Het navolgende is ontleend aan: HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443; HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481, m.nt. Keijzer; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452; HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, NJ 2013/407; HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3637, NJ 2015/391, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond; HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m.nt. Rozemond; HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187, NJ 2020/140, m.nt. Vellinga; en HR 13 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1606, NJ 2021/30, m.nt. Reijntjes.
HR, 13-07-2021, nr. 20/01534
ECLI:NL:HR:2021:1082
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-07-2021
- Zaaknummer
20/01534
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1082, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑07‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:609
ECLI:NL:PHR:2021:609, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1082
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑07‑2021
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01534
Datum 13 juli 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 mei 2020, nummer 20-002369-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsklacht medeplegen moord. De verdachte heeft voorafgaand aan en na afloop van het delict verschillende (organiserende en sturende) handelingen verricht die tot het oordeel medeplegen van moord kunnen leiden. Conclusie strekt tot verwerping. Samenhang met 20/01553 en 20/01551.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01534
Zitting 22 juni 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.
I Inleiding
De verdachte is bij arrest van 4 mei 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “medeplegen van moord” en 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negentien jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met dien verstande dat de verdachte, met zijn mededader(s), hoofdelijk voor dat gehele bedrag aansprakelijk is, en heeft het de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr aan de verdachte opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. Ook heeft het hof de teruggave respectievelijk de bewaring gelast van een aantal in beslag genomen geldbedragen.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/01534, 20/01551 en 20/01563. Vandaag zal ik ook concluderen in de zaken 20/01534 en 20/01551. De zaak 20/01563 is bij akte van 26 maart 2021 tijdig ingetrokken en daarin zal dus geen conclusie worden genomen.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel heeft betrekking op het eerste tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit (medeplegen van moord).
II Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 22 februari 2014 te [plaats] (gemeente Woensdrecht) tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden”.
6. Het hof heeft het bewezenverklaarde doen steunen op de in de bijlage bij het bestreden arrest opgenomen bewijsmiddelen. Deze Aanvulling bewijsmiddelen beslaat in totaal 77 pagina’s. Hieronder geef ik enkel de inhoud weer van de bewijsmiddelen die naar mijn inzicht relevant zijn voor de beoordeling van het middel:
“12. De verklaring van [medeverdachte 1] d.d. op 4 juni 2014 op het politiebureau te München en vertaald uit de Duitse taal, dossierpagina’s 2212-2225, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2215) Ik had een Renault Scénic. [betrokkene 1] heeft verteld dat hij via een belwinkel contact met [medeverdachte 2] had opgenomen. [medeverdachte 2] wilde dat [betrokkene 1] naar Nederland reed. Daartoe had [medeverdachte 2] via Western Union op mijn naam als ontvanger € 150,- overgemaakt. Het geld heb ik bij het filiaal opgehaald. Ik heb [betrokkene 2] en [betrokkene 1] met mijn auto gereden. We zijn via Venlo Nederland in gereden en naar het huis van [medeverdachte 2] in [plaats] gereden. Ik heb daar in de [a-straat 1] geparkeerd en we zijn naar zijn huis gelopen.
(dossierpagina 2216) We zijn tegen 02.00 uur of 03.00 uur aangekomen. [medeverdachte 2] sliep al, [betrokkene 3] deed voor ons open. Ik ben in de fauteuil gaan slapen. Ik ben tegen 07.00 uur wakker geworden. Toen heb ik ook gehoord dat [medeverdachte 2] wakker was.
(dossierpagina 2217) V: (...) [verdachte] heeft tegen [betrokkene 3] gezegd dat [betrokkene 3] het vandaag moest afmaken.
(dossierpagina 2218) [verdachte] zei nog een keer tegen [betrokkene 3] dat hij de aangelegenheid moest afmaken. Hij rekende daarop.
[medeverdachte 2] bracht zijn navigatie en overhandigde deze aan [betrokkene 3] met een briefje. De navigatie had hij uit de auto gehaald. Ik heb [betrokkene 3] rondgereden in mijn Renault. We waren ongeveer twee dagen onderweg. Tenslotte zijn we naar Antwerpen in België gereden. In Antwerpen waren we in een café. Later zijn [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] bij het café aangekomen. [medeverdachte 2] reed in een Volkswagen Passat met een Nederlands kenteken. Later kwam [verdachte] .Iedereen heeft [betrokkene 3] gefeliciteerd. [verdachte] is met twee zakken gekomen. In die zakken zat kilo’s amfetamine en tienduizenden euro’s aan geld.
(dossierpagina 2219) De zakken waarin de amfetamine was verpakt, waren van die speciale zakken. De zakken zijn zwart, relatief dik en voelde aan als een rubberlaag.
(dossierpagina 2220) [medeverdachte 2] wilde zijn navigatiesysteem terug hebben uit mijn auto. Toen ik naar mijn auto ging, stond hij er echter niet meer. Ik had hem per ongeluk geparkeerd op een plaats met een parkeerverbod. De auto was blijkbaar weggesleept.
(dossierpagina 2223) Mij werd verboden de auto op te halen en gevraagd hoeveel hij waard was. Ik zei dat de auto € 3.000,- tot € 3.500,- waard was en dat hij van een vriend uit Kroatië was. [medeverdachte 2] gaf me geld voor mijn auto. Ik ben met [medeverdachte 2] en [verdachte] terug het café ingegaan. We wilden [betrokkene 3] halen. Toen zijn we met de auto van [medeverdachte 2] naar het adres gereden waar mijn auto naartoe was gesleept. Ik had dat adres van de politie gekregen. We zijn naar de auto gegaan. Ik heb mijn persoonlijke spullen en het navigatiesysteem uit de auto genomen. [betrokkene 3] heeft de rest van de tassen uit de auto genomen. [betrokkene 3] had een lap doordrenkt met een vloeistof en met de lap aansluitend het stuur, de bedieningsrichting en de passagierskant afgeveegd.
13. De verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 4 juni 2014 op het politiebureau te München (welk verhoor is vertaald uit de Duitse taal), dossierpagina’s 2046- 2089, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2051) [medeverdachte 2] heet, zoals ik gehoord heb, [medeverdachte 2] met zijn voornaam. [betrokkene 1] heet met zijn voornaam [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heet [betrokkene 2] .
V: Hoe ging het verder toen u bij [medeverdachte 2] was?A: (...) Ik heb een klein pistool en een geluidsdemper gezien.
(dossierpagina 2052) V: Was het een pistool of een revolver? A: Het was een pistool. Het was metaalkleurig, niet zwart. Het pistool had een lichte kleur.
(dossierpagina 2053) V: Hoe groot was het wapen ongeveer? A: Even groot als uw wapen.
V: Kunt u iets vertellen of het een echt pistool was?A: Zover ik er iets vanaf weet, ja.
(dossierpagina 2054) V: Kunt u de geluidsdemper beschrijven? A: Deze was groter dan het pistool. Die was ook lichtkleurig en van metaal.
(dossierpagina 2055) V: Heeft u het wapen en de geluidsdemper gezien, dat ze aan elkaar zaten? A: Ze hebben het pistool meerdere keren met de geluidsdemper verbonden en vastgeschroefd en weer losgeschroefd. [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] hebben dat gedaan. [medeverdachte 2] heeft [betrokkene 3] ook gevraagd of het wapen goed was.
(dossierpagina 2056) V: Wie waren er op dat tijdstip aanwezig? A: [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 3] en ik.
dossierpagina 2057) Opmerking van de verdachte: Ik kan u ook nog zeggen waar het wapen is. Het ligt in de haven van Antwerpen. Ik kan ook zeggen op welke plaats, bij welke zuil het in het water gegooid werd. V: Wie heeft het wapen weggegooid?
A: [betrokkene 3] .
V: Werd de geluidsdemper ook in de haven van Antwerpen gegooid?A: Nee, alleen het pistool. De geluidsdemper heeft [betrokkene 3] weggegooid bij een korte stop op een kleine inham op de autosnelweg die je van Essen naar Antwerpen neemt. Hij heeft de geluidsdemper over een daar staande vier tot vijf meter hoge betonmuur gegooid.
dossierpagina 2058) Bovendien heeft hij ook nog het jack dat hij aan had toen hij met het pistool geschoten heeft, uitgetrokken en in een zak gedaan en toen die zak met het jack over een muur gegooid.
(dossierpagina 2061) V: Weet u nog wanneer u het geld, € 150,-, bij Western Union opgehaald heeft? A: Dat was ongeveer drie tot vier dagen voor de moord in [plaats] .
V: Hoe ging het toen verder?A: We zijn met zijn drieën, dus [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en ik, met mijn Renault Scénic vanuit München naar [medeverdachte 2] te [plaats] gereden.(...) [medeverdachte 2] ging naar zijn auto. Hij haalde het navigatiesysteem uit zijn auto. Toen hij weer terugkwam, heeft hij het navigatiesysteem en een briefje aan [betrokkene 3] gegeven. Op dat briefje stond het adres waar de moord heeft plaatsgevonden.
(dossierpagina 2062) V : Stond daar de naam van een stad of van een persoon? A: Nee alleen de straat, misschien ook de stad. En het huisnummer. Ik weet nog dat er bij dat adres een paardenstal was.
(dossierpagina 2063) [betrokkene 3] en ik reden naar het adres dat in het navigatiesysteem was ingevoerd. Zoals ik later vaststelde, was dat niet het adres van de man die we wilden bezoeken, maar het adres van de paardenstal. Ik zou dat graag voor u willen tekenen (bijlage 3) (het hof: in combinatie met bewijsmiddelen 17 en 18 stelt het hof vast dat bijlage 3 op dossierpagina 2112 is weergegeven).
V: Zegt u mij wat heeft u getekend?A: Ik heb een rechthoek met meerdere streepjes getekend. Dat moet de paardenstal voorstellen. Toen heb ik nog eens een rechthoek ingetekend met PI en nog een kleinere met P2, dat zijn beide parkeerplaatsen.
(dossierpagina 2064) Ik heb een ingekleurde kleine rechthoek getekend met het woord auto erin geschreven. Dat was de plaats waar ik gestaan heb. Toen heb ik er een straat in getekend, van de parkeerplaats waar ik overwegend stond, tot aan het begin van de straat, waar de man woont, is het ongeveer 200 meter tot die ringweg. Daar rijdt men om de daar staande huizen heen. Als je erin komt en links naar de ringweg rijdt, staan er enkele huizen naast elkaar. Ongeveer over een lengte van 250 meter zijn deze huizen gebouwd en in een van deze huizen woont de man.
V: Hoe wist u dat?A: Toen het navigatiesysteem ons naar de paardenstal gebracht had, zei [betrokkene 3] : ‘We rijden nog een rondje.’ Bij dat rondje heeft [betrokkene 3] gewezen en gezegd dat de man daar woont.
V: (...)A: We hebben dat rondje gereden en zijn naar de parkeerplaats gereden.
(dossierpagina 2067) V: (...) A: Ik ben in de richting van de ringweg gegaan en heb een rondje gemaakt.
(dossierpagina 2069) Ik stond met mijn auto zoals tevoren op de parkeerplaats. Ik heb de auto niet verplaatst. [betrokkene 3] zei tegen mij dat hij de man niet ontmoet had. Daarna reden we weg. We reden aan de inmonding voorbij, de straat verder, die vanaf de paardenstal komt. Vanaf de parkeerplaats heb ik ongeveer twee tot drie kilometer op deze weg gereden en toen naar zo’n bosperceel afgebogen. Wanneer men van de grote weg rechts afbuigt, komt men weer op een kleinere weg die dan overgaat in een veldweg het bos in. Daar hebben we geparkeerd en in de auto overnacht. Ik vroeg hem waarom we niet naar de woning van [medeverdachte 2] reden en hij zei: ‘Nee, die zal kwaad op ons zijn, morgen gaan we erheen als ik dat afgewerkt heb.’
V: Van welk voertuig maakte u gebruik?A: Een zilverkleurige Renault Scénic, bouwjaar 1999.
(dossierpagina 2070) Hij wilde niet dat we naar [medeverdachte 2] reden. Hij meende, omdat hij niets afgewerkt had. Omdat de anderen zeker geïrriteerd zouden zijn. Het was koud, we hebben daar overnacht. Ik heb steeds de auto laten lopen, zodat de verwarming ging. De volgende dag tegen zes uur ben ik weer naar deze parkeerplaats teruggegaan waar ik de vorige dag ook al stond. [betrokkene 3] is er nog een keer heen gelopen.
(dossierpagina 2071) Hij was vijf tot tien minuten weg. [betrokkene 3] kwam terug en zei dat hij niet terug naar huis wilde gaan, omdat zij immers kwaad waren. We zijn toen ver van de paardenstal naar de volgende stad gereden, misschien 100 kilometer. De stad heet Renesse. Dat is een toeristische plaats. We hebben daar koffie gedronken en iets gegeten. We waren enkele uren in Renesse. We hebben daar ook een beetje overdag op het strand geslapen. Toen zijn we weer naar dat huis gereden.
Ik heb op dezelfde parkeerplaats geparkeerd. Op de weg terug heeft [betrokkene 3] verteld dat de man een BMW en een Lexus rijdt.
[betrokkene 3] zei dat, wanneer ik de BMW of de Lexus voorbij zou zien rijden, ik in de richting van dat huis moest lopen.
(dossierpagina 2072) V: Hoe laat was het ongeveer toen [betrokkene 3] in de richting van de ringweg liep? A: Om 19.00, 20.00 of 21.00 uur.
V: Hoe ging het toen verder?A: Ik heb gezien dat een Lexus voorbij reed. (...) [betrokkene 3] kwam naar mij toe gelopen.
(dossierpagina 2073) [betrokkene 3] had een pistool met de geluidsdemper in de hand. Hij zei: Ik heb hem verwond, verwond.’ Hij liep aan mij voorbij en ik begon ook te lopen. Hij liep verder de straat in naar de grotere straat en ik liep achter hem aan.
(dossierpagina 2074) V: Waar hield hij de geluidsdemper? A: Die zat nog op het pistool.
V: Weet u nog welke kleding [betrokkene 3] op dat moment droeg?A: Spijkerbroek, ik geloof donkerblauw. Een jack met capuchon. Hij droeg ook een muts en handschoenen.
(dossierpagina 2076) V: Hoe ging het verder nadat u achter [betrokkene 3] aan gelopen bent? A: We kwamen bij de auto aan. Ik heb de auto opengemaakt. (...) Ik heb het pistool gezien en hij heeft gezegd dat hij de man verwond had. Toen hebben we ook nog gerend. [betrokkene 3] heeft het navigatieapparaat uit de houder getrokken. Hij heeft gezegd dat ik naar Essen moest rijden en hij heeft me toen ook gezegd hoe ik moest rijden. Vanaf de parkeerplaats ben ik naar links gereden, dus weg van de ringweg. Toen zijn we eerst naar rechts afgebogen.
(dossierpagina 2077) V: (...) A: Hij heeft uit zijn broekzak een briefje met adressen in Essen gehaald, een ervan was het station in Essen. Daar ben ik gestopt en is hij uitgestapt. Op het station in Essen heb ik gezien dat hij naar een container liep en daar iets in gegooid heeft.
(dossierpagina 2078) V: Hoe ging het toen verder? A: We zijn toen in de richting van Antwerpen gereden. Op deze weg, waar ik voorheen reeds over verteld heb, heeft hij de geluidsdemper en het jack over de muur gegooid. Toen we in Antwerpen waren, reden we naar de haven. Daar heeft hij toen op de grote parkeerplaats daar het pistool in het water gegooid. Dat was aan het einde van de parkeerplaats, waar campingwagens en kleinere vrachtwagens stonden. Ik teken het voor u (bijlage 7). Ik heb het haventerrein getekend, de zee, een schip dat daar lag, de parkeerplaats. Ik heb meerdere kleine vierkantjes getekend, dat zijn betonpaaltjes van ongeveer 30 centimeter hoog. Mijn auto heb ik met een rechthoek ingetekend. Ik heb in de zee een rechthoek getekend en daarin een kruis. Ongeveer op die plaats heeft [betrokkene 3] het pistool erin gegooid. Tussen de betonpaaltjes en de zee is er een weg, waarop men kan lopen. Van daaruit heeft hij het pistool in het water gegooid. [betrokkene 3] heeft ter hoogte van de auto het pistool erin gegooid.
dossierpagina 2079) V: (…)
A: We hebben daar gewacht tot het licht werd. Hij (het hof begrijpt: [betrokkene 3] ) heeft geslapen. De volgende morgen zijn we naar het café gegaan, waarvan het adres op het briefje stond dat hij de avond tevoren uit zijn zak gehaald had.
V: Was er in het café iets aan de hand?A: Daar hebben we gewacht. Toen kwamen [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en later ook [verdachte] . [betrokkene 3] werd door iedereen die daar was gefeliciteerd.
V: (...)A: We waren urenlang in dat café. Toen kwam [verdachte] met twee zakken.
(dossierpagina 2080) [medeverdachte 2] heeft een paar keer getelefoneerd en toen zei hij dat de chef tevreden was.
V: Waarom werd [betrokkene 3] gefeliciteerd? A: Nadat we enige tijd in het café waren, nog voordat dat (het hof begrijpt: de overdracht) met de drugs plaatsvond, zei [betrokkene 3] tegen de anderen dat hij het afgewerkt had. Daarop feliciteerden de anderen hem met de slag van de hand. In het café heeft [betrokkene 3] gezegd dat hij de man had gedood.
