Geneeskundige verklaring blz. 4. De SPV is de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.
HR, 30-01-2015, nr. 14/04966
ECLI:NL:HR:2015:187, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-01-2015
- Zaaknummer
14/04966
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:187, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑01‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2813, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:2813, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:187, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑10‑2014
- Wetingang
art. 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
NJ 2015/333 met annotatie van J. Legemaate
JVggz 2015/9 met annotatie van W.J.A.M Dijkers
Uitspraak 30‑01‑2015
Partij(en)
30 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/04966
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT DEN HAAG,zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/467681/FA RK 14-4450 van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2014.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 12 juni 2014 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 11 juni 2014 opgemaakt en ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater]. In deze verklaring heeft zij onder meer vermeld:
“Ik heb betrokkene 3 maal schriftelijk uitgenodigd op bureau om hem als onafhankelijk psychiater te beoordelen. In de uitnodigingen is vermeld dat het ging om een beoordeling van een voorlopige machtiging en dat het belangrijk was dat hij zou verschijnen. Hij is echter niet gekomen. In overleg met de [sociaal-psychiatrisch verpleegkundige] is besloten geen huisbezoek te doen, aangezien hierbij escalatie wordt verwacht en politieinterventie nodig wordt geacht. Dit risico vonden wij te groot, aangezien daarna ook nog een beoordeling door de rechter moet plaatsvinden. Ik heb daarom besloten op grond van de aanwezige feiten en informatie deze RM aanvraag toch te doen, zonder dat ik patiënt persoonlijk heb onderzocht, omdat ik het gevaar reëel aanwezig vind en de feiten helder genoeg vind. Ik heb betrokkene hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.”
(iii) Op 2 juli 2014 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld in de penitentiaire inrichting Haaglanden. Daarbij waren aanwezig betrokkene, zijn advocaat en de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige.Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling houdt als verklaring van laatstgenoemde het volgende in:
“De betrokkene is driemaal uitgenodigd voor het psychiatrisch onderzoek. Aan de betrokkene is daarbij duidelijk de strekking van het onderzoek uitgelegd. De ambulante behandeling van de betrokkene is afgebroken omdat sprake was van een onveilige situatie. De betrokkene heeft mij aangevallen in de thuissituatie. De moeder van de betrokkene moest er tussen springen.”
(iv) De advocaat van betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de verzochte machtiging moet worden afgewezen omdat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft afgegeven, betrokkene niet persoonlijk heeft onderzocht.
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 2014 de verzochte machtiging verleend en heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft (...) verklaard onlangs tijdens een huisbezoek te zijn aangevallen door de betrokkene, waardoor het niet verantwoord werd geacht de betrokkene in de thuissituatie te beoordelen. De rechtbank is – gelet op de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige – van oordeel dat voldoende is getracht om de betrokkene persoonlijk te onderzoeken en dat een onderzoek van de betrokkene in de thuissituatie niet verantwoord was te achten. In aanmerking genomen dat de geneeskundige verklaring niet steunt op medische gegevens uit het verleden (op 5 februari 2007 en 25 september 2008 is een voorlopige machtiging verleend), maar op recente gegevens over de betrokkene, is de rechtbank ook van oordeel dat de geneeskundige verklaring aanvaardbaar is als grondslag voor de te nemen beslissing.”
3.3.1
Het middel betoogt dat de rechtbank het verzoek van de officier van justitie niet had mogen toewijzen omdat betrokkene niet persoonlijk is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Volgens het middel heeft de psychiater geen pogingen gedaan om betrokkene persoonlijk te onderzoeken in zijn huis of in een penitentiaire inrichting en blijkt niet dat de psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden.
3.3.2
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Ingevolge art. 5 lid 1 Wet Bopz moet de officier van justitie bij het indienen van een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging een verklaring overleggen van een psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar niet bij de behandeling betrokken was. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de psychiater de betrokkene persoonlijk te onderzoeken, dat wil zeggen dat hij de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert.
