HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m.nt. Mevis (rov. 3.2.1). Zie voorts HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:853 (rov. 3.5). Aannemelijk is dat met ‘ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen’ – de termen die de Hoge Raad gebruikt in HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m.nt. Mevis (rov. 3.2.1) – niet enkel is gedoeld op de procesdeelnemers; zie in die zin punt 6 van de noot van Mevis bij voormeld arrest en G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 802.
HR, 08-11-2022, nr. 20/04164
ECLI:NL:HR:2022:1571
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-11-2022
- Zaaknummer
20/04164
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1571, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:746
ECLI:NL:PHR:2022:746, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1571
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Caribische zaak Curaçao. Medeplichtigheid aan het medeplegen van mensenhandel in “trago-meisjes”, art. 2:239 SrC. 1. Bewijsklacht mensenhandel, feit van algemene bekendheid. 2. Bewijsklacht medeplichtigheid. Heeft verdachte opzet gehad op feit dat mededaders met oogmerk van uitbuiting hebben gehandeld t.a.v. “trago-meisjes”? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/03710 C, 20/04083 C en 20/04163 C.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04164 C
Datum 8 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 oktober 2020, nummer H 216/2019, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2022.
Conclusie 06‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Medeplichtigheid aan medeplegen van mensenhandel in Curaçao met betrekking tot uit Venezuela afkomstige ‘trago-meisjes’. Het eerste middel klaagt tevergeefs over het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba dat (in ieder geval binnen de Curaçaose samenleving) het een feit van algemene bekendheid is wat met ‘trago-meisjes’ wordt bedoeld. Het tweede middel klaagt tevergeefs dat het opzet van de verdachte op de door de medeverdachten begane mensenhandel niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. Het derde middel klaagt terecht dat de redelijke termijn is geschonden vanwege de te late inzending van het dossier door het Gemeenschappelijk Hof. Conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04164 C
Zitting 6 september 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
- 1.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verder ook: het Hof) heeft bij vonnis van 29 oktober 2020 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna ook: het Gerecht) van 27 september 2019, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigd. Het Hof heeft de verdachte wegens 1 subsidiair “medeplichtigheid aan mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Het Hof heeft verder beslissingen genomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en heeft aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als bedoeld in art. 1:78 van het Wetboek van Strafrecht Curaçao (hierna: SrC), een en ander zoals in het vonnis vermeld.
- 2.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/04083 ( [medeverdachte 4] ), 20/04163 ( [medeverdachte 1] ) en 21/03710 ( [medeverdachte 3] ). Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
- 3.
Namens de verdachte heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, drie middelen van cassatie voorgesteld.
- 4.
Het eerste en het tweede middel komen beide op tegen de motivering van de bewezenverklaring van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan (het medeplegen van) mensenhandel. Het derde middel klaagt over overschrijding van de inzendtermijn in cassatie. Alvorens deze middelen te bespreken (onder III. tot en met V.), geef ik (onder II.) eerst de bewezenverklaring en bewijsvoering van het Hof weer.
II. Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“Feit 1 medeplichtigheid aan mensenhandel
dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 in Curaçao, tezamen en in vereniging
- [betrokkene 1] , en/of
- [betrokkene 2] , en/of
- [betrokkene 3] , en/of
- [betrokkene 4] , en/of
- [betrokkene 5] , en/of
- [betrokkene 6] , en/of
- [betrokkene 7] , en/of
een grote hoeveelheid andere onbekend gebleven personen,
(telkens) met een of meer van de onder lid 1, sub a, van artikel 239 Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten
(sub a)
door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die voornoemde slachtoffers/personen,
en/ of
(sub c)
hebben aangeworven, met het oogmerk om die ander in een ander land, te weten Curaçao, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(sub d)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen hebben gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid
en/of
(sub f)
(telkens) opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de uitbuiting van die een of meer voornoemde slachtoffers/personen
en/of
(sub i)
met een van de in onderdeel a genoemde middelen hebben gedwongen dan wel bewogen hen te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde,
immers hebben [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] ,
terwijl zij wisten dat een of meer voornoemde slachtoffers/personen in een slechte financiële situatie verkeerden en de (financiële) situatie in Venezuela heel slecht is en dat die slachtoffers de landstaal en/of de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig waren en die slachtoffers (vrijwel) niemand kenden in Curaçao en geen werkvergunningen en verblijfsvergunningen in Curaçao hadden,
een of meer van de vernoemde slachtoffers/personen:
- in Venezuela benaderd of laten benaderen met het verzoek om in Curaçao, bij een "snek"( [A] ), te komen werken (zonder contract), en/of voor hen de reis van Venezuela naar Curaçao laten regelen en betalen,
en/of
- gehuisvest in een (kleine, gedeelde) kamer op de tweede verdieping van [A] op de [a-straat ] en een woning te [b-straat 1] en een woning te [c-straat 1] , en/of
- ongeveer 350 gulden per maand in rekening te brengen voor deze kleine gedeelde kamer en/of (daarnaast) een bedrag voor lunch en/of water en/of elektra en/of internet, in rekening te brengen, en/of
- de regel opgelegd dat zij (maximaal) een keer per dag mochten douchen en/of
- bij aankomst een beginschuld opgelegd van ongeveer NAf 1600,00 en opgelegd dat deze schuld binnen 3 tot 4 weken moest worden afbetaald/ingelost aan/bij verdachten door voor verdachten te werken, en/of
- de regel opgelegd dat zij niet mochten stoppen met werken voor verdachten (in de [A] ) alvorens de schuld werd ingelost, en/of
- uitgelegd/opgelegd dat zij (zonder contract en zonder werkvergunning) moesten werken in de [A] , door klanten te versieren, te amuseren, (trago)drankjes te laten kopen, en met ze te dansen (waarmee zij tokens zouden verdienen om hun schuld of te lossen), en/of
- uitgelegd dat er (meerdere) beveiligingscamera's in de [A] hingen zodat zij, verdachten alles kunnen zien en/of horen, en/of
- opgelegd dat zij zich aan de regels moesten houden, en dat anders boetes in rekening worden gebracht en/of telefoons worden afgepakt, en/of
- hebben uitgescholden en/of bedreigd (wanneer zij zich niet voldoende gedroegen zoals verdachte en/of medeverdachten wensten) en/of
- onder druk gezet om geld te verdienen door zich te prostitueren om hun schuld aan verdachten en/of het geld voor maaltijden en/of internet en/of water en elektra te kunnen (af) betalen, en/of
- de regel opgelegd dat in geval van prostitueren (of anderszins verlaten van de bar), een bedrag (100 of 150 gulden) betaald diende te worden bij de bar (ten behoeve van verdachten) alvorens de klant met voornoemd slachtoffer/persoon [A] mocht verlaten, en/of
- opgelegd dat 6 dagen in de week gewerkt moest worden van 20.00 t/m 04:00/05:00 uur, terwijl zij geen geld uitgereikt kregen en geen pauze kregen en,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 maart 2017 t/m 27 september 2018 in Curaçao, behulpzaam is geweest en/of daartoe gelegenheid heeft verschaft door:
- (wetende van de ongeregeldheden bij [A] ) Bar [C] N.V. ( [A] ) op zijn naam te zetten, en
- een vergunning voor het bedrijf daar op zijn naam te vragen, en
- in [A] te werken, en.”
Het Hof heeft voor het bewijs van dit feit allereerst de bewijsmiddelen uit het vonnis van het Gerecht van 27 september 2019 overgenomen. Deze in de aanvulling op het vonnis opgenomen bewijsmiddelen houden het volgende in:
“1. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 4] d.d. 28 september 2018 (dossierbijlage 1.2), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Ik kreeg van derden te horen dat men vrouwen aan het zoeken was om in een snack in Curaçao te werken. Ik besloot naar Curaçao te komen gezien mijn woonsituatie in Venezuela.
Ik werd in contact gezet met een vrouw genaamd " [betrokkene 10] ". De vrouw " [betrokkene 10] " liet me vervolgens in contact met " [medeverdachte 4] " komen. Later vernam ik dat " [betrokkene 10] " als een dochter door " [medeverdachte 4] " beschouwd werd en dat ze zodoende alle zaken van [medeverdachte 4] in Punto Fijo (Venezuela) regelt. [medeverdachte 4] en ik hielden contact met elkaar via Whats App. [medeverdachte 4] vertelde mij in onze gesprekken dat zij alles zal regelen zodat ik in Curaçao bij haar kom werken. Zij vertelde mij dat zij onder andere het navolgende zou regelen, namelijk: De dollars om aan de immigratiedienst op Curaçao te tonen, mijn reisticket en mijn verblijflocatie in Green Hill. Verder vertelde zij mij dat ik haar dit allemaal terug moest betalen, op het moment dat ik in Curaçao aankwam.
Op 31 augustus 2018 werd ik door " [betrokkene 10] " naar de luchthaven in Caracas gebracht. Aldaar overhandigde zij mij de $ 850,- dollars. Toen ik hier was aangekomen werd ik door [medeverdachte 4] bij de luchthaven opgehaald. Ik moet ook vertellen dat [medeverdachte 4] de vrouw bijgenaamd [betrokkene 11] ook bij de luchthaven op die dag ging halen. We moesten [medeverdachte 4] de dollars op dat moment overhandigen. [medeverdachte 4] vertelde toen tegen ons dat we in een discotheek zouden gaan werken. Ze vertelde ons dat we onze inkomen via fichas zouden krijgen tot op het moment dat we onze schuld zouden aflossen. Ook vertelde zij aan ons dat als we tips van klanten krijgen dat we deze aan haar moesten geven. [medeverdachte 4] waarschuwde ons dat zij camera’s in de discotheek geplaatst heeft en dat ze alles dat in de discotheek gaande is kon zien en horen.
Vervolgens werden [betrokkene 11] en ik naar de woning van [medeverdachte 4] in [b-straat ] gebracht. [medeverdachte 4] maakte haar huishoudelijke regels toen aan ons bekend. We mochten geen telefoons in de discotheek gebruiken, we mochten met niemand over haar praten, we mochten zo min mogelijk buiten gaan, we moesten haar dagelijks geld voor eten, wifi, elektriciteit en water geven, we mochten een (1) keer per dag baden en we moesten de klanten verliefd op ons maken. Dit laatste zodat deze klanten alle dagen daar kwamen, om met ons te ficheren.
