Vgl. rov. 2.1-2.23 van het arrest van het hof. De feiten die het hof daar vermeldt, zijn in cassatie niet meer allemaal van belang en worden hier daarom iets verkort weergegeven.
HR, 13-10-2023, nr. 22/03389
ECLI:NL:HR:2023:1427, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-10-2023
- Zaaknummer
22/03389
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1427, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:743, Gedeeltelijk contrair
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:1746, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2023:743, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1427, Gedeeltelijk contrair
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑10‑2023
Inhoudsindicatie
art. 81 lid 1 RO. Verbintenissenrecht. Uitleg samenwerkingsovereenkomst.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03389
Datum 13 oktober 2023
ARREST
In de zaak van
NAARDERBOS ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Naarden,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: Naarderbos Ontwikkeling,
advocaat: R.T. Wiegerink,
tegen
GEMEENTE GOOISE MEREN,
zetelende te Bussum,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de gemeente,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en J.J. Valk.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/15/287055/HA ZA 19-246 van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2020;
b. het arrest in de zaak 200.277.603/01 van het gerechtshof Amsterdam van 14 juni 2022.
Naarderbos Ontwikkeling heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De gemeente heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het cassatieberoep in het principale beroep.
De advocaat van Naarderbos Ontwikkeling heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt Naarderbos Ontwikkeling in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Naarderbos Ontwikkeling deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 13 oktober 2023.
Conclusie 01‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Overeenkomstenrecht. Publiek-private samenwerking. Uitleg overeenkomst terzake. Haviltex. Toetsing uitleg in cassatie.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/03389
Zitting 1 september 2023
CONCLUSIE
G. Snijders
In de zaak
Naarderbos Ontwikkeling B.V.
eiseres tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijke incidentele beroep,
advocaat: R.T. Wiegerink
tegen
de gemeente Gooise Meren
verweerster, eiseres in het voorwaardelijke incidentele beroep,
advocaten: J.W.M.K. Meijer en J.J. Valk
Partijen worden hierna aangeduid als Naarderbos Ontwikkeling respectievelijk de gemeente.
1. Inleiding
In 2001 is een publiek-private samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen met als doel de revitalisering van het Naarderbos als recreatiegebied. De overeenkomst – waarbij (een rechtsvoorgangster van) de gemeente partij was – voorzag daartoe onder meer in de oprichting van een ontwikkel- en beheerorganisatie in de vorm van een besloten vennootschap. Naar de in cassatie niet bestreden vaststelling van het hof is Naarderbos Ontwikkeling die vennootschap. Nadat de in en bij de overeenkomst voorziene plannen al geruime tijd waren uitgevoerd, heeft Naarderbos Ontwikkeling zich tot de gemeente gewend om het overleg in het kader van de overeenkomst te hervatten, overeenkomstig de bepalingen daarvan (dat wil zeggen: in een daartoe ingestelde stuurgroep). De gemeente heeft zich tot overleg bereid verklaard, maar niet in het kader van de overeenkomst. Volgens haar is de overeenkomst beëindigd, althans zijn de afspraken ervan uitgewerkt. Het hof heeft laatstgenoemd standpunt gegrond geoordeeld. Zijn oordeel berust goeddeels op een uitleg van de overeenkomst. Tegen (in hoofdzaak) die uitleg keert Naarderbos Ontwikkeling zich in cassatie met een veelheid van klachten. Geen van de klachten gaat op. De zaak leent zich voor toepassing van art. 81 RO.
2. Feiten en procesverloop
2.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) Medio 1998 is een publiek-private samenwerking tot stand gekomen met betrekking tot het recreatieterrein ‘Het Naarderbos’ gelegen aan de IJsselmeerweg te Naarden (hierna: het Naarderbos). Doel van dit project was de revitalisering van het Naarderbos. De hoofdfunctie van het Naarderbos is een voor eenieder toegankelijk gebied voor recreatieve doeleinden met onder meer een privaatrechtelijk geëxploiteerde golfbaan.
(ii) Partijen bij de in dit kader op 25 juni 2001 gesloten ‘Samenwerkingsovereenkomst voor de revitalisering en het beheer van het Naarderbos’ (hierna: de samenwerkingsovereenkomst)2.waren de gemeente Naarden, N.V. Afvalzorg Holding (hierna: Afvalzorg) en Grontmij Advies en Techniek Projecten B.V. (hierna: Grontmij). Voor zover van belang is in de Samenwerkingsovereenkomst het volgende bepaald:3.
“OVERWEGENDE:
(A) dat de Gemeente Naarden op 5 november 1998 een Programma van Eisen (“Programma van Eisen”) heeft vastgesteld ten behoeve van de revitalisering van het recreatieterrein “Het Naarderbos” (het “Naarderbos”); dat dit Programma van Eisen is gericht op een revitalisering met private partijen op zodanige wijze, dat zowel de revitalisering als wel het beheer van het binnen het Naarderbos gelegen gebied voor de gemeente op budgettair neutrale wijze geschiedt;
(…)
1. Artikel 1 – Doel van de overeenkomst
1.1
Partijen wensen samen te werken bij de revitalisering en exploitatie van het Naarderbos op basis van het Programma van Eisen, het Plan van Aanpak en het Masterplan en wensen daartoe bij deze overeenkomst een aantal beginselafspraken vast te leggen.
1.2
De uit het bepaalde onder 1.1 voorvloeiende kosten komen voor rekening van Afvalzorg en Grontmij c.q. de onder 2 van deze overeenkomst op te richten ontwikkelen beheermaatschappij. Uit de exploitatie voortvloeiende opbrengsten komen ten gunste van de in dit lid bedoelde partijen met dien verstande dat, indien blijkt dat de netto opbrengsten van de in het Masterplan opgenomen buitenplaatsen na aftrek van de desbetreffende stichtingskosten, de investeringslasten en kosten extra toekomstig beheer en onderhoud van het revitaliseringsplan, substantieel hoger zijn dan begroot op basis van het bij het Masterplan behorende exploitatieoverzicht, er in relatie tot de exploitatie sprake zal kunnen zijn van een gemeenschappelijke verdeling van deze inkomsten met de gemeente Naarden.
1.3
De gemeente Naarden zal geen bijdrage leveren aan de uit 1.1 en onder 1.2 omschreven kosten.
2. Artikel 2 – Oprichting van een ontwikkel- en beheermaatschappij
2.1
Ten behoeve van de revitalisering, de exploitatie en het beheer zullen Afvalzorg en Grontmij een ontwikkel- en beheerorganisatie oprichten, bestaande uit een Houdstermij B.V. (“OG B.V.”) en (een) daaraan gelieerd werkmaatschappij(en).
2.2
Afvalzorg en Grontmij zullen zorgdragen, dat OG B.V. de aan haar opgelegde verplichtingen uit deze overeenkomst met de daarbij behorende bijlagen direct na de oprichting van de vennootschap zal bekrachtigen. Door deze bekrachtiging aanvaardt de OG B.V. alle rechten en verplichtingen, die haar in deze overeenkomst met bijbehorende bijlagen zijn toegekend of opgelegd.
2.3
De door Afvalzorg en Grontmij op te richten O.G. B.V. en de door deze op te richten dochtervennootschappen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor elkaars verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst jegens de gemeente en in hun oprichtingsstatuten wordt dit tot uitdrukking gebracht.
3. Artikel 3 – Inbreng Gronden
3.1
De Gemeente Naarden en Afvalzorg hebben ieder in eigendom een deel van de gronden, welke noodzakelijk zijn voor het revitaliseringsproject Naarderbos (het “perceel”) e.e.a. zoals nader aangegeven op de bij deze overeenkomst behorende kaart en kadastrale beschrijving (bijlage 4). Zowel de Gemeente Naarden als Afvalzorg zullen ten gunste van OG B.V. ter uitvoering van deze overeenkomst en ten dienste van de realisatie van het Masterplan een recht van erfpacht vestigen op het perceel en al datgene doen, tekenen en verklaren dat voor de vestiging van dit recht van erfpacht is vereist.
(...)
3.5
De gemeente Naarden zal tevens medewerking geven aan het in gebruik geven aan OG B.V. van een additioneel deel van aanliggende gronden (de z.g. kop van de haven), e.e.a. zoals nader aangeduid op de onder 3.1 bedoelde kaart en omschrijving, welke is gericht op de realisatie van een tijdelijk kampeerterrein.
3.6
Voor de onder 3.5 bedoelde gronden zal tussen de gemeente Naarden, en OG B.V. een gebruiksovereenkomst om niet worden gevestigd, waarbij zal worden bepaald dat deze gebruiksovereenkomst kan worden beëindigd indien de gemeente Naarden zelfde beschikking over deze gronden wil hebben indien dit wenselijk noodzakelijk is ter verwezenlijking van gemeentelijk ruimtelijk of planologisch beleid. Alsdan zullen deze gronden om niet en zonder schadevergoeding aan de gemeente Naarden worden teruggeleverd. In deze gebruiksovereenkomst zullen tevens nadere bepalingen worden opgenomen inzake de opzeggings- en terugleveringstermijn ten gevolge van toekomstige bestemmingen c.q. grondgebruik dan wel andere noodzakelijke bepalingen.
3.7
Afvalzorg en Grontmij en/of OG B.V. is gerechtigd om nadere gronden te verwerven c.q. in gebruik te verkrijgen indien dit voor de revitalisering van het Naarderbos wenselijk is. Een dergelijk voornemen wordt vooraf aan de orde gesteld in de in paragraaf 5 bedoelde stuurgroep.
4. Artikel 4 – Bestemmingsplan, vergunningen en subsidies
(...)
4.2
De Gemeente Naarden zal op verzoek van OG B.V. en/of Afvalzorg en/of Grontmij actief meewerken aan het door het gemeentebestuur c.q. andere bevoegde autoriteiten verlenen van de benodigde beschikkingen en/of andersoortige (privaatrechtelijke of publiekrechtelijke) beslissingen (bv. vrijstellingen, vergunningen en ontheffingen) welke zijn vereist voor de revitalisering en exploitatie van het Naarderbos. Voor een eerste Inventarisatie van de vereiste vergunningen en ontheffingen kan worden verwezen naar hoofdstuk II (vergunningen) van het Plan van Aanpak.
(...)
5. Artikel 5 – Aansturing van het project
5.1
Afvalzorg en Grontmij dan wel de door hen opgerichte ontwikkel- en beheersmaatschappij als bedoeld in paragraaf 2 van deze overeenkomst dienen de revitalisering van het Naarderbos ter hand te nemen op basis van de in artikel 1 genoemde doelstellingen. Hieromtrent dient periodiek overleg plaats te vinden met de gemeente Naarden, waarbij OG B.V. en Afvalzorg en Grontmij de gemeente informeren en geïnformeerd houden omtrent de voortgang van de revitalisering en de exploitatie van het Naarderbos. Dit geschiedt door periodieke managementrapportages, waarbij de in 5 2 bedoelde stuurgroep richtlijnen geeft m.b.t. de frequentie daarvan.