In gevallen waarin de betrokkene niet meewerkt aan het in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde onderzoek, moet de psychiater doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden (vgl. HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484).
3.3.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende is getracht om betrokkene persoonlijk te onderzoeken. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat betrokkene door de psychiater drie keer schriftelijk is uitgenodigd om op kantoor te verschijnen in verband met het te verrichten onderzoek, maar dat betrokkene geen gehoor heeft gegeven aan die uitnodigingen, alsmede dat onderzoek van betrokkene in de thuissituatie niet verantwoord was te achten, gelet op de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige dat betrokkene hem “onlangs” bij een huisbezoek had aangevallen. Blijkens de gedingstukken heeft noch betrokkene noch zijn advocaat in feitelijke aanleg betwist dat betrokkene de uitnodigingen van de psychiater heeft ontvangen en is door hen geen verklaring gegeven voor het feit dat betrokkene aan die uitnodigingen geen gehoor heeft gegeven. Voorts heeft betrokkene niet betwist dat zich het hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde incident heeft voorgedaan toen de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige hem thuis bezocht. Tegen deze achtergrond geeft het oordeel van de rechtbank erop neerkomende dat de psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel van de rechtbank is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel klaagt dat de psychiater betrokkene had moeten bezoeken in “een” penitentiaire inrichting, ziet het eraan voorbij dat betrokkene weliswaar in een penitentiaire inrichting verbleef ten tijde van de mondelinge behandeling op 2 juli 2014, maar dat niet is gesteld of gebleken dat betrokkene ook reeds in een penitentiaire inrichting verbleef in de periode voordat de geneeskundige verklaring van 11 juni 2014 werd opgemaakt. Het middel faalt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 30 januari 2015.
Conclusie 14‑11‑2014
Partij(en)
14/04966
Mr. F.F. Langemeijer
14 november 2014
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Den Haag
In deze Bopz-zaak is een voorlopige machtiging verleend zonder dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld betrokkene persoonlijk heeft gesproken. Is aan de wettelijke vereisten voldaan?
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
De officier van justitie in het arrondissement Den Haag heeft aan de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven (art. 2 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 11 juni 2014 opgemaakt en ondertekend door de niet bij de behandeling betrokken psychiater [psychiater]. In deze verklaring heeft zij onder meer vermeld:
“Ik heb betrokkene 3 maal schriftelijk uitgenodigd op bureau om hem als onafhankelijk psychiater te beoordelen. In de uitnodigingen is vermeld dat het ging om een beoordeling voor een voorlopige machtiging en dat het belangrijk was dat hij zou verschijnen. Hij is echter niet gekomen. In overleg met de SPV is besloten geen huisbezoek te doen, aangezien hierbij escalatie wordt verwacht en politieinterventie nodig wordt geacht. Dit risico vonden wij te groot, aangezien daarna ook nog een beoordeling door de rechter moet plaatsvinden. Ik heb daarom besloten op grond van de aanwezige feiten en informatie deze RM aanvraag toch te doen, zonder dat ik patiënt persoonlijk heb onderzocht, omdat ik het gevaar reëel aanwezig vind en de feiten helder genoeg vind. Ik heb betrokkene hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.”1.
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 2 juli 2014, in de penitentiaire inrichting Haaglanden, in aanwezigheid van betrokkene en zijn advocaat en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. De advocaat heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek, omdat betrokkene niet persoonlijk door de psychiater is onderzocht.
1.3.
Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend. In reactie op genoemd verweer overwoog de rechtbank dat voldoende is getracht om betrokkene persoonlijk te onderzoeken en een onderzoek van betrokkene in zijn thuissituatie niet verantwoord was. De rechtbank vermeldde in dit verband de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, die ter zitting stelde onlangs tijdens een huisbezoek te zijn aangevallen door betrokkene. In aanmerking genomen dat de geneeskundige verklaring niet steunt op medische gegevens uit het verleden − ook in 2007 en 2008 was ten aanzien van betrokkene een voorlopige machtiging verleend −, maar op recente gegevens, achtte de rechtbank onder de gegeven omstandigheden de geneeskundige verklaring aanvaardbaar als grondslag voor de te nemen beslissing.
