruit de conclusie getrokken dat ‘niet is komen vast te staan dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 29 januari 2009 (een) dringende reden(en) ten grondslag heeft/hebben gelegen.’
13.
Voortbouwend op zijn conclusie als vervat in rov. 22 heeft het Hof beslist
- (i)
in de rov.'en 24 tot en met 26 dat het aan [verweerder] gegeven ontslag onregelmatig is, zodat hem de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:677 lid 4 BW toekomt en
- (ii)
in de rov.'en 27 tot en met 37 dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het zogenaamde gevolgencriterium van art. 7:681 lid 2 sub b BW en hem uit dien hoofde een schadevergoeding toegekend van EUR 15.500,- bruto.
14.
In rov. 40 heeft het Hof, tot slot, onder het kopje ‘Algemeen’ overwogen als volgt:
‘Kwik-Fit heeft geen bewijs van haar stellingen aangeboden en het hof acht gelet op de onvoldoende onderbouwing van haar stellingen door Kwik-Fit geen termen aanwezig Kwik-Fit een bewijsopdracht te verstrekken.’
Onderdeel 1
15.
De beslissing van het Hof in rov. 40 dat aan Kwik-Fit geen bewijsopdracht wordt verstrekt laat zich slechts aldus verstaan dat het Hof daarvan heeft afgezien omdat
- (i)
Kwik-Fit geen bewijsaanbod heeft gedaan, terwijl
- (ii)
het Hof daarnaast geen aanleiding ziet om zo een bewijsopdracht ambtshalve te verstrekken.
De beslissing van het Hof is daarmee rechtens onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd in het licht van het navolgende.
16.
Zoals in de inleidende opmerkingen op de onderdelen van dit middel onder 4. is aangegeven, heeft Kwik-Fit in haar inleidende dagvaarding in prima onder 21. tot en met 23. een uitvoerig en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Blijkens het in die dagvaarding onder 21. gestelde heeft Kwik-Fit aangeboden haar stellingen te bewijzen door het horen als getuigen van de heren [personeelsconsulent], personeelsconsulent bij Kwik-Fit, [assistent-filiaalmanager], de assistent- filiaalmanager van het filiaal waar [verweerder] werkzaam was en [regiomanager], regiomanager bij Kwik-Fit. Bij dagvaarding onder 22. heeft Kwik-Fit dat aanbod tot het leveren van getuigenbewijs ook in die zin gespecificeerd dat daar is aangegeven dat Kwik-Fit meer in het bijzonder aanbiedt te bewijzen dat
- (i)
[verweerder] onrechtmatig gehandeld heeft jegens Kwik-Fit en
- (ii)
[verweerder] schade heeft toegebracht aan Kwik-Fit.
Bij conclusie van antwoord in reconventie onder 6. heeft Kwik-Fit haar bij inleidende dagvaarding gedane bewijsaanbod nog eens uitdrukkelijk onder de aandacht gebracht en ook doen uitstrekken tot de procedure in reconventie. De Kantonrechter heeft de conventionele vorderingen van Kwik-Fit toegewezen en de reconventionele vorderingen van [verweerder] afgewezen zonder aan de aangeboden bewijslevering door het horen van getuigen toe te komen. De devolutieve werking van het hoger beroep bracht onder die omstandigheden mee dat het Hof het door Kwik-Fit in prima gedane bewijsaanbod opnieuw had moeten behandelen, nu dat door het slagen van de grieven van [verweerder] weer actueel was geworden. Het Hof was immers ten gevolge van die grieven, blijkens zijn hiervoor onder 8. tot en met 12. verkort weergegeven rechtsoverwegingen, anders de Kantonrechter, tot het oordeel gekomen dat niet was komen vast te staan dat [verweerder] zich schuldig had gemaakt aan malversaties waarmee hij Kwik-Fit schade had toegebracht en een dringende reden had gegeven. Dat het Hof, gelet op de devolutieve werking van het appel, het bewijsaanbod dat Kwik-Fit in prima had gedaan, door het slagen van de grieven van [verweerder] alsnog had behoren te behandelen, geldt des te sterker nu, naar hiervoor onder 7. reeds is aangegeven, Kwik-Fit bij memorie van antwoord onder 3. uitdrukkelijk heeft gepersisteerd bij al het door haar in eerste aanleg gestelde en dus zeker niet ondubbelzinnig uit haar proceshouding voortvloeide dat zij in appel afstand deed van haar bewijsaanbod.