5.2
Ter uitvoering van het gestelde onder 5.1 wordt een stuurgroep opgericht, bestaande uit 2 bestuurlijke vertegenwoordigers vanuit het college van burgemeester en wethouders van Naarden en een rechtsbevoegde vertegenwoordiger vanuit zowel Grontmij als wel Afvalzorg en/of OG B. V. De stuurgroep heeft tot taak om de deelnemende partijen zowel gezamenlijk als wel ieder voor zich te adviseren m.h.t. de ontwikkeling, exploitatie en beheer van het Naarderbos op basis van de in artikel 1 genoemde doelstellingen.
Partijen kunnen daarna zowel gezamenlijk dan wel afzonderlijk nader besluiten of en in hoeverre aan de doelstellingen van deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende besluitvorming wordt voldaan. Indien dit niet het geval is, kan toepassing worden gegeven aan artikel 8.1 c.q. 8.2 van deze overeenkomst.
(…)
6. Artikel 6 – Beheer Naarderbos
6.1
Het beheer zal onder verantwoordelijkheid van OG B. V. en/of Afvalzorg en Grontmij worden verzorgd op basis van het Beheerplan (deel uitmakend van het Masterplan, documentnummer 22811) zoals van tijd tot tijd gewijzigd en aangevuld.
6.2
Eventuele wijzigingen van het beheerplan moeten worden besproken in de onder 5.2 bedoelde stuurgroep en vervolgens schriftelijk toegevoegd aan deze overeenkomst overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.3 van deze overeenkomst.
7. Artikel 7 – Duur van de overeenkomst
7.1
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor 50 jaar en treedt in werking op de dag van haar ondertekening. Onverlet het bepaalde in artikel 9.3 van deze overeenkomst (tussentijdse wijziging cq. aanvulling) kan de overeenkomst na afloop stilzwijgend worden verlengd. Partijen zullen terzake tijdig overleg met elkaar voeren.
7.2
Deze overeenkomst zal eindigen op het moment dat partijen in goed onderling overleg overeenkomen de samenwerking ten aanzien van de revitalisering en exploitatie van het Naarderbos te staken. Dit zal onder andere aan de orde kunnen zijn indien partijen constateren dat de onder artikel 1 genoemde doelstellingen niet op redelijke wijze kunnen worden verwezenlijkt, b.v. door planologische regelgeving van andere overheden en/of het niet kunnen verkrijgen van de voor de voortgang van het project noodzakelijke beschikkingen en/of subsidies.
7.3
Deze overeenkomst zal vanwege de gemeente Naarden kunnen eindigen op het moment dat de samenwerking van Afvalzorg en Grontmij bij de revitalisering en exploitatie van het Naarderbos (om welke reden dan ook) wordt beëindigd. Deze beëindiging zal niet plaats vinden indien Afvalzorg of Grontmij de revitalisering en exploitatie binnen de O.G. B.V. alleen wenst voort te zetten dan wel met een derde die acceptabel is voor de Gemeente Naarden en deze derde de aandelen van de uittredende partij in O.G. B.V. en de verplichtingen van de uittredende partij krachtens deze overeenkomst overneemt.
(…)
8. Artikel 8 – Ontbinding
(…)
8.2.
De Gemeente Naarden is gerechtigd bij aangetekend schrijven aan OG B.V. en/of Afvalzorg en Grontmij de overeenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden indien:
(i) O.G.B.V. en/of Afvalzorg en/of Grontmij zich – ook na behandeling in de artikel 5 bedoelde stuurgroep – niet houden aan de in deze overeenkomst vastgelegde doelstellingen dan wel materieel tekortschieten in de nakoming van hun/haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst en ook na schriftelijke ingebrekestelling in gebreke blijft hun/haar tekortschieten te repareren.
(...)
8.4
Behoudens vrijwillige beëindiging van de overeenkomst als bedoeld in artikel 7 zal, anders dan op grond van het bepaalde in de artikelen 8.1 en 8.2 en het bepaalde in dit artikel, de overeenkomst niet eindigen of ontbonden worden.
9. Artikel 9 – Slotbepalingen
(...)
9.3
Deze overeenkomst kan door partijen uitsluitend met wederzijds goedvinden en schriftelijk worden gewijzigd of aangevuld. Deze aanpassingen vormen een onderdeel van deze overeenkomst en zullen als zodanig als bijlage aan deze overeenkomst worden toegevoegd.
9.4
De rechten en verplichtingen die voor partijen voortvloeien uit deze overeenkomst zijn persoonlijk en kunnen door partijen niet worden overgedragen zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de andere contractspartijen.
(…)
10. Artikel 10 – (…)
(…)
10.3
Indien op grond van veranderde beleidsinzichten en/of gewijzigde / onvoorziene omstandigheden de overeenkomst aanpassing of wijziging behoeft, zijn partijen verplicht om met elkaar in overleg te treden om te bezien of en op welke wijze de overeenkomst kan worden aangepast of uitgevoerd. Partijen zijn verplicht te streven naar een redelijke oplossing voor de gerezen problemen.”
(iii) Conform het bepaalde in artikel 2.1 van de samenwerkingsovereenkomst hebben Afvalzorg en Grontmij op 3 februari 2003 een ontwikkel- en beheerorganisatie opgericht, te weten Naarderbos Ontwikkeling.
(iv) Vervolgens hebben de gemeente Naarden en Afvalzorg, conform het bepaalde in artikel 3.1 van de samenwerkingsovereenkomst, percelen grond in erfpacht uitgegeven aan Naarderbos Ontwikkeling.
(v) Tegelijk met deze uitgifte van erfpachtrechten zijn op de percelen opstalrechten gevestigd, die Naarderbos Ontwikkeling het recht gaven tot het stellen en in eigendom hebben en houden van opstallen op het erfpachtrecht.
(vi) In 2005 zijn alle rechten en verplichtingen van Afvalzorg voortvloeiende uit de samenwerkingsovereenkomst overgedragen aan Grontmij. De gemeente Naarden heeft daarmee ingestemd.
(vii) In een raadsvoorstel van 3 februari 2006 betreffend: ‘Definitieve afronding samenwerkingsovereenkomst revitalisatie Naarderbos’, wordt, voor zover van belang, het volgende opgemerkt:
“Aan de raad,
Samenvatting
Op 25 juni 2001 hebben de gemeente Naarden enerzijds en N.V. Afvalzorg Holding en Grontmij Advies & Techniek Projecten B.V. (samenwerkend in Naarderbos Ontwikkeling B.V.) anderzijds een Samenwerkingsovereenkomst met plannen en berekeningen voor de revitalisering en het beheer van het Naarderbos gesloten. Onlangs is N.V. Afvalzorg Holding uit de samenwerking getreden, met als gevolg dat door aandelenoverneming Grontmij B.V. de rechten en plichten van N.V. Afvalzorg heeft overgenomen. In de samenwerkingsovereenkomst is een aantal rechten en plichten overeengekomen, op grond waarvan de gemeente gronden zou inbrengen via een erfpachtconstructie en inspanningen zou leveren om te komen tot een bestemmingsplan waarin de realisatiemogelijkheden van alle voorzieningen en investeringen, waaronder drie buitenplaatsen (met een volume van in totaal 18 appartementen). Naarderbos Ontwikkeling B.V. heeft de verplichting op zich genomen een golfbaan te realiseren (18-holes en 9-holes), een strand met veilig zwemwater aan te leggen met boulevard, parkeren, dagrecreatiemogelijkheden etc. en het totaal betrokken recreatiegebied te revitaliseren. Bij de besluitvorming door de raad in 2001 is uitgegaan van een zgn. plusvariant, uitgaande van het realiseren van de drie buitenplaatsen. Tijdens de nadere uitwerking en uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst en daarbij behorende plannen is de wens en noodzakelijkheid ontstaan op onderdelen hiervan af te wijken. Gegeven het raadsberaad en de raadsbesluiten die ten grondslag hebben gelegen aan het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst, leggen wij de afwijkingen van de samenwerkingsovereenkomst ter besluitvorming aan u voor.
Inleiding
Ingevolge de samenwerkingsovereenkomst zijn tussen de contractpartijen (gemeente en thans Naarderbos Ontwikkeling B.V.) een aantal verplichtingen overeengekomen. De gemeente heeft zich verbonden aan twee verplichtingen, nl:
1. inbreng van gronden door middel van een erfpachtconstructie in twee fasen.
2. opneming van de voorzieningen, investeringen en drie buitenplaatsen in het – destijds – nog te ontwikkelen bestemmingsplan Naarderbos.
De laatste verplichting betrof een inspanningsverplichting, die gekoppeld was aan de Plusvariant.
Naarderbos Ontwikkeling B.V. verplichtte zich tot de uitvoering van het totale plan, waaronder begrepen de aanleg van een golfbaan en daarbij behorende voorzieningen (voor eigen risico). Mede op basis van raadswensen werd uitgegaan van een hoge kwaliteit, de zgn. plusvariant, welke variant mede kon worden gefinancierd uit de opbrengsten van de buitenplaatsen. Nu inmiddels de buitenplaatsen overeenkomstig de in de samenwerkingsovereenkomst opgenomen intentie zijn verankerd in het (goedgekeurde) bestemmingsplan kan de plusvariant conform samenwerkingsovereenkomst worden uitgevoerd, waarbij rekening moet worden gehouden met de gewenste en deels noodzakelijke bovenvermelde en hieronder nader aangeduide afwijkingen.”
(viii) Bij notariële akte van 21 februari 2008 heeft de levering van bouwgrond door de gemeente Naarden aan Naarderbos Ontwikkeling plaatsgevonden op basis van het hiervoor genoemde raadsvoorstel en ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst.
(ix) Tussen de gemeente Naarden en Naarderbos Ontwikkeling (als exploitante) is op 29 mei 2013 een ‘Exploitatie-, beheer- en onderhoudsovereenkomst openbare voorzieningen openbaar gebied Naarderbos (Plusvariant Masterplan)’ (hierna: de exploitatieovereenkomst) gesloten.4.Op grond van die overeenkomst draagt de gemeente Naarden zorg voor het beheer en onderhoud van de openbare voorzieningen binnen het openbaar gebied in het Naarderbos, waarvoor Naarderbos Ontwikkeling een jaarlijks exploitatiebijdrage betaalt.
(x) Op de aan Naarderbos Ontwikkeling in erfpacht toebehorende gronden is een multifunctioneel centrum opgericht dat tot voor kort (mede) functioneerde als clubhuis ten behoeve van de golfbaan. De eigendom van dit multifunctioneel centrum is nu, op grond van een onderopstalrecht, in handen van Multi Golf & Health B.V (hierna: MGH). Alle zakelijke rechten die op de gronden en ten behoeve van het multifunctionele centrum zijn gevestigd, eindigen op dezelfde datum, namelijk 28 mei 2054 (met de mogelijkheid van verlenging). Als de erfpacht wordt beëindigd ontvangt Naarderbos Ontwikkeling een vergoeding voor de golfbaan en de opstallen.
(xi) Per 1 januari 2016 is de gemeente Naarden opgegaan in de fusiegemeente Gooise Meren.