1.4.
Namens betrokkene is − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Een voorlopige machtiging kan slechts worden verleend ten aanzien van een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens, indien naar het oordeel van de rechter de stoornis de betrokkene gevaar doet veroorzaken en dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Art. 5 lid 1 in verbinding met art. 6 Wet Bopz schrijft voor dat bij het verzoek een verklaring moet worden overgelegd van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet2..
2.2.
In art. 5 lid 1 Wet Bopz heeft de wetgever kennelijk een onderzoek voor ogen gestaan waarbij de psychiater de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert. Evenwel kan niet worden aanvaard dat indien zulk een contact als gevolg van een weigering van de betrokkene om daaraan mee te werken niet of slechts in een beperkte mate mogelijk is, geen machtiging zou kunnen worden verleend. Wel zal in een dergelijk geval de psychiater in zijn verklaring uiteen dienen te zetten waarom hij de betrokkene niet of slechts in beperkte mate heeft kunnen onderzoeken en op welke gronden hij, mede aan de hand van van derden verkregen informatie, niettemin tot de slotsom is gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet. De rechtbank behoort dan na te gaan of de psychiater heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden. Voorts zal de rechtbank dienen na te gaan of, ondanks de aan de verklaring klevende beperking, voldoende is komen vast te staan dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in art. 2 Wet Bopz zich voordoet3..
2.3.
Het middel klaagt dat de rechtbank het verzoek van de officier van justitie niet had mogen toewijzen, omdat betrokkene niet persoonlijk is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Volgens de toelichting op de klacht blijkt niet dat verzoeker de brieven met de uitnodiging voor een psychiatrisch onderzoek heeft ontvangen; hij was kennelijk niet thuis. De rapporterende psychiater heeft geen poging gedaan − rechtstreeks of door tussenkomst van de moeder van betrokkene − om betrokkene persoonlijk te onderzoeken in zijn huis of in een penitentiaire inrichting. Het argument dat betrokkene door de psychiater meermalen is opgeroepen voor onderzoek en niet is komen opdagen, is volgens de klacht niet toereikend: het ging niet om een (spoedeisende) inbewaringstelling, zodat de psychiater en de officier van justitie hadden kunnen wachten. Ten slotte wordt aangevoerd dat uit de beschikking en de gedingstukken niet blijkt wanneer de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige door betrokkene zou zijn aangevallen.
2.4.
Het horen van de patiënt door de rechter is geregeld in art. 8 lid 1 Wet Bopz. Indien de betrokkene in Nederland verblijft, maar buiten staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de griffier vergezeld, hem te zijner verblijfplaats horen. Indien de betrokkene reeds in een (psychiatrisch) ziekenhuis verblijft, wordt de rechter door het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld hem aldaar te horen. Zo nodig vindt een huisbezoek plaats onder politiebegeleiding4..
2.5.
De plaats van het onderzoek door de rapporterend psychiater is niet in de Wet Bopz geregeld5.. In het algemeen is er niets op tegen dat de rapporterende psychiater begint met het oproepen van de betrokken patiënt voor zijn spreekuur. Wanneer de patiënt niet op het spreekuur van de psychiater verschijnt, kan in de regel de psychiater met zo’n uitnodiging niet volstaan. De maatstaf is immers of de psychiater heeft gedaan van redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden. Het initiatief tot een onvrijwillige opneming gaat niet uit van de patiënt. Daarom zal van de psychiater mogen worden verwacht dat hij in zo’n geval de patiënt actief benadert (in psychiatrische bewoordingen: outreaching optreedt6.). Betrokkene had een bekend huisadres. Gelet op de geneeskundige verklaring en hetgeen de rechtbank daaromtrent overwoog, moet ervan worden uitgegaan dat de rapporterende psychiater om reden van eigen veiligheid heeft afgezien van een poging om betrokkene in zijn woning of andere verblijfplaats te bezoeken.
2.6.
