NJ 2014/360
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Hoorplicht art. 8 lid 1; motiveringseisen.
HR 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1639, m.nt. Redactionele aantekening
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 juli 2014
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion
- Zaaknummer
14/01749
- Conclusie
A-G mr. F.F. Langemeijer
- Noot
Red. Aant.
- JCDI
JCDI:ADS127885:1
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1639, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑07‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:378, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑04‑2014
- Wetingang
Essentie
Wet Bopz. Voorlopige machtiging. Hoorplicht art. 8 lid 1; motiveringseisen.
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient de rechter zijn oordeel dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen, toereikend te motiveren. De rechtbank heeft haar oordeel omtrent de bereidheid van betrokkene om zich te doen horen, gegrond op de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.