Ook hier geldt dat de bronnen in het proces-verbaal van de zitting niet nader zijn aangeduid. Anders dan de steller van het middel (schriftuur onder 21) zie ik niet in dat de verplichting bestaat om de vindplaats van dergelijke door de advocaat-generaal genoemde bronnen aan het procesdossier toe te voegen.
HR, 29-03-2016, nr. 14/01773
ECLI:NL:HR:2016:522, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
14/01773
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:522, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:1691, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2720, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2720, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:522, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑05‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2016/249 met annotatie van P. Mevis
AA20160753 met annotatie van L. Stevens
SR-Updates.nl 2016-0162
IR 2016/73, UDH:IR/13308 met annotatie van Onder redactie van mr. M. van der Linden – Smit en mr. C.C.M. Kroeks – de Raaij
NbSr 2016/117 met annotatie van dr. mr. L.E.M. Hendriks
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Feiten van algemene bekendheid. Art. 339.2 Sv en art. 301.4 Sv. Casus: het Hof heeft geoordeeld dat Aloë capensis niet hetzelfde is al Aloë vera en dus niet mag worden ingevoerd. Het Hof heeft dit oordeel voor een belangrijk deel doen steunen op gegevens die het heeft ontleend aan "bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in de onderhavige procedure". Voor zover in die overweging als ’s Hofs oordeel besloten ligt dat gegevens kunnen worden aangemerkt als van algemene bekendheid i.d.z.v. art. 339.2 Sv op de enkele grond dat zij aan internetbronnen zijn ontleend, is dat oordeel onjuist. De enkele omstandigheid dat een bepaald gegeven aan openbare bronnen op het internet kan worden ontleend, brengt immers op zichzelf nog niet mee dat zo een gegeven daarom een feit of omstandigheid van algemene bekendheid is in de hier bedoelde zin. Overigens is ’s Hofs oordeel dat de gegevens i.c. kunnen worden aangemerkt als feiten of omstandigheden van algemene bekendheid ook niet zonder meer begrijpelijk. Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het immers in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Uit e.e.a. vloeit bovendien rechtstreeks voort dat het Hof t.a.v. deze voor het bewijs gebezigde gegevens het voorschrift van art. 301.4 Sv niet in acht heeft genomen. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/01773 E
EC/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, van 22 april 2014, nummer 23/004294-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het cassatieberoep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof informatie die van het internet afkomstig is voor het bewijs heeft gebruikt, terwijl die informatie niet ter terechtzitting aan de orde is gesteld.
2.2.1.
Het gaat in deze zaak om de invoer van een pot met 30 capsules 'Living bitters' met als ingrediënt "Aloë capensis". Invoer van alle soorten behorende tot het geslacht Aloë is verboden, met uitzondering van - voor zover hier van belang - Aloë vera. Het oordeel van het Hof komt hierop neer dat Aloë capensis niet hetzelfde is als Aloë vera en dat dus evenvermelde uitzondering hier niet geldt.
2.2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 31 januari 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, producten van planten, behorende tot de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet (en genoemd in Bijlage B van de Basisverordening EG nr. 338/97), te weten 30 capsules met als genoemd ingrediënt Aloë capensis, Aloë spp., Liliaceae, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende in het bestreden arrest onder "Nadere bewijsoverweging" weergegeven bewijsvoering:
"De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ingrediënt Aloë capensis, dat in de onder de verdachte in beslag genomen capsules is verwerkt en met zoveel woorden vermeld staat op de verpakking, hetzelfde is als Aloe vera en dus onder de vrijstelling genoemd in Bijlage B van de EG- Basisverordening nr. 338/97 valt. Ter ondersteuning van dit verweer heeft de verdediging onder meer een uitgedraaide e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en dr. Gerda A. van Huffelen, Collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit te Leiden overgelegd en verwezen naar diverse bronnen op het internet. Van Huffelen deelt in haar e-mail - voor zover hier van belang - het volgende mee:
"De naam Aloe capensis is in geen enkele gangbare wetenschappelijke namenlijst terug te vinden. Zoals u al aangaf, is de naam op internet meestal te vinden in combinatie met Aloe vera of Aloe barbadensis; Aloe vera is de huidige wetenschappelijke naam (Aloe barbadensis een synoniem daarvan...)