De omstandigheid dat betrokkene uit anderen hoofde gedetineerd was op de dag waarop hij door de rechtbank werd gehoord (2 juli 2014) zegt op zichzelf niets over de vraag of betrokkene gedetineerd was in de periode vóór het opmaken van de geneeskundige verklaring (11 juni 2014). In eerste aanleg is niet het argument aangevoerd dat betrokkene aan de uitnodigingsbrieven van de psychiater geen gevolg heeft kunnen geven omdat hij toen gedetineerd zou zijn geweest7.. In cassatie kan geen onderzoek naar de feiten worden ingesteld. Daarom leidt dit gedeelte van de klacht niet tot cassatie.
2.7.
Van een weigering van betrokkene om aan het in art. 5 Wet Bopz vereiste psychiatrisch onderzoek mee te werken blijkt uit de bestreden beschikking niet. De rechtbank heeft het redelijk geacht dat de psychiater op de gebezigde grond heeft besloten niet op huisbezoek te gaan bij betrokkene. De aangehaalde maatstaf (namelijk “of de psychiater heeft gedaan van redelijkerwijs van hem kon worden verwacht om het vereiste onderzoek te doen plaatsvinden”) laat ook ruimte om rekening te houden met risico’s voor de veiligheid van de arts die het onderzoek verricht8.. Wat de rechtbank heeft overwogen over hetgeen de verpleegkundige “onlangs” is overkomen toen hij betrokkene thuis bezocht, vormt een weerlegging van het standpunt dat tussenkomst van de moeder van betrokkene het risico voor de veiligheid van anderen zou hebben weggenomen. Op welke datum precies dat voorval heeft plaatsgevonden is, in de redenering van de rechtbank, niet van belang; wel dat het recent is geschied.
2.8.
Over risico’s voor de persoonlijke veiligheid van de arts mag niet lichtvaardig worden gedacht. Anderzijds is het om uiteenlopende redenen ongewenst te achten dat enkel uit vrees voor mogelijke gedragingen van de patiënt op voorhand wordt afgezien van een persoonlijk contact en van een observatie van de betrokken patiënt door de rapporterende psychiater: (i) Een rechter is geen psychiater; zonder een op gesprekken met en observatie van de patiënt gebaseerd rapport van een psychiater is het voor de rechter slechts in weinig gevallen doenlijk, zich een behoorlijk beeld te vormen van de stoornis van de geestvermogens van de betrokken persoon en van het oorzakelijk verband tussen die stoornis en het te duchten gevaar. (ii) Indien er werkelijk reden is om te vrezen voor de persoonlijke veiligheid van personen, en een machtiging achterwege blijft bij gebreke van toereikende psychiatrische rapportage, zou het gevaar blijven voortbestaan en zou het andere personen kunnen treffen.
2.9.
Het komt mij voor, dat in een geval als dit het best kan worden aangesloten bij de rechtspraak over gevallen waarin een geneeskundige verklaring is overgelegd waaraan een of meer (formele of materiële) gebreken kleven9.. Het overleggen van een gebrekkige verklaring leidt niet noodzakelijk tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in zijn inleidende verzoek. In zulke gevallen kan de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid ingevolge art. 8 lid 4 Wet Bopz om de rapporterende, niet bij de behandeling betrokken psychiater ter zitting te horen. De rechtbank kan het gebrek door de psychiater laten herstellen. In een geval waarin (niet sprake is van een ‘gebrek’, maar) de rechtbank van oordeel is dat om veiligheidsredenen in redelijkheid niet van de psychiater kan worden verwacht dat deze de patiënt op locatie bezoekt en de patiënt zelf niet naar de psychiater toekomt, zou de volgende procedure kunnen worden gevolgd. De niet bij de behandeling betrokken psychiater brengt aan de hand van het medisch dossier en van inlichtingen van anderen een rapport uit, dat door de officier van justitie bij het verzoekschrift tot het verlenen van een (voorlopige) machtiging