[medeverdachte 4] had alles rond de reis geregeld.
Ik had in mijn thuisland nog geen arbeidsovereenkomst gesloten. [medeverdachte 4] vertelde mij dat zij alles voor mij zou regelen. Zij vertelde mij pas van de regels en schulden toen ik in Curaçao was aangekomen.
Ik moest ANG 1600,- aan schuld betalen.
Ik moest gaan werken bij de discotheek van [medeverdachte 4] . Dit is in een Chinees gebouw gevestigd. Ik was daar werkzaam sinds 31 augustus 2018 tot en met gisteren. De discotheek ligt in Santa Maria.
Ik was niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning. De andere vrouwen ook niet.
Ik moest 15 fichas dagelijks ficheren. De klanten goed behandelen. Met de klanten dansen. We mochten niet zitten zodat de klanten met ons kon ficheren. [medeverdachte 4] kwam meestal op de zaterdagen bij de Discotheek. We mochten zeker op die dag geen water drinken. We moesten door blijven werken.
Ik had een vrije dag alleen op de dinsdagen. Ik moest de andere dagen vanaf 20:00 uur tot en met 04:00 uur - 05:00 uur werken.
[medeverdachte 4] had me nooit met geld betaald. Ik moest [medeverdachte 4] geld voor water, elektriciteit, wifi en eten geven.
Zeker 21 vrouwen zijn in dienst bij de discotheek zoals ik. [medeverdachte 4] adviseerde ons om op onze vrije dagen op stap te gaan en om geld te gaan verdienen. Verder vertelde zij aan ons dat we Curaçao moeten verlaten alvorens wij illegalen werden. Dit omdat alles voor ons dan kon regelen, zodat we naar Curaçao gebracht werden.
De situatie in Venezuela is elke dag erger aan het worden. Men wil hier komen werken zodat ze geld kunnen sturen.
2. Een proces-verbaal van een verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerecht in eerste aanleg te Curacao, van de getuige [betrokkene 4] d.d. 3 oktober 2018 (dossierbijlage 1.9), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Over de rol van [verdachte] kan ik vertellen dat hij de man is van [medeverdachte 4] . Hij kwam alleen met [medeverdachte 4] naar de bar.
3. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 2] d.d. 28 september 2018 (dossierbijlage 1.3), voor zover als haar verklaring inhoudende:
4. Ik ben verpleegkundige en heb ook een opleiding gedaan op het gebied van criminologie.
5. Ik moest naar Caracas reizen. Daar werd ik in contact gekomen via [medeverdachte 4] met een onbekende vrouw. Deze onbekende vrouw heeft mij 850 dollars overhandigd. Dit geld was bedoeld om bij aankomst hier te kunnen tonen dat ik als toerist hier kwam. Reisticket werd door [medeverdachte 4] gekocht en zij had ook een reservering gedaan bij "Green Hill hotel" hier op Curaçao. Toen ik nog in mijn thuisland was, legde [medeverdachte 4] mij uit dat ik bij haar kon komen werken maar had mij toen compleet iets anders aangeboden. Zij zei dat ik klanten moest bedienen en dat ik hiervoor "Tokkens" zou ontvangen en dat ik deze voor geld kon wisselen. Eenmaal hier was het compleet anders en ik kreeg geen cent van de "tokkens".
6. Ik had geen tewerkstellingsvergunning.
Ik moest klanten animeren om voor mij drankjes te kopen zodat ik 'tokkens kon krijgen om deze voor geld te wisselen. Wij moesten ervoor zorgen dat wij zoveel mogelijk drankjes konden krijgen zodat wij de "tokkens" konden inruilen om de schulden te betalen.
Meer dan 20 vrouwen zijn in dienst bij [A] restaurant. Jullie hebben ze gisteren niet allemaal aangetroffen daar zij illegaal zijn. [medeverdachte 4] zegt niet dat wij ons moeten prostitueren maar door de druk die ze op ons zet om de schuld te betalen, worden wij als zodanig wel onder druk gezet om ons te prostitueren. Veel van de andere vrouwen hebben zich wel geprostitueerd.”
4. Een proces-verbaal van een verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerecht in eerste aanleg te Curacao, van de getuige [betrokkene 2] d.d. 5 oktober 2018 (dossierbijlage 1.11), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Over de rol van [verdachte] kan ik vertellen dat hij de partner is van [medeverdachte 4] . Hij woonde in het huis. Ik heb [verdachte] twee keer in de bar gezien en toen hielp hij [medeverdachte 4] met het werk. Hij schonk ook trago drankjes in.
5. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 1] d.d. 28 september 2018 (dossierbijlage 1.4), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Een vriendin heeft mij in contact gebracht met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft me verteld dat ik als serveerster in een discotheek hier op Curaçao aan het werk kon. Door de situatie in Venezuela heb ik ervoor gekozen om akkoord te gaan met het werk als serveerster wat mij aangeboden werd en vertrok ik hiernaar toe. [medeverdachte 4] had een valse reservering gedaan bij een hotel op Curaçao. [medeverdachte 4] heeft ook mijn ticket betaald. Op het vliegveld daar in Maiquetia heb ik USD 1000 ontvangen om mee naar Curaçao te reizen. Het was bedoeld om geld op zak te hebben om Curaçao binnen te komen. Als toerist moest je minimaal ANG 1000 dollar hebben anders laat de immigratie ambtenaar jou niet door. Ik had het geld niet dus kreeg het van [medeverdachte 4] . Bij aankomst op Curaçao moest ik het geld afgeven aan [medeverdachte 4] . Toen ik hier was vertelde [medeverdachte 4] mij over de schuld van USD 1600 die ik bij haar had en over de kosten van het eten, internet en water/elektriciteit. Verder vertelde [medeverdachte 4] over het werk dat ik hier zou gaan verrichten. Ze vertelde dat ik in de discotheek ging ficheren. Ik was niet tevreden met het werk dat ik moest gaan doen maar ik was al hier dus ik had geen uitweg.
6. Een proces-verbaal van een verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerecht in eerste aanleg te Curacao, van de getuige [betrokkene 1] d.d. 3 oktober 2018 (dossierbijlage 1.10), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Sinds ik hier ben, heb ik [verdachte] 1 keer in de bar gezien. Hij stond achter de bar drank te serveren, ook trago's. Hij wist dat ik als trago meisje werkte.
7. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 5] d.d. 1 oktober 2018 (dossierbijlage 1.5), voor zover als haar verklaring inhoudende:
Ik moet u vertellen dat ik een schuld van 1600 gulden heb bij [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vertelde mij pas bij haar thuis dat ik een schuld van Ang 1600,- heb bij haar. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat te maken heeft met mijn reis hier naar toe en dat ik voor haar moest werken om de schuld te betalen. lk moest voor haar gaan ficheren in haar bar om zodoende mijn schuld bij haar af te lossen. In Venezuela was ik administratieve medewerker. lk heb een administratieve opleiding bachelor gedaan. Ik heb ook gewerkt als leidinggevende bij een grote supermarkt. Nu ben ik gekomen om te werken omdat de situatie slecht is in Venezuela. Ik werd een baan aangeboden op Curaçao als serveerster. Ik werd benaderd door een ex werknemer van [medeverdachte 4] die mij vertelde over [medeverdachte 4] . Zij vertelde aan mij dat [medeverdachte 4] een discotheek had waar ik kon gaan werken. Zij stuurde alles door naar voor een vrouw in Venezuela die samenwerkt met [medeverdachte 4] . Die vrouw heet [betrokkene 21] .
In de woning van [medeverdachte 4] verbleven 12 vrouwen.
8. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 6] d.d. 1 oktober 2018 (dossierbijlage 1.6), voor zover als haar verklaring inhoudende:
[medeverdachte 4] vertelde dat we bij haar bar van 20:00 uur tot en met 04:00 uur moeten werken en dat we daar moeten gaan ficheren. We moeten dagelijks 15 fichas verdienen. Zij had geen arbeidsovereenkomst met mij gesloten.
9. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 7] d.d. 1 oktober 2018 (dossierbijlage 1.7), voor zover als haar verklaring inhoudende:
[medeverdachte 4] haar achternaam is [medeverdachte 4] en zij is op het adres [b-straat 1] , woonachtig. Ik verblijf daar met zijn vieren (4) in een kamer.
lk ben naar Curaçao gekomen door de crisis die in Venezuela heerst.
De bar staat op naam van [verdachte] . [verdachte] is de man van [medeverdachte 4] . Soms komt [verdachte] ook samen met [medeverdachte 4] bij de bar.
10. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de getuige [betrokkene 3] d.d. 1 oktober 2018 (dossierbijlage 1.8), voor zover als haar verklaring inhoudende:
[medeverdachte 4] stuurde mij het telefoonnummer van [betrokkene 21] . Zij hebben alles geregeld om naar Curaçao te komen. Op 11 september 2018 ben ik aangekomen.
Ik moest NAF 1.600,- aan schuld betalen.
Ik moest bij de bar van [medeverdachte 4] gaan werken.
Toen ik bij de woning van [medeverdachte 4] was, sliep ik in de tweede slaapkamer. In de vierde slaapkamer verbleven [medeverdachte 4] en haar man [verdachte] .
11. Een proces-verbaal van analyse van de verbalisant [verbalisant 3] d.d. 1 oktober 2018 (dossierbijlage 3-5), voor zover inhoudende:
Uit onderzoek blijkt dat de bar publiekelijk de naam [A] Restaurant uitdraagt, maar dat de bar in de Kamer van Koophandel ingeschreven staat als Bar [C] N.V. Ik, verbalisant, heb onderzoek gedaan naar het bedrijf Bar [C] N.V. bij de Kamer van Koophandel Curaçao. Tevens heb ik ter verduidelijking telefonisch contact opgenomen met een medewerkster van Kamer van Koophandel Curaçao die mij een toelichting heeft gegeven. Ik heb het volgende geconstateerd:
Bar [C] N.V. is op 15 november 2016 opgericht en op 16 november 2016 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel door [medeverdachte 4] .
Ten tijde van de inschrijving was de naam van de naamloze vennootschap "Bar [B] N.V."
[medeverdachte 4] is van 15 november 2016 tot en met 29 september 2017 directeur geweest van Bar [B] N.V.
Op 29 september 2017 is de naam Bar [B] N.V. veranderd in Bar [C] N.V.