17.
Indien het Hof in rov. 40 heeft beslist dat niet aan bewijslevering wordt toegekomen omdat Kwik-Fit geen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, omdat het Hof de hiervoor onder 16. beschreven devolutieve werking van het appel uit het oog heeft verloren — en wel in die zin dat het Hof heeft miskend dat hij gelet op dat leerstuk uit zichzelf, dat wil zeggen: zonder dat Kwik-Fit dat bewijsaanbod in appel nog eens integraal had herhaald, het in prima gedane bewijsaanbod had te behandelen — getuigt die beslissing van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het Hof de devolutieve werking van het appel niet uit het oog mocht hebben verloren, dan is zijn beslissing in rov. 40 dat Kwik-Fit geen bewijs van haar stellingen heeft aangeboden onbegrijpelijk in het licht van haar stellingen als verwoord in de inleidende dagvaarding in prima onder 21. tot en met 23., in de conclusie van antwoord in reconventie onder 6. en in de memorie van antwoord onder 3. Hetgeen daar is gesteld laat zich immers, begrijpelijkerwijs, niet anders lezen dan als een (gespecificeerd) bewijsaanbod.
Onderdeel 2
18.
Gegrondbevinding van onderdeel 1 van het cassatiemiddel vitieert ook de hiervoor onder 9. tot en met 13. verkort weergegeven beslissingen, waaronder in het bijzonder de beslissingen
- (i)
in rov. 8.4 dat Kwik-Fit onvoldoende heeft onderbouwd dat er ten aanzien van de '[B]-facturen' sprake is geweest van malversaties door [verweerder];
- (ii)
in rov. 9.3 dat de stellingen van Kwik-Fit terzake van de door haar gestelde onttrekkingen ter waarde van EUR 23.310,- ‘niet zijn komen vast te staan.’;
- (iii)
in rov. 10 dat nu de aan [verweerder] verweten handelingen die tot de gestelde schade zouden hebben geleid, niet zijn komen vast te staan, daarmee de grondslag aan de vorderingen van Kwik-Fit is komen te vervallen en deze dienen te worden afgewezen;
- (iv)
in rov. 22 dat ‘niet is komen vast te staan dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 29 januari 2009 (een) dringende reden(en) ten grondslag heeft/hebben gelegen.’
- (v)
in de rov.'en 24 tot en met 26 dat het aan [verweerder] gegeven ontslag onregelmatig is, zodat hem de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:677 lid 4 BW toekomt;
- (vi)
in de rov.'en 27 tot en met 37 dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het zogenaamde gevolgencriterium van art. 7:681 lid 2 sub b BW en [verweerder] uit dien hoofde een schadevergoeding toekomt van EUR 15.500,- bruto.
Deze beslissingen bouwen immers voort op, althans zijn het gevolg van, de door onderdeel 1 als rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk, bestreden beslissing van het Hof om het door Kwik-Fit gedane bewijsaanbod te passeren, zodat ook de in dit onderdeel 2 genoemde beslissingen op de in onderdeel 1 weergegeven gronden getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk zijn.
Onderdeel 3
19.
Gegrondbevinding van de onderdelen 1 en/of 2 vitieert tot slot ook de slotsom waartoe het Hof in rov. 41 van zijn arrest is gekomen, alsmede zijn beslissing in rov. 42 inzake de kosten van het geding. Beide beslissingen bouwen immers voort op de door de onderdelen 1 en 2 bestreden beslissingen en getuigen derhalve eveneens op de in die onderdelen weergegeven gronden van een onjuiste rechtsopvatting, althans zijn zij op de daar weergegeven gronden onbegrijpelijk.
Op grond van dit middel:
vordert Kwik-Fit dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
De kosten van dit exploot zijn: [€ 76,17]