wordt gevoegd. Vervolgens hoort de rechter de betrokken persoon op de voet van art. 8 Wet Bopz in het bijzijn van de niet bij de behandeling betrokken psychiater die het rapport heeft uitgebracht. Vanzelfsprekend kan de rechtbank ook kiezen voor benoeming van een andere, niet bij de behandeling betrokken psychiater als deskundige. De psychiater is dan bij de mondelinge behandeling door de rechtbank aanwezig en kan, waar nodig, profiteren van de politiebegeleiding en andere veiligheidsmaatregelen die in het kader van de zitting worden genomen. De psychiater kan met de patiënt spreken en deze observeren. Vervolgens kan de psychiater mondeling rapporteren aan de rechtbank. De setting van een mondelinge behandeling door de rechtbank, waarbij een betrekkelijk groot aantal personen aanwezig is, is niet ideaal voor een psychiatrisch onderzoek met gesprek en observatie: er is slechts een beperkte tijd beschikbaar; de betrokken patiënt kan gespannen zijn of worden afgeleid door de andere aanwezigen en door hetgeen in een Bopz-zitting nog meer is gezegd of aan de orde zal komen. Het beeld dat de psychiater zich van de patiënt vormt kan hierdoor worden beïnvloed en minder representatief zijn dan wanneer het gesprek en de observatie in een rustiger omgeving op een rustiger moment plaatsvinden. Daartegenover staat dat langs deze weg twee grondrechten tegelijk kunnen worden beschermd: enerzijds het recht van de betrokkene te worden beschermd tegen een willekeurige vrijheidsbeneming (art. 5 EVRM), anderzijds het recht van de arts te worden beschermd tegen agressie (art. 2 EVRM; art. 11 Grondwet).
2.10.
In de onderhavige zaak is de hier voorgestelde route niet gevolgd. Nu niet is komen vaststaan dat betrokkene niet aan het onderzoek door de psychiater heeft willen meewerken, maar wel vaststaat dat betrokkene niet kort tevoren met het oog op de te verlenen machtiging persoonlijk is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater, kan de bestreden beschikking m.i. niet in stand blijven. De rechtsklacht is gegrond.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑11‑2014
Deze wettelijke regels geven mede uitvoering aan art. 5, lid 1 onder e, EVRM. Zie over die verdragsbepaling onder meer: EHRM 24 oktober 1979 (Winterwerp), NJ 1980/113 m.nt. E.A. Alkema; EHRM 5 oktober 2000 (Varbanov), BJ 2001/36 m.nt. W. Dijkers; EHRM 2 oktober 2012 (Plesó), JVGGZ 2013/34 m.nt. S.P.K. Welie.
Zie voor deze maatstaf onder meer: HR 6 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2766, NJ 1999/103; HR 21 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3450, NJ 2003/484, BJ 2003/20 m.nt. W. Dijkers; HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG5860, NJ 2009/25, BJ 2009/6.
In april 2013 vond tijdens een Bopz-hoorzitting in hetzelfde arrondissement een ernstig incident plaats. Naar aanleiding van dat incident is een “Advies inzake veiligheid tijdens en rondom zittingen op locatie in het kader van de Wet Bopz van de rechtbank Den Haag” met bijbehorend protocol uitgegeven (te raadplegen via www.rechtspraak.nl).
Vgl. J. Vandenberghe, Ambulant als het kan, outreaching als het moet, Tijdschrift voor Psychiatrie 2010/10, blz. 679 - 681.
Zie nader: de conclusie voor HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1639, NJ 2014/360, JVggz 2014/25.
En evenzeer om rekening te houden met risico’s voor de patiënt zelf. Zie ook Rb Arnhem 13 juli 2001, BJ 2001/59 m.nt. R. Zuijderhoudt, over het risico van zelfverminking door de patiënt indien de rechtbank een huisbezoek zou hebben doorgezet.
Zie bijv.: HR 1 juli 1994, NJ 1994/722 (alsnog overleggen ontbrekende verklaring) en, onder de vroegere Krankzinnigenwet: HR 2 september 1988, NJ 1988/1037 (telefonische aanvulling door de psychiater van zijn verklaring).