(...)
We kunnen er dus van uit gaan dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, een soort die niet onder CITES-beperking valt."
Het hof verwerpt dit verweer (eveneens) onder verwijzing naar na te noemen bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in onderhavige procedure.
De Plants Committee (PC) van de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) heeft tijdens de twintigste vergadering van dit Comité van 22 tot 30 maart 2012 te Dublin desgevraagd zijn visie op de status en het gebruik van de naam 'Aloe capensis' gegeven. Deze visie luidt als volgt:
"That 'Aloe capensis' is a vernacular name applied to the dried leaf exudates of Aloe ferox that sometimes may be applied to other aloe species. It is not a valid taxonomic name". [Bron: PC2Q WG8 Doc.1 -p.1]
Het hof onderkent de door de raadsvrouw gemaakte denkfout, namelijk waar gesproken wordt over "other aloe species". Ten onrechte zou daaronder ook kunnen worden begrepen de niet-beschermde soorten aloe. Het hof komt echter tot de navolgende interpretatie.
Volgens de 'World Checklist of Selected Plant families' [WCSP is an international collaborative programme that provides the latest peer reviewed and published opinions on the accepted scientific names and synonyms of selected plant families] is de huidige gangbare taxonomische benaming van de species 'Aloe vera':
Aloe vera (L.) Burm.f.
Een heterotypisch synoniem van deze species is:
Aloe barbadensis Mill.
De huidige gangbare taxonomische benaming van de species 'Aloe ferox' is:
Aloe ferox Mill.
Daarbij gaat het om de volgende planten:
(...)
Aloe vera en Aloe ferox (Cape aloes)
Common name: Cape aloes.
Bergaalwyn, bitter aloe
Conservation status: Conservation status:
Not considered to be Protected by the Convention
threatened on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora [Bron: Kew Royal Botanical Gardens, apps.kew.org/wcsp]
De 'Monographs on selected medical plants' van de World Health Organization (WHO) [In dit geval Volume 1] (verder te noemen: de Monographs) definiëren 'aloe' als:
"the dried juice of the leaves of Aloe vera (L.) Burm.f. or of A. Ferox Mill, and its hybrids with A. Africana Mill, and A. Spicata Baker."
De Monographs noemen Curaçao of Barbados Aloe (het hof begrijpt de laatste ook als: aloe barbadensis) als product afkomstig van Aloe vera (L.) Burm. f. en Cape Aloe (het hof begrijpt: aloe capensis) als product van A. (het hof begrijpt: Aloe) ferox Mill en kruisingen daarvan met de aloe species A. Africana Mill, en A. Spicata Baker.
Aloe barbadensis kan niet gelijk gesteld worden aan de aloe capensis. Ter adstructie waarvan het hof ook attendeert op hun "plaatselijke" benaming te weten: hun oorsprong op verschillende continenten, respectievelijk Zuid-Amerika en Afrika.
De Monographs A van de European Pharmacopoeia van de Raad van Europa geven de volgende definitie van 'Cape Aloes or Aloe capensis':
"Cape aloes consists of the concentrated and dried juice of the leaves of various species of Aloe, mainly Aloe ferox Miller and its hybrids."
Het woord "mainly" dat de European Pharmacopeia gebruikt, vat het hof - gelet op hetgeen in de Monographs daaromtrent is opgenomen - aldus op dat daarmee is bedoeld te zeggen dat Aloe capensis bestaat uit een mix van voornamelijk bestanddelen van de Aloe ferox en/of kruisingen daarvan (naar het hof begrijpt, wederom gezien wat daaromtrent in de Monographs is opgenomen) met A. Africana Mill, en A. Spicata Baker.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het product Aloe capensis, dat blijkens het daarop aangebrachte etiket aanwezig is in de onder de verdachte aangetroffen en in beslag genomen capsules, bestanddelen van de Aloe ferox bevat dan wel van kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Mill, en/of A. Spicata Baker. Gelet hierop en op al het vorenstaande kan de PC met "other aloe species" niet anders dan het oog hebben gehad op kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Mill en/of A. Spicata Baker dan wel A. Africana Mill, en/of A. Spicata Baker als zodanig.