(dossierpagina 2081) V: Heeft hij daarbij nog iets gezegd? A: Ja: ‘De hond was twee dagen niet thuis. Ik moest op hem wachten terwijl ik in de wei lag.’ (...) [betrokkene 1] heeft hem gevraagd hoe [betrokkene 3] het gedaan heeft en [betrokkene 3] zei dat hij van achteren naar hem toegegaan is en hem toen in zijn hoofd geschoten heeft. Ik geloof dat [betrokkene 3] zelfs gezegd heeft dat de man op dat moment iets uit de kofferruimte gehaald heeft.
(dossierpagina 2083) V: (...) A: Toen we in dat café waren, is mijn auto door de politie weggesleept. Ik had deze op een groenstrook geparkeerd.
(dossierpagina 2084) V: Waar staat de auto nu? A: Ik denk dat de auto nog op die bewaarplaats staat in Antwerpen.
V: Ligt het navigatieapparaat nog in de auto?A: Nee, omdat ik toen met [betrokkene 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] in zijn Passat naar de bewaarplaats ben gereden. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben mij en [betrokkene 3] opgedragen om naar de auto te gaan en het navigatiesysteem te halen. Ik moest mijn spullen halen. [betrokkene 3] hebben ze nog een doek gegeven. [verdachte] heeft hem toen een kleine plastic fles gegeven die naar alcohol rook. [verdachte] heeft tegen [betrokkene 3] gezegd dat hij met de doek en het middel het stuur, dashboard en de deurgrepen zuiver moest maken. [verdachte] of [medeverdachte 2] heeft ook nog gezegd dat [betrokkene 3] de vloermatjes mee moest nemen. We zijn toen naar binnen gegaan en hebben tegen de mensen van de bewaking gezegd dat ik nog iets uit mijn auto wilde halen en dat werd ons toegestaan.
(dossierpagina 2085) V: Kunt u ongeveer aangeven wanneer de moord plaatsvond? A: Het was in februari en ’s-avonds tussen 20.00 uur en 23.00 uur.
(dossierpagina 2086) [medeverdachte 2] heeft me een YouTube video laten zien. In de video werd over een moord verteld. [medeverdachte 2] heeft het voor me vertaald. Dat een vrouw het gezien had. Dat er een compositietekening van mij was. Ik heb die compositietekening bekeken en vastgesteld dat het werkelijk veel op mij lijkt.
(dossierpagina 2087) V: Bedoelt u daarmee de compositietekening (bijlage 8) (het hof: dossierpagina 2041)? A: Ja, dat is de compositietekening die in de video getoond werd.
V: Kunt u zich nog herinneren aan voertuigen die in deze video getoond werden?A: De kleur van de auto’s was vals. Er werd een gezinsauto gezocht, maar ze hebben een Ford laten zien, een donkere Ford. Mijn auto was echter een Renault Scénic zilverkleurig.
V: Was het u duidelijk dat er naar uw auto werd gezocht?A: Dat was me duidelijk. Heel duidelijk was me ook dat getuigen daar iets verwisseld moesten hebben. [medeverdachte 2] heeft me de hele video vertaald en daarom weet ik dat deze Ford in verbinding met de compositietekening werd gezocht. Bovendien werd in de video verteld dat de getuigen niet zeker waren of het kenteken met [AA] of [AB] begon. Ik had op mijn Renault Scénic het kenteken [AA] .
(dossierpagina 2088)V: (…) A: Ik had altijd alleen de Renault Scénic van mijn vriend in Kroatië met het [AA] -kenteken.
(dossierpagina 2089)Mij schiet nog te binnen dat ik de kleding nog heb die ik toen droeg. De politie heeft die kleding meegenomen. V: Wat voor kleding droeg u? A: Een lange zwarte wintermantel, daaronder een zwart hemd, zwarte stoffen broek en witte Puma sportschoenen.
14. De verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 10 juni 2014, dossierpagina’s 2090-2108, welk verhoor plaatsvond in het politiebureau te München, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2091)V: Jij hebt situatieschetsen bij je. Wat staat erop? A: Dit zijn schetsen van de locaties. Nummer 1: Dit gaat over de situatie toen de moord al gepleegd was. Van sommige voorwerpen weet ik waar ze zijn. Het zijn voorwerpen die bij de moord gebruikt zijn. Dit is een rustplaats bij de weg. Dat is misschien 500 meter van de grens met België. Het is een grote rustplaats. Er stond een vrachtauto. Ik moest daar stoppen van [betrokkene 3] .
(dossierpagina 2092)V: Wij beginnen het verhoor over hetgeen is voorgevallen op vrijdag 21 februari 2014, de dag voor de moord. Wat heb jij die dag gedaan? A: Ik begin in de ochtend. We waren in het huis van [medeverdachte 2] in [plaats] . Ik heb de exacte positie van het huis al aan de politie laten zien op Google Maps. In het huis waren [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 3] .
[verdachte] zei herhaaldelijk: ‘Maak het vandaag af, maak het alsjeblieft vandaag af.’ Hij bleef benadrukken dat het die dag moest gebeuren. (dossierpagina 2093)De rest van de jongens ging weg. De enigen die in het huis bleven, waren [betrokkene 3] en ik. Nog vlak daarvoor ging [medeverdachte 2] naar zijn auto en haalde daar zijn navigatie uit. Dat gaf hij aan [betrokkene 3] . Samen met nog een stukje papier.
V: Wat voor auto heeft [medeverdachte 2] ?A: Hij had een donkerblauwe Passat, ik geloof een model tussen 1998 en 2003 met Nederlandse kentekenplaten. Ik zag duidelijk gele platen.
V: Wat stond er op het papiertje?A: Het was het adres van de manege waar de auto later geparkeerd stond. Ik zag het adres toen [betrokkene 3] het adres in de navigatie aan het typen was. Het was een geel post-it briefje. We zijn nog een paar uurtjes in het huis gebleven en daarna heb ik hem nog rondgereden naar een aantal locaties.
V: (...)A: Het nummer dat [betrokkene 3] gebruikte, ken ik en het moet mogelijk zijn om te achterhalen of dat nummer daar gebruikt is. Het nummer staat in mijn telefoon en die is hier in beslag genomen. Het nummer staat in mijn telefoon onder de naam [betrokkene 3] , dat betekent Kale.
(dossierpagina 2094)V: Waar zijn jullie na het rondrijden naartoe gereden? A: Naar de manege. Dat was ongeveer 50 kilometer rijden, ongeveer drie kwartier. Er waren twee aparte parkeerplaatsen. Een grotere in de buurt van een café. Eenmaal daar aangekomen zei [betrokkene 3] dat ik niet moest stoppen. We doen nog even een kort rondje, zei hij. (Verbalisant: Verdachte maakt een schets en tekent een rondje. Aan hem wordt ook bijlage 3 getoond) Dat is exact de tekening. Een van de vijf huizen wees [betrokkene 3] aan. Hij wees naar de woningen aan mijn rechterkant. Ik was linksaf het rondje in gereden. Hij zei dat het de woning was van de betreffende persoon. Daarna ben ik naar parkeerplaats P2 gereden. Ik parkeerde de auto met de voorkant in de richting van het rondje dat wij daarvoor hadden gereden.
(dossierpagina 2097)Ik hoorde van [betrokkene 3] dat de man niet thuis was gekomen. [betrokkene 3] zei dat ze de volgende dag terug zouden komen.
(dossierpagina 2098)V: Had jij zelf een tas bij je? A: (...) Ik had een klein tasje met documenten. Ik droeg dat tasje over mijn schouder, schuin over mijn lichaam. Het is van lichtbruin leer. Ongeveer het formaat A5. De tas is door de politie hier in beslag genomen.
V: Wanneer is de foto gemaakt die op Facebook staat?A: [betrokkene 3] heeft die foto gemaakt. Ik heb volgens mij vier of vijf foto’s. Daar sta ik op zoals ik gekleed was op vrijdag en zaterdag van de moord. Die foto’s heeft [betrokkene 3] in Renesse gemaakt.
V: Wanneer droeg je die tas?A: Die tas had ik altijd bij me als ik uit de auto ga.
V: Hoe lang ben jij?A: 1.78 meter.
V: Hoe lang is [betrokkene 3] ?A: Hij is behoorlijk langer. Misschien wel 25 centimeter langer. Ik denk dat ik tot aan zijn schouders kom.
V: Jij hebt de compositietekening gezien. Wat vond je daarvan?A: Ik zag alleen die ene tekening die op mij sloeg. Ik herkende mijzelf daarin.
(dossierpagina 2099)V: Hoe kan het dat verschillende getuigen hebben verklaard over de man van de tekening die daar tegelijk met een andere man was? A: (...) Op de dag van de moord was ik met hem samen.
(dossierpagina 2100)V: (...) A: [betrokkene 3] zei dat we niet terug konden gaan omdat de klus niet geklaard was. [betrokkene 3] had gezegd dat hij het vandaag zou regelen en dat was niet gelukt. En [betrokkene 3] wist dat [medeverdachte 2] en [verdachte] hierover pissig zouden zijn. Dit was de reden dat [betrokkene 3] zei dat we in de bosjes zouden slapen. Daarop hebben we in de auto geslapen, iets verder in de bosjes. Ik had het behoorlijk koud.
V: Waar ergens?O: De verdachte wijst twee straten aan op de plattegrond. Staartseduinen en Heidebaan.A: Een van deze straten was het. Ik denk de Heidebaan.
(dossierpagina 2101)Het verhaal begon in München, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] zijn uit Bosnie gekomen. Er werd gezegd dat [betrokkene 3] een chauffeur nodig had voor een klus.
(dossierpagina 2102)V: (…) A: Ik heb daags na de moord geld gekregen. Dat was in Antwerpen.
V: Van wie kreeg je dat geld?A: Het geld kwam van [verdachte] . In het café in Antwerpen voerde [medeverdachte 2] een telefoongesprek in de Albanese taal of in het Nederlands. Er waren drie belangrijke gesprekken. [medeverdachte 2] voerde het gesprek in een vreemde taal. In het tweede belangrijke gesprek richtte [medeverdachte 2] zich weer tot [betrokkene 3] . Ik hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat de man dood was en dat de klus geklaard was. Iedereen begon [betrokkene 3] te feliciteren. Men was opgelucht en blij dat het gelukt was. [medeverdachte 2] zei dat [betrokkene 3] niet slim was maar wel betrouwbaar. Als je hem een klus opdraagt voert hij die ook uit.
V: Je hebt in je verklaringen een aantal personen genoemd. Omschrijf die personen eens. De vriend uit Bosnië die contacten in München had?A: Dat is de jongste broer van [betrokkene 1] , [betrokkene 4] .
(dossierpagina 2104)V: Wanneer heb je [betrokkene 2] voor het eerst ontmoet? A: In München toen hij samen met [betrokkene 1] hier naartoe kwam.
(dossierpagina 2105)[medeverdachte 2] woont al jaren in Nederland in [plaats] . De straat is in de buurt van de [a-straat 1] . In die straat is een soort van verscholen parkeerplaats. [medeverdachte 2] heeft een duivenkooi in zijn tuin. Hij had een wietkwekerij in zijn huis.
V: Waar heb je [betrokkene 3] voor het eerst ontmoet?A: In Zenica toen ik bij [betrokkene 4] op bezoek was.
(dossierpagina 2106)V: Je hebt verklaard dat jullie foto’s hebben gemaakt op het strand. Wij hebben een afdruk van die foto’s gemaakt en tonen jou er een. A: Ik herken [betrokkene 3] van die foto. Dit was de kleding die hij vrijdag aan had in Renesse. Op zaterdag had hij compleet andere kleren aan. Hij had toen een donkere spijkerbroek aan en een zwarte jas.
V: Welke talen spreekt hij?A: Bosnisch en zwak Engels.
V: Wat is zijn verblijfsadres?A: Hij verblijft bij [medeverdachte 2] in zijn woning. Hij was daar altijd als ik daar op bezoek was. Ik weet dat hij bij [medeverdachte 2] is ingetrokken.
Het slachtoffer dat vermoord is, had een solarium. [betrokkene 3] werd een hele maand op de moord voorbereid. Hij werd gecoacht door [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ze hebben hem diverse locaties laten zien. Ik heb dit van [medeverdachte 2] gehoord. Ik hoorde dat ze bij de zonnestudio zijn geweest en dat het slachtoffer daar ook was.
16. De verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 11 juni 2014, met bijlagen, dossierpagina’s 2119-2167, welk verhoor plaatsvond in het politiebureau te München, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2120)V: Wat is het signalement van [verdachte] ? A: Lengte 1.80 tot 1.90 meter denk ik. Hij heeft min of meer een normale bouw, met een bierbuikje, hij is niet echt te dik, maar hij heeft wel wat kilo’s teveel. Hij heeft kort haar en een beetje grijs.
(dossierpagina 2121) Ik schat hem tussen de 30 en 40 jaar oud. Ik weet dat [verdachte] kinderen heeft. Ik weet dat de kinderen klein zijn.
V: (...)A: Dit was vanuit een gesprek tussen [verdachte] (...) en [medeverdachte 2] . Twee klanten kwamen bij [verdachte] drugs kopen. Deze deal ging verkeerd. En de klanten begonnen toen te schieten. Deze deal was bij [verdachte] thuis. Ze hadden in het gesprek erover wat voor risico’s dit met zich bracht voor zijn kinderen.
(dossierpagina 2122)V: Welke talen spreekt hij? A: Bosnisch, Kroatisch, Servisch, Albanees, Duits en Nederlands. Hij sprak met [medeverdachte 2] Albanees op de momenten dat hij iets discreets moest zeggen.
V: Waar woont hij ergens?
A: Hij woont ergens in de buurt van [plaats] , maar ik weet niet precies in welk stadje. [medeverdachte 2] heeft een paar keer duidelijk gezegd dat [verdachte] niet in [plaats] woont. Een paar keer was ik erbij dat [medeverdachte 2] [verdachte] uitnodigde. [verdachte] was er dan elke keer binnen 20 minuten. Als [verdachte] bij [medeverdachte 2] langskwam had [verdachte] het commentaar dat hij kotsmisselijk werd van al die bruggen, omdat er camera’s op die bruggen staan.
(dossierpagina 2123)V: Van welke voertuigen maakt hij gebruik? A: Audi A4 station model. Gele kentekenplaten, ik geloof dat ze Nederlands waren.
(dossierpagina 2127)V: Onder welke namen staan [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] opgeslagen? A: [betrokkene 3] staat geregistreerd onder zijn bijnaam [betrokkene 3] . [betrokkene 2] en [betrokkene 1] staan onder hun eigen namen opgeslagen. Het is mogelijk dat [betrokkene 2] onder de naam [betrokkene 2] staat opgeslagen.
(dossierpagina 2131)Opmerking verbalisant: Aan verdachte werden een zwarte jas en een bruine tas getoond. V: Is de getoonde jas de jas die je aan had op de dag voor de moord en de dag van de moord? A: Ja.
(dossierpagina 2132)V: Geef je toestemming aan de Nederlandse politie om deze jas mee te nemen ten behoeve van het onderzoek in Nederland? A: Ja.
V: Is de tas die je getoond is, de tas die je bij je had op de dag voor de moord en de dag van de moord?A: Ja.
V: Geef je toestemming aan de Nederlandse politie om deze tas mee te nemen ten behoeve van het onderzoek in Nederland?A: Ja.
(dossierpagina 2134)V: (...) A: [betrokkene 3] had vanaf het moment dat ik hem naar mij toe zag rennen, nadat de moord gepleegd was tot het moment van de stop, handschoenen aan.
(dossierpagina 2135)V: (...) A: [betrokkene 2] had een geldbedrag van duizenden euro’s en amfetamine, dat was zijn beloning voor de succesvolle klus. [betrokkene 3] heeft dit gekregen van [verdachte] . Ik weet dat [verdachte] drugs en geld aan [betrokkene 3] gaf. [verdachte] gaf [betrokkene 3] een geldbedrag van tienduizenden euro’s en kilo’s amfetamine. [betrokkene 1] kreeg een geldbedrag van enkele duizenden euro’s en amfetamine. Ik kreeg geld. Er was op dat moment nog amfetamine in de auto van [verdachte] . Dit was de Audi A4 die ik eerder bij [verdachte] heb beschreven.
(dossierpagina 2136)[verdachte] kwam dus met het geld en de amfetamine. Er was nagenoeg geen gesprek waardoor ik de indruk kreeg dat het van tevoren was gepland en afgesproken wat iedereen kreeg.
(dossierpagina 2137)O: Verdachte wordt een foto getoond, dit is bijlage B (het hof: dossierpagina 2145). V: Is dit het café? A: Ja.
(dossierpagina 2139) V: Foto’s C en D (het hof: dossierpagina's 2146-2147)? A: Dit is [betrokkene 3] . D in Renesse, C in Antwerpen, vlak voor de dierentuin bij het beeld van de dinosaurus.
V: Foto E (het hof: dossierpagina 2148)? A: [betrokkene 1] . Deze foto is gemaakt kort nadat ze vanuit Bosnië naar München zijn gekomen.
V: Foto F (het hof: dossierpagina 2149)? A: [betrokkene 1] , is een foto gemaakt in München.
V: Foto G (het hof: dossierpagina 2150)? A: Dit is [betrokkene 3] in Renesse. Hij schrijft in het zand het woord ‘ [betrokkene 3] ’.
(dossierpagina 2143)V: Foto I (het hof: dossierpagina 2152)? A: Dat ben ik. Ik draag de kleding die ik droeg op de dag van de moord. En niet alleen de dag van de moord, maar die drie dagen.
18. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2015, dossierpagina’s 2449-2459, betreffende de verklaring van [medeverdachte 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 2450)V: Heb jij voor de moord nog in de omgeving rondgelopen? A: Ja.