(xii) Bij brief van 10 april 2017 heeft de gemeente aan Grontmij bericht dat zij naar aanleiding van het goedkeuringsverzoek voor de verkoop van de golfbaan instemt met de overdracht van de aandelen Naarderbos Ontwikkeling aan (een vennootschap van) de Nedstede groep.
(xiii) Bij brief van 30 maart 2018 van een medewerker van Nedstede groep is namens Naarderbos Ontwikkeling onder verwijzing naar de samenwerkingsovereenkomst en de exploitatieovereenkomst contact gezocht met de gemeente over het in eigendom verkrijgen van de grond onder het multifunctioneel centrum. Dit hield verband met het voornemen van Nedstede groep om te investeren in de aankoop van dat multifunctioneel centrum, omdat de hoge huur die Naarderbos Ontwikkeling voor dat gebouw aan MGH verschuldigd is, een probleem oplevert bij de exploitatie. Daarbij is voorts medegedeeld dat verder overleg over de samenwerking en de volgende stappen zal moeten plaatsvinden in de stuurgroep.
(xiv) Bij brief van 12 april 2018 is bovengenoemd verzoek van Nedstede groep aangevuld met het verzoek van Naarderbos Ontwikkeling om medewerking te verlenen aan de verticale splitsing van de erfpachtrechten. Een inhoudelijke reactie van de gemeente op deze brief is uitgebleven.
(xv) In verband met een interne reorganisatie is Naarderbos Ontwikkeling op 13 april 2018 juridisch gesplitst. De erfpachtrechten en opstalrechten zijn na de splitsing ondergebracht in de verschillende door de splitsing ontstane juridische entiteiten, waaronder Naarderbos Ontwikkeling.
(xvi) Bij brief van de gemeente van 4 mei 2018 is Naarderbos Ontwikkeling erop aangesproken dat door toezichthouders een aantal tekortkomingen is geconstateerd bij het beheer en onderhoud van het recreatiepark Naarderbos. Naarderbos Ontwikkeling is ter zake in gebreke gesteld.
(xvii) In reactie daarop heeft Naarderbos Ontwikkeling bij brief van 4 mei 2018 het standpunt ingenomen dat de ingebrekestelling niet terecht is, alsmede aan de gemeente een aantal vragen gesteld over de samenwerkingsovereenkomst, het hiervoor meermalen genoemde Masterplan en de exploitatieovereenkomst en voorts nogmaals aandacht gevraagd voor het verzoek van Naarderbos Ontwikkeling betreffende het in eigendom verkrijgen van de gronden.
(xviii) Bij brief van 9 mei 2018 heeft de gemeente aan Naarderbos Ontwikkeling bericht dat zij nog niet inhoudelijk kan besluiten op de ingediende verzoeken. Dit is door Naarderbos Ontwikkeling bij brief van 16 mei 2018 aangemerkt als een feitelijke weigering om een besluit te nemen.
(xix) Bij brief van 25 juni 2018 heeft de gemeente alsnog inhoudelijk gereageerd op de verzoeken van Naarderbos Ontwikkeling. Voor zover van belang wordt in die brief het volgende opgemerkt:5.
“Afwijzing verzoeken
Onder de huidige erfpachtvoorwaarden kan de gemeente nu en in de toekomst grip en sturing houden op recreatiepark Naarderbos en daarmee op de ruimtelijke ontwikkeling in dit gebied. Om deze reden wenst de gemeente de voormelde erfpachtconstructie(s) onverkort te continueren, onder de voorwaarden die partijen toentertijd (voor de duur van 50 jaren) zijn overeengekomen. Het verzoek om het bloot eigendom van de grond kadastraal bekend gemeente Naarden sectie A, nummers 2270 en 2271 te verkopen aan NBO, alsmede het verzoek om medewerking te verlenen aan (nadere) verticale splitsing van de in erfpacht uitgegeven percelen (...) wijzen wij, gelet op het voorgaande af.
Samenwerkingsovereenkomst 2001
Tot slot enkele opmerkingen over de brieven van [de advocaat van NBO] van 4 mei 2018 en 17 mei 2018. Blijkens deze brieven wenst NBO, met een beroep op de Samenwerkingsovereenkomst, “nadere gronden” in het Naarderbos te verwerven, waaronder het strand. Deze samenwerkingsovereenkomst is evenwel beëindigd, althans partijen geven geen uitvoering meer aan deze overeenkomst. NBO is ook nooit partij geweest bij deze overeenkomst. De gemeente heeft geen voorafgaande schriftelijke goedkeuring verleend voor een overdracht van rechten en verplichtingen uit hoofde van deze samenwerkingsovereenkomst aan een andere partij, zoals NBO of Nedstede (vgl. artikel 9.4 van de samenwerkingsovereenkomst). Voorts heeft de gemeente in deze brief uiteengezet dat verkoop van de voormelde percelen in het kader van de revitalisering van het Naarderbos, onwenselijk is (vgl. artikel 3.7 samenwerkingsovereenkomst).”
(xx) In een raadsmededeling van het college van burgemeester en wethouders van 25 juni 2018 is in verband met diverse verzoeken van de bestuurder en grootaandeelhouder van Nedstede B.V. en Speelpark Oud Valkeveen namens die vennootschappen, voor zover van belang, het volgende opgemerkt (hetgeen nog eens is herhaald in raadsmededelingen van 18 december 2018, 5 maart 2019 en 19 juni 2019):
“Kern boodschap
De betrokken zakenman is belangrijk voor de gemeente. Het college stelt zich dienstverlenend op. Gemaakte afspraken worden nagekomen. Daarbij verliest de gemeente het gelijkheidsbeginsel echter niet uit het oog. De gemeente toetst aanvragen van deze ondernemer, net als iedere andere aanvraag, aan de toepasselijke wet- en regelgeving, aan bestaande plannen, het geldende beleid en aan raadsbesluiten. Daarnaast vindt bij de beoordeling van ieder verzoek een zorgvuldige belangenafweging plaats. Zorgvuldigheid gaat in de ogen van het college voor snelheid.”
(xxi) Naarderbos Ontwikkeling heeft de gemeente bij brief van 7 november 2018 in gebreke gesteld ten aanzien van de aanhoudende tekortkomingen ter zake van de verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst en de exploitatieovereenkomst en haar gesommeerd de samenwerkingsovereenkomst jegens Naarderbos Ontwikkeling na te komen, te beginnen door het stuurgroepoverleg (opnieuw) op te starten.
(xxii) De gemeente heeft niet aan de ingebrekestelling voldaan.
2.2
Bij de deze procedure inleidende dagvaarding van 14 maart 2019 heeft Naarderbos Ontwikkeling de gemeente gedagvaard voor de rechtbank Noord-Holland. Naarderbos Ontwikkeling heeft, voor zover in cassatie van belang, gevorderd de gemeente te veroordelen om alle uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst op haar rustende verplichtingen na te komen, meer in het bijzonder door uitvoering te geven aan het stuurgroepoverleg als bedoeld in art. 5.2 van de samenwerkingsovereenkomst.6.
2.3
Naarderbos Ontwikkeling heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd (i) dat zij de in art. 2.1 van de samenwerkingsovereenkomst bedoelde OG B.V. is en daarom partij is bij de samenwerkingsovereenkomst, (ii) dat de samenwerkingsovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijftig jaar en niet tussentijds is beëindigd, noch dat is besloten geen uitvoering meer te geven aan deze overeenkomst, en (iii) dat de gemeente daarom gehouden is tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, in de eerste plaats door uitvoering te geven aan het stuurgroepoverleg als bedoeld in art. 5.2 van de overeenkomst. Als haar belang bij de vordering heeft Naarderbos Ontwikkeling genoemd het behoud van de mogelijkheden om de golfbaan te kunnen (laten) exploiteren, nu een reële commerciële exploitatie van het gebied niet mogelijk is gebleken door de hoge – niet marktconforme – huur, die door MGH wordt gevraagd voor de huur van het clubhuis aan Golfexploitatiemaatschappij Naarderbos B.V., een zustervennootschap van Naarderbos Ontwikkeling waarvan Nedstede ook alle aandelen heeft verworven. Een oplossing is noodzakelijk, waartoe redelijk overleg nodig is, hetgeen de gemeente stelselmatig weigert, aldus Naarderbos Ontwikkeling.7.
2.4
Bij vonnis van 29 januari 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van Naarderbos Ontwikkeling afgewezen.8.De rechtbank heeft geoordeeld dat Naarderbos Ontwikkeling inderdaad de in de samenwerkingsovereenkomst bedoelde OG B.V. is en als zodanig partij is bij de overeenkomst (rov. 4.2). Volgens de rechtbank kan Naarderbos Ontwikkeling echter geen rechten aan de samenwerkingsovereenkomst ontlenen en is de gemeente jegens haar niet gehouden om uitvoering te geven aan het stuurgroepoverleg als bedoeld in art. 5.2 van die overeenkomst (rov. 4.3). Dit heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt gemotiveerd:
“4.4. De Gemeente Gooise Meren heeft onweersproken aangevoerd dat ruim voor de overdracht van de aandelen in Naarderbos Ontwikkeling aan Nedstede in 2017, door de gemeente Naarden en Grontmij feitelijk geen uitvoering meer werd gegeven aan de SOK. De SOK voorzag in een samenwerking tussen de gemeente en Grontmij (en aanvankelijk ook Afvalzorg) met betrekking tot de revitalisatie van het Naarderbos. Daartoe is een Masterplan opgesteld dat op 21 mei 2001 door de gemeente Naarden is vastgesteld. Doel van de SOK was een aantal beginselafspraken vast te leggen (zie artikel 1.1). Grontmij en Afvalzorg zouden het gebied ontwikkelen en de gemeente zou op haar beurt de gronden in gebruik geven en de vereiste vergunningen verlenen. Nadat het Masterplan in 2013 was afgerond, hebben partijen in verband met de exploitatie en het beheer van het Naarderbos de EBO gesloten. Hiermee is tevens een einde gekomen aan het stuurgroepoverleg. Door Naarderbos Ontwikkeling is ook niet betwist dat het laatste stuurgroepoverleg in 2013 heeft plaatsgevonden.
4.5.
Alhoewel niet is gebleken dat de SOK door partijen formeel is beëindigd, is de rechtbank met de Gemeente Gooise Meren van oordeel dat gelet op het doel van de SOK, uit de gegeven omstandigheden volgt dat aan de SOK geen praktische betekenis meer toekomt. De in de SOK vastgelegde afspraken zijn immers uitgevoerd en afgerond: de OG B.V. (Naarderbos Ontwikkeling) is opgericht, de benodigde gronden zijn in erfpacht gegeven, de vergunningen/ontheffingen zijn verleend, het gebied is gerevitaliseerd en de EBO is gesloten. Nedstede was hiermee ten tijde van de aankoop van de aandelen in Naarderbos Ontwikkeling ook bekend. Dat destijds aan Nedstede is medegedeeld dat de stuurgroep uiteraard weer bijeen kan komen als dit op basis van het bepaalde in de overeenkomst noodzakelijk/gewenst mocht zijn (bijvoorbeeld als zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6.2) maakt dit niet anders. Nadat ook de EBO was gesloten, waarin de afspraken tussen partijen in verband met de exploitatie en het beheer van het gebied verder zijn uitgewerkt, bestond voor stuurgroepoverleg in verband met wijzigingen van het beheerplan immers geen aanleiding meer.