Van 29 september 2017 tot heden is [verdachte] directeur van Bar [C] N.V.
12. Een proces-verbaal van analyse van de verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 oktober 2018 (dossierbijlage 3-7), voor zover inhoudende:
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek onder de naam "FREEDOM" werd er op dinsdag 27 september 2018, een huiszoeking ter inbeslagneming verricht bij de woning te [b-straat 1] . Tijdens deze zoeking werden diverse goederen aangetroffen.
- Een blauwe map waaruit bleek dat op 29 september 2017, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] , bij een notaris het naamloze vennootschap met de naam Bar [B] N.V. van naam veranderd heeft in de naam Bar [C] N.V. Ik, verbalisant, zag bij de bovengenoemde notariële acte een Curaçaose identiteitskaart op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] .
Verder zag ik, verbalisant, diverse formulieren van onder andere de MCB bank, de belastingdienst en de kamer van koophandel waaruit blijkt dat [medeverdachte 4] de oprichtster en directeur is geweest van het naamloze vennootschap Bar [B] N.V.
- Een zwartkleurige map, met daarop geschreven: "Copia de Reimond 2018 Reimondo 2018 bar [C] , onder andere inhoudende een vergunning en documenten uit het handelsregister; Ik, verbalisant, zag in de bovengenoemde zwarte map een douane vergunning op naam van [verdachte] .
Tevens zag ik, verbalisant, een uitdraai van het Handelsregister met dagtekening van 24 november 2017, waarin staat dat [verdachte] de directeur is van Bar [C] N.V.
- Een oranjekleurige map, onder andere inhoudende documenten uit het handelsregister, ministeriele beschikkingen, vergunningen en een aangifte; Ik, verbalisant, zag in de bovengenoemde oranje map een uitdraai van het handelsregister Curaçao. Het document is afgegeven op 31 mei 2016. Het document betreft de inschrijving van het bedrijf [A] Restaurant N.V. op de [e-straat 1] . Dit is dezelfde locatie als later het naamloze vennootschap Bar [C] N.V. werd opgericht. Ik zag dat het restaurant op 13 mei 2008 was opgericht en dat de directeur op dagtekening van het document [medeverdachte 4] betrof.
- In de slaapkamer (S3) werden de volgende goederen aangetroffen: een cedula de indentidad van Venezuela, op naam van [betrokkene 26] , geboren op [geboortedatum] 1991 [geboorteplaats] en een geel/oranje kleurig schrift met daarop een hond afgebeeld. In het schrift zag ik, verbalisant, handgeschreven notities. Op deze notities zie ik bovenaan de datum 18 september 2018 staan en het bedrag 1600,- Florines. Vervolgens zie ik de data staan van de volgende dag, hoeveel fiches zij heeft verdiend op die dag en hoeveel de restschuld is van de 1600,- gulden. Uit deze notitie blijkt het volgende
- Elke Fiche is op papier 5,- gulden waard;
- Zij moet 25,- gulden betalen voor een sleutel;
- Zij moet 25,- gulden betalen voor internet;
- Zij moet 50,- gulden betalen voor eten.
In totaal heeft zij in de periode van 18 september 2018 tot en met 26 september 2018 665,- gulden verdiend. Haar resterende restschuld is 935,- gulden.
13. Een proces-verbaal van analyse van de verbalisant [verbalisant 4] d.d. 4 december 2018 (dossierbijlage 3-22), voor zover inhoudende:
In het strafrechtelijk onderzoek genaamd "Freedom", werd op vrijdag, 28 september 2018, de vrouw genaamd [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] en wonende te [c-straat 1] , als verdachte aangehouden ter zake van Mensenhandel en Mensensmokkel. Bij haar aanhouding werd haar mobiele telefoon zijnde een zwartgelakte Samsung in beslag genomen.
Uit analyse van de geheugengegevens van voornoemde mobiele telefoon werd onder andere de navolgende fotoafbeeldingen aangetroffen:
Foto 1: Deze foto geeft de illustratie van een wit papier met opschrift erop. Op het papier staat namen van verschillende vermoedelijk Venezolaanse vrouwen. Achter elk naam staat een cijfer. Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van namen van Venezolaanse vrouwen die werkzaam waren bij Bar [B] , met de hoeveelheid fiches die een elk hebben gemaakt. Bedoelde fiches zouden ze vermoedelijk hebben gemaakt, door de cliënten te bedienen en hun te overtuigen om drankjes te laten kopen daar bij de Bar [B] .
Foto 2: Deze foto geeft de illustratie van een wit tissue met opschrift erop. Op het papier staat de naam van vermoedelijk een Venezolaanse vrouw " [betrokkene 21] ".
Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van de kosten en boetes die [betrokkene 21] moest betalen. Voor onder andere het verblijven bij hun woning (casa), het betalen van vervoermiddel (taxi), schuld die zij bij hun zou hebben gehad (deuda) en boete die zij had gekregen door een plichtverzuim (multa).
Foto 3: Deze foto geeft de illustratie van een wit papier met opschrift erop. Vermoedelijk zou dit papier een registratie zijn van de administratie van Bar [B] , inclusief een registratie van fiches en trago's (Trago, Faltan mas fichas) en boetes voor het te laat komen van de Venezolaanse vrouwen (Multas=Tardes).
Foto 8 en 9: Bovenvermelde foto afbeeldingen zijn screenshots van videoafbeeldingen van vermoedelijk Bar [B] . De getuigen hebben ook verklaard dat ze door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] middels camerasysteem worden gecontroleerd/bewaakt. En er werd in de telefoon van [medeverdachte 3] inderdaad verschillende screenshots van videoafbeeldingen van Bar [B] aangetroffen, waarop Venezolaanse vrouwen in de Bar te bezichtigen zijn, zoals degenen hierboven. Op de foto's is duidelijk waarneembaar dat de dames bezig zijn de mannelijke cliënten te amuseren.
14. Een proces-verbaal van een politieverhoor van de verdachte d.d. 5 oktober 2018 (dossierbijlage V04-2), voor zover als zijn verklaring inhoudende:
De verdachte gaf op te zijn: [verdachte] ,: [verdachte] , woonadres: [b-straat 1] .
Op de vraag waar ik momenteel woon, antwoord ik: [b-straat 1] .
De huur wordt betaald door het inkomen van de Bar [C] aan de [e-straat 1] .
Op de vraag wie allemaal verblijven op het adres [b-straat 1] , antwoord ik: [medeverdachte 4] en ik. Verder verbleven er nog meer vier (4) personen op voornoemd adres. Ik weet hun namen niet, want ik bemoei me niet met hun. Allemaal vier (4) waren vrouwen. Vaak verbleven Venezolaanse dames bij ons thuis. Hun verblijf varieerde van 1 tot 3 maanden.
[…] heeft een keer geconstateerd dat de bartenders niet alle betalingen registreerden in de kassa. Op die dag werd ook een aantal illegale Venezolaanse vrouwen aangehouden bij de bar. Als ik me goed kan herinneren was dat vorig jaar oktober en november. Hierna heb ik besloten om haar te helpen en heb ik tijdelijk de bar op mijn naam geregistreerd.
[medeverdachte 4] mocht door de onregelmatigheden geen bar meer bezitten.
Ik heb een aanvraag ingediend in november 2017 voor een bar discotheek restaurant.
Ik kom weleens bij de bar [B] . Als ik daar kom, zag ik wel dat vrouwen en mannen een "trago" kwamen halen. Ik heb weleens trago geserveerd aan de dames als ik daar meehelp in de bar.
Ik weet dat de dames ongeveer Ang 250 aan [medeverdachte 4] moest betalen om bij [b-straat 1] te verblijven.
Ik moet verklaren dat er weleens ruzie was tussen [medeverdachte 4] en de dames die bij ons verbleven.
15. De verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 6 september 2019, voor zover als zijn verklaring inhoudende:
Ik stond wel eens achter de bar en ik zag wel dat er vrouwen in de bar werkten en dat er verschillende vrouwen bij [medeverdachte 4] thuis verbleven.”