Nu alle species Aloe - met uitzondering van die vermeld op Bijlage A, op welke bijlage niet zijn vermeld Aloe ferox, A. Africana Mill, en A. Spicata Baker, en met uitzondering van de Aloe vera ook wel genoemd Aloe barbadensis - zijn vermeld op Bijlage B bij de Basisverordening EG nr. 338/97 [Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, Publicatieblad (PB) Nr. L 061 van 03/03/1997, blz. 0001-0069, als gewijzigd bij verordening (EG) nr. 834/2004 van de Commissie van 28 april 2004, PB Nr. L 127 van 29/04/04, blz. 4042] mocht de verdachte de capsules niet binnen het grondgebied van Nederland brengen. De aanduiding 'spp' bij de vermelding op Bijlage B dient immers, zo blijkt uit de algemene bijlage bij voornoemde verordening, ter aanduiding van alle soorten van een hoger taxon.
Dat op het internet Aloe vera, Aloe barbadensis en Aloe capensis al dan niet regelmatig in één adem worden genoemd en dat de collectiebeheerder van de Hortus botanicus te Leiden daaruit als partijdeskundige - al dan niet daartoe aangezet door de verdediging - de conclusie trekt dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is als wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, brengt het hof niet tot een ander oordeel."
2.3.
Art. 339, tweede lid, Sv luidt:
"Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs."
Art. 301, vierde lid, Sv luidt:
"Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld."
2.4.
Het Hof heeft zijn bewijsvoering voor een belangrijk deel doen steunen op gegevens die het heeft ontleend aan "bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in de onderhavige procedure".
Voor zover in die overweging als oordeel van het Hof besloten ligt dat gegevens kunnen worden aangemerkt als van algemene bekendheid in de zin van art. 339, tweede lid, Sv op de enkele grond dat zij aan internetbronnen zijn ontleend, is dat oordeel onjuist. De enkele omstandigheid dat een bepaald gegeven aan openbare bronnen op het internet kan worden ontleend, brengt immers op zichzelf nog niet mee dat zo een gegeven daarom een feit of omstandigheid van algemene bekendheid is in de hier bedoelde zin. Overigens is het oordeel van het Hof dat de onderhavige gegevens kunnen worden aangemerkt als feiten of omstandigheden van algemene bekendheid ook niet zonder meer begrijpelijk. Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het immers in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is.
Voor zover in voormelde overweging als oordeel van het Hof besloten ligt dat deze - door het Hof kennelijk na de terechtzitting op internet gevonden - gegevens in de onderhavige procedure bij de procesdeelnemers bekend waren zodat deze gegevens niet ter terechtzitting ter sprake behoefden te zijn gebracht, is dat oordeel evenmin zonder meer begrijpelijk.
Uit een en ander vloeit bovendien rechtstreeks voort dat het Hof ten aanzien van deze voor het bewijs gebezigde gegevens het voorschrift van art. 301, vierde lid, Sv niet in acht heeft genomen.
2.5.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016.