4.6.
Overigens is, anders dan Naarderbos Ontwikkeling klaarblijkelijk meent, de door haar gewenste medewerking van de Gemeente Gooise Meren aan de eigendomsoverdracht van gronden, alsmede de oprichting van een tweede clubhuis, niet in de SOK geregeld, noch via hernieuwd stuurgroepoverleg afdwingbaar. Nu bovendien vast staat dat de Gemeente Gooise Meren openstaat voor overleg en zij Naarderbos Ontwikkeling ook meerdere malen daartoe heeft uitgenodigd, valt niet in te zien welk belang Naarderbos Ontwikkeling heeft bij het ‘uitvoering geven aan het stuurgroepoverleg als bedoeld in artikel 5.2 van de SOK’.”
2.5
Naarderbos Ontwikkeling heeft van het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof Amsterdam. Bij arrest van 14 juni 2022 heeft het hof het vonnis van de rechtbank beroep bekrachtigd.9.Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof overwogen (voetnoten toegevoegd):
“3.6. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat Naarderbos Ontwikkeling partij is bij de SOK en dat de SOK niet is beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat Naarderbos Ontwikkeling de door Afvalzorg en Grontmij ten behoeve van de revitalisering, de exploitatie en het beheer opgerichte ontwikkel- en beheerorganisatie betreft zoals bedoeld in artikel 2.1 van de SOK. In de in rechtsoverweging 2.4 beschreven erfpachtuitgifte10.ligt besloten dat Naarderbos Ontwikkeling na haar oprichting alle verplichtingen uit de SOK heeft bekrachtigd en aanvaard zoals bedoeld in artikel 2.2 van de SOK. De SOK is door partijen niet vrijwillig beëindigd zoals bedoeld in artikel 7.2 van de SOK en is evenmin ontbonden op grond van artikel 8.1 of 8.2 van de SOK. De Gemeente heeft nog wel aangevoerd dat zij de SOK kon beëindigen op de voet van artikel 7.3 van de SOK omdat de samenwerking tussen Afvalzorg en Grontmij is geëindigd en Grontmij de revitalisering en exploitatie niet wenste voort te zetten. Naarderbos Ontwikkeling heeft echter daartegen ingebracht dat de Gemeente heeft ingestemd met overdracht van de aandelen in Naarderbos Ontwikkeling door Grontmij aan Nedstede en dat het niet valt in te zien dat Nedstede wel aanvaardbaar is als aandeelhouder van Naarderbos Ontwikkeling in haar hoedanigheden als erfpachtgerechtigde en partij bij de EBO maar niet in haar hoedanigheid als partij bij de SOK. Gelet hierop overweegt het hof dat de Gemeente geen beroep (meer) toekomt op de beëindigingsgrond van artikel 7.3 van de SOK.
(…)
3.8.
Voor de beantwoording van de vraag of de Gemeente jegens Naarderbos Ontwikkeling gehouden is tot nakoming van de in de samenwerkingsovereenkomst omschreven verplichtingen, meer in het bijzonder het uitvoering geven aan het stuurgroepoverleg als bedoeld in artikel 5.2 van de SOK, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de SOK mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook gedragingen van partijen die hebben plaatsgevonden na de totstandkoming van de overeenkomst, kunnen voor de uitleg daarvan medebepalend zijn. Tegen die achtergrond overweegt het hof als volgt.
3.9.
Naar het oordeel van het hof zien de in de SOK omschreven verplichtingen feitelijk op de revitalisatie van het Naarderbos en niet op de (voortdurende) exploitatie daarvan. Dat volgt uit artikel A van de considerans en uit het ontbreken van concrete afspraken tussen partijen in de SOK over de exploitatie van het Naarderbos. Weliswaar wordt in onder meer artikel 1.1 en 2.1 van de SOK ook verwezen naar de exploitatie van het Naarderbos, maar de Gemeente heeft terecht aangevoerd dat dit (louter) ertoe strekt dat het Naarderbos na de revitalisering geschikt is voor exploitatie.
3.10.
Uit artikel 1.1 van de SOK blijkt dat de SOK, ten behoeve van de hiervoor genoemde revitalisering en exploitatie, beoogt om beginselafspraken vast te leggen tussen de partijen bij de SOK. De beginselafspraken betreffen de volgende onderwerpen: de oprichting van een ontwikkel- en beheermaatschappij (artikel 2); de inbreng van gronden (artikel 3); de planologie (artikel 4); de aansturing van het project (artikel 5); en het beheer (artikel 6). De beginselafspraken inzake de aansturing van het project in artikel 5 van de SOK – meer in het bijzonder: de oprichting van een stuurgroep en het voeren van overleg daarmee – kunnen niet los worden gezien van de andere beginselafspraken in de [samenwerkingsovereenkomst] over de samenwerking. Het voeren van overleg met de stuurgroep kan immers niet op zichzelf staan, omdat het dan zinledig zou zijn.
3.11.
Aan alle beginselafspraken uit de SOK is door partijen uitvoering gegeven: Grontmij en Afvalzorg hebben Naarderbos Ontwikkeling opgericht; Afvalzorg en de Gemeente hebben de ten behoeve van de revitalisering noodzakelijke gronden aan Naarderbos Ontwikkeling in erfpacht uitgegeven; de Gemeente heeft voorzien in de planologische inbedding; er heeft gedurende het revitaliseringsproces overleg met de door partijen opgerichte stuurgroep plaatsgevonden; en tussen de Gemeente en Naarderbos Ontwikkeling is de EBO tot stand gekomen.
3.12.
De Gemeente heeft verder aangevoerd, onder verwijzing naar het door Grontmij voor die gelegenheid uitgebrachte boek, dat ten tijde van het sluiten van de EBO het Masterplan volledig was uitgevoerd en dat de revitalisering daarmee was afgerond. Naarderbos Ontwikkeling heeft weliswaar gesteld dat de revitalisering een voortdurend proces is, maar zij heeft die stelling – ook desgevraagd ter zitting – niet concreet onderbouwd, zodat het hof tot uitgangspunt neemt dat de revitalisering voltooid is.
3.13.
Een redelijke uitleg van de SOK brengt mee dat nu de beginselafspraken zijn uitgevoerd en de revitalisering gereed is, de beginselafspraken, ook voor zover die zien op ‘exploitatie’ in de zin van artikel 1.1, zijn uitgewerkt. Deze uitleg vindt ook steun in de gedragingen van partijen na de totstandkoming van de SOK. De Gemeente heeft onweersproken aangevoerd dat het stuurgroepoverleg na het afronden van de revitalisering is geëindigd. Ter zitting heeft Naarderbos Ontwikkeling voorts medegedeeld dat zij al zeer geruime tijd geen gevolg meer geeft aan de in artikel 5.1 genoemde verplichting tot het informeren van de Gemeente over de revitalisering en exploitatie van het Naarderbos door middel van periodieke managementrapportages en dat zij is overgegaan tot de in rechtsoverweging 2.15 weergegeven splitsing11.zonder dat zij dienaangaande overleg met de Gemeente heeft gevoerd.
3.14.
Doordat alle beginselafspraken uit de SOK zijn uitgewerkt, kunnen partijen, ondanks dat de SOK formeel niet is beëindigd, aan deze beginselafspraken geen rechten meer ontlenen. Dat geldt voor de beginselafspraken van artikel 5 van de SOK, maar ook voor die in de artikelen 3 en 4 van de SOK, indien en voor zover de grieven en vorderingen van Naarderbos Ontwikkeling aldus begrepen moeten worden dat zij tevens aanspraak maakt op nakoming daarvan. Nu in dit geding uitgangspunt is dat de revitalisering is afgerond, is zowel het verwerven van nadere grond voor de revitalisering als de planologische inbedding daarvan immers niet langer aan de orde. Desgevraagd heeft Naarderbos Ontwikkeling ter zitting ook bevestigd dat de gronden die volgens artikel 3.1 van de SOK noodzakelijk waren voor de revitalisering, allemaal zijn ingebracht.
3.15.
Aan het voorgaande doet niet af dat het Beheerplan bepaalt dat het iedere tien jaar zal worden geëvalueerd en zo nodig aangepast, dat Grontmij aan Nedstede heeft medegedeeld dat de stuurgroep (bijvoorbeeld in verband met het Beheerplan) weer bijeen kon komen als dat gewenst of noodzakelijk is, en dat in de loop van de tijd overleg nodig kan zijn over zowel het openbaar gebied als de in erfpacht uitgegeven gronden. De rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot het Beheerplan, het openbaar gebied en de in erfpacht uitgegeven gronden wordt thans beheerst door de EBO en de erfpachtaktes. Eventueel overleg over het Beheerplan, het openbaar gebied en de in erfpacht uitgegeven gronden zal derhalve plaats moeten vinden op basis van de EBO en de erfpachtaktes en niet (meer) op grond van de SOK.
3.16.
Op het voorgaande stuiten de grieven (…) af. Aan de vraag of Naarderbos Ontwikkeling voldoende belang bij haar vorderingen heeft, zoals zij heeft gesteld en de Gemeente heeft betwist, wordt niet toegekomen. Hetgeen in dat verband door partijen is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking. (…)
3.17.
Het door Naarderbos Ontwikkeling gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat het geen betrekking heeft op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.”
2.6
Naarderbos Ontwikkeling heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof.12.De gemeente heeft bij verweerschrift verzocht het principale cassatieberoep te verwerpen en tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Naarderbos Ontwikkeling heeft bij verweerschrift verzocht het voorwaardelijk incidenteel beroep te verwerpen. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Naarderbos Ontwikkeling heeft gerepliceerd, de gemeente heeft gedupliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel in het principale beroep
3.1
Het middel bevat drie onderdelen. Onderdeel 1 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.8-3.16 dat partijen geen rechten meer kunnen ontlenen aan de samenwerkingsovereenkomst. Onderdeel 2 bestrijdt het passeren van het bewijsaanbod door het hof in rov. 3.17. Onderdeel 3 bevat geen zelfstandige klacht, maar bouwt voort op de voorgaande onderdelen en behoeft daarom geen bespreking.13.
Onderdeel 1
3.2
Onderdeel 1 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.8-3.16 met een overvloed van klachten. Het onderdeel bevat negen genummerde subonderdelen, die ieder meerdere klachten bevatten. De klachten hebben vrijwel alle betrekking op de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst door het hof. Ik sta daarom hierna eerst kort stil bij de uitleg van overeenkomsten en de toetsing daarvan in cassatie.
Uitleg van overeenkomsten en de toetsing daarvan in cassatie
3.3
Voor de uitleg van overeenkomsten geldt de Haviltex-maatstaf, die een samenvoeging en uitwerking is van de art. 3:33 en 3:35 BW. De Haviltex-maatstaf is door het hof in rov. 3.8 aangehaald in de versie zoals deze geldt voor een schriftelijke overeenkomst, en blijkens die rechtsoverweging toegepast bij de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst. Die maatstaf houdt in dat de uitleg niet kan plaatsvinden op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst, maar dat het erom gaat hoe partijen die bepalingen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs hebben mogen begrijpen en zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar hebben mogen verwachten.14.Tot die ‘gegeven omstandigheden’ behoort uiteraard mede hetgeen partijen bij onderhandelingen hebben besproken en de (overige) context van de overeenkomst. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen soms van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg.15.