Het Hof heeft de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen 1, 3, 5, 7, 9 en 14 aangevuld en de bewijsmiddelen 16 en 17 toegevoegd. Door deze aanvullingen en toevoegingen zijn de voormelde bewijsmiddelen als volgt komen te luiden (met weglating van de voetnoten):
“1. [betrokkene 4] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
"Ik kreeg van derden te horen dat men vrouwen aan het zoeken was om in een snack in Curaçao te werken. Ik besloot naar Curaçao te komen gezien mijn woonsituatie in Venezuela. Ik werd in contact gezet met een vrouw genaamd " [betrokkene 10] ". De vrouw " [betrokkene 10] " liet me vervolgens in contact met " [medeverdachte 4] " komen. Later vernam ik dat " [betrokkene 10] " als een dochter door " [medeverdachte 4] " beschouwd werd en dat ze zodoende alle zaken van [medeverdachte 4] in Punto Fijo (Venezuela) regelt. [medeverdachte 4] en ik hielden contact met elkaar via Whats App. [medeverdachte 4] vertelde mij in onze gesprekken dat zij alles zal regelen zodat ik in Curaçao bij haar kom werken. Zij vertelde mij dat zij onder andere het navolgende zou regelen, namelijk: De dollars om aan de immigratiedienst op Curaçao te tonen, mijn reisticket en mijn verblijflocatie in Green Hill. Verder vertelde zij mij dat ik haar dit allemaal terug moest betalen, op het moment dat ik in Curaçao aankwam. Op 31 augustus 2018 werd ik door " [betrokkene 10] " naar de luchthaven in Caracas gebracht. Aldaar overhandigde zij mij de USD 850,- dollars. Toen ik hier was aangekomen werd ik door [medeverdachte 4] bij de luchthaven opgehaald. Ik moet ook vertellen dat [medeverdachte 4] de vrouw bijgenaamd [betrokkene 11] ook bij de luchthaven op die dag ging halen. We moesten [medeverdachte 4] de dollars op dat moment overhandigen. [medeverdachte 4] vertelde toen tegen ons dat we in een discotheek zouden gaan werken. Ze vertelde ons dat we onze inkomen via fichas zouden krijgen tot op het moment dat we onze schuld zouden aflossen. Ook vertelde zij aan ons dat als we tips van klanten krijgen dat we deze aan haar moesten geven. [medeverdachte 4] waarschuwde ons dat zij camera's in de discotheek geplaatst heeft en dat ze alles dat in de discotheek gaande is kon zien en horen. Vervolgens werden [betrokkene 11] en ik naar de woning van [medeverdachte 4] in [b-straat ] gebracht. [medeverdachte 4] maakte haar huishoudelijke regels toen aan ons bekend. We mochten geen telefoons in de discotheek gebruiken, we mochten met niemand over haar praten, we mochten zo min mogelijk buiten gaan, we moesten haar dagelijks geld voor eten, wifi, elektriciteit en water geven, we mochten een (1) keer per dag baden en we moesten de klanten verliefd op ons maken. Dit laatste zodat deze klanten alle dagen daar kwamen, om met ons te ficheren. [medeverdachte 4] had alles rond de reis geregeld. Ik had in mijn thuisland nog geen arbeidsovereenkomst gesloten. [medeverdachte 4] vertelde mij dat zij alles voor mij zou regelen. Zij vertelde mij pas van de regels en schulden toen ik in Curaçao was aangekomen. Ik moest NAf 1600,- aan schuld betalen. Ik moest gaan werken bij de discotheek van [medeverdachte 4] . Dit is in een Chinees gebouw gevestigd. Ik was daar werkzaam sinds 31 augustus 2018 tot en met gisteren. De discotheek ligt in Santa Maria. Ik moest haar NAf 25, - voor het wifi betalen. Ook moet ik haar wekelijks NAf 50,- voor het eten betalen. Ook vraagt [medeverdachte 4] om haar extra geld te geven zodat ze mijn persoonlijke goederen kon kopen. Dit gebeurde met alle vrouwen die thuis bij haar bleven. De woning van [b-straat ] heeft 3 slaapkamers. In de 1ste slaapkamer verbleven de vrouwen bijgenaamd " [betrokkene 12] ", " [betrokkene 13] ", " [betrokkene 14] " en " [betrokkene 15] ". In de tweede slaapkamer verbleven [betrokkene 11] , [betrokkene 16] en ik. In de derde slaapkamer verbleef een neef van [medeverdachte 4] genaamd [betrokkene 17] , een nicht van [medeverdachte 4] genaamd [betrokkene 18] en twee vrouwen. Al deze vrouwen werkten in de discotheek. Al deze vrouwen moesten zich aan de regels van [medeverdachte 4] houden. Anders zou men gestraft worden. Als straf nam ze onze telefoons van ons af. Of ze bedreigde ons dat we haar geld terug moeten betalen. En als dit niet gebeurde ze ons niet naar Venezuela zou laten gaan. Ik was niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning. De andere vrouwen ook niet. Ik moest 15 fichas dagelijks ficheren. De klanten goed behandelen. Met de klanten dansen. We mochten niet zitten zodat de klanten met ons kon ficheren. [medeverdachte 4] kwam meestal op de zaterdagen bij de Discotheek. We mochten zeker op die dag geen water drinken. We moesten door blijven werken. Ik had een vrije dag alleen op de dinsdagen. Ik moest de andere dagen vanaf 20:00 uur toten met 04:00 uur - 05:00 uur werken. [medeverdachte 4] had me nooit met geld betaald. Ik moest [medeverdachte 4] geld voor water, elektriciteit, wifi en eten geven. Zeker 21 vrouwen zijn in dienst bij de discotheek zoals ik. Sommige vrouwen deden prostitutiewerkzaamheden. De mannen moeten [medeverdachte 4] eerst een geldboete betalen. Als de vrouwen voor een (1) uur werden gebracht, dan moest de man een boete van NAf 100,- betalen. Anders moeten ze NAf 50,- betalen. Sommige vrouwen verbleven in de appartementen boven de discotheek. Vier vrouwen verbleven in de woning van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] is de dochter van [medeverdachte 4] . Ik had geen privacy; ik moest mijn kamer met andere vrouwen delen. [medeverdachte 4] oefende veel druk op ons uit. Als we ziek zijn dan moeten we [medeverdachte 4] NAf 150,- betalen, omdat we op die dag niet konden werken. [medeverdachte 4] adviseerde ons om op onze vrije dagen op stap te gaan en om geld te gaan verdienen. Verder vertelde zij aan ons dat we Curaçao moeten verlaten alvorens wij illegalen werden. Dit omdat alles voor ons dan kon regelen, zodat we naar Curaçao gebracht werden. De situatie in Venezuela is elke dag erger aan het worden. Men wil hier komen werken zodat ze geld kunnen sturen."
3. [betrokkene 2] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik woon nu tijdelijk op het adres [b-straat 1] te Curaçao. Ik moet NAf 350 aan huur betalen.
Toen wij op 31 augustus 2018 op Curaçao aankwamen, moesten wij iemand vinden die onze reisticket met een maand konden verlengen, wij moesten zelf een transport zoeken om elke dag naar de Bar [A] te gaan alwaar wij voor [medeverdachte 4] moesten werken. Wij moesten 25 gulden voor de "wifi" thuis betalen, wij moesten 50 gulden per week betalen om thuis een keer per dag te kunnen eten. Ook moesten wij zorgen dat wij om 20:00 uur bij de bar stonden anders moesten wij een boete van 150 gulden betalen. Wij moesten de fan om 11:00 uur uit doen en mochten het weer om 15:00 aan doen. Wekelijks moesten wij 25 gulden voor stroom betalen. Wij mochten alleen maar 1 keer per dag douchen. [medeverdachte 4] schold heel veel op ons en noemde ons hoeren, sukkels etc. Over het algemeen woonden wij in een slechte situatie bij [medeverdachte 4] . Ik ben verpleegkundige en heb ook een opleiding gedaan op het gebied van criminologie. Ik moest naar Caracas reizen. Daar werd ik in contact gekomen via [medeverdachte 4] met een onbekende vrouw. Deze onbekende vrouw heeft mij USD 850 dollars overhandigd. Dit geld was bedoeld om bij aankomst hier te kunnen tonen dat ik als toerist hier kwam. Reisticket werd door [medeverdachte 4] gekocht en zij had ook een reservering gedaan bij "Green Hill hotel" hier op Curaçao. Toen ik nog in mijn thuisland was, legde [medeverdachte 4] mij uit dat ik bij haar kon komen werken maar had mij toen compleet iets anders aangeboden. Zij zei dat ik klanten moest bedienen en dat ik hiervoor "Tokkens" zou ontvangen en dat ik deze voor geld kon wisselen. Eenmaal hier was het compleet anders en ik kreeg geen cent van de "tokkens".
Ik voorzie in mijn levensonderhoud door klanten te bedienen waarbij de klanten drankjes voor mij kochten. Voor elk drankje kreeg ik een "tokken". Voor elk "tokken" kreeg ik 5 gulden. Ik kreeg nooit geld van [medeverdachte 4] . Zij zei dat het geld bedoeld was om mijn schuld te betalen.
Opmerking Verbalisant: Getuige overhandigde mij een stuk papier dat zij wekelijks van [medeverdachte 4] kreeg. Hierop staat hoeveel zij die week aan drankjes heeft verdiend en hoeveel de stand van de schuld was tot op dat moment.
Ik had geen tewerkstellingsvergunning. Ik moest klanten animeren om voor mij drankjes te kopen zodat ik 'tokkens kon krijgen om deze voor geld te wisselen. Ook moest ik tegen mijn wil de hele nacht door met de klanten dansen en indien ik de kans had, om mij ook te prostitueren. Ik moest zes (6) dagen per week werken. Dinsdag waren wij vrij. De bar is dicht op dinsdag. Als wij ziek waren, moesten wij gewoon gaan werken. Wij verdienden tussen 250 à 350 guldens per week. Maar ik kreeg dit geld nooit uitbetaald. [medeverdachte 4] hield het in om de schuld te betalen. Het hebben van seks met klanten werd niet geforceerd, maar wij werden door [medeverdachte 4] wel gezegd om uit te gaan met mannen om te prostitueren om aan geld te komen zodat wij de schuld zo snel mogelijk konden betalen. Wij kregen geen salaris. Wij moesten ervoor zorgen dat wij zoveel mogelijk drankjes konden krijgen zodat wij de "tokkens" konden inruilen om de schulden te betalen. Meer dan 20 vrouwen zijn in dienst bij [A] restaurant. Jullie hebben ze gisteren niet allemaal aangetroffen daar zij illegaal zijn. [medeverdachte 4] zegt niet dat wij ons moeten prostitueren maar door de druk die ze op ons zet om de schuld te betalen, worden wij als zodanig wel onder druk gezet om ons te prostitueren. Veel van de andere vrouwen hebben zich wel geprostitueerd. De woning aan de [b-straat ] heeft vier (4) kamers. Er was maar een wc voor iedereen. Ik moest de slaapkamer met vier andere meisjes delen. De kamer was klein en rommelig. Er zijn twee stapelbedden in de kamer. Wij moesten zelf de schoonmaak doen en ook het eten koken. Privacy had ik niet. De druk van [medeverdachte 4] om de schuld te betalen was heel hoog. Ik was niet vrij om weg te gaan. Ik moest eerst de schuld afbetalen. Als wij gedurende de diensttijd in de bar weg wouden gaan, moesten wij een boete van 150 gulden betalen. Er was ook een dag dat wij niet mochten eten van [medeverdachte 4] daar wij geen geld hadden om de 50 guldens te betalen. Die dag liet [medeverdachte 4] ons niet weg gaan van huis en niemand mocht eten op die dag voor ons brengen.”