Conclusie 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Feiten van algemene bekendheid. Art. 339.2 Sv en art. 301.4 Sv. Casus: het Hof heeft geoordeeld dat Aloë capensis niet hetzelfde is al Aloë vera en dus niet mag worden ingevoerd. Het Hof heeft dit oordeel voor een belangrijk deel doen steunen op gegevens die het heeft ontleend aan "bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in de onderhavige procedure". Voor zover in die overweging als ’s Hofs oordeel besloten ligt dat gegevens kunnen worden aangemerkt als van algemene bekendheid i.d.z.v. art. 339.2 Sv op de enkele grond dat zij aan internetbronnen zijn ontleend, is dat oordeel onjuist. De enkele omstandigheid dat een bepaald gegeven aan openbare bronnen op het internet kan worden ontleend, brengt immers op zichzelf nog niet mee dat zo een gegeven daarom een feit of omstandigheid van algemene bekendheid is in de hier bedoelde zin. Overigens is ’s Hofs oordeel dat de gegevens i.c. kunnen worden aangemerkt als feiten of omstandigheden van algemene bekendheid ook niet zonder meer begrijpelijk. Bij dergelijke feiten of omstandigheden gaat het immers in de regel om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan de juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is. Uit e.e.a. vloeit bovendien rechtstreeks voort dat het Hof t.a.v. deze voor het bewijs gebezigde gegevens het voorschrift van art. 301.4 Sv niet in acht heeft genomen. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/01773 E Zitting: 1 december 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 22 april 2014 de verdachte wegens “opzettelijke overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een geldboete van 100 euro subsidiair twee dagen hechtenis.
2. Namens verdachte heeft mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Deze zaak betreft de invoer van een pot met 30 capsules ‘Living bitters’ met als ingrediënt Aloëcapensis. Invoer van Aloëspp (alle soorten van een hoger taxon) is verboden, terwijl er een uitzondering voor (onder meer) Aloë vera geldt. Kort samengevat is naar het oordeel van het Hof Aloëcapensis niet hetzelfde als Aloë vera en dus geldt de uitzondering niet. In cassatie ligt de klemtoon niet bij de vraag of dit oordeel op zich juist is, maar wordt in het eerste middel de wijze van bewijsvoering bestreden en in het tweede geklaagd over het achterwege blijven van een beslissing op een voorwaardelijk verzoek om een getuige te horen.
4. De bewezenverklaring in het bestreden arrest van het Hof luidt als volgt:
“zij op 31 januari 2011 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, producten van planten, behorende tot de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen soorten als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunawetten genoemd in Bijlage B van de Basisverordening EG nr. 338/97), te weten 30 capsules met als genoemd ingrediënt Aloë capensis, Aloë spp., Liliaceae, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.”
5. De voor de beoordeling van de middelen relevante wettelijke bepaling zoals deze ten tijde van het begaan van het feit golden zijn:
Artikel 5 van de Fauna-en Flora luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen als beschermde uitheemse plantensoort of beschermde uitheemse diersoort worden aangewezen plantensoorten onderscheidenlijk diersoorten die niet van nature in Nederland voorkomen en die:
a. in hun voortbestaan worden bedreigd of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd, dan wel die zodanige gelijkenis vertonen met bedoelde soorten dat aanwijzing ervan noodzakelijk is ter bescherming van die soorten, of
b. niet noodzakelijkerwijs in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, doch ter bescherming waarvan maatregelen noodzakelijk zijn ter voorkoming van overmatige benutting, dan wel die zodanige gelijkenis vertonen met bedoelde soorten dat aanwijzing ervan noodzakelijk is ter bescherming van die soorten.
2. De aanwijzing van een plantensoort of van een diersoort als beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk als beschermde uitheemse diersoort geschiedt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid bij ministeriële regeling indien die aanwijzing noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.
3. Bij de aanwijzing van soorten, bedoeld in het eerste of tweede lid, worden deze soorten onderscheiden in categorieën van soorten als bedoeld in onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b van het eerste lid.”
Artikel 13, eerste lid, van de Fauna-en Flora luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Het is verboden:
a. planten of producten van planten (…) behorende tot een (…) beschermde uitheemse plantensoort (…)
b. (…)
binnen het grondgebied van Nederland te brengen.”
Artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora-en Faunawet luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Als beschermde uitheemse dier- en plantensoort als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet zijn, voor zover het soorten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de wet betreft, en met uitzondering van de daarin voorkomende beschermde inheemse dier- en plantensoorten, aangewezen:
a. de soorten genoemd in bijlage A bij de basisverordening, met inachtneming van de tot die bijlage behorende opmerkingen over de interpretatie daarvan;
b. de soorten genoemd in bijlage IV bij richtlijn 92/43/EEG, voor zover deze soorten niet vallen onder de basisverordening;
c. de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze regeling.