V: Hoe is dat gegaan?A: Ik ging steeds maar één dezelfde weg wandelen. Het is een circulair pad. Ik ging een paar keer de ronde lopen.
V: (...)A: Ik denk dat ik een cirkel samen met [betrokkene 3] heb gelopen. De straat loopt in een cirkel. Ik weet niet zeker of dit de eerste of tweede dag was.
V: Waar ben je met [betrokkene 3] geweest toen je met hem rondliep?A: De straat loopt in een cirkel. Daar hebben we gelopen.
dossierpagina 2451)
V: Bij welke woningen ben je geweest?A: De straat is daar best smal. We zijn langs alle woningen gelopen.
V: Zijn jullie samen langs de woning van het slachtoffer gelopen?A: Aangezien die woning in die straat ligt, ja.
V: (...)A: Ik heb op de eerste dag samen met [betrokkene 3] met de auto een rondje door de straat gereden. Toen heeft [betrokkene 3] gezegd: ‘Hier woont die man’.
(dossierpagina 2452) V: Je zei dat [betrokkene 3] niet naar huis wilde voordat de klus geklaard was. A: Ja, hij wilde niet naar huis voordat de klus geklaard was. [verdachte] heeft meerdere keren tegen [betrokkene 3] gezegd: “Maak het vandaag af, maak het vandaag af.” Het commentaar van [betrokkene 3] was: als we teruggaan zonder dat de klus geklaard is, zouden we problemen en gezeik krijgen.
Ik merkte tijdens de interactie dat [medeverdachte 2] en [verdachte] qua hiërarchie hoger zaten dan [betrokkene 3] . Dat was te merken aan de manier van omgaan.
(dossierpagina 2455) V: Wat is jou, ongeacht het tijdstip, verteld over het motief waarop deze man dood moest? A: De man moest eraan wegens een mislukte drugsdeal. Dan bedoel ik dat er iets niet is betaald of iemand is opgelicht. Een probleem over een betaling of een levering of iets dergelijks.
44. Een proces-verbaal stemherkenning [verdachte] d.d. 7 juli 2014, met bijlage, dossierpagina’s 9255-9257, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 9255) Uit een ClOT bevraging blijkt dat op het GBA-adres van [verdachte] het gsm-nummer [telefoonnummer 7] is afgegeven.
(dossierpagina 9256) Hierop werd in het kader van het onderzoek TGO Hainichen in gevolge artikel 126m van het Wetboek van Strafrecht, telecommunicatie gevoerd middels de telefoonaansluitingen [telefoonnummer 7] opgenomen en afgeluisterd. Bij het beluisteren van de in- en uitgaande gesprekken over deze lijn blijkt dat het nummer voornamelijk wordt gebruikt door een man, welke de Albanese, Bosnische, Servo-Kroatische en Nederlandse taal spreekt.
Door mij werd op deze lijn een inkomend gesprek beluisterd van 3 juli 2014, vastgelegd onder het sessienummer […] . Dit gesprek werd gevoerd in de Nederlandse taal. Door de man die de inkomende oproep aannam werd gezegd: “Goedemiddag met [verdachte] ”. De beller vroeg om postcode en huisnummer. Hierop zei [verdachte] : [postcode] , huisnummer [e-straat 1] . De beller vroeg hierop: “ [verdachte] ”. [verdachte] zei: “klopt.”Opmerking verbalisant: de uitdraai van het betreffende tapgesprek is als bijlage hierbij gevoegd.
De in het gesprek door [verdachte] opgegeven postcode [postcode] en het huisnummer corresponderen met het GBA-adres van de verdachte [verdachte] , [e-straat 1] te [plaats] .
45. Een proces-verbaal gebruiker [telefoonnummer 4] d.d. 19 augustus 2014, met bijlagen, dossierpagina’s 9262-9267, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 9262) Binnen onderzoek Hainichen zijn historische verkeersgegevens gevorderd van telefoonnummer [telefoonnummer 4] over de periode 14 juli 2013 tot en met 14 juli 2014. Er zijn contacten geregistreerd van dit nummer in de periode tussen 12 september 2013 en 18 april 2014.
Vanuit de historische verkeersgegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] gedurende de gevorderde periode gebruik maakte van twee telefoons voorzien van de IMEI-nummers […] en […] . De historische verkeersgegevens van bovengenoemde IMEI-nummers zijn gevorderd over de periode van 24 juli 2013 tot en met 24 juli 2014.
Telefoonnummer [telefoonnummer 7] en ARS-gegevens [verdachte] Binnen het onderzoek zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] over de periode van 23 juni 2013 tot en met 23 juni 2014. Dit telefoonnummer staat bij het CIOT geregistreerd op naam van [verdachte] , [e-straat 1] te [plaats] .
Binnen het onderzoek zijn de ARS-gegevens van de auto in gebruik bij [verdachte] , voorzien van het kenteken [kenteken 3] gevorderd over de periode 01 september 2013 tot en met 28 februari 2014.
Vergelijking verkeersgegevens [telefoonnummer 4] met telefoonnummer van [verdachte] Door mij zijn de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 4] vergeleken met de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 7] . Hierbij keek ik naar de zendmast locatiegegevens van geregistreerde contacten van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] en geregistreerde contacten van [telefoonnummer 7] , waarbij er maximaal 10 minuten tijdsverschil zit tussen het moment van contact op [telefoonnummer 4] en het contact op [telefoonnummer 7] . Dit in de periode tussen 19 januari 2014 en 10 maart 2014.
(dossierpagina 9263) In deze periode zijn er 35 gevallen waarin het geregistreerde contact van de ene telefoon binnen 10 minuten van het geregistreerde contact van de andere telefoon ligt, een zogenoemd contactpaar.
Bij alle 35 contactparen liggen de aangestraalde zendmastlocaties in de zeer nabije omgeving van elkaar. Zie hiervoor bijgevoegde tabel 1 (dossierpagina’s 9265- 9266).
De telefonische contacten van [telefoonnummer 4] zijn vergeleken met contacten van andere telefoonnummers in gebruik bij [verdachte] . Hieruit blijkt:
Vergelijking telecomcontacten Contact met [betrokkene 11] [telefoonnummer 4] heeft in de gevorderde periode 66 contacten met telefoonnummer [telefoonnummer 8] . Telefoonnummer [telefoonnummer 8] is in gebruik bij [betrokkene 11] , de vrouw van [verdachte] .
Op 20 februari 2014 om 17:34:30 uur ontvangt [telefoonnummer 4] een sms van [telefoonnummer 8] ( [betrokkene 11] ), om 17:36:45 uur belt [telefoonnummer 7] , op naam van [verdachte] , naar [telefoonnummer 8] ( [betrokkene 11] ).
Vergelijking verkeersgegevens [telefoonnummer 4] en ARS-gegevens Door mij zijn de historische verkeersgegevens van [telefoonnummer 4] vergeleken met de historische ARS-gegevens van het kenteken [kenteken 3] , in gebruik bij [verdachte] . Hierbij keek ik naar de zendmast locatiegegevens van geregistreerde contacten van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] en de geregistreerde passage van het kenteken [kenteken 3] , waarbij er maximaal 10 minuten tijdsverschil zit tussen het moment van contact op [telefoonnummer 4] en het moment van de kentekenregistratie. In de periode 21 januari 2014 tot en met 24 februari 2014 komen er 10 gevallen voor waarin een geregistreerd contact op [telefoonnummer 4] en een passage van kenteken [kenteken 3] binnen 10 minuten van elkaar geregistreerd zijn. Zie tabel 2.
(dossierpagina 9267) Bij alle 10 paren ligt de locatie van de aangestraalde zendmast in de nabije locatie van de ARS-registratie.
46. Een proces-verbaal telecom, dossierpagina’s 5699-5709, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
[…][verdachte] : [telefoonnummer 4]Vanuit onder meer analyse van de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 4] en telefoonnummer [telefoonnummer 7] (bij het CIOT geregistreerd op naam van [verdachte] , [e-straat 1] [plaats] en daadwerkelijk in gebruik bij [verdachte] ) is gebleken dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] .
[…]
(dossierpagina 5705) Op 22 februari 2014 om 21.14 uur belde [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 3] ) naar [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 1] ). Bij dit contact straalde de telefoon van [betrokkene 3] de zendmast gelegen aan de [i-straat] te [plaats] aan. Dit contact duurt 8 seconden.
Op 21.16.22 uur en 21.18.56 uur stuurde [telefoonnummer 1] ( [betrokkene 3] ) sms-berichten naar [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 1] ). 1 seconde na beide berichten is een sms-contact geregistreerd met de sms-centrale van KPN. Bij deze contacten straalde de telefoon van [betrokkene 3] de zendmast gelegen aan de Dorpsstraat 59 te Nispen aan. De telefoon waar [betrokkene 1] gebruik van maakte, straalde bij dit contact de zendmast gelegen aan de [c-straat 1] te [plaats] aan. Direct nadat [betrokkene 3] naar [betrokkene 1] had gebeld, belde [telefoonnummer 3] (huislijn [medeverdachte 2] ) naar [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ).
Telefoontjes van [medeverdachte 2] op 23 februari 2014 [medeverdachte 1] verklaarde dat [medeverdachte 2] drie belangrijke telefoontjes pleegde toen hij in het café te Antwerpen was.
Het blijkt dat [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 5] ) op 23 februari 2014 tussen 11.14 uur en 14.34 uur veelvuldig contact had met [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ). [medeverdachte 2] belde drie keer naar [verdachte] en [verdachte] belde zeven keer naar [medeverdachte 2] . Ook zijn er enkele sms’jes tussen hen verstuurd in deze periode.
Naast de contacten met [verdachte] had [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 5] ) met slechts één ander telefonisch contact, dit was met telefoonnummer [telefoonnummer 6] , welk nummer in gebruik was bij zijn vader.
De telefoon van [medeverdachte 2] straalde bij al deze contacten (op één na) de zendmast gelegen aan de Franklin Rooseveltplaats 1A te Antwerpen aan. De andere zendmast die de telefoon van [medeverdachte 2] aanstraalde, is de Keyserlei te Antwerpen. Deze zendmasten liggen hemelsbreed op 200 meter van elkaar vandaan.
Contacten van [verdachte] op 23 februari 2014Op 23 februari 2014 tussen 09.26 uur en 17.15 uur heeft [telefoonnummer 4] zestien contacten met [medeverdachte 2] ( [telefoonnummer 5] ).
De telefoon van [verdachte] straalde bij de contacten om 09.26 uur en 09.37 uur een zendmast aan in [plaats] . Daarna straalde hij bij contacten om 9.56 uur en 10.11 uur zendmasten aan in Goes. Bij contacten tussen 11.14 uur en 12.58 uur straalde de telefoon van [verdachte] zendmasten aan in Bergen op Zoom.
Om 14.34 uur stuurde [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ) een sms-bericht naar [telefoonnummer 5] ( [medeverdachte 2] ), waarbij de telefoon van [verdachte] de mast aanstraalde gelegen aan Straatsburgdok Noordkaai te Merksem (België). Bij contacten tussen 17.15 uur en 21.56 uur straalde de telefoon van [verdachte] masten aan in België.
[…]
Contacten tussen [verdachte] en [betrokkene 8]Uit historische verkeersgegevens blijkt dat [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ) op 20 januari 2014 twee sms-berichten stuurde naar en later belde met [telefoonnummer 9] ( [betrokkene 8] ). Bij het bellen kwam er geen verbinding tot stand. Ongeveer een half uur later belde [telefoonnummer 10] ( [betrokkene 8] ) naar [telefoonnummer 4] ( [verdachte] ).(dossierpagina 5707)
Datum | Aantal contacten tussen [verdachte] en [betrokkene 8] |
20 januari | 4 |
22 januari | 5 |
1 februari | 1 |
3 februari | 5 |
5 februari | 1 |
6 februari | 13 |
11 februari | 11 |
12 februari | 4 |
13 februari | 5 |
19 februari | 4 |
20 februari | 7 |
[…]
48. De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof d.d. 3 december 2018, voor zover inhoudende:
(pagina 18 van het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018) Ik was bevriend met [medeverdachte 2] en kwam bij hem thuis. Ik heb [betrokkene 3] een paar keer gezien bij [medeverdachte 2] .
pagina 20 van het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018)
De oudste raadsheer houdt de verdachte voor dat de rechter voor de bewezenverklaring niet alleen de verklaring van [medeverdachte 1] heeft gebruikt maar ook telecomgegevens. Daaruit zou naar voren komen dat hij aanwezig zou zijn geweest in Antwerpen en voorafgaande aan zijn komst veelvuldig contact heeft gehad met [medeverdachte 2] .
De verdachte antwoordt:(...) Uit het dossier blijkt dat ik naar Sörnsen ging. Dat was op zondag. Vervolgens blijkt dat ik gebeld werd door [medeverdachte 2] . Dat ging over een auto die was gesleept: Ik kwam terug uit Bergen op Zoom. Ik vertrok naar Antwerpen. Vanuit Bergen op Zoom ging ik terug naar [plaats] , daarna staat in het dossier dat ik naar Antwerpen ben gegaan. U vraagt mij waarom ik naar Antwerpen ben gegaan. (...) Ik weet dat het ging om een auto die was gesleept of een wielklem had.
pagina 22 van het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018) Er was een probleem met een auto, die zoek was of niet gevonden kon worden. Degene die mij daarover vertelde, was [medeverdachte 2] .
pagina 23 van het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018)
U, advocaat-generaal, vraagt of ik [betrokkene 8] ken. Ja, hij is een vriend van mij.
pagina 25 van hetproces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018) Op 21 februari 2014 en op 22 februari 2014 ben ik in Antwerpen geweest.
53. De verklaring van getuige [betrokkene 3] , afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 3 december 2018, opgenomen in het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 3 december 2018, voor zover inhoudende:
(pagina 13 tot en met 17 van het proces-verbaal van de terechtzitting van [verdachte] d.d. 3 december 2018)Opmerking griffier: de verdachte [betrokkene 3] heeft in zijn eigen strafzaak het volgende verklaard:
U, voorzitter, vraagt mij of ik op 22 februari 2014 samen met [medeverdachte 1] in de nabijheid van de woning van het latere slachtoffer [slachtoffer] aan de [b-straat 1] te [plaats] ben geweest. Ik ben daar geweest. U vraagt mij waarom ik naar de woning van het slachtoffer ben gegaan. [medeverdachte 2] heeft mij gevraagd om daar met [medeverdachte 1] naartoe te gaan. U vraagt mij of ik behalve op 22 februari 2014 ook al eerder bij die woning ben geweest. Ja. Ik ben daar één keer eerder geweest. Ik ben als gast bij [medeverdachte 2] gekomen. We hebben rondgereden. Hij heeft het huis aan mij aangewezen en ook twee auto’s. [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] zouden ook nog bij hem langskomen. Hij was aan het wachten op nog een ander, [betrokkene 2] . [medeverdachte 2] zou achterblijven met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
In het navigatiesysteem kon je het adres van de manege invoeren. [medeverdachte 1] en ik zijn daar op 22 en 23 februari 2014 geweest (het hof begrijpt: 21 en 22 februari 2014).
U vraagt of ik dan wel vaker op de [b-straat ] ben geweest. Ja, twee keer.
U, voorzitter, vraagt mij wat ik in de tussentijd heb gedaan en waarom ik bij het eerste bezoek weer ben weggegaan. Toen wij de eerste keer langs gingen, was de man niet thuis. De BMW was niet voor het huis geparkeerd, alleen de Lexus. (...) Wij hebben in het bos geslapen. Wat die getuigen hebben verklaard over een lange man die keek op de binnenplaats, dat klopt. Ik was aan het kijken of die auto daar was. [medeverdachte 1] is klein en kon dat niet zien.
We zijn naar Renesse gegaan. Het klopt dat we op 22 februari 2014 zijn teruggekeerd. We hebben een rondje gelopen.
[...]
De oudste raadsheer houdt mij voor dat er forensisch onderzoek is verricht aan een handschoen die is aangetroffen in de auto, dat de binnenkant ervan is bemonsterd en onderzocht en dat de conclusie is dat het monster celmateriaal bevat dat van mij afkomstig kan zijn en dat de matchkans één op één miljard is. Het waren mijn handschoenen.
De advocaat-generaal vraagt of ik op enig moment een briefje heb gezien met het adres in [plaats] . Dat adres had ik bij me. [medeverdachte 2] had dat voor mij opgeschreven. Dat was op een stuk papier. Ik heb het ingevoerd in de navigatie.
De advocaat-generaal vraagt mij waar [medeverdachte 1] en ik naartoe zijn gegaan. Naar Antwerpen. Eerst naar Essen en daarna naar Antwerpen. U vraagt of dat ’s-Nachts of ’s-Avonds was. ’s-Nachts. Wij kwamen in de haven aan. Er was niemand anders op de parkeerplaats (pagina 7). We hebben in de haven geslapen. In de ochtend zijn we naar een cafeetje gegaan.
De advocaat-generaal vraagt of ik nog heb gebeld die nacht. Dat zou kunnen. Met [betrokkene 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] . Wij hebben geprobeerd te bellen. De advocaat-generaal vraagt mij waar wij naartoe gegaan zijn vanuit de haven. Om 08.00 uur of 09.00 uur ben ik naar een café gegaan. De advocaat-generaal vraagt mij of ik daar de rest van de dag ben gebleven. Zo ongeveer. We gingen wel naar buiten en weer terug naar dat café. De advocaat-generaal vraagt mij wie ik die dag heb gezien in het café. Ik heb [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] direct om 09.00 uur gezien. [verdachte] heb ik kort ergens gezien aan het eind van de dag.