5. [betrokkene 1] heeft op 28 september 2018 het volgende verklaard:
“Ik verblijf bij [medeverdachte 4] thuis op het adres [b-straat 1] in [plaats] . We komen aan met een schuld van NAf 1600. Ik betaal 50 gulden per week om warm te eten in de middag. Verder betaal ik voor water en elektriciteit 25 gulden om de 2 weken en 25 gulden voor internet. Natuurlijk betaal ik ook mijn schuld van NAf 1600. Alles dat ik moest betalen met betrekking tot de kosten en de schuld van NAf 1600, betaalde ik aan [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] behandelde ons heel slecht. Als we het geld niet hadden om haar te betalen moesten we van haar het geld ergens vandaan halen anders werd ons telefoon van ons afgepakt. We moesten hoe dan ook aan geld komen om haar te betalen. Ze zegt niet met zoveel woorden om te gaan prostitueren maar je kon dat wel uit haar woorden veronderstellen. Een vriendin heeft mij in contact gebracht met [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] heeft me verteld dat ik als serveerster in een discotheek hier op Curaçao aan het werk kon. Door de situatie in Venezuela heb ik ervoor gekozen om akkoord te gaan met het werk als serveerster wat mij aangeboden werd en vertrok ik hiernaar toe. [medeverdachte 4] had een valse reservering gedaan bij een hotel op Curaçao. [medeverdachte 4] heeft ook mijn ticket betaald. Op het vliegveld daar in Maiquetia heb ik USD 1000 ontvangen om mee naar Curaçao te reizen. Het was bedoeld om geld op zak te hebben om Curaçao binnen te komen. Als toerist moest je minimaal USD 1000,00 dollar hebben anders laat de immigratie ambtenaar jou niet door. Ik had het geld niet dus kreeg het van [medeverdachte 4] . Bij aankomst op Curaçao moest ik het geld afgeven aan [medeverdachte 4] . Toen ik hier was vertelde [medeverdachte 4] mij over de schuld van USD 1600 die ik bij haar had en over de kosten van het eten, internet en water/elektriciteit. Verder vertelde [medeverdachte 4] over het werk dat ik hier zou gaan verrichten. Ze vertelde dat ik in de discotheek ging ficheren. Ik was niet tevreden met het werk dat ik moest gaan doen maar ik was al hier dus ik had geen uitweg. [medeverdachte 4] heeft mij nooit betaald. Ik heb nog een schuld openstaan bij [medeverdachte 4] voor een geldbedrag van NAf 1000,-. Ik was niet in het bezit van een tewerkstellingsvergunning. Ik werk 6 dagen per week, van 20:00 uur tot en met 04:00 uur. Alleen op dinsdag ben ik vrij. Als ik tien minuten te laat kwam moest ik een boete betalen van 150 gulden.
Als ik niet kwam werken moest ik ook 150 gulden betalen. Ik moet mijn schuld afbetalen. Als ik mijn schuld niet heb betaald, kan ik niet weg van haar huis. Ze laat mij niet met mijn spullen uit haar huis gaan als ik haar niet heb af betaald. Ze laat mij niet met mijn koffer vertrekken als ik haar niet al het geld heb betaald.”
7. [betrokkene 5] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“lk woon in Venezuela maar ik verbleef hier op Curaçao bij [medeverdachte 4] op het adres [b-straat 1] . Ik moest NAf 50,- aan haar betalen om te lunchen, ik kwam maandag aan op Curaçao en moest woensdag het geld om te lunchen aan haar geven anders zou ik geen eten van haar krijgen. Zij heeft voor eten gezorgd maandag en dinsdag en ze zei tegen mij dat als ik niet betaald, dan krijg ik woensdag niks te eten bij haar. lk moest ook 25 gulden voor het gebruik van internet bij haar betalen en 20 gulden voor de taxi die mij kwam ophalen bij het vliegveld. Ook moest ik haar betalen voor de sleutels, dat was volgens mij 30 gulden. Ik moet u ook vertellen dat ik een schuld van 1600 gulden heb bij haar. [medeverdachte 4] vertelde mij pas bij haar thuis dat ik een schuld van NAf 1600,- heb bij haar. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat te maken heeft met mijn reis hier naar toe en dat ik voor haar moest werken om de schuld te betalen. lk moest voor haar gaan ficheren in haar bar om zodoende mijn schuld bij haar af te lossen. [medeverdachte 4] heeft mij verteld dat een ieder die bij haar woont een dag krijgt om te koken anders moet degene die niet kookt NAf 15 betalen. Degene die wel kookt, maar slecht kookt moet de kosten van de inkoop van het eten aan haar betalen. De woning heeft drie kamers; in elke kamer verbleven 5 dames, lk verbleef samen met nog vier dames in een kamer. lk mocht niet later dan 12:00 uur komen want anders mocht ik niet mee eten terwijl ik wel de NAf 50 aan haar moet betalen. Ik mocht niet te laat komen op mijn werk anders moest ik een boete betalen van NAf 100,-. Ook kreeg je een boete van NAf 100,- als [medeverdachte 4] jou betrapte op je telefoon tijdens het werk. Alles wat ik had verdiend heeft [medeverdachte 4] gekregen; zelfs de fooi die ik had gekregen, ging voor haar. Ik hield niks over om naar Venezuela te sturen om voor mijn kinderen te zorgen. Ze is echt een uitbuiter. In Venezuela was ik administratieve medewerker. lk heb een administratieve opleiding bachelor gedaan. Ik heb ook gewerkt als leidinggevende bij een grote supermarkt. Nu ben ik gekomen om te werken omdat de situatie slecht is in Venezuela. Ik werd een baan aangeboden op Curaçao als serveerster. Ik werd benaderd door een ex werknemer van [medeverdachte 4] die mij vertelde over [medeverdachte 4] . Zij vertelde aan mij dat [medeverdachte 4] een discotheek had waar ik kon gaan werken. Zij stuurde alles door naar voor een vrouw in Venezuela die samenwerkt met [medeverdachte 4] . Die vrouw heet [betrokkene 21] . Ik kreeg het ticket de dag dat ik naar Curaçao moest vliegen op het vliegveld te Las Piedras. [betrokkene 21] heeft het ticket, de reservering van het hotel en de USD 830,00 aan mij op het vliegveld overhandigd. [betrokkene 21] heeft mij verteld dat als de immigratieambtenaar mij vraagt van waar ik het geld had gekregen, moest ik vertellen dat ik het van mijn vriend had gekregen en over de reservering moest ik zeggen dat ik het zelf heb gedaan. Ik werd door [betrokkene 21] geïnstrueerd wat ik tegen de immigratieambtenaar moest vertellen. Er werd door [medeverdachte 4] druk gezet om de schuld te betalen; ik hoorde haar vaak zeggen "ik weet niet hoe jullie het doen maar ik heb mijn geld nodig dus ik weet niet vanwaar jullie het geld gaan halen maar ik heb het geld nodig.”
9. [betrokkene 7] heeft op 1 oktober 2018 het volgende verklaard:
“lk moet de schuld aan [medeverdachte 4] terug betalen. [medeverdachte 4] haar achternaam is [medeverdachte 4] en zij is op het adres [b-straat 1] , woonachtig. Ik verblijf daar met zijn vieren (4) in een kamer. Elke week waren we verplicht om aan [medeverdachte 4] minimaal NAf 300,= te betalen. lk heb mijn Hogeschool in techniek afgerond. Ik was werkzaam in PDVSA in Venezuela. lk ben naar Curaçao gekomen door de crisis die in Venezuela heerst. Ik heb twee kinderen te mijne laste en de situatie daar in Venezuela is heel erg slecht geworden. Twee dagen voordat ik naar Curaçao kwam, overhandigde [betrokkene 21] mij USD 830,= dollars om mee te nemen naar Curaçao. Deze USD 830,= was in bruikleen om de immigratie op Curaçao te kunnen passeren. Eenmaal op Curaçao aangekomen moesten we de USD 830,= dollar aan [medeverdachte 4] overhandigen. Bij de luchthaven op Curaçao was een zekere " [betrokkene 22] " mij bij de luchthaven komen ophalen. [betrokkene 22] had mij en de andere dame direct naar de woning van [medeverdachte 4] op de [b-straat ] gereden. Als een klant met een dame seks wil hebben dan moet de klant aan [medeverdachte 4] NAf 150,= betalen. [medeverdachte 4] oefende heel veel druk op ons uit in de geest dat we haar moeten betalen. Zij scheldt ons constant uit. In minder dan een maand moet de schuld uitbetaald zijn aan haar. Dit komt doordat we alleen maar een maand op Curaçao legaal konden blijven.”
14. De verdachte heeft op 5 oktober 2018 het volgende verklaard:
" [medeverdachte 4] betaalde de woning met de opbrengsten van de bar. Als ik een cadeau van haar kreeg, was het geld van de bar afkomstig. De bar is haar enige bron van inkomsten."
16. [betrokkene 1] heeft op 3 oktober 2018 het volgende verklaard:
"We hadden geen pauze als we in de bar werkten. We moesten de hele nacht doorwerken tot 04.00 of 05.00 uur. Als [medeverdachte 4] er was, mochten we geen water drinken, alleen trago."
17. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard:
"Het klopt dat [medeverdachte 4] geen bar meer mocht bezitten, nadat er illegale Venezolaanse dames in de bar werden aangetroffen. Ik heb daarom de bar toen op mijn naam geregistreerd. Ik kwam weleens in de bar en hielp achter de bar wanneer het druk was. Er waren altijd veel mensen. Ik heb ook achter de bar gestaan. Wanneer er naar een "trago" werd gevraagd, schonk ik het drankje in en gaf het door aan de barman. Wanneer de meisjes zeiden dat er vijf drankjes waren verkocht, dan gaf ik dat ook door aan de barman. Dit had met de "fichos" te maken, die de meisjes dan kregen. Ik wist van het systeem, dus dat zij NAf 5,00 voor de verkoop van een "trago" kregen en de bar NAf 1,00. De "fichos" staan voor geld. Op de momenten dat ik in de bar was, wist ik dat de vrouwen daar waren om geld te verdienen. Ik wist dat zij een schuld hadden en een geldbedrag aan [medeverdachte 4] moesten betalen. Zij hadden ook geld nodig om naar hun familie in hun geboorteland te sturen. Daarom zijn ze hier. Zij hebben niks in hun land en komen hier om geld te verdienen. Ik wist dat zij op de dagen waarop de bar open was tot 03.00 uur of 04.00 uur werkten."
8. De bewijsoverwegingen van het Hof houden het volgende in:
“Het Hof is van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Het Hof stelt voorop dat het binnen de Curaçaose samenleving, en in ieder geval binnen de kring waartoe ook de verdachte behoort, een feit van algemene bekendheid is dat met "trago-meisjes" worden bedoeld vrouwen uit (veelal) Venezuela die - zonder werkvergunning - in Curaçao in sexy kleding en op hoge hakken werken in een bar om mannen te amuseren, met en voor hen te dansen en te zorgen dat deze mannen drankjes (trago's) voor hen kopen.
Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zich hebben schuldig gemaakt aan mensenhandel door trago-meisjes in de [A] te laten werken. Zij hebben daarbij misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden.
Op basis van de verklaringen van [betrokkene 4] , [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 3] en [betrokkene 7] kan worden aangenomen dat deze personen het Papiaments en/of de Nederlandse taal niet machtig waren en dat zij (vrijwel) niemand kenden in Curaçao. Zij verkeerden in die zin in een geïsoleerde positie, hetgeen nog werd versterkt doordat zij verbleven in door de verdachte geregelde huisvesting. Uit voornoemde verklaringen volgt voorts, dat de trago-meisjes die in de bar werkzaam waren, hun geboorteland Venezuela hadden verlaten in verband met -kort gezegd- de slechte financiële situatie aldaar. Dit feit is van algemene bekendheid (zeker in Curaçao) derhalve ook kenbaar voor de verdachte. De trago-meisjes kwamen naar Curaçao met de veronderstelling om als serveerster in een bar te werken, daarmee geld te verdienen en zodoende (mede) hun familie in Venezuela te onderhouden.
Er was echter sprake van valse voorwendselen en misleiding aan de zijde van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Ieder van de trago-meisjes werd immers, eenmaal in Curaçao aangekomen, onverwacht met een beginschuld geconfronteerd, die in geen verhouding stond tot de kosten die gemaakt werden met het naar Curaçao reizen van het meisje in kwestie. Een schuld die bovendien binnen korte tijd terugbetaald diende te worden en die steeds toenam doordat kosten in rekening werden bracht voor (onder andere) huur, eten, internet en water/elektriciteit. Ook bestond steeds de dreiging dat de schuld nog verder zou toenemen omdat boetes werden opgelegd op het overtreden van de binnen de bar geldende regels, zoals het verbod om de mobiele telefoon tijdens het werk te gebruiken of om te laat te komen. De trago-meisjes werden er voortdurend op gewezen dat de schuld (snel) betaald moest worden en tevens werd duidelijk gemaakt dat het verkopen van (trago) drankjes in de bar onvoldoende was om de schuld te betalen, waarbij hen werd geadviseerd om op andere manieren aan geld te komen, zoals door zich te prostitueren. Een advies met weinig andere feitelijke mogelijkheden dan het laatste, omdat de trago-meisjes geen werkvergunning hadden en deels ook illegaal in Curaçao verbleven.
Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte daarbij faciliterende handelingen heeft verricht en aldus [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] behulpzaam is geweest. Zo heeft hij, nadat [medeverdachte 4] in 2017 de bar niet meer mocht runnen omdat er illegale Venezolaanse dames in de bar waren aangetroffen, zich laten registreren als directeur van de bar en een douane-vergunning op zijn naam ontvangen, opdat medeverdachte [medeverdachte 4] desondanks in staat werd gesteld de bar te blijven uitbaten. Ook heeft de verdachte in de bar werkzaamheden verricht door achter de bar te staan en (trago)drankjes in te schenken.
Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, is het voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid niet noodzakelijk dat de verdachte met het oogmerk van uitbuiting heeft gehandeld. Voor het bewijs van verdachtes medeplichtigheid moet wel vaststaan dat hij het opzet heeft gehad op het gronddelict, in die zin dat hij opzet had op het feit dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als daders met het oogmerk van uitbuiting hebben gehandeld. Daarvan is sprake geweest.
De verdachte wist dat de vrouwen "trago-meisjes" waren en dat zij door de medeverdachten in de bar aan het werk werden gezet. Hij wist ook dat de vrouwen 6 dagen per week in de nacht tot 03.00 of 04.00 uur moesten werken, dat zij een schuld aan de medeverdachte [medeverdachte 4] hadden, en dat zij ieder ook nog eens NAf 250,00 moesten betalen om met 3 of 4 vrouwen in één slaapkamer te verblijven. Hij wist voorts dat zij door het "ficheren" in de bar geld verdienden.
In de bar werd voorts de "salida" gehanteerd. Indien een man een trago-meisje mee wilde nemen voor het hebben van seks, moest een geldbedrag variërend van NAf 100,00 tot NAf 150,00 worden betaald, voordat het meisje uit de bar mocht vertrekken. Nu de verdachte zeer geregeld in de bar aanwezig was, wetenschap had van wat zich in de bar afspeelde - zoals het systeem van "ficheren" waarmee de trago-meisjes geld verdienden -, en over de "salida" in de bar ook werd gesproken, kan het niet anders zijn dan dat ook de verdachte bekend is geweest met de betekenis van het begrip "salida" .
Daarnaast is het Hof gebleken dat de verdachte wetenschap had van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen zich bevonden. Immers, hij heeft verklaard dat de trago-meisjes naar Curaçao kwamen omdat zij in Venezuela niets hadden, terwijl hij er voorts mee bekend mag worden verondersteld dat zij op Curacao geen werkvergunning hadden. Nu de verdachte wetenschap had van de schuld die de vrouwen hadden, een schuld die bovendien nog toenam door wat de vrouwen voor de huisvesting dienden te betalen, terwijl zij voor werk en huisvesting waren aangewezen op de medeverdachten, moet voor de verdachte bovendien duidelijk zijn geweest dat de vrouwen in een afhankelijke positie verkeerden.
Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat de verdachte met het voor bewijs vereiste opzet meer dan incidenteel heeft bijgedragen aan het in stand houden van een situatie waarin vrouwen werden uitgebuit en aldus strafbare ondersteuning heeft geboden aan de verwezenlijking van mensenhandel.”
III. Het eerste middel en de bespreking daarvan
9. Het middel klaagt dat het Hof “ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het een feit van algemene bekendheid is dat met ‘trago-meisjes’ wordt bedoeld vrouwen uit (veelal) Venezuela die - zonder werkvergunning - in Curaçao in sexy kleding en op hoge hakken werken in een bar om mannen te amuseren, met en voor hen te dansen en te zorgen dat deze mannen drankjes (trago’s) voor hen kopen”.
10. Deze klacht richt zich tegen het eerste onderdeel van de bewijsoverwegingen van het Hof. Voor het gemak van de lezer herhaal ik dat deel van de in randnummer 8 integraal weergegeven overwegingen hier:
“Het Hof stelt voorop dat het binnen de Curaçaose samenleving, en in ieder geval binnen de kring waartoe ook de verdachte behoort, een feit van algemene bekendheid is dat met "trago-meisjes" worden bedoeld vrouwen uit (veelal) Venezuela die - zonder werkvergunning - in Curaçao in sexy kleding en op hoge hakken werken in een bar om mannen te amuseren, met en voor hen te dansen en te zorgen dat deze mannen drankjes (trago's) voor hen kopen.”
11. Bij de bespreking van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Art. 339, tweede lid, van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering bepaalt dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven. Art. 382, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering Curaçao bevat een overeenkomende bepaling. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid betreffen gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen.1.Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is.2.De rechter is niet verplicht om een gegeven dat evident van algemene bekendheid is bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake te brengen. Als echter niet zonder meer duidelijk is of het gaat om een gegeven dat van algemene bekendheid is, dan dient de rechter dat gegeven bij de behandeling ter terechtzitting aan de orde te stellen. Daarmee wordt voorkomen dat de rechter zijn beslissing (mede) baseert op gegevens die hem buiten het geding ter kennis zijn gekomen en waarvan de overige bij het geding betrokkenen onkundig zijn gebleven zodat zij zich daarover ook niet hebben kunnen uitlaten. Indien bij dat onderzoek op de terechtzitting vervolgens het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt wordt ingenomen dat en waarom het gegeven niet van algemene bekendheid is, zal de rechter in geval van afwijking van dat standpunt in zijn uitspraak de redenen dienen op te geven die daartoe hebben geleid.3.
12. In de toelichting op het middel worden onder verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad eerst enkele van de hiervoor weergegeven vooropstellingen herhaald. Vervolgens wordt daaraan de conclusie verbonden dat “de inhoud van het begrip ‘trago-meisje(s)’ gezien het voorgaande niet aan te merken [is] als een feit van algemene bekendheid”. Deze gevolgtrekking ‘berust’ daarmee enkel op algemene overwegingen uit de rechtspraak van de Hoge Raad over het gebruik van feiten van algemene bekendheid door de rechter.
13. Zonder nadere toelichting, die in de schriftuur dus ontbreekt, kan ik echter niet onjuist of onbegrijpelijk achten het oordeel van het Hof dat een feit van algemene bekendheid is wat met het begrip trago-meisjes wordt bedoeld, “zeker binnen de Curaçaose samenleving en in ieder geval binnen de kring waartoe ook de verdachte behoort” zoals het Hof heeft geconcretiseerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat op de openbare website van de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (de ANVR)4.bij de reisinformatie voor Curaçao onder het kopje “Tips van de Vertegenwoordiging” staat vermeld “Prostitutie en mensensmokkel / –handel Let op: In Curaçao doet zich het fenomeen ‘trago-meisje’ voor. Dit is een soort gedwongen prostitutie en uitbuiting van vooral ongedocumenteerde migranten. Het aanbieden maar ook het aannemen van deze diensten is streng verboden en strafbaar.” Dit aan een internetbron ontleende gegeven veronderstelt geen specialistische kennis – het is immers geplaatst op een website die een breed niet-ingevoerd publiek beoogt te informeren over de situatie ter plaatse in Curaçao – en de juistheid ervan lijkt mij redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar. Dat brengt mee dat het Hof heeft kunnen oordelen, zoals het kennelijk heeft gedaan, dat het in Curaçao – het land waar zich het fenomeen trago-meisje voordoet – een feit van algemene bekendheid is dat een trago-meisje een ongedocumenteerde migrant betreft die in Curaçao diensten verricht in een uitbuitingsituatie.