2. Als beschermde uitheemse dier- en plantensoort als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet zijn, voor zover het soorten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet betreft en voor zover deze soorten niet reeds onder artikel 4, eerste lid, van deze regeling vallen, aangewezen:
a. de soorten genoemd in de bijlagen B, C en D bij de basisverordening, met inachtneming van de tot die bijlage behorende opmerkingen over de interpretatie daarvan, en met uitzondering van de daarin voorkomende beschermde inheemse dier- en plantensoorten;
b.(…);
c.(…).
Bijlage A bij de Verordening EG nr. 338/97 van de Raad vermeldt als LILIACEAE:
“Aloe albida, Aloe albiflora, Aloe alfredii, Aloe bakeri, Aloe bellatula, Aloe calcairophila, Aloe compressa (Met inbegrip van de varieteiten paucituberculata, rugosquamosa en schistophila), Aloe delphinensis, Aloe descoingsii, Aloe fragilis, Aloe haworthioides (Met inbegrip van de varieteit aurantiaca), Aloe helenae, Aloe laeta (Met inbegrip van de variëteit maniaensis), Aloe parallelifolia, Aloe parvula, Aloe pillansii, Aloe polyphylla, Aloe rauhii, Aloe suzannae, Aloe versicolot, Aloe vossii”
Bijlage B bij de Verordening EG nr. 338/97 , zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 834/2004 van de Commissie van 28 april 2004 vermeldt als LILIACEAE:
“Aloe spp.* (Met uitzondering van de in bijlage A opgenomen species en met uitzondering van Aloe vera, ook genoemd Aloe barbadensis, welke soort niet in de bijlagen van deze verordening is opgenomen)#4”
6. Het eerste middel klaagt over de nadere bewijsoverweging die het Hof in het arrest heeft opgenomen.
7. De klacht dat in de bewijsvoering en in het bijzonder in de bewijsoverweging wordt verwezen naar internetsites als bron van bewijs kan –als ik het goed zie- als volgt worden samengevat: de gebezigde bronnen maken geen deel uit van het dossier en zijn niet aan de verdachte voorgehouden, omdat het Hof pas na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van die bronnen kennis heeft genomen, terwijl die bronnen anders dan het Hof meent niet kunnen worden aangemerkt als feiten van algemene bekendheid.
8. De bestreden bewijsoverweging is een reactie op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 8 april 2014 houdt in, voor zover voor de beoordeling van dit middel van belang:
“De advocaat-generaal voert het woord, leest haar vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte geen capsules met het ingrediënt Aloë capensis had mogen invoeren en verwijst daarbij naar lijst B van de Basisverordering EG 338/97. Voorts stelt de advocaat-generaal dat Aloë capensis hetzelfde is als Cape aloë, wat weer hetzelfde is als Aloë ferox en ook wel bitter Aloë wordt genoemd. Dit komt weer overeen met de naam van de door de verdachte ingevoerde capsules ‘Living bitters’. Dit betreft Aloë ferox en valt onder Aloë spp. zoals opgenomen in lijst B van de Basisverordering EG 338/97. Dientengevolge had de verdachte de capsules niet mogen invoeren. Omdat de regelgeving zo ingewikkeld is geconstrueerd en het lastig is terug te vinden op de lijst, verzoekt de advocaat-generaal schuldigverklaring zonder strafoplegging.