3.4
Aan de taalkundige betekenis van de bepalingen van een overeenkomst kan intussen wel groot gewicht toekomen bij de uitleg van de overeenkomst – namelijk: als aannemelijk is dat partijen de overeenkomst in die zin hebben bedoeld, hetgeen vaak het geval zal zijn16.–, maar dat is dus niet per definitie het geval. De Haviltex-maatstaf brengt mee dat het antwoord op de vraag of dit het geval is, steeds afhangt van de omstandigheden van het geval.
3.5
In cassatie kan worden onderzocht of de lagere rechter bij de uitleg van een overeenkomst is uitgegaan van de juiste maatstaf, dus van de Haviltex-maatstaf. Daarbij kan uiteraard mede worden nagegaan of hij is uitgegaan van de juiste betekenis van die maatstaf. Is de lagere rechter bijvoorbeeld zonder motivering voorbijgegaan aan een stelling die gelet op die maatstaf essentieel is – dat wil zeggen volgens die maatstaf tot een andere uitleg leidt dan die van de lagere rechter –, dan volgt cassatie omdat dan de Haviltex-maatstaf is miskend, dan wel de uitspraak niet naar behoren is gemotiveerd, omdat niet is ingegaan op die stelling.
De toepassing van de Haviltex-maatstaf is zuiver feitelijk. Wat de tekst van een contract als zodanig betekent, wat partijen in de gegeven omstandigheden hebben mogen begrijpen, welke betekenis precies aan de gegeven context toekomt, en al hetgeen overigens bij de toepassing van de Haviltex-maatstaf nog meer van belang is en kan zijn, alsmede het gewicht dat een en ander in de gegeven omstandigheden toekomt, is overgelaten aan de feitenrechter. Diens oordelen daarover kunnen in cassatie worden onderzocht op begrijpelijkheid – zoals alle feitelijke oordelen –, maar dat onderzoek is naar zijn aard maar zeer beperkt: alléén als de feitenrechter niet, in de zin van onmogelijk, tot zijn oordeel heeft kunnen komen, is er op dat punt grond voor cassatie. Onmogelijk wil in dit verband zeggen dat de feiten of de stukken onmiskenbaar dwingen tot een ander oordeel dan de lagere rechter heeft gegeven dan wel de feiten of de stukken het oordeel van lagere rechter onmiskenbaar niet toelaten.
3.6
In de literatuur wordt soms opgemerkt dat de Hoge Raad de toepassing van de Haviltex-maatstaf aanmerkt als van gemengd feitelijk-juridische aard, wat betekent dat die toepassing binnen zekere grenzen wel op juistheid kan worden onderzocht in cassatie, anders dus dan hiervoor in 3.5 opgemerkt. Dit betreft onder meer het boek over cassatie in de Asser-reeks (hierna: Asser-cassatie).17.Andere auteurs merken echter overeenkomstig het voorgaande op dat die toepassing zuiver feitelijk is.18.Naar aanleiding van deze uiteenlopende weergave van de rechtspraak van de Hoge Raad heb ik wat nader naar die rechtspraak gekeken.
De opvatting in Asser-cassatie is gebaseerd op arresten waarin de Hoge Raad overweegt dat een op uitleg berustend oordeel van de lagere rechter geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Die arresten bieden echter niet zonder meer steun voor de opvatting in Asser-cassatie. Met ‘geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting’ kan de Hoge Raad ook bedoelen dat dit oordeel geen blijk geeft van een miskenning van de gelding en betekenis van de Haviltex-maatstaf, wat geheel past in hetgeen hiervoor in 3.5 is opgemerkt. Lezing van de arresten waarnaar in Asser-cassatie wordt verwezen, bevestigt dat dit inderdaad hetgeen is dat gebeurt in die arresten. Die arresten bieden dus geen steun voor de opvatting in Asser-cassatie.
Dat de toepassing van de Haviltex-maatstaf geheel feitelijk is, heeft Hartkamp in 1991 uitvoerig met rechtspraak van de Hoge Raad onderbouwd in een conclusie.19.Een onderzoek op rechtspraak.nl laat zien dat de bevinding van Hartkamp voor de periode van 2000 tot heden nog altijd juist is. Zoekend op het woord ‘Haviltex’ in de rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad zijn diverse uitspraken te vinden die deze bevinding bevestigen20.en geen uitspraken te vinden die deze bevinding duidelijk weerleggen.21.
Dat de toepassing van de Haviltex-maatstaf feitelijk is, ligt denk ik ook nogal voor de hand. Die maatstaf betreft de methode waarmee een overeenkomst moet worden uitgelegd. De toepassing van die methode betreft de vaststelling en waardering van de feiten. Alleen de ‘deelaspecten’ redelijkheid (art. 3:35 BW) en de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 en 6:248 BW) die bij deze methode spelen, zijn deels van juridische aard. De rol die deze bij de uitleg spelen, is echter in de regel nogal beperkt, terwijl deze, voor zover zij daarbij mede een rol spelen, zozeer verweven zijn met de feiten en zozeer opgaan in de waardering daarvan, dat een onderzoek op juistheid daarvan in cassatie niet (goed) mogelijk is. Hiernaast is er een beleidsmatig argument: de uitleg van een overeenkomst heeft, buiten de uitlegmethode, normaal gesproken geen zaakoverstijgend belang en betreft dus geen kwestie waarmee de Hoge Raad zich als cassatierechter heeft bezig te houden. Begeeft de Hoge Raad zich wel in die uitleg, dan trekt hij beroepen aan die zich niet of slecht voor behandeling in cassatie lenen en onnodig beslag leggen op de capaciteit bij Raad en Parket. Controle of de juiste maatstaf is toegepast en of de motivering van de uitleg deugdelijk is, volstaat voor de doeleinden van de cassatierechtspraak, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rechtspraak.
Bespreking uitleg door hof
3.7
Als gezegd heeft het hof de Haviltex-maatstaf toegepast (rov. 3.8). Niet kan worden gezegd dat het hof aan die maatstaf een onjuiste inhoud of betekenis heeft gegeven. Het hof is overeenkomstig die maatstaf, op basis van de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst als geheel, de uitvoering die partijen aan die overeenkomst hebben gegeven en de context van de overeenkomst, tot zijn uitleg gekomen (rov. 3.9-3.15). De vaststelling en waardering van een en ander door het hof is feitelijk en kan dus in cassatie alleen op begrijpelijkheid worden getoetst.
3.8
De uitleg die het hof aan de samenwerkingsovereenkomst heeft gegeven, komt erop neer dat uit de tekst van de overeenkomst volgt dat de overeenkomst alleen ziet op (het tot stand brengen van) de revitalisatie van het Noorderbos en niet (ook) op de (voortdurende) exploitatie daarvan. Dat mede van de exploitatie wordt gerept in de overeenkomst, komt omdat de exploitatie deel uitmaakt van de revitalisatie (rov. 3.9). De overeenkomst bevat, naar blijkt uit art. 1.1 daarvan, beginselafspraken ten behoeve van de revitalisering en exploitatie, aldus het hof. De in art. 5 geregelde stuurgroep en het overleg in die groep heeft betrekking op de uitvoering van die afspraken (rov. 3.10). Aan alle beginselafspraken is door partijen uitvoering gegeven (rov. 3.11). Ten tijde van het sluiten de exploitatieovereenkomst (in 2013 dus) was het – in art. 1.1 van de overeenkomst genoemde – Masterplan uitgevoerd en de revitalisering afgerond (rov. 3.12). Een redelijk uitleg van de overeenkomst brengt mee dat de beginselafspraken, ook wat betreft de exploitatie, daarmee waren uitgewerkt. Dat vindt bevestiging in de feiten: de stuurgroep van art. 5 is sindsdien niet meer bij elkaar gekomen, Naarderbos Ontwikkeling informeert sindsdien de gemeente niet meer over de revitalisering en exploitatie en zij is juridisch gesplitst (zie hiervoor in 2.1 onder (xv)) zonder dat zij daarover overleg met de gemeente heeft gevoerd (wat voor de hand had gelegen, als partijen van mening waren dat de samenwerkingsovereenkomst nog in het stadium van uitvoering verkeerde, naar het hof kennelijk bedoelt) (rov. 3.13).
De afspraken van de overeenkomst zijn dus uitgewerkt (rov. 3.14). Daaraan doet niet af dat eventueel nog overleg tussen partijen zal moeten plaatsvinden over (het beheer van) het openbare gebied en de in erfpacht uitgegeven gronden. De rechtsverhouding tussen partijen wordt nu beheerst door de exploitatieovereenkomst en de erfpachtaktes, die nu de basis voor dat overleg vormen (rov. 3.15).
3.9
De uitleg die het hof met een en ander aan de samenwerkingsovereenkomst heeft gegeven, is als gezegd van feitelijke aard. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Zij vindt steun in de tekst van de overeenkomst en hetgeen uit de stukken blijkt en er is niets dat dwingend aan die uitleg aan de weg staat, althans het middel voert dergelijke feiten of stellingen niet aan.
3.10
De klachten van het onderdeel stuiten goeddeels op het voorgaande af. Ten dele miskennen die klachten de hiervoor genoemde beperkingen van de toetsing in cassatie, onder meer met herhaalde rechtsklachten tegen de uitleg door het hof en door voorbij te zien aan de beperkte toets die bij de toetsing op begrijpelijkheid in cassatie plaatsvindt. Ook gaan nogal wat klachten uit van een onjuiste lezing van het oordeel van het hof. Ik werk dit hierna kort per subonderdeel uit, in de volgorde waarin de subonderdelen zijn voorgesteld. Ik volsta daarbij met een korte weergave van de klachten van de subonderdelen.
Bespreking klachten onderdeel 1
3.11
Subonderdeel 1.1 betoogt allereerst onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest Lundiform/Mexx dat het hof heeft miskend dat de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst vooral moet berusten op een taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen. Het gebruik van de term ‘exploitatie’ in de samenwerkingsovereenkomst duidt er volgens het subonderdeel niet op dat het louter gaat om het zorgdragen voor het gereedmaken voor de exploitatie na de revitalisering. Deze lezing van de overeenkomst door het hof is volgens het subonderdeel onbegrijpelijk. Voorts klaagt het subonderdeel dat het hof is voorbijgegaan aan de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de overeenkomst mede betrekking heeft op het ‘beheer’ van het Naarderbos.
3.12
Het subonderdeel faalt. Voor zover het subonderdeel klaagt dat de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst vooral moet berusten op een taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, is het ongegrond omdat het uitgaat van een onjuiste opvatting over de betekenis van de Haviltex-maatstaf. Volgens die maatstaf geldt immers slechts dat aan een taalkundige uitleg veel of doorslaggevend gewicht kan toekomen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In het arrest Lundiform/Mexx is niet anders beslist. Bovendien berust het oordeel van het hof op een taalkundige uitleg. Zijn oordeel in rov. 3.9 over de plaats die de ‘exploitatie’ in de overeenkomst toekomt, is immers met zoveel woorden gegrond op de tekst van de overeenkomst als geheel.