54. De verklaring van [betrokkene 2] d.d. 21 april 2015, dossierpagina’s 3276-3338, afgelegd bij de politie te Augsburg, voor zover inhoudende:
[…]
(dossierpagina 3299)V: Hoe kwamen [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] na het wegslepen van de personenauto aan het navigatieapparaat? A: Ik denk dat [medeverdachte 2] in opdracht van de Albanees gehandeld heeft. Ik had de indruk dat [medeverdachte 2] de ‘overdragende’ of ‘uitvoerende’ voor de Albanees was.
V: Kunt u de Albanees omschrijven? A: Ik zou hem wel herkennen, wanneer ik een foto van hem zou zien. Ik kan mij herinneren dat hij heel kort haar had, een groot hoofd en een hoog voorhoofd. O: [betrokkene 2] wordt nu een foto voorgelegd (bijlage 7, het hof: dit betreft een foto van [verdachte] , dossierpagina 3253).A: Ja, dat is de persoon.
V: Laat de foto de persoon zien, zoals hij er bij de ontmoeting uitzag?A: Ja, precies. Ik weet nog dat de Albanees getrouwd is en twee of drie kinderen heeft. Dit werd me door [medeverdachte 2] verteld.
(dossierpagina 3301) V: U heeft gezegd dat het navigatieapparaat zich in de auto bevond, toen deze weggesleept werd. Hoe kwam [medeverdachte 1] aan het navigatieapparaat? A: Toen we in het café zaten zijn [medeverdachte 2] en de Albanees naar buiten gegaan. De meeste tijd was de Albanees buiten, [medeverdachte 2] kwam steeds weer binnen en ging weer naar buiten. Zoals ik begrepen heb, was de Albanees erachter gekomen, waar de auto naartoe gebracht werd of waar deze zich bevond.
(dossierpagina 3302) V: Wat gebeurde er daarna in het café? A: [medeverdachte 2] wachtte op een telefoontje.
(dossierpagina 3303) Mij werd duidelijk dat dit de betaling was voor die zaak, die de vorige avond afgewikkeld was.
(dossierpagina 3305) V: Toen u in het café in Antwerpen was en de betaling van [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] besproken werd, kwam het daar tot verdere uitbetalingen? A: Ja, daartoe kwam het. Later heb ik de overhandiging gezien.
[…]
55. De verklaring van [betrokkene 2] d.d. 24 november 2015, afgelegd ten overstaan van de rechter aan het kantongerecht te Straubing, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 15 van het verhoor) De auto van [medeverdachte 1] stond niet waar hij hem geparkeerd had. Er werd toen vastgesteld dat de auto waarschijnlijk was weggesleept, omdat hij verkeerd stond geparkeerd. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben toen ergens opgebeld om vast te stellen waar de auto was.
56. De verklaring van getuige [betrokkene 2] d.d. 15 januari 2018, opgemaakt tijdens de besloten zitting van het Amtsgericht Straubing, los opgenomen in het dossier, voor zover inhoudende:
(pagina 8 van het verhoor) In het tweede café werd over geld en drugs gepraat. Ik was aanwezig bij de geldoverdracht. Ik heb een plastic zak gezien. (pagina 9 van het verhoor) [verdachte] was erbij. Hij is weliswaar later die dag in het café verschenen. Toen het geld en de drugs werden aangeboden was [verdachte] aanwezig. [medeverdachte 2] vroeg [medeverdachte 1] of hij drugs of geld wilde en [medeverdachte 1] vroeg [betrokkene 1] of hij amfetamine of geld wilde hebben. Tien minuten later kwam [medeverdachte 2] met [verdachte] binnen en hij had die spullen bij zich. [medeverdachte 2] ging naar buiten, kwam terug, ging weer naar buiten en kwam met [verdachte] terug. [medeverdachte 2] had zijn telefoon aan en tien minuten later verscheen [verdachte] en had hij die spullen bij zich. [medeverdachte 2] ging naar buiten, kwam enkele minuten later terug, ging toen weer naar buiten en kwam met [verdachte] terug. [verdachte] was erbij toen het geld en de drugs werden uitgedeeld.
58. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 maart 2014, dossierpagina’s
5100-5103, betreffende de verklaring van [betrokkene 5] , voor zover
inhoudende:
(dossierpagina 5101)
V: (...)
A: De laatste keer dat ik [slachtoffer] heb gesproken was op 19 of 20 februari 2014. Hij vertelde tegen mij dat de persoon die hij volgde op GPS een week daarvoor had gereden langs het huis aan de [b-straat 1] te [plaats] .
Hij vertelde mij dat hij een GPS in een auto van een man had gezet en dat hij die kon volgen via de computer. Dat was een man die in Nederland woont. Hij vertelde mij dat hij nog geld tegoed zou hebben van die man. De naam van die man is [betrokkene 8]
63. Een proces-verbaal van feiten, bevindingen en omstandigheden betreffende de vermoedelijke toedracht van de moord op [slachtoffer] , opgenomen in het proces-verbaal aanvulling dossier 20TG014005, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende:
(pagina 15 van 69) Uit onderzoek ex artikel 126n Sv op het Nederlandse telefoonnummer [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [medeverdachte 2] en het Bosnische telefoonnummer [telefoonnummer 11] in gebruik bij [betrokkene 3] blijkt onder andere het volgende: [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] hebben op 3 oktober 2013 middels deze telefoonnummers contact met elkaar. Van 3 oktober 2013 tot 23 februari 2014 (144 dagen) hebben zij tenminste 272 maal telefonisch contact met elkaar. Het betrof behoudens vier uitzonderingen allemaal sms-berichten. Er vonden vier telefoongesprekken plaats en wel op 23 januari 2014 (drie keer) en 24 januari 2014 (één keer).
[…]
64. Een proces-verbaal vermoedelijke voorverkenningen aan de [b-straat ] [plaats] en [d-straat] [plaats] d.d. 11 en 12 februari 2014, betreffende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] , voor zover inhoudende:
pagina 2 van 29) In de morgen van 11 februari 2014 vonden drie telefoongesprekken plaats tussen [betrokkene 3] enerzijds en [medeverdachte 1] (1 keer) en [betrokkene 2] (2 keer) anderzijds. Deze gesprekken duren 7, 6 en 8 minuten. Het laatste telefoongesprek wordt beëindigd omstreeks 12.18 uur.
De telefoon van [betrokkene 3] straalt dan de zendmast aan de [c-straat ] te [plaats] aan. Vervolgens zijn er op 11 februari 2014 8 sms-contacten tussen [verdachte] en [betrokkene 8] . Deze vangen aan te 12.58 uur.
Op 11 februari 2014 zijn er bewegingen die tonen dat [verdachte] zich verplaatst van [plaats] naar Bergen op Zoom. Te 22.59 uur hebben [verdachte] en [telefoonnummer 10] hun laatste sms-contact naar elkaar waarbij hun mobiele telefoons beide de zendmast Benedenbaantje te Bergen op Zoom aanstralen. Deze locatie is kort nabij een verblijfsadres van [betrokkene 8] gelegen, namelijk [g-straat 1] te [plaats] waar een vriendin van [betrokkene 8] , [betrokkene 13] , woont.
(pagina 4 van 29) Blijkens de ANWB-routeplanner is de afstand Benedenbaantje - [g-straat ] circa 1,2 kilometer.
11 februari 2014
12 februari 2014
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
(pagina 7 van 29) Vorenstaande geeft het sterke vermoeden dat op de late avond van 11 februari 2014 [verdachte] en [betrokkene 8] elkaar ontmoetten aan/nabij de [g-straat 1] te [plaats] .
Op 11 februari 2014 was een GPS-baken bevestigd aan de Audi met kenteken [kenteken 1] , op dat moment in gebruik bij [betrokkene 8] .
Gegevens van dit GPS-baken met betrekking tot 11 februari 2014 zijn: 23.14 uur: vertrek vanaf [g-straat ] ter hoogte van nummer [g-straat 1] te [plaats] .
De rit die volgt gaat in een directe route naar de woning van het latere slachtoffer [slachtoffer] aan de [b-straat 1] te [plaats] .
(pagina 8 van 29) Dan volgt volgens de gegevens van dit GPS-baken een rit vanaf de [g-straat ] te [plaats] . Onder andere via de [h-straat] en de [i-straat] gaat de autorit naar de [b-straat ] te [plaats] .
Volgens de gegevens van het GPS-baken rijdt het voertuig het chaletpark op aan de [b-straat ] waar op nummer [b-straat 1] [slachtoffer] woont.
Zoals hiervoor gerelateerd vindt er kort voor aanvang van deze rit, gedurende deze rit en kort na deze rit, telecommunicatie plaats. Zowel met de mobiele telefoon in gebruik bij [betrokkene 8] als met mobiele telefoons in gebruik bij [verdachte] worden telefoongesprekken gevoerd en vindt er uitwisseling van sms-berichten plaats.
(pagina 9 van 29) - 23.31 uur: Voertuig Audi kenteken [kenteken 1] vertrekt vanaf de locatie [g-straat ] te [plaats] . - 23.45 uur: Voertuig Audi kenteken [kenteken 1] is aanwezig op chaletpark [b-straat ] te [plaats] .
(pagina 10 van 29) - 00.05 uur: Voertuig Audi kenteken [kenteken 1] is terug van de locatie [b-straat ] te [plaats] en stopt aan de [g-straat ] te [plaats] .
(pagina 12 van 29) Vermoedelijk vertrek [verdachte] uit [plaats]
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
Het door [slachtoffer] en [betrokkene 14] gebruikte en aan voertuigen bij [betrokkene 8] in gebruik zijnde GPS-baken was verkregen via CienGps.
[betrokkene 14] had het onderzoeksteam bekend gemaakt met de gebruikte gebruikersnaam en het bijbehorende password om toegang te krijgen tot en gebruikt te kunnen maken van deze gegevens.
(pagina 13 van 29) Uit de loggegevens blijkt dat het voertuig na vertrek vanuit de [g-straat ] te [plaats] in een niet onderbroken rit heeft gereden naar de [b-straat ] te [plaats] en weer rechtstreeks terug naar de [g-straat ] . Op de [b-straat ] werd met een snelheid gereden van 9 kilometer per uur. Er werd daar niet gestopt. Hier wordt tevens opgemerkt dat blijkens Google Maps de afstand [g-straat ] te [plaats] - [b-straat ] te [plaats] 11 kilometer bedraagt. Dit betekent dat in een tijdsbestek van 24 minuten 22 kilometer via B-wegen is gereden. Gesteld kan worden dat in een tijdsbestek van 24 minuten, waarin 22 kilometer is gereden, er nagenoeg geen gelegenheid is tot een sociale visite.
pagina 14 van 29) Op 12 februari 2014 vinden de navolgende telefooncontacten plaats tussen de telefoonnummers die in gebruik zijn bij de daarbij genoemde personen. Hierbij zijn de tijdstippen en zendmastlocaties weergegeven.
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
(pagina 16 van 29)
[Deze afbeelding wordt zo spoedig mogelijk toegevoegd.]
Blijkens voorgaande gegevens zijn [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] respectievelijk te 16.29 uur en 17.04 uur te [plaats] . [verdachte] verblijft te 17.35 uur nog te [plaats] , op welk tijdstip hij contact legt met [telefoonnummer 10] . Te 18.05 uur stralen echter de mobiele telefoons van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] de zendmast aan op de locatie Nobelweg 6/Amundseweg te Goes.
Deze locatie is de eerste kruising in de route [plaats] -Hoogerheide/ [plaats] en [plaats] -Hoogerheide/ [plaats] .
(pagina 19 van 29) Aan de hand van de door de provider aangeleverde Cell ID kan de positie van de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] ten tijde van het ontvangen en verzonden sms-bericht (20.37 uur en 20.38 uur) bepaald worden ten opzichte van de zendmast die aangestraald werd.
(pagina 20 van 29) Deze gegevens maakten met grote mate van zekerheid bekend dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] zich in het dekkingsgebied bevond waaronder ook het woonadres en de latere plaats delict, [b-straat 1] te [plaats] , zich bevond.”
7. De bewijsoverwegingen van het hof houden onder meer het volgende in:
“1. 112-melding en bevindingen ter plaatseOp 22 februari 2014 om 21.06 uur kwam bij de ambulancedienst van de meldkamer een eerste melding binnen dat er aan de [b-straat ] te [plaats] een persoon onwel was geworden. Naar aanleiding van bovenstaande melding gingen meerdere politie-eenheden ter plaatse. Op de oprit van [b-straat 1] werd - naar later is gebleken - [slachtoffer] - aangetroffen. Hij lag op zijn rug, met zijn voeten in de richting van een zwarte personenauto, merk Lexus. Hij was gewond aan de rechterzijde van zijn hoofd en naast hem lag een grote plas bloed op de grond (bewijsmiddelen 1,2 en 63). [slachtoffer] overleed op 23 februari 2014 te 04.30 uur in het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen. Bij sectie op het slachtoffer werd een inschotverwonding rechts aan het behaarde hoofd gezien met een schotkanaal van rechts naar links door de hersenen. Er was een projectiel in de hersenen. Er was veel begeleidende bloeduitstorting in en naast het schotkanaal met een ernstige hersenkneuzing en hersenzwelling. Het overlijden werd volgens de patholoog zonder meer verklaard door functieverlies van de hersenen. Door de patholoog van het NFI werd vastgesteld dat [slachtoffer] was overleden als gevolg van een bij leven opgelopen schotverwonding door het hoofd (bewijsmiddel 3)
Op het dak van de Lexus werd een patroonhuls van het merk Sellier & Bellot-aangetroffen (SIN AAGX7653NL) (bewijsmiddelen 1, 5 en 6).
2. De overige relevante onderzoeksbevindingen van kort na het schietincident De echtgenote van [slachtoffer] , [betrokkene 15] , was ten tijde van het schietincident in de woning aan de [b-straat 1] . Deze woning grenst aan de oprit waar [slachtoffer] is aangetroffen. [betrokkene 15] heeft verklaard dat [slachtoffer] met de Lexus was vertrokken en rond 21.00 uur weer thuiskwam. Zij hoorde de elektrische poort van het perceel opengaan en zag dat [slachtoffer] de oprit op reed, de auto parkeerde en de lichten uitschakelde. Zij hoorde dat de motor werd afgezet en dat het portier van de auto openging en weer werd gesloten. [betrokkene 15] hoorde nog voetstappen, waardoor zij vermoedde dat [slachtoffer] nog iets uit de kofferbak van de auto moest halen. Meteen daarna hoorde zij een geluid van zwaar ademen. Zij is naar buiten gerend en trof [slachtoffer] aan op de oprit. Hij was niet aanspreekbaar. De kofferbak van de auto stond open (bewijsmiddelen 2 en 4).
Afgezien van deze verklaring - die voornamelijk het tijdstip en verloop van de schietpartij zelf kan begrenzen - en de verklaringen van enkele getuigen die eerder die avond twee manspersonen over de [b-straat ] hebben zien lopen - welke verklaringen het hof later zal bespreken - kwam het onderzoek naar het dodelijke schietincident niet veel verder en werd het in mei 2014 zonder resultaat stilgelegd.
3. De verklaringen van [medeverdachte 1] en de bruikbaarheid ervan voor het bewijs
3.1 Hervatting van het onderzoek Het onderzoek is pas weer hervat en werkelijk op gang gebracht nadat de politie in juni 2014 in kennis werd gesteld van het feit dat [medeverdachte 1] , die in Duitsland was aangehouden ter zake van een poging tot inbraak en het bezit van amfetamine, aldaar op 30 mei 2014 spontaan ten overstaan van een Duitse verbalisant had verklaard dat hij wetenschap had van een moord in [plaats] (bewijsmiddelen 10 en 11). Op 4 juni 2014 heeft [medeverdachte 1] hieromtrent voor het eerst een uitgebreide inhoudelijke verklaring afgelegd, gevolgd door nadere verklaringen op onder meer 10 juni 2014, 11 juni 2014, 13 mei 2015, 14 mei 2015 en 1 juli 2016.
3.2 Het motief van [medeverdachte 1] om te verklaren Uit het onderzoek ter terechtzitting en de overige inhoud van het dossier is het hof niet gebleken wat het motief van [medeverdachte 1] is geweest om uit eigen beweging te gaan verklaren. Hij heeft zich daarover meerdere keren uitgelaten, maar verschillende redenen genoemd, zoals gewetenswroeging en dat het hem te heet onder de voeten werd. Het hof laat voorts niet onbesproken dat uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] ook zelf een rol heeft vervuld in het criminele circuit en dat tussen hem en personen die in het dossier voorkomen, onderlinge criminele verhoudingen bestonden die voor het hof slechts beperkt inzichtelijk zijn geworden. Het hof zal, in het licht van het voorgaande en gelet op de ernst van het feit, de verklaringen van [medeverdachte 1] met behoedzaamheid beoordelen en deze wegen tegen de overige inhoud van het dossier.