Beroepschrift 02‑10‑2014
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake aldaar woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
1)
Bij beschikking van 2 juli 2014 onder zaaknummer C/09/467681 en rekestnummer FA RK 14-4450 heeft de Rechtbank Den Haag een voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van verzoeker verleend uiterlijk tot en met 2 januari 2015. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 12 juni 2014, de geneeskundige verklaring van 11 juni 2014, de oproep van 23 juni 2014 en het proces-verbaal van de zitting van 2 juli 2014 legt verzoeker hierbij over.
2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de Rechtbank Den Haag, ten aanzien van het verzoek voorlopige machtiging heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de Rechtbank heeft overwogen:
‘… De advocaat van de betrokkene heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek nu de betrokkene — blijkens de geneeskundige verklaring — niet persoonlijk door de psychiater is onderzocht.
De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft naar voren gebracht dat de betrokkens driemaal is uitgenodigd voor onderzoek. Daarbij is duidelijk aangegeven waar het onderzoek voor bedoeld is en dat het belangrijk is dat de betrokkene op de afspraak verschijnt. De betrokkene is niet verschenen. De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft voorts verklaard onlangs tijdens een huisbezoek te zijn aangevallen door de betrokkene, waardoor het niet verantwoord werd geacht de betrokkene in de thuissituatie te beoordelen.
De rechtbank is — gelet op de verklaring van de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige — van oordeel dat voldoende is getracht om de betrokkene persoonlijk te onderzoeken en dat een onderzoek van de betrokkene in de thuissituatie niet verantwoord was te achten. In aanmerking genomen dat de geneeskundige verklaring niet steunt op medische gegevens uit het verleden ( op 5 februari 2007 en 25 september 2008 is een voorlopige machtiging verleend) maar op recente gegevens over de betrokkene, is de rechtbank ook van oordeel dat de geneeskundige verklaring onder de gegeven omstandigheden aanvaardbaar is als grondslag voor de te nemen beslissing…’
Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoeker op 2 juli 2014 gehoord werd in de Penetentiaire Inrichting Haaglanden in Zoetermeer.
Verzoeker was kennelijk niet thuis.
De psychiater heeft verzoeker niet onderzocht.
De psychiater schrijft in de geneeskundige verklaring dat zij verzoeker 3 maal schriftelijk heeft uitgenodigd op bureau om hem als onafhankelijk psychiater te beoordelen en vermeld te hebben dat het om een beoordeling voor een voorlopige machtiging ging en dat het belangrijk was dat verzoeker zou verschijnen.
Of verzoeker uitnodigingsbrieven heeft ontvangen blijkt uit de stukken niet.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het adres van de psychiater die de verklaring heeft uitgeschreven hetzelfde adres is als het adres van de behandelend psychiater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, die de psychiater die de verklaring heeft uitgeschreven van informatie hebben voorzien.
De geneeskundige verklaring vermeldt dat verzoeker in het recente verleden (bij vraag 5 a sub 2) de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in de thuissituatie zou hebben aangevallen, waar verzoekers moeder tussenbeide is gekomen., maar wanneer dat was blijkt niet.
Verzoeker heeft zelf ter zitting gezegd dat hij aan de sociaal psychiatrisch verpleegkundige de toegang heeft geweigerd aangezien die zich kennelijk niet als medewerker van Parnassia kon legitimeren.
Niet blijkt dat de psychiater verzoeker thuis bezocht heeft teneinde onderzoek te doen dan wel enige poging tot een dergelijk onderzoek thuis heeft gedaan.
Uit de stukken blijkt evenmin dat via de moeder een poging is gedaan.
Evenmin blijkt dat er in de Penetentiaire Inrichting Haaglanden in Zoetermeer — waar verzoeker ten tijde van de behandeling van het verzoek in ieder geval verbleef — een onderzoek is gedaan. De geneeskundige verklaring is gebaseerd op informatie van de behandelaars, een eigen onderzoek door de psychiater heeft niet plaats gevonden. Er was dus geen geneeskundige verklaring voorhanden van een onafhankelijk psychiater die verzoeker kort tevoren had onderzocht.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoekers advocaat uitdrukkelijk aangevoerd dat het ontbreken van een dergelijke geneeskundige verklaring een formeel bezwaar is voor toewijzing van de verzochte machtiging.