Anders dan het subonderdeel betoogt, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. De diverse argumenten die het hof noemt, wijzen erop dat de overeenkomst inderdaad alleen ziet op het tot stand brengen van de revitalisatie van het Noorderbos – waarvan de exploitatie een onderdeel is – en niet ook op de zelfstandig daarvan onderhouden van de voortdurende exploitatie daarvan, waarover de overeenkomst niets met zoveel woorden (zelfstandig) bepaalt. Het subonderdeel noch de andere klachten van het middel noemen argumenten op grond waarvan dit dwingend anders is, waarbij ik opmerk dat de stellingen waarnaar het subonderdeel verwijst, niet verder zijn uitgewerkt dan uit het subonderdeel blijkt. Dat, kort gezegd, de tekst van de overeenkomst op dit punt duidelijker had kunnen zijn en er op zichzelf ook argumenten zijn voor een andere uitleg (looptijd tot 2054, evaluatie na tien jaar volgens het Beheerplan, enz.), zoals het subonderdeel aanvoert, levert dergelijke argumenten niet op, daargelaten nog dat het hof een van die argumenten (evaluatie na tien jaar volgens het Beheerplan) op begrijpelijke wijze verwerpt in rov. 3.15 (zie hierna in 3.28, tweede alinea).
Ook de in het subonderdeel ingeroepen stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de overeenkomst mede betrekking heeft op het ‘beheer’ van het Naarderbos, brengt niet mee dat het oordeel van het hof niet behoren is gemotiveerd. Die stelling is door Naarderbos Ontwikkeling aangevoerd tezamen met die over de ‘exploitatie’ die het hof in rov. 3.9 verwerpt.22.Gelet op de tekst van de overeenkomst is evident dat de zienswijze van het hof op dit punt niet anders is en dat in de gedachtegang en dus naar het oordeel van het hof deze stelling derhalve evenzeer ongegrond is.23.
3.13
Ook subonderdeel 1.2 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de samenwerkingsovereenkomst alleen ziet op het tot stand brengen van de revitalisatie van het Noorderbos en niet ook op de (voortdurende) exploitatie daarvan. Het subonderdeel wijst op het gebruik van de term ‘exploitatie’ in de art. 5.1 en 5.2 van de overeenkomst. Voorts wijst het subonderdeel erop dat die term op dusdanig veel plekken in de samenwerkingsovereenkomst wordt gebruikt, dat de door het hof gegeven uitleg weinig voor de hand ligt en nader had moeten worden gemotiveerd. Het hof heeft volgens het subonderdeel ook niet toegelicht waarom partijen in de gegeven omstandigheden over en weer slechts zouden mogen verwachten dat het ging om een dergelijke zeer beperkte vorm van exploitatie, waarbij het subonderdeel wijst op de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst, zodat zijn beslissing onbegrijpelijk is.
3.14
Dit subonderdeel faalt om dezelfde redenen als subonderdeel 1.1. Het gebruik van de term ‘exploitatie’ in de art. 5.1 en 5.2 van de overeenkomst en het veelvuldig gebruik van die term in de overeenkomst dwingen niet – geenszins zelfs – tot een andere uitleg van de overeenkomst dan waartoe het hof is gekomen. Daarmee is op deze punten de kous af, wat betreft de toetsing op begrijpelijkheid. Als al gezegd, dwong de looptijd van de overeenkomst het hof evenmin tot een andere uitleg. Daarbij zij nog bedacht dat zijn oordeel uitdrukkelijk inhoudt dat de overeenkomst niet is geëindigd en dat enkel de beginselafspraken ervan zijn uitgewerkt. Het is dáárom dat het beroep op die afspraken van Naarderbos Ontwikkeling in dit geding faalt. Dit oordeel laat onverlet dat de overeenkomst dus nog wel bestaat en dus nog wel anderszins werking kan hebben. Ook dit subonderdeel vermeldt geen feiten of argumenten die het hof tot een ander oordeel dwongen.
3.15
Subonderdeel 1.3 keert zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.10 dat de beginselafspraken van art. 5 van de overeenkomst met betrekking tot de aansturing van het project (instelling stuurgroep en het overleg in die groep) niet los kunnen worden gezien van de andere beginselafspraken in de overeenkomst over de samenwerking, aangezien het voeren van overleg in de stuurgroep niet op zichzelf kan staan, omdat het dan zinledig zou zijn. Het subonderdeel betoogt in de eerste plaats dat dit oordeel onbegrijpelijk is op grond van het eerder in het middel aangevoerde. Daarnaast is het hof volgens het subonderdeel ten onrechte zonder motivering voorbijgegaan aan de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de samenwerkingsovereenkomst nog altijd beginselafspraken bevat die van toepassing zijn op de samenwerking tussen haar en de gemeente.
3.16
Ook dit subonderdeel is ongegrond. De als eerste genoemde klacht ervan bouwt voort op de voorgaande subonderdelen en faalt dus om dezelfde redenen. De als tweede genoemde klacht miskent dat het hof niet is voorbijgegaan aan de daarbij genoemde stelling, maar deze uitdrukkelijk heeft verworpen, met zijn oordeel dat alle beginselafspraken van de overeenkomst zijn uitgewerkt. Als gezegd is die verwerping feitelijk en kan deze in cassatie dus niet op juistheid worden onderzocht. Onbegrijpelijk is zij als gezegd niet.
3.17
Subonderdeel 1.4 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.11 dat aan alle beginselafspraken uit de samenwerkingsovereenkomst door partijen uitvoering is gegeven, onjuist dan wel onbegrijpelijk is. Volgens het subonderdeel heeft het hof bij die beslissing niet de door Naarderbos Ontwikkeling ingenomen stelling betrokken dat in de samenwerkingsovereenkomst niet slechts beginselafspraken zijn vastgelegd, maar dat juist een breed basiskader is vastgelegd en dat er geen sprake is van vastlegging van alle voorkomende afspraken. Bovendien is het hof ten onrechte evenmin ingegaan op de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de exploitatieovereenkomst slechts ziet op het beheer van uitsluitend het openbaar gebied en dat de samenwerkingsovereenkomst ziet op de exploitatie van het gehele Naarderbos, terwijl deze stelling meebrengt dat de samenwerkingsovereenkomst nog van belang is voor zover het niet gaat om het openbaar gebied.
3.18
Het subonderdeel faalt omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het oordeel van het hof. De als eerste in het subonderdeel genoemde stelling heeft het hof, voor zover deze de grondslag van de vorderingen van Naarderbos Ontwikkeling ondersteunt – namelijk: dat de gemeente nog verplichtingen uit de overeenkomst heeft na te komen –, verworpen met zijn oordeel dat de in de overeenkomst neergelegde beginselafspraken zijn uitgevoerd, welk oordeel in de eerste plaats berust op een uitleg van de overeenkomst, inhoudende dat deze, wat uit te voeren afspraken betreft, alleen de afspraken bevat die het hof noemt. De als tweede in het subonderdeel genoemde stelling heeft het hof met zoveel woorden besproken en verworpen in rov. 3.15. Het hof is dus, anders dan het subonderdeel tot uitgangspunt neemt, wel ingegaan op beide stellingen.
3.19
Subonderdeel 1.5 klaagt dat de beslissingen van het hof in rov. 3.9, dat de in de samenwerkingsovereenkomst omschreven verplichtingen feitelijk zien op de revitalisatie van het Naarderbos en niet op de voortdurende exploitatie daarvan, en in rov. 3.11, dat aan alle beginselafspraken uitvoering is gegeven, onjuist en onbegrijpelijk zijn in het licht van de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat het logisch is dat de concrete afspraken van de samenwerkingsovereenkomst vooral op de ontwikkeling c.q. revitalisatie betrekking hebben, aangezien de gemeente zelf geen rol heeft bij de exploitatie van de golfbaan, omdat Naarderbos Ontwikkeling dit voor eigen rekening en risico doet. Als echter de kwaliteit onder een bepaald niveau zakt of er investeringen moeten worden gedaan waarvoor publiekrechtelijke besluitvorming is vereist, zal de gemeente weer een actievere rol moeten gaan spelen, omdat de inspanningsverplichting uit de samenwerkingsovereenkomst ook ziet op de exploitatie. In zoverre bestaat er nog belang bij de samenwerkingsovereenkomst, zoals Naarderbos Ontwikkeling ter zitting bij het hof heeft aangevoerd volgens het subonderdeel. Deze stellingen onderstrepen volgens het subonderdeel de langdurige looptijd van de samenwerkingsovereenkomst en de onlogische redenering van het hof dat aan alle beginselafspraken uitvoering zou zijn gegeven, als gevolg waarvan geen stuurgroepoverleg meer zou hoeven plaats te vinden.
3.20
Dit subonderdeel komt neer op een herhaling in andere woorden van de voorgaande klachten van het middel en faalt dus om dezelfde redenen.
3.21
Subonderdeel 1.6 komt op tegen rov. 3.12, voor zover het hof daarin tot uitgangspunt neemt dat de revitalisering voltooid is. Het subonderdeel betoogt dat dit oordeel en de daaraan gegeven onderbouwing onjuist dan wel onbegrijpelijk zijn, omdat het hof is voorbijgegaan aan de stellingen van Naarderbos Ontwikkeling (a) dat de revitalisering niet is afgerond, omdat dit een voortdurend proces is en partijen voor ogen hebben gehad om voorzieningen te realiseren en die langdurig in stand te houden, en (b) dat de samenwerking op basis van de samenwerkingsovereenkomst is voortgezet, onder meer doordat er in 2015 en 2016 nog overleg heeft plaatsgevonden over wijziging of aanvulling van de erfpachtakte.
3.22
Ook dit subonderdeel faalt omdat het uitgaat van een onjuiste lezing van het oordeel van het hof. De stelling achter (a) heeft het hof uitdrukkelijk verworpen in rov. 3.12, met de overweging dat Naarderbos Ontwikkeling die stelling – ook desgevraagd ter zitting – niet concreet heeft onderbouwd. Deze verwerping – die niet onbegrijpelijk is – wordt door het middel niet bestreden. Ook de stelling achter (b) heeft het hof in rov. 3.12 verworpen, naar volgt uit zijn oordeel dat de beginselafspraken al waren uitgewerkt ten tijde van het sluiten van de exploitatieovereenkomst in 2013. Ook deze verwerping wordt door het middel niet bestreden. Onbegrijpelijk is ook die verwerping niet, nu deze stelling slechts is onderbouwd met een verwijzing naar overleg dat in 2015 en 2016 heeft plaatsgevonden over de wijziging of aanvulling van de erfpachtakte, welke wijzigingen (uitsluitend) volgens een uitlating van een medewerker van Grontmij (“volgens mij”) zouden zijn gegrond op de samenwerkingsovereenkomst.24.Deze aldus onderbouwde stelling behoefde het hof niet van zijn oordeel te weerhouden.