14. Uit het voorafgaande volgt dat het middel tevergeefs is voorgesteld. Daarbij veroorloof ik mij nog de opmerking dat ik zonder nadere toelichting in de schriftuur niet kan inzien welk belang de steller van het middel met zijn klacht beoogt. Ook als het oordeel van het Hof dat sprake is van een feit van algemene bekendheid de cassatietoets niet zou kunnen doorstaan, blijft de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring (bewijsmiddel 17) staan waarin de verdachte (samengevat) erkent: dat hij achter de bar stond wanneer de van buiten Curaçao afkomstige vrouwen in de bar werkten om hun schuld af te lossen en geld te verdienen om naar hun geboorteland te sturen; dat hij wist van het systeem van “fichos” en “tragos” in de bar; dat hij in de bar drankjes inschonk en dit dan aan de barman doorgaf; dat hij doorgaf aan de barman wanneer de vrouwen zeiden dat er vijf drankjes waren verkocht; en dat hij wist dat de vrouwen op de dagen dat de bar open was tot 03.00 uur of 04.00 uur werkten.5.In het licht bezien van de door de verdachte afgelegde verklaring en de overige bewijsmiddelen (zie daarover verder mijn bespreking van het tweede middel), lijkt mij de door de steller van het middel bestreden overweging van het Hof over het begrip trago-meisje aan te merken als een overweging ten overvloede die, indien en voor zover dit nodig mocht zijn, ook kan worden weggedacht zonder dat daardoor het bewezenverklaarde ontoereikend gemotiveerd is.6.
15. Het middel faalt.
IV. Het tweede middel en de bespreking daarvan
Middel
16. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan (het medeplegen van) mensenhandel niet kan volgen uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. In de toelichting op het middel wordt daartoe in het bijzonder aangevoerd dat “niet uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen [kan] volgen dat requirant opzet heeft gehad op het gronddelict, in die zin dat hij opzet had op het feit dat medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] als daders met het oogmerk van uitbuiting hebben gehandeld”.
Juridisch kader
17. De tenlastelegging waarop het bewezenverklaarde is gebaseerd, is met name toegesneden op art. 2:239, eerste lid, aanhef en onder a, c, d, f en i, SrC. De onderdelen van deze bepaling luiden voor zover in cassatie van belang:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
a. hij die een ander door […] misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie […] werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander […];
[…]
c. hij die een ander aanwerft, meeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
d. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten […];
[…]
f. hij die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
[…]
i. hij die een ander met een van de in onderdeel a genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde […].”
De hiervoor weergegeven bepaling komt in wezen overeen met hetgeen is bepaald in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1°, 3°, 4°, 6° en 9°, Wetboek van Strafrecht Nederland (hierna: SrNL).7.Indachtig het concordantiebeginsel zullen de bedoelde artikelen zo veel mogelijk op overeenkomstige wijze moeten worden uitgelegd. Aan de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 273f SrNL (en de voorlopers daarvan) valt onder meer het hiernavolgende te ontlenen.
19. Anders dan in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1° en 6°, SrNL is (het oogmerk van) uitbuiting niet als bestanddeel opgenomen in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3°, 4° en 9°, SrNL. Ook ten aanzien van deze strafbaar gestelde vormen van mensenhandel heeft de Hoge Raad evenwel bepaald dat ‘uitbuiting’ daarin als impliciet bestanddeel besloten ligt.8.Dit brengt mee dat de in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4° en 9°, SrNL omschreven gedragingen eerst als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft als uit de bewijsvoering van de rechter volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.9.Ten aanzien van uitbuiting met betrekking tot art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, SrNL oordeelde de Hoge Raad verder dat daarvan niet slechts sprake is als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.10.
20. Het (impliciete) bestanddeel ‘(oogmerk van) uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming – in zowel art. 273f, tweede lid, SrNL als art. 2:239, tweede lid, SrC – van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie.11.De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van uitbuiting is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval.12.Bij de beantwoording van de vraag komt – in ieder geval wanneer het gaat om tewerkstelling buiten de sector van de seksuele dienstverlening – onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald.13.Wanneer het gaat om prostitutiewerkzaamheden kan sprake zijn van een uitbuitingssituatie als de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van zijn of haar relatie tot de exploitant.14.Zo een uitbuitingssituatie kan aan de orde zijn als de prostitué(e) illegaal in het land verblijft waar zij tewerk wordt gesteld.15.Niet nodig is dat de uitbuiting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden16.en evenmin is een zelfstandig vereiste dat het slachtoffer door de verdachte in de uitbuitingssituatie – dat wil zeggen: een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep – is gebracht.17.Ook kan van een uitbuitingssituatie sprake zijn als voor het slachtoffer, blijkens de gemaakte buitenlandse reizen, de mogelijkheid bestaat om zich aan de uitbuitingssituatie te onttrekken.18.
21. Voor het bewijs van handelen door ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ of ‘door misbruik van een kwetsbare positie’ in de zin van art. 273a (oud) SrNL, de voorloper van het huidige art. 273f SrNL, is toereikend dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht of de kwetsbare positie voortvloeit, dan wel verondersteld moet worden voort te vloeien, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij de verdachte aanwezig moet zijn.19.Daarnaast moet – wanneer het oogmerk van uitbuiting een bestanddeel is – kunnen worden bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met een dergelijk zwaarder opzetvereiste dat is gericht op uitbuiting.20.Met betrekking tot het in art. 273f, eerste lid aanhef en 6°, SrNL bepaalde opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander verdient opmerking dat voor het bewijs daarvan is vereist dat uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op zowel het voordeel trekken als op de uitbuiting van de ander.21.
22. Voor de bewezenverklaring van opzettelijke medeplichtigheid aan een misdrijf als bedoeld in art. 48 SrNL en de daarmee overeenkomende bepaling art. 1:124 SrC is onder meer vereist dat bewezen wordt dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij en/of gelegenheid heeft verschaft tot het (mede)plegen van mensenhandel. Vereist is derhalve dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn behulpzaamheid en/of het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 1:124 SrC, maar tevens dat het opzet van de verdachte al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op in dit geval de door anderen begane mensenhandel.22.
Bespreking van het middel
23. Uit de bewijsvoering van het Hof blijkt onder meer het volgende. De in de bewezenverklaring bij naam als slachtoffer van mensenhandel aangeduide personen zijn vanuit Venezuela naar Curaçao gekomen om daar te werken. Zij verbleven in Curaçao in door de medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) – de partner van de verdachte in de voorliggende zaak – geregelde huisvesting die inhield dat de slachtoffers met onder meer andere vrouwen verbleven in woningen met slaapkamers waarin telkens meerdere personen waren gehuisvest zodat zij daar geen privacy hadden. Aangekomen in Curaçao werden deze vrouwen onverwacht geconfronteerd met een schuld die zij moesten afbetalen vanwege de mede door [medeverdachte 4] geregelde reis die zij vanuit Venezuela naar Curaçao hadden gemaakt. Deze schuld moest binnen korte tijd worden terugbetaald en nam ook steeds toe doordat [medeverdachte 4] aan de vrouwen kosten in rekening bracht voor onder meer huisvesting, eten, internet, water en elektriciteit. Ook kon de bestaande schuld aan [medeverdachte 4] steeds verder toenemen doordat boetes werden opgelegd op het overtreden van de regels die golden binnen de bar waar de vrouwen werden tewerkgesteld, zoals het verbod om de mobiele telefoon tijdens het werk te gebruiken of om te laat te komen. Anders dan waar de vrouwen vanuit waren gegaan toen zij naar Curaçao afreisden, zagen zij zich genoodzaakt te werken als trago-meisjes om de aan hen in Curaçao opgelegde geldschuld af te betalen. De vrouwen moesten de werkzaamheden als trago-meisje verrichten in de bar van [medeverdachte 4] die achtereenvolgens op de naam van [medeverdachte 4] en die van de verdachte is geregistreerd. De werkzaamheden als trago-meisje hielden in dat klanten van de bar door de vrouwen bediend en geamuseerd moesten worden en dat er met deze klanten gedanst diende te worden met als doel dat de klanten in de bar drankjes voor hen zouden kopen. De omstandigheden waaronder de vrouwen deze werkzaamheden verrichtten, hielden onder meer in dat i) zij zes dagen per week werkten van 20.00 uur tot en met 04.00 uur, ii) zij tijdens hun werktijd geen pauze hadden, iii) zij enkel mochten drinken wat de klanten voor hen aan drankjes kochten en iv) zij tijdens het werk in de bar audiovisueel werden geregistreerd en hun werd medegedeeld dat wat in de bar gaande was gezien en gehoord kon worden. Voor hun werkzaamheden als trago-meisje ontvingen de vrouwen niet daadwerkelijk een geldbedrag aan salaris, maar het bedrag dat door hen werd ‘verdiend’ doordat in de bar voor hen door klanten drankjes werden gekocht, werd verrekend met hun ‘beginschuld’. Ook waren de vrouwen niet in het bezit van een werkvergunning; een aantal van hen waren (op enig moment) illegaal in Curaçao. Verder waren zij niet vrij om weg te gaan bij [medeverdachte 4] voordat zij het telkens aangepaste schuldbedrag aan [medeverdachte 4] hadden betaald.
24. Voorts blijkt uit de gebezigde bewijsvoering dat [medeverdachte 4] op de in de bewezenverklaring aangeduide vrouwen veel druk heeft uitgeoefend om spoedig de door haar aan hen opgelegde schuld af te betalen, waarbij zij de vrouwen heeft aangemoedigd en geadviseerd om zich te prostitueren om aan geld te komen zodat zij de schuld zo snel mogelijk konden afbetalen. Een aantal vrouwen heeft zich ook daadwerkelijk geprostitueerd.
25. Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de hiervoor weergegeven door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden bevat de bewijsvoering van het Hof onder meer het volgende. De verdachte is de partner van de medeverdachte [medeverdachte 4] en hij kwam daadwerkelijk met haar in de bar waar de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten. De verdachte hielp [medeverdachte 4] met de werkzaamheden in de bar, hij schonk drankjes in die door de klanten van de bar voor de trago-meisjes werden gekocht, en hij zorgde mede dat (door de barman) werd bijgehouden hoeveel drankjes voor de trago-meisjes werden gekocht. Ook wist hij dat de vrouwen in de bar op de dagen dat de bar open was tot 03.00 of 04.00 uur in de nacht als trago-meisje werkten en dat zij daar waren om geld te verdienen teneinde hun schuld aan [medeverdachte 4] af te lossen. De verdachte verbleef samen met [medeverdachte 4] in een slaapkamer in één van de woningen waar ook verschillende trago-meisjes waren gehuisvest. Hij wist ook van het verblijf van steeds verschillende Venezolaanse vrouwen in deze woning. De huur van de woning waar de verdachte en de trago-meisjes verbleven, werd betaald met het inkomen dat werd gegenereerd door de bar waar de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten. De verdachte wist ervan dat in de bar illegale Venezolaanse vrouwen waren aangehouden en dat [medeverdachte 4] geen bar meer mocht bezitten na het aantreffen van deze vrouwen in de bar. Om die reden had de verdachte de bar op zijn naam geregistreerd.