3.3 De kern van de verklaringen van [medeverdachte 1] heeft in de kern het volgende verklaard.
Hij is eind januari 2014 door een vriend uit Bosnië in contact gebracht met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Drie tot vier dagen voor de moord in [plaats] heeft [medeverdachte 1] via Western Union € 150,- opgehaald. Dit geldbedrag had [medeverdachte 2] overgemaakt om de rit naar Nederland te kunnen maken. [medeverdachte 1] is vervolgens samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Nederland gereden. Ze reden met de Renault Scénic waar [medeverdachte 1] in die tijd gebruik van maakte. Ze kwamen rond 02.00 uur of 03.00 uur aan in de [a-straat 1] te [plaats] . Daar hebben ze de auto geparkeerd. Vanaf daar zijn ze naar de woning van [medeverdachte 2] gelopen, alwaar ze de nacht hebben doorgebracht. [medeverdachte 2] overhandigde de volgende dag aan [betrokkene 3] zijn navigatiesysteem en een briefje met daarop het adres van de paardenstal nabij de woning van de man die zij zouden bezoeken. Er was iets misgegaan met een drugsdeal. [verdachte] heeft herhaaldelijk tegen [betrokkene 3] gezegd dat hij het vandaag moest afmaken. [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar dit adres toe gereden en reden een rondje over de [b-straat ] , waarbij [betrokkene 3] hem de woning van de betreffende man aanwees. Nadat later bleek dat de man niet thuis was, hebben zij overnacht in de auto in de omgeving van de woning/paardenstal. [betrokkene 3] wilde niet terug naar de woning van [medeverdachte 2] , omdat hij kwaad zou zijn dat het nog niet was afgewerkt. De volgende dag zijn [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] naar Renesse gegaan, alwaar zij overdag hebben doorgebracht. In de avond zijn zij teruggekeerd naar het huis van de man, alwaar zij op zijn komst hebben gewacht. Ze hadden de auto (wederom) op de parkeerplaats van de manege geparkeerd. [medeverdachte 1] keek uit naar een Lexus en kort nadat hij de Lexus voorbij zag komen rijden, kwam [betrokkene 3] naar hem toe gerend, met in zijn handen een pistool en geluidsdemper. [betrokkene 3] riep: “Ik heb hem verwond, verwond.” Hierop renden zij naar de auto, stapten zij in en reden zij weg.
Direct na de moord zijn [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] naar Essen en uiteindelijk Antwerpen gereden. [medeverdachte 1] was de bestuurder. Zij overnachtten in de auto op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen. De volgende ochtend zijn zij naar een café in Antwerpen gegaan, alwaar zij [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben ontmoet. Later arriveerde ook [verdachte] . [betrokkene 3] gafte kennen dat hij het had afgewerkt en werd daarop door iedereen gefeliciteerd. [verdachte] overhandigde in het café geld en amfetamine voor de succesvolle liquidatie. De Renault Scénic van [medeverdachte 1] bleek te zijn weggesleept. Hij had deze op een groenstrook in Antwerpen geparkeerd waar een parkeerverbod gold. Na navraag te hebben gedaan waar de auto heen was gesleept, is [medeverdachte 1] is samen met [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] met de auto van [medeverdachte 2] naar die locatie gereden. Aldaar droegen [medeverdachte 2] en [verdachte] hem op het navigatiesysteem en andere spullen uit de auto te halen. [verdachte] gaf [betrokkene 3] een doek en een fles met een vloeistof, waarmee [betrokkene 3] delen van de auto moest schoonmaken. [medeverdachte 2] verbood hem, [medeverdachte 1] , de auto op te halen en mee te nemen.
[medeverdachte 1] heeft voorafgaand aan de moord een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 2] gezien. Op dat moment waren ook [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] in de woning. De geluidsdemper werd op het vuurwapen geschroefd en ook weer losgeschroefd.
(bewijsmiddelen 12, 13, 14, 16, 17, 18)
3.4 Een eerste oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 1] zeer uitgebreid, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. Hij heeft niet alleen met betrekking tot het dodelijke schietincident verklaard, maar ook uitvoerig omtrent de periode die daaraan voorafging en die daarop volgde. De verklaringen van [medeverdachte 1] bevatten weliswaar op onderdelen enkele discrepanties, doch het hof is van oordeel dat de verklaringen in grote mate en op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenkomen. De discrepanties doen geen afbreuk aan de in paragraaf 3.3 weergegeven kern van de verklaringen van [medeverdachte 1] . Hoewel de politie [medeverdachte 1] hierover op verschillende momenten kritisch heeft doorgevraagd, is deze kern van de verklaringen in de loop der tijd niet gewijzigd.
De verklaringen zijn naar het oordeel van het hof voorts grotendeels concreet en verifieerbaar. [medeverdachte 1] heeft zijn verklaringen toetsbaar gemaakt door deze met data, tijdstippen, persoonsnamen, plaatsnamen, straatnamen, tekeningen en uitvoerige omschrijvingen van gebeurtenissen te staven. Voorts heeft hij onder meer zijn jas en tas die hij in die periode droeg, vrijwillig aan de politie afgegeven voor nader onderzoek.
Hij heeft de verklaringen bovendien afgelegd op een moment dat het onderzoek niet verder was dan hiervoor besproken en zijn verklaringen aldus niet kunnen afstemmen op de inhoud van een reeds aangelegd dossier. Ook is gesteld noch gebleken dat [medeverdachte 1] zijn verklaring vooraf met andere personen heeft afgestemd.
3.5 De verklaringen van [medeverdachte 1] ten aanzien van de periode tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident, bezien in het licht van het volledige dossier De politie heeft naar aanleiding van en op basis van de inhoud van voornoemde verklaringen van [medeverdachte 1] gericht nader onderzoek ingesteld. Dit bestond onder meer uit een onderzoek naar de (identiteit van de) personen over wie [medeverdachte 1] heeft verklaard, een onderzoek naar telecomgegevens, het uitlezen van ARS-gegevens, rechtshulpverzoeken, onderzoek naar (internationaal) betalingsverkeer en onderzoek aan in beslag genomen voorwerpen.
Het hof zal hieronder eerst bespreken of en in hoeverre de verklaringen van [medeverdachte 1] ten aanzien van de periode vanaf 20 februari 2014 tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident steun vinden in de overige inhoud van het dossier. In paragrafen 3.5.3 tot en met 3.5.6 heeft het hof- in het kader van de leesbaarheid - door middel van de aanduidingen ‘A’ en ‘B’ telkens het onderscheid tussen enerzijds onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] (A) en anderzijds de bespreking van de overige inhoud van het dossier op dat punt (B) tot uitdrukking gebracht. 3.5.1 De identiteit van de door [medeverdachte 1] genoemde personenNaar aanleiding van de voornoemde verklaringen van [medeverdachte 1] werd een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de betrokkenen over wie hij had verklaard. De door [medeverdachte 1] genoemde ‘ [betrokkene 3] ’ bleek na onderzoek te zijn [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] (bewijsmiddelen 39, 40 en 41). Met ‘ [medeverdachte 2] ’ werd bedoeld [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (bewijsmiddelen 37 en 38).
[medeverdachte 1] heeft in zijn verhoren voorts een omschrijving gegeven van een Albanees, genaamd [verdachte] . Hij benoemde de uiterlijke kenmerken van deze [verdachte] en schatte hem op 30 tot 40 jaar oud. Daarnaast verklaarde hij dat dat deze [verdachte] ooit betrokken was geweest bij een schietpartij, dat [verdachte] jonge kinderen had en getrouwd was, dat [verdachte] over een brug moest rijden om vanaf zijn woonplaats in [plaats] te komen en dat hij in een Audi A4 reed met Nederlandse kentekenplaten (bewijsmiddel 16). De politie heeft vervolgens gezocht op de zoektermen ‘ [verdachte] ’ en ‘schieten’ en uit zoekvraag kwam een registratie van een schietpartij uit 2012 in Middelburg naar voren, waarbij [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] als verdachte/betrokkene was aangemerkt. Uit nader onderzoek bleek dat voornoemde [verdachte] gehuwd was en drie kinderen (2006, 2009, 2011) had, dat hij een Audi A4 met (het Nederlandse) kenteken [kenteken 3] op zijn naam had staan en dat hij aan de [e-straat 1] te [plaats] woonde. Om vanaf daar naar de woning van [medeverdachte 2] te rijden, moet de Zeelandbrug worden overgestoken.
Tot slot acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] van belang. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] zijn beste vriend was en geregeld bij hem thuiskwam. [betrokkene 2] heeft, toen hem een foto van de verdachte [verdachte] werd getoond, verklaard dat die persoon de Albanees was die hij in de woning van [medeverdachte 2] en later in een café in Antwerpen had gezien (bewijsmiddelen 35, 36, 49 en 54).
Het hof is overigens van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de door [medeverdachte 1] omschreven uiterlijke kenmerken van ‘ [verdachte] ’ destijds op belangrijke punten afweken van het uiterlijk van de verdachte en daarmee feitelijk onjuist zijn. Ook is geenszins aannemelijk geworden dat [medeverdachte 1] uitsluitend via een ander wetenschap en kennis heeft gekregen van de persoon van deze [verdachte] en zijn verklaringen daarop heeft gebaseerd. Voor het hof staat in elk geval, gelet op het voorgaande, vast dat [medeverdachte 1] met deze ‘ [verdachte] ’ telkens doelde op de verdachte. Waar in het vervolg van dit arrest wordt gesproken over ( [verdachte] ) [verdachte] , wordt daarmee de verdachte bedoeld.
3.5.2 De telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachten Door de politie is onderzoek gedaan naar de telefoonnummers die in gebruik zijn geweest bij de verdachten waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard. Een aantal telefoonnummers is getapt, er zijn historische verkeersgegevens aangevraagd en er zijn telefoons onder [medeverdachte 1] in beslag genomen en onderzocht.
[verdachte] Het hof concludeert op basis van de GBA-gegevens, CIOT-gegevens en de inhoud van de opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] . Op basis van de historische verkeersgegevens, de aangestraalde zendmastlocatiegegevens, de geregistreerde contacten en de vergelijkingen met historische ARS-gegevens van het kenteken van de Audi A4 van [verdachte] , concludeert het hof voorts dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (bewijsmiddelen 35, 44, 45 en 46).
Waar sprake is van sms-verkeer of telefoongesprekken afkomstig van de telefoonnummers. [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 4] , zal hierna worden volstaan met de vermelding dat het gaat om sms-verkeer dan wel telefoongesprekken van [verdachte] .
[medeverdachte 2] Het hof stelt op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] en de bevindingen van de onder hem in beslag genomen iPhone 5 vast dat het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik was van [medeverdachte 2] (bewijsmiddelen 42 en 49). Het hof stelt op basis van GBA-gegevens en de verklaring van [medeverdachte 2] voorts vast dat in de woning van [medeverdachte 2] gebruik werd gemaakt van het vaste telefoonnummer [telefoonnummer 3] (bewijsmiddelen 37, 46 en 49). Waar sprake is van sms-verkeer of telefoongesprekken afkomstig van de telefoonnummers [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 3] , zal hierna worden volstaan met de vermelding dat het gaat om sms-verkeer dan wel telefoongesprekken van [medeverdachte 2] .
[…]
3.5.3 De reis naar Nederland en het verblijf in de woning van [medeverdachte 2]
[…]
A. Verklaring van [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de woning van [medeverdachte 2] een vuurwapen (pistool) met geluidsdemper heeft gezien en dat [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hierbij aanwezig waren. De geluidsdemper werd op het pistool geschroefd en weer losgeschroefd. [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat dit is gebeurd toen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en hij ongeveer 10 dagen voor 20 februari 2014 voor de eerste keer naar Nederland waren gereisd.
B. Gegevens uit het dossierAnders dan ten aanzien van de reis op 20 februari 2014 wel het geval is, vindt de door [medeverdachte 1] genoemde eerdere reis naar Nederland geen steun in het dossier. Zo zijn er geen ARS-gegevens, telefoongegevens, bonnetjes, of verklaringen van betrokkenen die de verklaring van [medeverdachte 1] op dat punt onderschrijven. Bovendien ligt het niet direct voor de hand dat [betrokkene 3] op 20 februari 2014 een sms-bericht naar [medeverdachte 1] zou sturen met het adres waar hij naartoe moest rijden en waar hij zou worden opgehaald, als [medeverdachte 1] daar al eerder was geweest. Voor het hof is in elk geval niet met voldoende zekerheid komen vast te staan dat [medeverdachte 1] reeds vóór 20 februari 2014 samen met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar Nederland is gereden en in de woning van [medeverdachte 2] heeft verbleven. De verklaring van [medeverdachte 1] met betrekking tot het waarnemen van een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 2] vindt naar het oordeel van het hof echter wel steun in het dossier, namelijk in de verklaring van [betrokkene 2] . Laatstgenoemde heeft spontaan, zonder dat hem hierover een vraag werd gesteld, verklaard dat hij voorafgaand aan het schietincident van 22 februari 2014 een vuurwapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 2] heeft gezien. De omschrijvingen van [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] met betrekking tot het formaat en uiterlijk van het vuurwapen komen met elkaar overeen. Verder verklaarde ook [betrokkene 2] dat [medeverdachte 1] , [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] daarbij aanwezig waren (bewijsmiddel 54).
[…]
3.5.5 De gebeurtenissen op 22 februari 2014
[…]B. Gegevens uit het dossierOm 21.14 uur, acht minuten na de eerste melding bij de Regionale meldkamer van (naar later bleek) het schietincident, belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 1] . De telefoon van [betrokkene 3] straalde daarbij een zendmast te [plaats] aan en de telefoon van [betrokkene 1] straalde de zendmast aan de [c-straat 1] te [plaats] aan. Om 21.16 uur stuurde [betrokkene 3] een sms-bericht naar [betrokkene 1] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] in Essen aanstraalde. Om 21.16 uur werd er vanaf het vaste telefoonnummer van [medeverdachte 2] naar het nummer van [verdachte] gebeld. Om 21.18 uur stuurde [betrokkene 3] nogmaals een sms-bericht naar [betrokkene 1] . Om 21.27 uur ontving [medeverdachte 1] een sms-bericht over datagebruik in België en straalde de telefoon een mast in Essen aan. Om 23.03 uur belde [betrokkene 3] tweemaal naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] een zendmast te Schoten aanstraalde (zijnde een plaats in de provincie Antwerpen, blijkens de openbare bron Google). Om 00.15 uur belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] een zendmast te Merksem aanstraalde (Merksem is een district van Antwerpen, blijkens de openbare bron Google) (bewijsmiddelen 46 en 63).
[…] 5.6 De gebeurtenissen op 23 februari 2014 A. Verklaring van [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [betrokkene 3] en hij in de ochtend van 23 februari 2014 naar het café zijn gegaan. Het adres van dit café stond op het briefje dat [betrokkene 3] de avond daarvoor uit zijn zak had gehaald. [medeverdachte 1] parkeerde de auto op een grasstrook op ongeveer 200 meter van het café. Later arriveerden ook [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in het café. Ze hebben een tijd gewacht en [medeverdachte 2] was een aantal keer aan het bellen. Er waren drie belangrijke gesprekken. Uiteindelijk arriveerde ook [verdachte] in het café. [betrokkene 3] vertelde dat hij het had afgewerkt en werd hierop door iedereen gefeliciteerd. [verdachte] bracht drugs en geld mee en dit werd in het café overhandigd als beloning voor het succesvol volbrengen van de klus (bewijsmiddelen 12, 13, 14, 15 en 17).
[…] B. Gegevens uit het dossierDe aanwezigheid van de door [medeverdachte 1] genoemde personen volgt uit telefoonmastgegevens. Op 23 februari 2014 om 07.55 uur is er vanaf het vaste telefoonnummer van [medeverdachte 2] gebeld naar [medeverdachte 1] . Om 09.22 uur belde [betrokkene 3] naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 3] aanstraalde op een zendmast aan de Franklin Rooseveltplaats 1A te Antwerpen, op luttele afstand van het café [A] , dat is gelegen aan de Franklin Rooseveltplaats 5 (blijkens de openbare bron Google Maps). Om 09.26 uur belde [verdachte] naar [medeverdachte 2] , waarbij de telefoon van [verdachte] een zendmast in [plaats] aanstraalde en de telefoon van [medeverdachte 2] een zendmast in [plaats] . Om 09.29 uur belde [betrokkene 3] nogmaals naar [betrokkene 2] , waarbij de telefoon van [betrokkene 2] in [plaats] aanstraalde en de telefoon van [betrokkene 3] in Antwerpen. Om 11.14 uur belde [verdachte] naar [medeverdachte 2] , waarbij de telefoon van [verdachte] in Bergen op Zoom aanstraalde en de telefoon van [medeverdachte 2] in Antwerpen. Om 13.54 uur straalde de telefoon van [verdachte] een zendmast in [plaats] aan bij ontvangst van een bericht van de telecomprovider en om 14.34 uur straalde zijn telefoon een zendmast in Antwerpen aan. Om 17.19 uur straalde de telefoon van [verdachte] bij een contact de zendmast gelegen aan de Keyserlei te Antwerpen aan. Deze zendmast ligt hemelsbreed 200 meter van de zendmast aan de Franklin Rooseveltplaats 1A (bewijsmiddelen 46 en 63).
[…] [medeverdachte 2] had tussen 09.26 uur en 17.15 uur zestien keer telefonisch contact met [verdachte] , via sms en bellen. [medeverdachte 2] belde drie keer naar [verdachte] en [verdachte] belde zeven keer naar [medeverdachte 2] . In vrijwel alle gevallen straalde de telefoon van [medeverdachte 2] daarbij de telefoonmast aan de Franklin Rooseveltplaats 1A te Antwerpen aan en een keer de telefoonmast aan de Keyserlei (bewijsmiddelen 46 en 63).
Het verblijf van de door [medeverdachte 1] genoemde personen in het café te Antwerpen, een dag na het schietincident, wordt bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] . Zowel [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben verklaard dat zij met de Volkswagen Passat van [medeverdachte 2] naar het café zijn gereden en dat zij daar [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] troffen. [betrokkene 1] verklaarde dat dit het eerste weerzien met [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] was na hun vertrek uit de woning van [medeverdachte 2] enkele dagen daarvoor. [betrokkene 2] verklaarde dat [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] apart met de Renault Scénic kwamen. [betrokkene 2] verklaarde verder dat [verdachte] later ook in het café verscheen (bewijsmiddelen 54 en 57).