3.23
Subonderdeel 1.7 komt op tegen de beslissingen van het hof in rov. 3.13 dat een redelijke uitleg van de samenwerkingsovereenkomst meebrengt dat nu de beginselafspraken zijn uitgevoerd en de revitalisering gereed is, de beginselafspraken, ook voor zover die zien op de ‘exploitatie’ in de zin van art 1.1, zijn uitgewerkt, en in rov. 3.14 dat partijen aan deze beginselafspraken geen rechten meer kunnen ontlenen. Het subonderdeel veronderstelt dat het hof daarmee een nieuwe beëindigingsgrond voor de overeenkomst creëert en bestrijdt dat oordeel met diverse klachten. Het subonderdeel voert voorts aan dat (ook) dit oordeel zich niet verdraagt met de contractduur van vijftig jaar. Het wijst daarbij op de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat er een samenhang is tussen die duur en de duur van de erfpacht en de opstalrechten, en op het feit dat de gemeente geen verklaring heeft gegeven voor de duur van vijftig jaar. Voorts voert het subonderdeel aan dat het oordeel van het hof zich niet verdraagt met het feit dat Naarderbos Ontwikkeling bij de samenwerkingsovereenkomst permanente taken zijn toebedeeld, alsmede dat ook de plicht tot planologische medewerking duidt op meer dan enkel revitalisering.
3.24
Ook dit subonderdeel berust op een onjuiste lezing van het oordeel van het hof. Zoals hiervoor in 3.14 al opgemerkt, houdt dat oordeel uitdrukkelijk in dat de overeenkomst niet is geëindigd en dat slechts de daarin vervatte beginselafspraken zijn uitgewerkt, zodat het beroep op die afspraken door Naarderbos Ontwikkeling faalt, en laat dat oordeel dus onverlet dat de overeenkomst op zichzelf nog wel bestaat en dus nog wel anderszins werking kan hebben. Van een beëindiging van de overeenkomst is dus geen sprake. Dat zo zijnde, doen de in het subonderdeel gestelde tegenstrijdigheden – zo daarvan al sprake is – zich hoe dan ook niet voor, daargelaten of de in het subonderdeel genoemde stellingen gegrond zijn en daarbij genoemde feiten juist zijn, waarover het hof zich niet heeft uitgelaten. Ook dit subonderdeel gaat daarom niet op.
3.25
Subonderdeel 1.8 bestrijdt het oordeel van het hof in rov. 3.13 dat zijn uitleg van de samenwerkingsovereenkomst, inhoudende dat de beginselafspraken zijn uitgewerkt, ook steun vindt in de gedragingen van partijen na de totstandkoming van die overeenkomst. Het subonderdeel bestrijdt de relevantie van de drie door het hof in zijn oordeel betrokken gedragingen voor de uitleg van de samenwerkingsovereenkomst.
3.26
Ook dit subonderdeel is ongegrond. Het hof heeft in rov. 3.13 het oog op de omstandigheid dat feitelijk geen uitvoering meer aan de beginselafspraken werd gegeven vanaf het moment dat de revitalisering in 2013 was voltooid. Hetgeen het subonderdeel daartegen inbrengt wat betreft het stuurgroepoverleg en niet meer verstrekken van informatie aan de gemeente door Naarderbos Ontwikkeling, doet aan die omstandigheid niet af. Wat betreft de derde gedraging die het hof in aanmerking heeft genomen – het niet overleggen door Naarderbos Ontwikkeling met de gemeente over haar juridische splitsing –, is het hof klaarblijkelijk van oordeel geweest dat dit overleg zozeer voor de hand had gelegen als partijen van mening waren dat de samenwerkingsovereenkomst nog in het stadium van uitvoering verkeerde, dat Naarderbos Ontwikkeling over de splitsing had overlegd met de gemeente. Ook uit het niet plaatsvinden van dat overleg heeft het daarom afgeleid dat alle afspraken van de overeenkomst waren uitgevoerd. Hetgeen in het subonderdeel op dit punt wordt aangevoerd, doet aan een en ander niet af. Ook dit oordeel van het hof is dus niet onbegrijpelijk.
3.27
Subonderdeel 1.9 klaagt tot slot dat het oordeel van het hof in rov. 3.15 dat aan de door het hof gegeven uitleg van de samenwerkingsovereenkomst niet afdoet dat het Beheerplan bepaalt dat het iedere tien jaar zal worden geëvalueerd en zo nodig aangepast, dat Grontmij aan Nedstede heeft medegedeeld dat de stuurgroep (bijvoorbeeld in verband met het Beheerplan) weer bijeen kon komen als dat gewenst of noodzakelijk is, en dat in de loop van de tijd overleg nodig kan zijn over zowel het openbaar gebied als de in erfpacht uitgegeven gronden, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het subonderdeel betoogt dat uit art. 6.2 van de samenwerkingsovereenkomst volgt dat de overlegstructuur uit deze overeenkomst haar functie heeft behouden (art. 6.2 bepaalt dat wijzigingen in het beheerplan in de stuurgroep moeten worden besproken). Voorts betoogt het subonderdeel dat de exploitatieovereenkomst slechts ziet op het openbaar gebied en niet op het in erfpacht uitgegeven gebied en dat deze overeenkomst niet bepaalt dat de samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van het openbaar gebied eindigt. Ook in dit verband is het hof volgens het subonderdeel ten onrechte niet ingegaan op de stelling dat de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst niet voor niets gelijk is aan de duur van het erfpachtrecht en het opstalrecht.
3.28
Ook dit subonderdeel kan niet tot cassatie leiden. Wat betreft het beroep op art. 6.2 van de samenwerkingsovereenkomst bevat het subonderdeel een feitelijk en daarom niet toelaatbaar novum in cassatie: niet blijkt dat Naarderbos Ontwikkeling in feitelijke instanties in dit verband een beroep op deze bepaling heeft gedaan en heeft aangevoerd (en onderbouwd) dat deze bepaling ziet op het beheerplan waarop het oordeel van het hof in rov. 3.15 betrekking heeft, welk plan inhoudt dat het iedere tien jaar wordt geëvalueerd. Het daar door het hof genoemde beheerplan dateert uit 2010, is door Naarderbos Ontwikkeling overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven en vormt, naar Naarderbos Ontwikkeling in die memorie heeft aangevoerd, een bijlage bij de exploitatieovereenkomst.25.Art. 6.2 van de samenwerkingsovereenkomst ziet echter, blijkens de tekst van die overeenkomst – welke overeenkomst dateert uit 2001 –, op het beheerplan dat deel uitmaakte van het Masterplan uit 2001, dat in de overeenkomst wordt genoemd en dat een bijlage is bij de overeenkomst (het Masterplan is wel overgelegd, maar dit beheerplan niet, als ik het goed zie). Art. 6.2 kan dus niet zomaar worden betrokken op het latere plan.
Wat betreft de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de exploitatieovereenkomst slechts ziet op het openbaar gebied en niet op het in erfpacht uitgegeven gebied en daarom geen basis kan zijn voor overleg over laatstgenoemd gebied, geldt dat het hof die stelling in rov. 3.15 onder ogen heeft gezien en heeft verworpen met de overweging dat dit overleg kan plaatsvinden op grond van – voor zover hier van belang – de erfpachtaktes. Dat oordeel is opnieuw feitelijk en niet onbegrijpelijk. Op de stelling van Naarderbos Ontwikkeling dat de looptijd van de samenwerkingsovereenkomst niet voor niets gelijk is aan de duur van het erfpachtrecht en het opstalrecht, is hiervoor in 3.24 al ingegaan: het hof behoefde zich hierdoor als gezegd evenmin van zijn oordeel te laten weerhouden.
Onderdeel 2; passeren van het bewijsaanbod
3.29
Onderdeel 2 klaagt dat het hof in rov. 3.17 ten onrechte is voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van Naarderbos dan wel zijn oordeel over dat aanbod onbegrijpelijk is. Het hof heeft volgens het middel de regel geschonden dat op een bewijsaanbod een gemotiveerde beslissing dient te worden gegeven en heeft miskend dat op grond van art. 166 Rv de rechter een getuigenverhoor beveelt zo vaak een van partijen dat verzoekt. Volgens het subonderdeel is het bewijsaanbod gespecificeerd, omdat zowel de stellingen waarvan bewijs wordt aangeboden zijn vermeld, als de getuigen die daarover zouden kunnen verklaren, en valt niet in te zien waarom het bewijsaanbod onvoldoende ter zake dienend is, omdat de redenering die het hof heeft gehanteerd bij de interpretatie van de samenwerkingsovereenkomst zou kunnen worden aangetast door het horen van de getuigen over de vermelde stellingen.
3.30
Vaste rechtspraak is dat alleen een voldoende gespecificeerd en terzake dienend bewijsaanbod op grond van art. 166 lid 1 Rv gehonoreerd moet worden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende is, hangt af van de omstandigheden van het geval. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen het bewijsaanbod betrekking heeft.26.Ratio van deze regels is dat de rechter moet kunnen nagaan of het bieden van de mogelijkheid om getuigen te horen zinvol kan zijn voor de beslissing van de zaak, oftewel, zoals art. 166 lid 1 Rv het zegt, ‘tot de beslissing van de zaak kan leiden’ of, wat eveneens op hetzelfde neerkomt en de omschrijving is van bedoelde rechtspraak, ‘terzake dienend’ is.27.Van de partij die getuigenbewijs aanbiedt, kan worden gevergd dat zij dit op voorhand duidelijk maakt, door aan te geven omtrent welke van haar stellingen de getuigen (mogelijk) iets relevants kunnen verklaren.
3.31
Naarderbos Ontwikkeling heeft onder 10.1 van haar memorie van grieven, de passage waarnaar het onderdeel verwijst voor het door haar gedane bewijsaanbod, opgemerkt, voor zover hier van belang, dat aanvullend bewijs kan worden geleverd door het doen horen van getuigen “die kunnen verklaren omtrent de status quo van de SOK en het daarin benoemde stuurgroepoverleg, de ontwikkelingen die spelen ten aanzien van het beheer en de exploitatie van het Naarderbos”. Het hof heeft in rov. 3.17 het door Naarderbos Ontwikkeling gedane bewijsaanbod gepasseerd, omdat dit aanbod, naar het overweegt, geen betrekking heeft op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.32
Dit oordeel komt erop neer dat het aanbod onvoldoende is gespecificeerd. Dat oordeel is feitelijk en alleszins begrijpelijk. Zoals uit het voorgaande blijkt, vermeldt het aanbod immers geen concrete stellingen die mogelijk door getuigenbewijs bewezen zouden kunnen worden door Naarderbos Ontwikkeling. De in de passage genoemde “status quo van de SOK en het daarin benoemde stuurgroepoverleg, de ontwikkelingen die spelen ten aanzien van het beheer en de exploitatie van het Naarderbos” betreffen slechts een globale aanduiding van het onderwerp waarover getuigen zouden kunnen verklaren. Bij het aanbod wordt niet duidelijk gemaakt van welke concrete stelling van Naarderbos Ontwikkeling dit bewijs zou kunnen opleveren (concrete stellingen van Naarderbos Ontwikkeling worden niet genoemd). Daardoor laat zich niet door de rechter beoordelen of een getuigenverhoor voor de uitkomst van dit geding van belang is. Het aanbod voldoet dus evident niet aan de daaraan te stellen eisen. Anders dan het onderdeel lijkt te veronderstellen, is de specificatie-eis niet slechts een formele eis (als maar stellingen worden genoemd, bestaat recht op het horen van getuigen), maar dient deze een wezenlijk en werkelijk doel, namelijk dat van een doelmatig proces – waarin geen getuigenverhoor plaatsvindt dat bij voorbaat onnodig is –, wat in het belang is van alle betrokkenen.