26. Het, op de hiervoor weergegeven – in cassatie onbestreden – vaststellingen, gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode medeplichtig was tot en/of bij het onder meer door de medeverdachte [medeverdachte 4] met het ‘oogmerk van uitbuiting’ verrichte handelen door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik er ten eerste op dat naar mijn inzicht uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat de in de bewezenverklaring aangeduide vrouwen hun werkzaamheden als trago-meisje hebben verricht onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De door het Hof vastgestelde aard en de duur van de door de vrouwen verrichte werkzaamheden als trago-meisje – het onafgebroken amuseren van klanten gedurende zes dagen per week van 20.00 uur tot en met 04.00 uur waarbij het verlenen van seksuele diensten en prostitutie werd aangemoedigd –, de beperkingen die deze werkzaamheden en de daaraan gekoppelde zeer povere leefomstandigheden voor hen meebrachten – onder meer het werken zonder pauze, onder strenge regels en het wonen in kamers zonder privacy – en het financiële voordeel dat daarmee klaarblijkelijk werd behaald in de bar die door [medeverdachte 4] werd uitgebaat (en die achtereenvolgens op haar naam en op naam van de verdachte was geregistreerd), wijzen er mijns inziens, en zeker in onderling verband beschouwd, onmiskenbaar op dat sprake was van uitbuiting.
27. Dat bij de medeverdachte [medeverdachte 4] sprake is geweest van het bewezenverklaarde oogmerk van uitbuiting, volgt naar mijn inzicht ook duidelijk uit ’s Hofs bewijsvoering. Deze houdt immers in dat het de medeverdachte [medeverdachte 4] is geweest die het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de trago-meisjes op Curaçao heeft gecreëerd door hen zowel voor wat betreft huisvesting, als wat betreft hun werkzaamheden, als wat betreft hun financiële situatie, in Curaçao volledig van haar afhankelijk te maken en van de personen met wie zij samenwerkte, onder wie dus de verdachte. Verder wijs ik erop dat uit de bewijsvoering van het Hof kan worden afgeleid dat het [medeverdachte 4] was die de vrouwen heeft verteld dat zij de werkzaamheden als trago-meisje moesten verrichten in haar bar – die achtereenvolgens op haar naam en op naam van de verdachte stond geregistreerd –, [medeverdachte 4] de vrouwen heeft verteld dat zij niet vrij waren om weg te gaan zolang zij hun schuld aan haar niet hadden afbetaald, [medeverdachte 4] ook degene was die druk uitoefende op de vrouwen om de schuld snel af te betalen en zij de trago-meisjes óók aanmoedigde en adviseerde om extra geld te verdienen door zich te prostitueren. Met het uit de bewijsvoering van het Hof volgende handelen van [medeverdachte 4] in de door het Hof vastgestelde – mede door [medeverdachte 4] gecreëerde en in stand gehouden – omstandigheden, lijkt mij het bij haar bestaande oogmerk van uitbuiting toereikend gemotiveerd. Dat [medeverdachte 4] niet (tezamen en in vereniging met een ander) zou hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting wordt in de schriftuur overigens ook niet gesteld. In de schriftuur worden de pijlen (uiteraard) gericht op het bewezenverklaarde opzet van de verdachte op het handelen van onder meer [medeverdachte 4] met het oogmerk van uitbuiting.
28. Het oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het door [medeverdachte 4] (en een ander) handelen met het oogmerk van uitbuiting, heeft het Hof klaarblijkelijk gebaseerd op de, uit de bewijsvoering blijkende, feiten en omstandigheden die samengevat inhouden dat:
(i) de verdachte de bar waar de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten op zijn naam heeft geregistreerd nadat deze vanwege in die bar aangetroffen illegale Venezolaanse dames niet meer op naam van [medeverdachte 4] geregistreerd kon staan;
(ii) de verdachte ook daadwerkelijk in de bar kwam;
(iii) hij – mede gelet op zijn fysieke aanwezigheid in de bar en zijn verblijf in de woning waar de trago-meisjes verbleven – op de hoogte was van de omstandigheden waaronder de vrouwen in de bar moesten werken en waarin zij ook buiten de bar verkeerden;
(iv) hij in de bar meewerkte door drankjes in te schenken die door de klanten van de bar voor de trago-meisjes werden gekocht;
(v) hij er mede voor zorgde dat werd bijgehouden hoeveel drankjes voor de trago-meisjes werden gekocht;
(vi) hij samen met [medeverdachte 4] profiteerde van de mede door de werkzaamheden van de trago-meisjes gegenereerde contante inkomsten van de bar door daarmee de huur te betalen van de woning waarin hij verbleef.
Tegen de achtergrond van de uit de bewijsvoering van het Hof blijkende betrokkenheid bij (het faciliteren van) de bar waarin de trago-meisjes hun werkzaamheden verrichtten enerzijds en de wetenschap van de verdachte van de omstandigheden waarin de vrouwen werkten en woonden anderzijds, acht ik niet-onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij, en/of het verschaffen van gelegenheid tot, het bewezenverklaarde handelen van de medeplegers met het oogmerk van uitbuiting ten aanzien van de trago-meisjes.
29. Het vorenstaande brengt mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
V. Het derde middel en de bespreking daarvan
30. Het middel klaagt dat art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, nu in de cassatiefase de redelijke (inzend)termijn is overschreden doordat het Hof de stukken van het geding te laat aan de Hoge Raad heeft gezonden.
31. Namens de verdachte is op 11 november 2020 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 24 augustus 2021 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden overschreden met ruim één maand. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
VI. Slotsom
32. Het eerste en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel is terecht voorgesteld.
33. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
34. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2022
HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:522, NJ 2016/249, m.nt. Mevis (rov. 2.4). Zie voor deze voorwaarden in relatie tot een aan een openbare (internet)bron ontleend gegeven ook: HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1125, NJ 2018/344, m.nt. Reijntjes (rov. 2.4.1 en 2.5) en HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:916 (rov. 2.3.1). Zie voor voorbeelden van gegevens die in de rechtspraak als algemeen bekend zijn aangemerkt: G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 802-803.
HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, NJ 2011/116, m.nt. Mevis (rov. 3.2.2). Zie voorts HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:916 (rov. 2.3.2).
Zie https://www.anvr.nl/reisinformatie/detail.aspx?bestemming=curacao&nummer=1455. Deze website vond ik bij de eerste zoekresultaten na het intypen van de zoekopdracht “trago meisje Curaçao” in de zoekmachine van www.google.nl.
Voorts blijkt uit de als bewijsmiddel 6 gebruikte getuigenverklaring dat de verdachte wist dat één van de slachtoffers als trago-meisje werkte.
Vgl. HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen (rov. 2.3.1 en 2.5.2).
Art. 273f, eerste lid, aanhef en onder 1°, 3°, 4°, 6° en 9°, SrNL luidt onder meer:“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:1°. degene die een ander […] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie […] werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt […] met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;[…];3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten […];[…];6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;[…];9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde […].”
HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.1); HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.2); HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909, NJ 2017/16 (rov. 2.4.2); HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884 (rov. 2.3.2); HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond (2.4.1); HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026 (rov. 2.4.1); HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4).
HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857, NJ 2016/314, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.2); HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.3); HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, NJ 2019/272, m.nt. Rozemond (2.4.2).
HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4).
De opsomming in deze bepalingen komt met elkaar overeen, met dien verstande dat, in tegenstelling tot art. 2:239, tweede lid, SrC, in art. 273f, tweede lid, SrNL in de opsomming is opgenomen “uitbuiting van strafbare activiteiten”.
Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1); HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026 (rov. 2.4.1); HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155, m.nt. Kooijmans (rov. 2.4) en HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:891 (rov. 2.4).
Vgl. HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1) en HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, NJ 2016/315, m.nt. Van Kempen (rov. 2.4.4). Zie over de mogelijke relevantie van de in de hoofdtekst genoemde factoren voor een geval waarin ook sprake is van prostitutiewerkzaamheden of daaraan gerelateerde activiteiten: punt 5 van de noot van Kooijmans bij HR 4 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:191, NJ 2020/155 en randnummers 12 en 13 van mijn conclusie voorafgaand aan HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:774.
Vgl. voor een combinatie van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie die resulteerden in uitbuiting van een prostituée in de zin van art. 273f SrNL: HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004, NJ 2012/68. Zie voorts HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:891 waarin de Hoge Raad niet-onbegrijpelijk achtte het oordeel van het hof dat sprake was van het medenemen door de verdachte van het slachtoffer vanuit Nederland naar Duitsland onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld in de zin van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3°, SrNL. Die omstandigheden hielden onder meer in dat het slachtoffer prostitutiewerkzaamheden verrichtte terwijl zij wat betrof haar verblijfplaats, vervoer en communicatie met derden volledig afhankelijk was van de verdachte en diens broer.
Zie, met betrekking tot art. 250ter (oud), SrNL HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235, NJ 2002/546 (rov. 5.5 en 5.6) en HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.4.3 en 2.6.2).
Vgl. – ten aanzien van gevallen die tewerkstelling betreffen – HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.6.1) en HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1946, NJ 2019/271, m.nt. Rozemond (rov. 2.4).
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.2).
HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100, NJ 2015/228 (rov. 2.3).
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.1). Van belang is hier op te merken dat in het huidige art. 273f, zesde lid, SrNL een omschrijving is opgenomen van ‘kwetsbare positie’. Daaronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Die in 2013 in de Nederlandse wet ter implementatie van een EU-richtlijn ingevoegde bepaling is niet opgenomen in art. 2:239 SrC.
HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, NJ 2010/598, m.nt. Buruma (rov. 2.5.1).
HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467, NJ 2015/374 (rov. 3.3.)
Zie onder meer HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372, NJ 2002/245 (rov. 3.4) en HR 19 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1560 (rov. 2.3). Dat vereiste opzet op het gronddelict omvat echter niet de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan. Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Zie over dit laatste thema in het bijzonder ook HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158, NJ 2017/458, m.nt. Rozemond.