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat het café de naam ‘ [A] ’ had en dat hij [verdachte] die dag ook in het café heeft getroffen (bewijsmiddel 50).Ook [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij die ochtend naar een café is gegaan, dat hij [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daar trof en dat [verdachte] later op de dag kwam (bewijsmiddel 53).
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] meerdere keren in en uit het café liep en dat hij telefoneerde. Op een gegeven moment werd aan [medeverdachte 1] gevraagd of hij geld of kilo’s amfetamine wilde. Kort daarna kwam [medeverdachte 2] met [verdachte] binnen en hij had een zwarte zak bij zich. [betrokkene 2] verklaarde dat [verdachte] erbij was toen de drugs en het geld in het café werden uitgedeeld. Het was [betrokkene 2] duidelijk dat dit de uitbetaling was van de zaak die de dag ervoor was afgewikkeld (bewijsmiddelen 54 en 56).
A. Verklaring van [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 23 februari 2014 op een zeker moment erachter kwam dat zijn auto was weggesleept. [medeverdachte 2] en [verdachte] droegen [betrokkene 3] en hem op om naar de auto te gaan om het navigatiesysteem uit de auto te halen. [medeverdachte 1] is vervolgens samen met [medeverdachte 2] , [verdachte] en [betrokkene 3] in de auto van [medeverdachte 2] naar de locatie gegaan waar de auto heen was gesleept. Daar moest [medeverdachte 1] het navigatiesysteem van [medeverdachte 2] en nog enkele andere spullen uit de auto halen. [verdachte] gaf aan [betrokkene 3] een doek en een vloeistof, waarna [betrokkene 3] delen van de auto schoonmaakte. [medeverdachte 2] verbood [medeverdachte 1] om de auto mee te nemen. Hij vroeg aan [medeverdachte 1] wat de auto waard was en gaf hem dat bedrag, ongeveer € 3.500,- (bewijsmiddelen 12 en 13).
B. Gegevens uit het dossier Uit onderzoek door de Belgische politie is inderdaad gebleken dat de Renault Scénic met kenteken [kenteken 2] op 23 februari 2014 in Antwerpen door de politie is weggetakeld wegens een verkeersovertreding. Het voertuig stond op een verhoogde berm te Antwerpen, Italiëlei ter hoogte van de Goudbloemstraat (bewijsmiddel 23).
Ook [verdachte] , [medeverdachte 2] als [betrokkene 2] hebben verklaard dat de auto van [medeverdachte 1] bleek te zijn weggesleept. [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] hem speciaal hiervoor had gebeld. [medeverdachte 2] gaf aan dat ze hebben gekeken waar de auto was. Volgens [betrokkene 2] waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bang dat het navigatiesysteem zou worden gevonden en heeft [medeverdachte 1] het navigatiesysteem uiteindelijk uit de auto gehaald (bewijsmiddelen 48, 50, 54 en 55).
3.6 Conclusie van het hof ten aanzien van de periode vanaf 20 februari 2014 tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat - naast hetgeen in paragraaf 3.4 al is vooropgesteld - de verklaringen van [medeverdachte 1] op wezenlijke onderdelen steun vinden in overig bewijsmateriaal. Dit geldt grofweg voor de door [medeverdachte 1] geschetste tijdslijn en feitelijke gang van zaken ten aanzien van de periode 20 februari 2014 tot en met 23 februari 2014, alsook voor essentiële details van de verklaringen van [medeverdachte 1] .
Daarbij komt nog dat [medeverdachte 1] op het moment dat hij de verklaringen aflegde niet kón weten dat een groot deel van zijn verklaringen later zou worden ondersteund door uit het politieonderzoek naar voren gekomen objectieve gegevens, zoals telefoongegevens van de medeverdachten, ARS-gegevens van de Renault Scénic, gegevens uit het onder [medeverdachte 2] aangetroffen navigatiesysteem, triploggegevens, en gegevens omtrent de weggetakelde auto.Het hof acht de verklaringen van [medeverdachte 1] ten aanzien van de periode vanaf 20 februari 2014 tot aan het dodelijke schietincident en de periode na het schietincident derhalve authentiek en voldoende betrouwbaar, zodat deze bruikbaar zijn om tot het bewijs te worden gebezigd en ook tot het bewijs zullen worden gebezigd. Het hof bespreekt hieronder nog in het bijzonder een aantal specifieke gebeurtenissen en vraagstukken.
De verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] in de ochtend van 21 februari 2014 in de woning van [medeverdachte 2] is geweest wordt - anders dan bij de verdachten [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wel het geval is - niet ondersteund door objectieve gegevens, zoals telefoongegevens of ARS-gegevens van de auto van [medeverdachte 1] . Voorts hebben de anderen niet verklaard dat [verdachte] toen in de woning van [medeverdachte 2] is geweest. [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [verdachte] hebben wel verklaard dat hij, [verdachte] , in het bewuste weekend in de woning van [medeverdachte 2] is geweest en [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] er toen ook was, maar zij verklaren over een ander moment dan [medeverdachte 1] . Op welk moment [verdachte] precies in de woning van [medeverdachte 2] is geweest, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Desalniettemin acht het hof de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat [verdachte] er tegen [betrokkene 3] op had aangedrongen dat het die dag moest gebeuren/dat hij het moest afmaken, betrouwbaar. Ten aanzien van dit punt heeft [medeverdachte 1] ook van meet af aan in zijn gedetailleerde verklaringen consistent verklaard. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] bij de bespreking van een later moment in de door hem beschreven tijdslijn van gebeurtenissen - welke tijdslijn op veel punten wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen - teruggreep op die uitspraken van [verdachte] . Dit was toen hij verklaarde dat [betrokkene 3] in de avond van 21 februari 2014 niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] verklaarde dienaangaande op 10 juni 2014: ‘ [betrokkene 3] zei dat we niet terug konden gaan omdat de klus niet geklaard was. [betrokkene 3] had gezegd dat hij het vandaag zou regelen en dat was niet gelukt. En [betrokkene 3] wist dat [medeverdachte 2] en [verdachte] hierover pissig zouden zijn. Dit was de reden dat [betrokkene 3] zei dat we in de bosjes zouden slapen. Daarop hebben we in de auto geslapen, iets verder in de bosjes.’ (bewijsmiddel 14, dossierpagina 2100). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [betrokkene 3] de ochtend erna, nadat zij wederom zonder resultaat bij de woning van [slachtoffer] waren geweest, ook niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 2] : ‘ [betrokkene 3] kwam terug en zei dat hij niet terug naar huis wilde gaan, omdat zij immers kwaad waren.’ (bewijsmiddel 13). [medeverdachte 1] maakte derhalve een koppeling tussen de uitspraken van [verdachte] en de omstandigheid dat zij tot twee keer toe niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken, volgt dat [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] in de nacht van 21 februari 2014 inderdaad niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] , maar in de auto in het bos hebben overnacht. De volgende ochtend zijn zij wederom niet teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] , maar naar Renesse gereden. Het hof acht de door [betrokkene 3] opgegeven reden voor het niet terugkeren naar de woning van [medeverdachte 2] - namelijk dat [medeverdachte 1] dit niet wilde vanwege problematische verhoudingen met [betrokkene 2] - niet aannemelijk geworden. Zo waren zij op 20 februari 2014 samen naar Nederland gekomen, ontmoetten zij elkaar op 23 februari 2014 in het café, heeft [medeverdachte 1] die dag aan [betrokkene 2] geld gegeven om met de trein terug te reizen en troffen zij elkaar later weer in München (dossierpagina’s 3310-3312). Het hof hecht op dit punt geloof aan de verklaring van [medeverdachte 1] en ziet daarin steun voor diens verklaring dat [verdachte] tegen [betrokkene 3] zou hebben gezegd dat hij het die dag af moest maken. Het hof bezigt derhalve ook dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs.
De raadsman heeft nog bepleit dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] op 23 februari 2014 in Antwerpen drugs en geld heeft overhandigd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] daarover wisselend heeft verklaard, en dat [betrokkene 2] heeft verklaard dat niet [verdachte] , maar [medeverdachte 2] het café binnenkwam met een tas met daarin drugs en in zijn binnenzak geld, nadat hij kort daarvoor tijdens het bellen aan [medeverdachte 1] had gevraagd of hij drugs of geld wilde.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] in grote lijnen wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 2] . [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] hebben beiden verklaard dat er in het café een uitbetaling van geld en drugs heeft plaatsgevonden als beloning voor de succesvolle klus. Ze hebben allebei verklaard over een zwarte zak waar drugs in zaten en dat het om amfetamine en grote geldbedragen (van duizenden euro’s) ging. Wie wat exact heeft ontvangen en wie het geld en de drugs daadwerkelijk onder de betrokkenen heeft verdeeld, is niet helemaal duidelijk geworden: [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] dit heeft gedaan, terwijl [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [betrokkene 3] dit deed.
Op wezenlijke onderdelen komen de verklaringen echter wel met elkaar overeen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] drie belangrijke telefoongesprekken heeft gevoerd, dat [verdachte] uiteindelijk met twee zakken aankwam en dat het geld en de drugs van [verdachte] afkomstig waren. Ook [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] heeft gebeld, dat [medeverdachte 2] naar buiten ging en korte tijd later terugkwam met [verdachte] en - naar het hof begrijpt - de drugs en het geld.Uit de hiervoor reeds besproken telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] op 23 februari 2014 veelvuldig telefonisch contact hebben gehad. Zo belde [medeverdachte 2] drie keer naar [verdachte] en belde [verdachte] zeven keer naar [medeverdachte 2] . Voorts straalde de telefoon van [verdachte] pas later op de dag (14.34 uur) in Antwerpen aan (bewijsmiddelen 46 en 63). Het hof acht, naast voornoemde telefoonmastgegevens, van belang dat uit de verklaringen van zowel [medeverdachte 1] als [betrokkene 2] volgt dat er een tijd in het café is gewacht, dat [verdachte] pas later arriveerde, dat toen pas de drugs en het geld verschenen en de uitbetaling vervolgens heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [verdachte] (bewijsmiddelen 12, 13, 14, 16, 54 en 56). Op grond van het vorenstaande staat voor het hof genoegzaam vast dat [verdachte] met de drugs en het geld is gekomen en dat hij de uitbetaling daarvan aldus mogelijk heeft gemaakt en verzorgd.
Het hof ziet ook geen reden te twijfelen aan de door [medeverdachte 1] gegeven lezing omtrent de gebeurtenissen ten aanzien van het wegslepen van de Renault Scénic op 23 februari 2014. Naast hetgeen het hof in paragraaf 3.4 heeft overwogen, is het hof van oordeel dat ook dit onderdeel van de verklaring voldoende steun vindt in het dossier. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de auto inderdaad was weggesleept. De verklaring van [medeverdachte 1] vindt te dien aanzien bevestiging in het onderzoek van de Belgische politie en in verklaringen van onder meer [betrokkene 2] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Daarnaast hebben [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij het terugvinden van.de auto (bewijsmiddelen 50 en 52).Tot slot overweegt het hof dat de door [medeverdachte 1] beschreven handelingen van [verdachte] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] , het hof niet onwaarschijnlijk voorkomen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Renault Scénic een dag ervoor was gebruikt bij het dodelijke schietincident aan de [b-straat ] (bewijsmiddelen 9, 12, 13, 14, 53 en 54). Dat de auto was weggesleept, was bovendien een voor alle verdachten onvoorziene omstandigheid waarmee zij geen rekening hadden gehouden. Het hof acht het dan ook zeer wel voorstelbaar dat in de auto nog allerlei (persoonlijke) spullen lagen die eruit moesten worden gehaald en dat de verdachten er dus belang bij hadden om de auto terug te vinden en mogelijke sporen te wissen.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] op bepaalde onderdelen steun vinden in de verklaringen van [medeverdachte 1] , alsook in overig bewijsmateriaal. Zo heeft [betrokkene 2] de reis naar Nederland eind februari 2014 erkend, heeft hij verklaard over een wapen met geluidsdemper in de woning van [medeverdachte 2] , over de afwezigheid van [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] op 21 en 22 februari 2014, en over de uitbetaling van geld en drugs in café [A] . [betrokkene 3] heeft zijn aanwezigheid op de plaats delict op 21 en 22 februari 2014 erkend, heeft verklaard over zijn aanwezigheid in Renesse op 22 februari 2014, over de reis die [medeverdachte 1] en hij na de moord maakten naar Essen en Antwerpen, over de overnachting in de auto op een parkeerplaats in de haven van Antwerpen, en over zijn aanwezigheid en de aanwezigheid van andere betrokkenen op 23 februari 2014 in het café te Antwerpen. Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 2] betrouwbaar, voor zover passages steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat hun verklaringen op andere onderdelen niet accuraat, inconsistent of zelfs aantoonbaar onjuist zijn gebleken, doet niet af aan het oordeel van het hof dat aan de genoemde specifieke passages van de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] wel geloof kan worden gehecht, zodat die onderdelen wel tot het bewijs worden gebezigd.
4. Overige onderzoeksbevindingenNaast de hiervoor besproken onderzoeksresultaten die de verklaringen van [medeverdachte 1] ondersteunen, zijn er uit het onderzoek voorts nog overige relevante bevindingen naar voren gekomen.
4.1 De voorverkenning op 11 februari 2014 Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer [slachtoffer] onder een auto (voorzien van kenteken [kenteken 1] ) een GPS-tracker had geplaatst en dat die auto op 11 februari 2014, aldus 10 dagen voor het schietincident, op het chaletpark aan de [b-straat ] te [plaats] is geweest (bewijsmiddelen 58, 59, 61, 64). De auto vertrok om 23.31 uur vanaf het adres [g-straat ] te [plaats] en reed om 23.45 uur het chaletpark aan de [b-straat ] op, waar op nummer [b-straat 1] het latere slachtoffer [slachtoffer] woonde. Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 19 of 20 februari 2014 had verteld dat de auto die hij via het GPS-baken volgde, een week daarvoor langs zijn huis was gereden (bewijsmiddel 58). Verder blijkt uit de GPS-bakengegevens dat de auto op de [b-straat ] met een snelheid van 9 kilometer per uur reed en daar niet is gestopt en rechtstreeks na het rondje op het chaletpark is teruggereden naar Bergen op Zoom (bewijsmiddel 64). Het hof trekt uit het vorenstaande en de overige bewijsmiddelen, in onderling (tijds)verband en samenhang bezien en nu overigens niet is gebleken dat de auto op dat moment iets te zoeken had op de [b-straat ] , de conclusie dat sprake was van een voorverkenning op/in de omgeving van de plaats delict.
De hiervoor genoemde auto stond op naam van de zus van een persoon met wie [slachtoffer] een (zakelijk) conflict had (bewijsmiddelen 58, 59, 60, 62). Uit telecomonderzoek is gebleken dat deze persoon ( [betrokkene 8] ) in de periode van 10 tot en met 13 februari 2014 gebruik maakte van de auto waaronder het GPS-baken was aangebracht (bewijsmiddel 62). Voorts kan uit telecomgegevens (in- en uitgaand sms-verkeer) worden opgemaakt dat diens telefoon zich in de late avond van 11 februari 2014 verplaatste (bewijsmiddelen 62 en 64). Voor het hof staat op grond van het voorgaande voldoende vast dat de auto waaronder het GPS-baken was geplaatst, op dat moment werd bestuurd door de bedoelde kennis van [slachtoffer] , [betrokkene 8] .
Naar het oordeel van het hof kan het niet anders dan dat [verdachte] en de hiervoor genoemde bestuurder van de auto op 11 februari 2014 nauw contact hebben gehad met betrekking tot deze voorverkenning en dat [verdachte] hierbij betrokken is geweest, al dan niet als inzittende van de auto.Zij kenden elkaar goed en hadden op 11 februari 2014 beduidend intensiever telefonisch contact met elkaar dan op andere dagen in die periode het geval was. Om 22.59 uur, dus een half uur voordat de auto naar de [b-straat ] te [plaats] vertrok, hadden zij het laatste sms-contact. Beide telefoons straalden op dat moment dezelfde zendmast te Bergen op Zoom aan. Vervolgens maakte de telefoon van [verdachte] pas weer contact met een zendmast drie minuten nadat de auto van de voorverkenning was teruggekeerd en weer aan de [g-straat ] te [plaats] was gestopt (12 februari 2014 te 00.05 uur). De telefoonmastgegevens duiden erop dat [verdachte] toen weer onderweg was naar zijn woning in [plaats] . De telefoon van [verdachte] straalde om 00.08 uur en om 00.09 uur twee verschillende zendmasten te Bergen op Zoom aan. Later die nacht straalde [verdachte] zendmasten te Kruiningen en [plaats] aan (bewijsmiddelen 46, 48 en 64).