3.33
Ook onderdeel 2 faalt dus.
Slotsom
3.34
Het middel is ongegrond. Het beroep leent zich, als al gezegd, voor toepassing van art. 81 RO.
4. Bespreking van het cassatiemiddel in het voorwaardelijke incidentele beroep
4.1
Het incidentele beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer van de klachten van het middel in het principale cassatieberoep slagen. Gelet op het voorgaande is aan deze voorwaarde niet voldaan en behoeft het incidentele cassatieberoep dus geen behandeling. Desalniettemin ga ik in op het daarin voorgestelde middel.
4.2
Dat middel richt zich tegen het oordeel van het hof in rov. 3.6 dat de gemeente geen beroep toekomt op de beëindigingsgrond van art. 7.3 van de samenwerkingsovereenkomst. Die bepaling geeft de gemeente de mogelijkheid de overeenkomst te beëindigen als Afvalzorg en Grontmij niet meer bij de uitvoering van de overeenkomst zijn betrokken, hetgeen sinds 2017 het geval is, omdat Grontmij toen de aandelen in Naarderbos Ontwikkeling heeft overgedragen aan Nedstede (zie hiervoor in 2.1 onder (xii)). Het hof heeft geoordeeld dat de gemeente geen beroep toekomt op deze beëindigingsgrond omdat (Naarderbos Ontwikkeling daartegen heeft ingebracht dat) de gemeente heeft ingestemd met de overdracht van de aandelen in Naarderbos Ontwikkeling door Grontmij aan Nedstede en niet valt in te zien dat Nedstede wel aanvaardbaar is als aandeelhouder van Naarderbos Ontwikkeling in haar hoedanigheden als erfpachtgerechtigde en partij bij de exploitatieovereenkomst, maar niet in haar hoedanigheid als partij bij de samenwerkingsovereenkomst.
4.3
Het middel klaagt dat dit oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en anders onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is. Het middel betoogt dat uit de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden niet volgt dat de gemeente geen beroep toekomt op de beëindigingsgrond. Het voert allereerst aan dat uit het oordeel van het hof volgt dat de samenwerkingsovereenkomst sinds 2013 geen praktische betekenis meer toekomt. De instemming met de overdracht van de aandelen aan Nedstede en de aanvaardbaarheid daarvan voor de gemeente kunnen daarom volgens het middel niet worden betrokken op de samenwerkingsovereenkomst. Het middel voert voorts aan dat voor zover het hof heeft geoordeeld dat de gemeente geen beroep meer toekomt op de beëindigingsgrond omdat dit in de door het hof genoemde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, het hof de terughoudendheid heeft miskend die de rechter moet betrachten bij toepassing van de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid.
4.4
Het middel faalt. Het oordeel van het hof komt erop neer dat de gemeente met de instemming met de aandelenoverdracht aan Nedstede bij Naarderbos Ontwikkeling de indruk heeft gewekt ook met Nedstede in te stemmen in verband met de samenwerkingsovereenkomst en wel omdat (a) niet valt in te zien dat het oordeel van de gemeente met betrekking tot die overeenkomst anders uitvalt dan dat met betrekking tot de overdracht (dat mede ziet op de exploitatieovereenkomst) en (b) de gemeente niet (tijdig) duidelijk heeft gemaakt dat zij dit anders ziet (vandaar dat het hof overweegt dat de gemeente geen beroep “(meer)” toekomt op de beëindigingsgrond). Dit oordeel stemt overeen met het standpunt op dit punt van Naarderbos Ontwikkeling, dat inhoudt dat de instemming mede viel te betrekken op de samenwerkingsovereenkomst.28.In het midden kan blijven of dit (standpunt en) oordeel berust(en) op een uitleg van de instemming van de gemeente met de aandelenoverdracht dan wel op een toepassing van de redelijkheid en billijkheid (m.n. rechtsverwerking). In beide gevallen geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Daarbij merk ik op dat de gemeente in de stukken niet heeft aangevoerd dat voor haar (kenbaar) een grond bestond om in dit verband verschil te maken tussen de erfpacht en de exploitatieovereenkomst enerzijds en de samenwerkingsovereenkomst anderzijds. Hiernaast is als gezegd uitgangspunt dat de samenwerkingsovereenkomst nog wel bestaat en dus nog wel werking kan toekomen (zij het dus niet op de punten waarop de vorderingen van Naarderbos Ontwikkeling zien) en dus in zoverre nog praktische betekenis heeft of kan hebben.29.
De klachten van het middel stuiten op een en ander af.
5. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep in het principale beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2023
Partijen, rechtbank en hof duiden deze overeenkomst aan als ‘de SOK’.
De overeenkomst is overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg. De overeenkomst wordt hier weergegeven in de opmaak van het origineel.
Partijen, rechtbank en hof duiden deze overeenkomst aan als de EBO.
In de brief wordt Naarderbos Ontwikkeling aangeduid als NBO.
Zie rov. 3.1 onder B van het arrest van het hof. De andere in rov. 3.1 vermelde vorderingen spelen in cassatie geen rol meer.
Vgl. de vaststellingen in rov. 3.2 van het eindvonnis van de rechtbank.
Het vonnis is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Gerechtshof Amsterdam 14 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1746.
Zie hiervoor in 2.1 onder (iv).
Zie hiervoor in 2.1 onder (xv).
De procesinleiding is op 13 september 2022 ingediend bij de Hoge Raad.
Dergelijke klachten zijn onnodig. Zie mijn conclusie in zaak 21/04365, ECLI:NL:PHR:2022:842, onder 3.22, met verdere verwijzingen.
Zie voor dit specifieke punt bijv. HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635 m.nt. C.J.H. Brunner (Haviltex), rov. 2, HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 m.nt. C.E. du Perron (Pensioenfonds DSM-Chemie/Fox), rov. 4.5, laatste alinea, en HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/ (Lundiform/Mexx), rov. 3.4.3, laatste alinea. Vgl. ook bijv. Asser/Sieburgh 6-III 2022/371.
Zie HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, NJ 2012/589, rov. 3.5 (slotzin), en HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:852, NJ 2022/218, rov. 3.2.4. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2022/363 en Uitleg van rechtshandelingen (Mon. Pr. nr. 20) 2022/1.5.1 en 1.5.2 (H.N. Schelhaas en W.L. Valk).
Zie aldus terecht Uitleg van rechtshandelingen (Mon. Pr. nr. 20) 2022/1.5.1 en 1.5.2 (H.N. Schelhaas en W.L. Valk).
Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/173, laatste alinea. Zie in deze zin ook Uitleg van rechtshandelingen (Mon. Pr. nr. 20) 2022/6.4 (H.N. Schelhaas en W.L. Valk), die hiervoor echter uitsluitend verwijst naar Asser-cassatie.
Asser/Sieburgh 6-III 2022/368 en Van der Voort Maarschalk, in: Van der Wiel e.a., Cassatie (BPP nr. 20) 2019/64, beiden met verwijzingen.
Conclusie voor HR 4 januari 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0103, NJ 1991/254 (Avery/VRG), onder 3. Asser/Sieburgh, aangehaald in de vorige voetnoot, verwijst naar deze conclusie.
Zie o.m. HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8198, NJ 2005, 169, m.nt. J.H. Smits, rov. 3.3.2, HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP9666, NJ 2005/500, m.nt. C.E. du Perron, rov. 3.4, HR 23 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5262, rov. 3.5.3, HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2324, NJ 2012/199, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, rov. 3.4-3.5, HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1706, rov. 3.3.2, en HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:319, NJ 2014/264, m.nt. F.M.J. Verstijlen, rov. 3.3.3.
Het gebruik van de nogal eens gehanteerde formule ‘geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting’ is in sommige uitspraken onduidelijk, doordat zij uitsluitend betrekking kan hebben op het niet (kenbaar) miskennen van de gelding en inhoud van de Haviltex-maatstaf of doordat mede sprake is van rechtsregels die op de overeenkomst van toepassing zijn en die voor de inhoud van de overeenkomst van belang zijn, maar uit die uitspraken niet duidelijk wordt of (uitsluitend) daarin de grond is gelegen voor het gebruik van die formule. Gevallen waarin gecasseerd werd omdat de toepassing van de maatstaf door de lagere rechter blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting – wat dus een weerlegging van de bevinding zou opleveren –, trof ik in de gevonden uitspraken (92 stuks) niet aan.
Zie op de in het subonderdeel genoemde plaats in de stukken.
De in de slotalinea van het subonderdeel vervatte klacht voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen, nu daarbij niet duidelijk wordt gemaakt waarom de daar vermelde stelling een essentiële stelling is. Zonder toelichting is dat niet duidelijk.
Memorie van grieven, onder 8.12, dat in het subonderdeel wordt aangehaald. Volgens de gemeente berust deze uitlating op een vergissing van de medewerker en was de grondslag voor het overleg de exploitatieovereenkomst. Zie haar memorie van antwoord, onder 2.15.
Memorie van grieven 9.27 en 5.23, waarnaar het subonderdeel verwijst.
Zie onder meer HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270 m.nt. W.D.H. Asser, en HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1313, NJ 2020/310, rov. 3.2.1. Zie nader over het bewijsaanbod in hoger beroep Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/209, met verwijzing naar meer rechtspraak.
Zie onder meer V.C.A. Lindijer, De goede procesorde. Een onderzoek naar de betekenis van de goede procesorde als normatief begrip in het burgerlijk procesrecht (diss. Rijksuniversiteit Groningen 2006), nr. 232 (“Is een bewijsaanbod vaag, dan kan de rechter niet beoordelen of het bewijsaanbod wel terzake dienend is, dat wil zeggen, of de te bewijzen aangeboden feiten tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Een bewijsaanbod zal daarom voldoende specifiek moeten zijn”), en D. Reisig, Het aanbod van getuigenbewijs (diss. Universiteit van Amsterdam 2005), nr. 120 (p. 116), beiden met verwijzing naar onder meer HR 23 december 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD3306, NJ 1989/275 (rov. 3.1). Genoemde ratio volgt ook uit het in de vorige voetnoot genoemde HR 9 juli 2004 alsmede HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL3262, NJ 2015/343, rov. 4.13.
Zie de pleitnotities van haar advocaat in eerste aanleg onder 7 en in hoger beroep onder 8-13.
In dit cassatieberoep behoeft de vraag welke van deze twee het is (heeft of kan hebben), geen beantwoording.