Volgens artikel 5 lid 1 wet BOPZ, mede in verband met artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM, moet bij een verzoek om een voorlopige machtiging een geneeskundige verklaring worden overgelegd van een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is en die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht.
Zoals uw Hoge Raad eerder overwoog naar aanleiding van rechtspraak van het EHRM in de zaak Winterwerp/Nederland (24 oktober 1979), X.UK (5 november 1981), Herczegfalvy ( 24 september 1992):
‘… Op het voetspoor van deze rechtspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de eis van ‘objective medical expertise’ aldus moet worden verstaan dat het — behoudens in noodsituaties — een persoonlijk voorafgaand onderzoek van betrokkene door de specialist veronderstelt (HR 21 juni 1996,nr. 8846. NJ 1997,343; cursivering toegevoegd). Hiermee strookt dat in gevallen waarin de betrokkene niet meewerkt aan het in art.5 lid 1 Bopz bedoelde onderzoek, de psychiater moet doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om het vereiste persoonlijk onderzoek , dat wil zeggen een onderzoek waarin de psychiater de betrokkene in een direct contact spreekt en observeert, te doen plaats vinden (HR 6 november 1998, Nr.R98/114,NJ 1999, 103 en HR 24 september 1999, nr. R 99/119, NJ 1999,752; cursivering toegevoegd)
(…) Gezien de bewoordingen waarin art. 5 lid 1 Bopz is gesteld, het fundamentele karakter van het grondrecht op vrijheid en het belang dat in de rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad wordt gehecht aan het oordeel van een onafhankelijke medische deskundige die de betrokkene zelf heeft onderzocht als voorwaarde voor een rechtsgeldige vrijheidsberoving in gevallen waarin de betrokkene gestoord zou zijn in zijn of haar geestvermogens , treft de rechtsklacht doel…’1.
In casu heeft geen onderzoek door een onafhankelijk psychiater plaats gevonden. Niet blijkt dat de psychiater gedaan heeft wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden.
De psychiater heeft zelfs geen poging gedaan verzoeker persoonlijk te onderzoeken aan zijn huisadres noch in de PI Haaglanden in Zoetermeer.
Het ging niet om een noodsituatie, er was dus geen haast bij. Het ging niet om een inbewaringstelling maar om een voorlopige machtiging.
Waarom de Rechtbank desalniettemin een aldus tot stand gekomen geneeskundige verklaring aanvaardbaar heeft geacht als grondslag voor de te nemen beslissing , waardoor verzoeker voor de duur van maximaal 6 maanden van zijn vrijheid beroofd kan worden, is onbegrijpelijk. De Rechtbank heeft beslist in strijd met artikel 5 lid 1 wet BOPZ jo. artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM en artikel 15 Grondwet.
De redenen die de Rechtbank geeft om af te zien van een geneeskundige verklaring op basis van onderzoek door een onafhankelijke psychiater zijn naar de mening van verzoeker onvoldoende om de beslissing te kunnen dragen.
Verzoeker meent dan ook dat vanwege het ontbreken van een essentiële vereiste, de aanwezigheid van een geneeskundige verklaring van een onafhankelijke psychiater, de beschikking voor vernietiging in aanmerking komt, althans heeft de Rechtbank onvoldoende duidelijk gemaakt waarom afgezien is van een dergelijke verklaring.
Dat verzoeker procedeert onder toevoeging 3II8884 d.d. 8 september 2014, waarvan kopie hierbij wordt overgelegd;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Den Haag van 2 juli 2014 te vernietigen althans een zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 2 oktober 2014
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑10‑2014
HR 21 februari 2003 NJ 2003/2004 m.nt.J.de Boer, BJ 2003/20 mm.nt W.Dijkers.