4.2 De voorverkenning op 12 februari 2014 Op 12 februari 2014 om 11.23 uur voerden [verdachte] en [medeverdachte 2] een telefoongesprek van ruim vijf minuten met elkaar. Op dat moment straalden hun telefoons aan in hun woonplaatsen te [plaats] en [plaats] . Later die middag hadden zij meerdere keren over en weer sms-contact. Om 18.05 uur belde [verdachte] naar [medeverdachte 2] . De telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 2] straalden op dat moment allebei de zendmast aan de Nobelweg 6/Amundseweg te Goes aan. [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] ontvingen om 18.33 en 18.36 uur vier sms-berichten van hun telecomprovider, waaruit blijkt dat dat zij zich op dat moment in het grensgebied met België bevonden. Het is algemeen bekend dat telecomproviders op het moment dat een mobiele telefoon gebruikmaakt van een buitenlands netwerk, sms-berichten versturen in verband met de extra kosten van gebruik in het buitenland. Uit telefoonmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 2] zich om 20.36 uur in het dekkingsgebied van de woning van [slachtoffer] te [plaats] bevond (bewijsmiddel 64). Ongeveer een uur daarna (21.23 uur) straalde zijn telefoon een zendmast aan de Antwerpsestraat te Hoogerheide aan. Deze zendmast ligt in de nabijheid van de zonnestudio van [betrokkene 9] , waar [slachtoffer] geregeld kwam (bewijsmiddelen 59 en 64 in combinatie met de openbare bron Google Maps). Weer ongeveer anderhalf uur daarna straalden de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] drie minuten na elkaar dezelfde zendmast aan de Nobelweg 6/Amundseweg te Goes aan (om 22.49 uur en 22.52 uur). Om 23.08 uur was [medeverdachte 2] weer in zijn woonplaats [plaats] en om 23.20 uur was [verdachte] weer in zijn woonplaats [plaats] (bewijsmiddel 64).
De straat van de woning van [slachtoffer] , de [b-straat ] te [plaats] , en de straat waar de zonnestudio was gevestigd, de [d-straat] te [plaats] , zijn allebei twee keer ingevoerd in de TomTom van [medeverdachte 2] (bewijsmiddel 66).[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij voorafgaand aan zijn bezoek met [medeverdachte 1] aan de woning van [slachtoffer] op 21 en 22 februari 2014, eerder samen met [medeverdachte 2] langs de woning was gereden. Ze hadden rondgereden en [medeverdachte 2] had hem de woning en twee auto’s aangewezen (bewijsmiddel 53). Tot slot heeft [medeverdachte 1] al op 11 juni 2014 verklaard dat hij van [medeverdachte 2] had gehoord dat [verdachte] en [medeverdachte 2] met [betrokkene 3] naar diverse locaties waren gereden, waaronder de zonnestudio (bewijsmiddel 14).
Toen [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] negen dagen later naar de woning van [slachtoffer] gingen, was [betrokkene 3] al op de hoogte van de exacte locatie van de woning van [slachtoffer] . Hij heeft de woning aan [medeverdachte 1] aangewezen en wist dat [slachtoffer] twee auto’s tot zijn beschikking had.
Op grond van al het voorgaande stelt het hof vast dat er op 12 februari 2014 wederom een voorverkenning heeft plaatsgevonden, waarbij in ieder geval [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] samen naar de genoemde locaties zijn gereden. Of [verdachte] in Goes is overgestapt in de auto van [medeverdachte 2] en vervolgens mee is geweest naar [plaats] en Hoogerheide, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Nu [verdachte] de dag daarvoor al bij een voorverkenning betrokken was geweest, hij op 12 februari 2014 veelvuldig contact met [medeverdachte 2] had, de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] vóór en na de voorverkenning op dezelfde locatie te Goes aanstraalden en de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] enige tijd later weer in hun eigen woonplaatsen aanstraalden, staat voor het hof vast dat [verdachte] [medeverdachte 2] die avond heeft getroffen en directe betrokkenheid heeft gehad bij de voorverkenning op 12 februari 2014, zoals door het tonen/verschaffen van informatie en geven van inlichtingen.
4.3 Aanwezigheid verdachten te Antwerpen op 21 februari 2014 Op 21 februari 2014 stralen de telefoons van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [verdachte] en [medeverdachte 2] allemaal binnen een kort tijdsbestek (tussen 20.12 uur en 20.22 uur) aan in Antwerpen (bewijsmiddel 63). [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en hij op die dag met de auto van [medeverdachte 2] naar Antwerpen zijn gegaan en dat zij daar ook [verdachte] troffen (bewijsmiddel 54).
4.4 Verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van de historische telefoongegevens.
[…]
5. 5. De schutter[…]”
8. In onderdeel 6 van het bestreden arrest heeft het hof zich gebogen over de afzonderlijke rollen van de verdachten, in welk kader ook wordt ingegaan op de vraag of de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan medeplegen:
“6. De rollen van de afzonderlijke verdachten
[…]
[medeverdachte 2] en [verdachte] Uit de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene, in onderlinge samenhang bezien, volgt naar het oordeel van het hof dat [medeverdachte 2] en [verdachte] zowel in de voorbereiding als na afloop van het strafbare feit een belangrijke bijdrage aan het delict hebben gehad. Het hof overweegt daartoe als volgt. Er zijn (in elk geval) twee voorverkenningen geweest. [verdachte] is bij beide voorverkenningen nauw betrokken geweest. [medeverdachte 2] is bij de tweede voorverkenning samen met de latere schutter [betrokkene 3] langs de woning van het latere slachtoffer [slachtoffer] gereden, zijnde de plaats van de aanslag. [medeverdachte 2] heeft bij die gelegenheid de woning van [slachtoffer] aan de schutter aangewezen.
[medeverdachte 2] heeft zorg gedragen voor de samenstelling van de groep. Op zijn wens zijn [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] naar Nederland gekomen (dossierpagina 2215) en hij heeft aan [betrokkene 3] en later aan [medeverdachte 1] geld overgemaakt om de reis naar Nederland te maken. Verder heeft hij deze groep personen in het weekend dat [medeverdachte 1] werd gedood, onderdak verschaft door zijn woning aan hen ter beschikking te stellen. Zij kwamen daar samen en op enig moment is het wapen daar tevoorschijn gekomen. [medeverdachte 2] was daarbij aanwezig, heeft het wapen ter hand genomen en aan de schutter gevraagd of het wapen goed was.
[verdachte] is degene die er meermalen bij [betrokkene 3] op heeft aangedrongen dat het op 21 februari 2014 moest gebeuren/moest worden afgemaakt. Daarmee heeft hij de dag van de schietpartij bepaald en begrensd. Hoe groot de invloed van [verdachte] en ook [medeverdachte 2] was, blijkt wel uit de omstandigheid dat [betrokkene 3] niet terug wilde naar de woning van [medeverdachte 2] op vrijdagavond 21 februari 2014, en zaterdagochtend 22 februari 2014, omdat hij dacht dat zij boos zouden zijn dat het niet was afgewerkt.
[medeverdachte 2] heeft [betrokkene 3] zijn navigatiesysteem en een briefje met adresgegevens overhandigd. Dit betroffen de adressen van de manege nabij de woning van het latere slachtoffer en adressen waar [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] en na de schietpartij naartoe moesten. Volgens [betrokkene 3] zijn [medeverdachte 1] en hij op verzoek van [medeverdachte 2] naar de woning gegaan.
Op de avond ‘dat het moest gebeuren’ (21 februari 2014) waren [verdachte] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] allen in Antwerpen.
[betrokkene 3] heeft op 22 februari 2014 kort na het fatale schot [betrokkene 1] - die op dat moment in de woning van [medeverdachte 2] was - gebeld en hem een sms-bericht gestuurd. Direct na het sms-bericht belde [medeverdachte 2] naar [verdachte] . Het kan, in onderling tijdsverband bezien, niet anders dan dat [medeverdachte 2] op dat moment [verdachte] ervan op de hoogte stelde dat het was gelukt.
[medeverdachte 2] is een dag later met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] naar café [A] te Antwerpen gereden, alwaar zij [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] (de schutter) hebben ontmoet. Zij hebben daar allen gewacht op [verdachte] .
[medeverdachte 2] en [verdachte] hadden op 23 februari 2014 veelvuldig contact met elkaar (dossierpagina 5705). Later die dag arriveerde [verdachte] in café [A] te Antwerpen en heeft hij zorg gedragen voor de aanwezigheid van een beloning voor de klus. Hij heeft deze beloning gebracht en (een deel van) de beloning is door [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] in ontvangst genomen. [medeverdachte 2] was daarbij aanwezig.
Ten slotte waren [verdachte] en [medeverdachte 2] betrokken bij het terugvinden en schoonmaken van de auto die bij het feit was gebruikt. Ook werd het navigatiesysteem van [medeverdachte 2] uit de auto verwijderd. [verdachte] heeft een fles schoonmaakmiddel en een doek aan [betrokkene 3] gegeven om de auto schoon te maken en [medeverdachte 2] verbood [medeverdachte 1] om de auto mee te nemen en gaf hem hiervoor een geldbedrag.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 2] een belangrijke sturende, organiserende en coördinerende rol hebben gespeeld, wordt voorts bevestigd door de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij achteraf heeft gehoord dat [medeverdachte 2] en [verdachte] de schutter [betrokkene 3] hadden ‘gecoacht’ en hadden voorbereid op het feit en dat zij hoger in hiërarchie stonden dan [betrokkene 3] . Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij de indruk had dat [medeverdachte 2] de ‘overdragende’ of ‘uitvoerende’ voor [verdachte] was.
[verdachte] heeft bijna het hele onderzoek gezwegen. Hij heeft geen enkele uitleg gegeven voor de belastende omstandigheden, niet voor de veelvuldige onderlinge contacten, waaronder het contact op 22 februari 2014 even na 21.00 uur en evenmin voor zijn aanwezigheid en gedragingen in Antwerpen op 21 februari 2014 en 22 februari 2014, zijn intensieve contacten met [medeverdachte 2] op 23 februari 2014, zijn aanwezigheid in café [A] met medebrenging van de beloning en zijn rol in het traceren van de weggetakelde auto van [medeverdachte 1] . Dit, terwijl de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof zodanig zijn dat een verklaring in de rede had gelegen. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 december 2018 heeft [verdachte] ten dele verklaard. Hij ontkende iets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben. Ten aanzien van de telefonische contacten met [medeverdachte 2] verklaarde hij dat hij bijna iedere dag contact had met [medeverdachte 2] en dat die gesprekken over van alles gingen, bijvoorbeeld over de hennepkwekerij van [medeverdachte 2] . Hij gaf aan dat hij ‘dacht’ dat hij in het bewuste weekend naar de woning van [medeverdachte 2] is gegaan om uitleg te geven over (hennep)plantenvoeding of de dosering. Hij werd ter hoogte van Arnemuiden gebeld en is toen teruggegaan naar [plaats] , zo verklaarde [verdachte] . Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring. De verklaring is niet concreet en in een zodanig laat stadium afgelegd, dat deze niet verifieerbaar is en niet aannemelijk is geworden. Voor het overige heeft [verdachte] bovendien geen (concrete) verklaring afgelegd ten aanzien van het belastende bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt. Hij heeft ten aanzien daarvan slechts een kale ontkennende verklaring afgelegd of dit gekwalificeerd als ‘onzin’, zonder enige onderbouwing.
Ook [medeverdachte 2] heeft veelal gezwegen of slechts een niet concrete en niet volledige verklaring gegeven ten aanzien van het belastende bewijsmateriaal dat zich in het dossier bevindt. Ook heeft hij wisselend verklaard. Hij heeft geen (concrete) verklaringen gegeven met betrekking tot de voorverkenning op 12 februari 2014, het aanwijzen van de woning van [slachtoffer] aan [betrokkene 3] , de aanwezigheid van de verdachten in zijn woning, het overhandigde ‘briefje’ met adressen aan [betrokkene 3] , zijn aanwezigheid in het café in Antwerpen op 23 februari 2014 en de beloningen die daar zijn uitgekeerd.
Conclusie ten aanzien van medeplegenHet hof stelt voorop dat ten aanzien van medeplegen het volgende toetsingskader geldt. In zijn arresten van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718 en 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, heeft de Hoge Raad enige algemene beschouwingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In zijn arrest van 16 december 2014, ECL1:NL:HR:2014:3637, rov. 3.2.3. heeft de Hoge Raad daarbij opgemerkt dat de bijdrage van de medepleger in de regel zal worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht (vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229). Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van vorenstaande en de wijze waarop het delict is uitgevoerd, is het hof van oordeel dat alle verdachten het gezamenlijke plan hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zij hebben in het bewuste weekend van 21 februari 2014 tot en met 23 februari 2014, alsmede in de periode daaraan voorafgaand, intensief (telefonisch) contact met elkaar gehad. Er was sprake van een onderlinge taakverdeling, waarbij ieder een eigen rol had (in de voorbereiding, uitvoering en/of afhandeling van het delict). Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden en de vastgestelde bijdragen van de verdachten, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de bijdragen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of na het strafbare feit van voldoende gewicht waren en welke hun geringe rol dan wel het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict, voldoende compenseert. Derhalve is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte met de medeverdachten [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dat slechts één persoon de daadwerkelijke uitvoeringshandeling heeft gepleegd (het overhalen van de trekker) maakt het voorgaande, gelet op de aard van het feit en de intensieve samenwerking met een duidelijke taakverdeling, niet anders.”
III Het middel
9. Het middel klaagt met betrekking tot feit 1 dat de bewezenverklaring van moord onvoldoende met redenen is omkleed, meer in het bijzonder omdat die bewezenverklaring niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen en/of de door het gerechtshof op grond van de bewijsmiddelen getrokken conclusie dat de verdachte de moord op [slachtoffer] heeft medegepleegd, onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
10. In die context spitst de toelichting op het middel zich toe op de oordelen van het hof dat de verdachte nauw betrokken is geweest bij de voorverkenningen op 11 en 12 februari 2014 en heeft meegedeeld ‘maak het vandaag af’ en ‘vandaag moet het gebeuren’.
11. Wat betreft de voorverkenningen op 11 en 12 februari 2014 wordt geklaagd dat de in het verband daarmee gedane vaststellingen en/of het oordeel dat de verdachte daarbij betrokken zou zijn geweest, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. In beide gevallen, aldus vat ik de verschillende punten in de toelichting op het middel samen, geeft het hof te veel eigen invulling aan hetgeen door hem is vastgesteld. Uit ’s hofs vaststellingen met betrekking tot 11 februari 2014 volgt niet noodzakelijkerwijs dat het ging om een voorverkenning die iets met de moord te maken had, nu ook [betrokkene 8] een conflict met [slachtoffer] had en dus een eigen, van de moord losstaande, reden gehad kan hebben om een rit langs de woning van [slachtoffer] te maken. En de zendmastgegevens en telecomregistraties van de onderlinge contacten op de dag daarna, op 12 februari dus, hebben evenmin relevante betekenis voor de beantwoording van de vraag of de verdachte bij de moord betrokken is geweest, aldus de steller van het middel.
12. Ten aanzien van de voormelde mededelingen luidt de deelklacht dat deze aan de verdachte toegeschreven woorden alleen uit de koker van [medeverdachte 1] komen en volgens hem zijn geuit op een plek waarvan het hof zegt dat te weinig bewijs is voor aanwezigheid van de verdachte daar. Dit betekent dat “waar uit de overweging van het hof volgt dat die uitlatingen niet zijn gedaan in de woning van [medeverdachte 2] op de ochtend van de 21e februari 2014 (het gerechtshof acht immers niet bewezen dat verzoeker toen en daar aanwezig was), deze tot bewijs gebruikte verklaring van [medeverdachte 1] strijdig is met die vaststelling van het gerechtshof en derhalve niet redengevend kan zijn voor het bewijs”. Ook als het bewijsmiddel anders zou moeten worden gelezen in die zin dat bewezen kan worden dat de verdachte die uitlatingen ‘op enig moment’ zou hebben gedaan, ontstaan er problemen met de bewijsvoering. Door de splitsing die het gerechtshof aanbrengt in de verklaring van [medeverdachte 1] en het weglaten van het moment en de plaats waar de vermeende uitlatingen door de verdachte volgens hem zouden zijn gedaan, wordt die verklaring gedenatureerd en daaraan een wezenlijk andere betekenis gegeven dan die [medeverdachte 1] daaraan bij het afleggen ervan kennelijk bedoeld heeft te geven. Ook indien geen sprake zou zijn van denaturering is, zonder nadere motivering die ontbreekt, de vaststelling van het gerechtshof, enerzijds, dat de verdachte die uitlatingen heeft gedaan en, anderzijds, het niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen op welk moment hij precies in de woning van [medeverdachte 2] is geweest, onbegrijpelijk in het licht van het tot bewijs gebezigde deel van de verklaring van [medeverdachte 1] .
13. Gegrondverklaring van deze deelklachten betekent volgens de steller van het middel dat de grond aan de conclusie van het hof dat sprake is van medeplegen komt te ontvallen. Dit medeplegen kan dan “bezwaarlijk (enkel) worden gefundeerd op de (wel in feitelijke aanleg maar niet in cassatie bestreden) vaststelling dat verzoeker op enig moment naar het café in Antwerpen is gegaan en/of zijn bemoeienis met de weggesleepte auto van [medeverdachte 1] ”.
IV Bespreking van het middel
14. In de toelichting op het middel worden de deelklachten ieder afzonderlijk geformuleerd en toegelicht. De steller van het middel lijkt er daarbij (telkens) aan voorbij te gaan dat het hof nadrukkelijk heeft overwogen dat het de voorverkenningen en de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte 2] daarbij (het geven van instructies en informatie) in het licht van de overige inhoud van het dossier beziet. Dat ditzelfde geldt voor de in randnummer 10 weergegeven mededelingen, maak ik op uit de overweging van het hof onder 6 “De rollen van de afzonderlijke verdachten” in het cursiefje [medeverdachte 2] en [verdachte], inhoudend dat uit “de gebezigde bewijsmiddelen en het vorenoverwogene, in onderlinge samenhang bezien,” naar het oordeel van het hof volgt dat [medeverdachte 2] en de verdachte “zowel in de voorbereiding als na afloop van het strafbare feit een belangrijke bijdrage aan het delict hebben gehad”.
15. Ik zal de gepresenteerde deelklachten hieronder dan ook niet los van elkaar, maar gezamenlijk bespreken en waarderen in het volledige licht van de bewijsvoering. Eerst volgt echter het juridisch kader waarbinnen het leerstuk van medeplegen moet worden geplaatst.
Het juridisch kader met betrekking tot medeplegen1.
16. Zoals het hof op juiste wijze heeft uiteengezet is voor de kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking door de verdachte met één of meer anderen. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Het is dus niet noodzakelijk dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult, het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Daar komt bij dat ook het bestaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan gewicht in de schaal kan leggen bij de vraag of sprake kan zijn van medeplegen. In gevallen waarin sprake is van dergelijk gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van het gedeelde plan, kan medeplegen (in voorkomende gevallen) ook worden aangenomen als de (afzonderlijke) gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het tenlastegelegde feit kunnen worden aangemerkt.2.
Overwegingen hof
17. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte nauw betrokken was bij de voorverkenningen op 11 en 12 februari 2014, dus minder dan twee weken voor de moord op [slachtoffer] . Het hof leidt de betrokkenheid van de verdachte bij de eerste voorverkenning (11 februari) af uit de telefoongegevens van de verdachten in samenhang met de gegevens van de peilbaken die onder de auto van [betrokkene 8] was geplaatst en de verklaring van de getuige [betrokkene 5] .3.Uit de desbetreffende en op de gebezigde bewijsmiddelen gebaseerde vaststellingen van het hof volgt onder meer het volgende. De verdachte en [betrokkene 8] kenden elkaar goed en hadden op 11 februari 2014 – de dag waarop de auto van [betrokkene 8] laat in de avond een rondje reed over het chaletpark waar [slachtoffer] woonde – veelvuldig telefonisch contact met elkaar. Om 22:59 uur had de verdachte per sms contact met [betrokkene 8] . De telefoons straalden op dat moment dezelfde zendmast in Bergen op Zoom aan. Om 23:31 uur vertrok de auto van [betrokkene 8] uit Bergen op Zoom en kwam om 23:45 aan bij het chaletpark. Op de [b-straat ] , waar [slachtoffer] woonde, reed de auto stapvoets en is zonder te stoppen na het rondje rechtstreeks teruggereden naar Bergen op Zoom. Drie minuten nadat de auto daar om 00:05 uur weer terug was, straalde de telefoon van de verdachte twee verschillende zendmasten in Bergen op Zoom aan. De telefoonmastgegevens duiden erop dat de verdachte toen weer onderweg was naar zijn woning in [plaats] . Daarnaast heeft de getuige [betrokkene 5] verklaard dat [slachtoffer] haar op 19 of 20 februari 2014 had verteld dat de auto die [slachtoffer] via het GPS-baken volgde een week daarvoor langs zijn huis was gereden.
18. Een dag later (12 februari) vindt er naar het hof heeft vastgesteld een tweede voorverkenning plaats waarbij de verdachte nauw betrokken was.4.Die betrokkenheid leidt het hof eveneens af uit het telefooncontact van de verdachte met een ander – nu met de medeverdachte [medeverdachte 2] –, en voorts uit het telefooncontact tussen [medeverdachte 2] en de latere schutter [betrokkene 3] , de locaties waar de telefoons van hen aanstraalden op de verschillende telefoonmasten, de Tom Tom gegevens van [medeverdachte 2] en de verklaringen van [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] , dit alles met betrekking tot die 12e februari. Het hof wijst in het bijzonder op de volgende omstandigheden. Om 11:23 uur belden de verdachte en [medeverdachte 2] ruim vijf minuten met elkaar. Hun telefoons straalden aan op masten in hun eigen woonplaats ( [plaats] en [plaats] ). Om 18:05 uur, op het moment dat de verdachte naar [medeverdachte 2] belde, straalden hun telefoons dezelfde mast in Goes aan. [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] kregen een half uur later om 18:33 en 18:36 uur sms-berichten van hun telecomprovider dat zij zich in het grensgebied met België bevonden. Om 20:36 uur bevond de telefoon van [medeverdachte 2] zich in het dekkingsgebied van de woning van [slachtoffer] . Een klein uur later straalde deze telefoon een zendmast aan, in de nabijheid van de zonnestudio waar [slachtoffer] geregeld kwam. Zowel de straat waar deze zonnestudio was gevestigd, als de straat van de woning van [slachtoffer] ( [b-straat ] ) was ingevoerd in de TomTom van [medeverdachte 2] . Weer anderhalf uur later straalden de telefoons van de verdachte en [medeverdachte 2] drie minuten na elkaar dezelfde mast in Goes aan. Om 23:08 en 23:20 uur waren [medeverdachte 2] en de verdachte ieder weer in hun eigen woonplaats. In samenhang daarmee expliciteert het hof (i) de verklaring van [betrokkene 3] dat hij vóór 21 februari 2014 met [medeverdachte 2] langs de woning van [slachtoffer] was gereden en hem aldaar door [medeverdachte 2] die woning en twee auto’s waren aangewezen en (ii) de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij van [medeverdachte 2] had gehoord dat [medeverdachte 2] en de verdachte met [betrokkene 3] al eerder langs diverse locaties waren gereden, waaronder de zonnestudio, en dat [betrokkene 3] op de dag van de moord al exact op de hoogte was van de woning van [slachtoffer] en wist dat [slachtoffer] twee auto’s tot zijn beschikking had.
19. Aangaande de verklaring van [medeverdachte 1] over de mededelingen ‘maak het af’ en ‘het moet die dag gebeuren’ herhaal ik hier wat het hof heeft overwogen (zie ook hierboven de randnummers 7 respectievelijk 8):
“De verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] in de ochtend van 21 februari 2014 in de woning van [medeverdachte 2] is geweest wordt - anders dan bij de verdachten [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] wel het geval is - niet ondersteund door objectieve gegevens, zoals telefoongegevens of ARS-gegevens van de auto van [medeverdachte 1] . Voorts hebben de anderen niet verklaard dat [verdachte] toen in de woning van [medeverdachte 2] is geweest. [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [verdachte] hebben wel verklaard dat hij, [verdachte] , in het bewuste weekend in de woning van [medeverdachte 2] is geweest en [betrokkene 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] er toen ook was, maar zij verklaren over een ander moment dan [medeverdachte 1] . Op welk moment [verdachte] precies in de woning van [medeverdachte 2] is geweest, kan naar het oordeel van het hof niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld. Desalniettemin acht het hof de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat [verdachte] er tegen [betrokkene 3] op had aangedrongen dat het die dag moest gebeuren/dat hij het moest afmaken, betrouwbaar. Ten aanzien van dit punt heeft [medeverdachte 1] ook van meet af aan in zijn gedetailleerde verklaringen consistent verklaard. Daarbij komt dat [medeverdachte 1] bij de bespreking van een later moment in de door hem beschreven tijdslijn van gebeurtenissen - welke tijdslijn op veel punten wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen - teruggreep op die uitspraken van [verdachte] . Dit was toen hij verklaarde dat [betrokkene 3] in de avond van 21 februari 2014 niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] verklaarde dienaangaande op 10 juni 2014: ‘[betrokkene 3] zei dat we niet terug konden gaan omdat de klus niet geklaard was. [betrokkene 3] had gezegd dat hij het vandaag zou regelen en dat was niet gelukt. En [betrokkene 3] wist dat [medeverdachte 2] en [verdachte] hierover pissig zouden zijn. Dit was de reden dat [betrokkene 3] zei dat we in de bosjes zouden slapen. Daarop hebben we in de auto geslapen, iets verder in de bosjes.’ (bewijsmiddel 14, dossierpagina 2100). [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [betrokkene 3] de ochtend erna, nadat zij wederom zonder resultaat bij de woning van [slachtoffer] waren geweest, ook niet terug wilde keren naar de woning van [medeverdachte 2] : ‘[betrokkene 3] kwam terug en zei dat hij niet terug naar huis wilde gaan, omdat zij immers kwaad waren.’ (bewijsmiddel 13). [medeverdachte 1] maakte derhalve een koppeling tussen de uitspraken van [verdachte] en de omstandigheid dat zij tot twee keer toe niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] . Uit de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken, volgt dat [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] in de nacht van 21 februari 2014 inderdaad niet zijn teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] , maar in de auto in het bos hebben overnacht. De volgende ochtend zijn zij wederom niet teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 2] , maar naar Renesse gereden. Het hof acht de door [betrokkene 3] opgegeven reden voor het niet terugkeren naar de woning van [medeverdachte 2] - namelijk dat [medeverdachte 1] dit niet wilde vanwege problematische verhoudingen met [betrokkene 2] - niet aannemelijk geworden. Zo waren zij op 20 februari 2014 samen naar Nederland gekomen, ontmoetten zij elkaar op 23 februari 2014 in het café, heeft [medeverdachte 1] die dag aan [betrokkene 2] geld gegeven om met de trein terug te reizen en troffen zij elkaar later weer in München (dossierpagina’s 3310-3312). Het hof hecht op dit punt geloof aan de verklaring van [medeverdachte 1] en ziet daarin steun voor diens verklaring dat [verdachte] tegen [betrokkene 3] zou hebben gezegd dat hij het die dag af moest maken. Het hof bezigt derhalve ook dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] tot het bewijs.”
En:
“ [verdachte] is degene die er meermalen bij [betrokkene 3] op heeft aangedrongen dat het op 21 februari 2014 moest gebeuren/moest worden afgemaakt. Daarmee heeft hij de dag van de schietpartij bepaald en begrensd. Hoe groot de invloed van [verdachte] en ook [medeverdachte 2] was, blijkt wel uit de omstandigheid dat [betrokkene 3] niet terug wilde naar de woning van [medeverdachte 2] op vrijdagavond 21 februari 2014, en zaterdagochtend 22 februari 2014, omdat hij dacht dat zij boos zouden zijn dat het niet was afgewerkt.”
20. Gezien al het bewijsmateriaal, hier juist ook in het onderling verband en de onderlinge samenhang, leidt het hof mijns inziens daaruit niet onbegrijpelijk af dat (i) het niet anders kan dan dat de verdachte en de bestuurder van de auto op 11 februari 2014 nauw contact hebben gehad met betrekking tot deze eerste voorverkenning en dat de verdachte hierbij betrokken is geweest, al dan niet als inzittende van de auto, en (ii) op grond van de door het hof genoemde omstandigheden ook de directe betrokkenheid van de verdachte bij de voorverkenning op 12 februari vaststaat (ontmoeting verdachte en [medeverdachte 2] die avond, het tonen of verschaffen van informatie en het geven van inlichtingen). De locaties en momenten waarop de telefoon van de verdachte op deze twee dagen een bepaalde zendmast aanstraalt, komen op belangrijke momenten overeen met de locaties van de auto van [betrokkene 8] onderscheidenlijk de telefoon van [medeverdachte 2] . Op andere momenten zijn die mastgegevens indicatief voor een bepaalde route die de verdachte kennelijk heeft afgelegd; van zijn woonplaats naar Bergen op Zoom ( [betrokkene 8] ) en weer terug naar zijn woonplaats bijvoorbeeld. Het hof heeft deze gegevens niet onbegrijpelijk beschouwd in samenhang met onder meer hetgeen de medeverdachten [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] dienovereenkomstig hebben verklaard over de informatie die aan hen is verstrekt en de verklaring die de getuige [betrokkene 5] heeft afgelegd over wat [slachtoffer] haar had verteld over de auto die eerder voor hun huis was langsgereden.
21. Het hof heeft gemotiveerd waarom de verklaring van [medeverdachte 1] – inhoudende dat de verdachte tegen de schutter ( [betrokkene 3] ) heeft gezegd dat het die dag moest gebeuren/dat hij het moest afmaken – tot het bewijs wordt gebezigd, ook al kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld waar en wanneer de verdachte dit precies zou hebben gezegd. Overigens, anders dan de steller van het middel lijkt te menen zegt het hof daarmee niet dat die uitlatingen niet zijn gedaan in de woning van [medeverdachte 2] op de ochtend van de 21e februari 2014. Wat het hof hier overweegt is dat het niet bewezen acht dat de verdachte toen en daar aanwezig was.
22. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] leidt het hof af dat 21 februari 2014 de geplande dag voor de moord was. De verdachte had daarop aangedrongen bij [betrokkene 3] . Op die dag moest het gebeuren en worden afgemaakt. Daarin klinkt een soort opdracht of op zijn minst een aansporing door en daarmee heeft de verdachte de dag van de schietpartij bepaald en begrensd, aldus het hof, dat daaruit afleidt dat de invloed die de verdachte op het geheel had groot was. Dat sprake zou zijn van denaturering van de verklaring van [medeverdachte 1] omdat het hof in het midden laat wanneer de verdachte dit precies heeft gezegd en op welke plaats hij zich op dat moment bevond, vermag ik niet in te zien. Daarbij komt dat het hof steunbewijs voor de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] op het voor de verdachte belastende onderdeel gelegen ziet in een ander deel van de verklaring van [medeverdachte 1] , te weten dat [betrokkene 3] niet terug wilde naar de woning van [medeverdachte 2] omdat de klus die dag (21 februari) niet was gelukt en dat hij en [betrokkene 3] daarom die nacht in de auto doorbrachten. Diezelfde verklaring houdt in dat zij ook de volgende ochtend in Renesse hebben doorgebracht omdat zij meenden dat [medeverdachte 2] en de verdachte kwaad zouden zijn. Dit deel van de verklaring van [medeverdachte 1] vindt blijkens de bewijsmiddelen weer steun in de foto’s van hun verblijf in Renesse die in het dossier zijn gevoegd en in de verklaring van [betrokkene 3] over deze overnachting in het bos en de gang naar Renesse, welke verklaring [betrokkene 3] op 3 december 2018 ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd (bewijsmiddel 53). Nu niet is betwist dat [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] inderdaad de nacht van 21 op 22 februari 2014 hebben doorgebracht in de auto nabij de woning van [slachtoffer] en daarna hun rit naar Renesse hebben gemaakt, is het door het hof gelegde verband tussen de mededelingen die de verdachte volgens de verklaring van [medeverdachte 1] heeft gemaakt en hetgeen [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] die twee dagen nabij de woning van [slachtoffer] (in de buurt) hebben uitgevoerd niet onbegrijpelijk, waarbij ik mede in aanmerking neem de overweging van het hof dat niet duidelijk is geworden welke andere betekenis de verdachte aan die uitdrukking dan wel had willen geven.
23. Uit de vaststellingen van het hof blijkt niet dat de verdachte zelf bij de fatale uitvoeringshandelingen aanwezig is geweest. Toch staat dat niet in de weg aan de juistheid van ’s hofs oordeel dat de handelingen die de verdachte heeft verricht zowel voorafgaand aan het misdrijf, als daarna van een zodanige aard zijn dat hij daarmee een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om tot het bewijs van medeplegen te kunnen komen.
24. Van belang voor het medeplegen acht het hof in de eerste plaats de twee hierboven genoemde omstandigheden die plaatsvonden voorafgaand aan de voltooiing van het feit: de nauwe betrokkenheid van de verdachte bij de twee voorverkenningen en zijn tot [betrokkene 3] (de schutter) gerichte wens om ‘het vandaag af te maken’. Daarnaast heeft het hof bij zijn overweging betrokken dat de verdachte, tezamen met [medeverdachte 2] , de schutter [betrokkene 3] heeft ‘gecoacht’.
25. Ook aan gebeurtenissen en gedragingen van de verdachte na de schietpartij heeft het hof bewijswaarde gehecht: de verdachte zou er vrijwel direct van op de hoogte zijn gebracht ‘dat het was gelukt’. Nadat de medeverdachten zich allemaal een dag later, dus op 23 februari 2014, bij een Antwerps café hadden verzameld, voegde de verdachte zich daar bij na veelvuldig contact met [medeverdachte 2] te hebben gehad. De verdachte heeft zorggedragen voor de uit geld en drugs bestaande beloning die (voor een deel) door [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] in ontvangst is genomen. Nadat duidelijk werd dat de auto van [medeverdachte 1] was weggetakeld, is de verdachte bovendien betrokken geweest bij het terugvinden en het laten schoonmaken van de auto.
26. Het slotoordeel van het hof dat de verdachte een belangrijke sturende, organiserende en coördinerende rol heeft gespeeld – en hij dus een bijdrage van voldoende gewicht aan het misdrijf heeft geleverd – heeft het hof uiteindelijk niet onbegrijpelijk uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden en voldoende gemotiveerd. Daaraan staat niet in de weg dat van de telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] en tussen de andere betrokken verdachten niet de inhoud maar enkel de zendmastgegevens en telecomregistraties bekend zijn.
27. Op grond van al die vaststellingen heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat sprake was van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan om de aan hen tenlastegelegde moord te plegen. In het licht van het voorgaande is het, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigend, oordeel van het hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in hun onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn medeverdachten, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
28. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
V Slotsom
29. Het middel faalt en kan naar het mij voorkomt worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
30. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Zie hierover uitgebreider (de conclusie voorafgaand aan) HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:187 , NJ 2020/140, m.nt. Vellinga. Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Aben (randnummer 15) voorafgaand aan HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:544 en de conclusies van mijn ambtgenoot Bleichrodt (randnummer 10) voorafgaand aan HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1162 en van 6 april 2021, ECLI:NL:PHR:2021:336 (randnummer 36).
Zie onderdeel 4.1 van het bestreden arrest.
Onderdeel 4.2 van het bestreden arrest.