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging. De raadsvrouw legt daartoe een e-mailwisseling over tussen haar en dr. G.A. van Huffelen, collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit van Leiden, alsmede diverse stukken betreffende de Aloë familie afkomstig uit openbare bronnen. De raadsvrouw voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest. De raadsvrouw merkt op dat Van Uffelen een orakel is op het gebied van planten en dat zij aangeeft dat de Aloë vera in één adem wordt genoemd met de Aloë capensis. Zij stelt dat Aloë capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is als hetgeen door de regelgeving Aloë vera wordt genoemd. Primair verzoekt de raadsvrouw vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om Van Uffelen als getuige te horen. De raadsvrouw voert daartoe aan dat er ook in Nederland veel producten voorkomen met Aloë vera als bestanddeel en dat het belangrijk is om over de onderhavige discussie duidelijkheid te verschaffen.”
9. De door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014 overgelegde e-mailverkeer tussen haar en de G.A. van Uffelen betreft de volgende correspondentie:
“Van: Barbalique Peters
Verzonden: vrijdag 4 april 2014 12:37
Onderwerp: Vragen over plantensoort Aloe capensis
Geachte mevrouw van Uffelen,
Gaarne had ik enige nadere informatie over de typering van de plantensoort Aloe capensis c.q. over de benaming van de soort/familiesoort.
- Valt de Aloë capensis onder de soortnaam Aloë Spp.?
- Valt de Aloë capensis onder de soort Aloë Veral of Aloe barbadensis.
Deze informatie heb ik nodig om te bepalen of de Aloe capensis voorkomt op de lijst zoals bijgevoegd pagina 75/76 of valt onder een genoemde verzamelnaam zoals Aloë Spp.
(…)
Met vriendelijke groet,
Barbalique G.M.C. Peters
Strafrechtadvocaat
(…)
________________________________
Van: Uffelen, G.A. van [mailto:g.a.va.uffelen@hortus.leidenuniv.nl]
Verzonden: vrijdag 4 april 2014 13:36
Aan: Barbalique Peters
Onderwerp: RE: Vragen over plantensoort Aloe capensis
Beste mevrouw Peters,
Dat is een lastige, want Aloe capensis bestaat niet in de wetenschappelijke naamlijsten. Ik ga kijken of ik er achter kan komen voor welke soort de naam in gebruik is, en dan kan ik dat met de CITES-lijst checken.
U hoort snel van mij (vóór dinsdag in elk geval).
Met vriendelijke groet,
Gerda
Dr. Gerda A. van Uffelen
Collectiebeheerder Hortus botanicus Leiden
(…)
________________________________
From: Barbalique Peters [mailto:peters@bgmcpeters.nl]
Sent: vrijdag 4 april 2014 16:10
To: Uffelen, G.A. van
Subject: Ter aanvulling over de vraag over de plantensoort Aloe capensis
Geachte mevrouw van Uffelen,
Als ik internet raadpleeg wordt de naam Aloe Capensis vaak in een adem genoemd met Aloe Vera en Aloe barbadensis.
Is het mogelijk dat de Aloe capensis een synoniem is voor Aloe Vera en/of Aloe barbendensis?
Met vriendelijke groet,
Barbalique G.M.C. Peters
Strafrechtadvocaat
(…)
________________________________
Op 4 apr. 2014 om 16:36 heeft “Uffelen, G.A. van” <g.a.van.uffelen@hortus.leidenuniv.nl. het volgende geschreven:
Beste mevrouw Peters,
Dat is ook wat ik denk, maar ik ga het nog even wat beter uitzoeken.
Prettig weekend!
Gerda
________________________________
From: Barbalique Peters [mailto:peters@bgmcpeters.nl]
Sent: maandag 7 april 2014 14:42
To: Uffelen, G.A. van
Subject: Re: Ter aanvulling over de vraag over de plantensoort Aloe capensis
Beste mevrouw van Uffelen,
Kunt u mij uw bevindingen in de loop van vandaag per email toesturen?
Met vriendelijke groet,
Barbalique Peters
________________________________
Van: Uffelen, G.A. van [mailto:g.a.va.uffelen@hortus.leidenuniv.nl]
Verzonden: maandag 7 april 2014 16:21
Aan: Barbalique Peters
Onderwerp: RE: ter aanvulling over de vraag over de plantensoort Aloe capensis
Best mevrouw Peters,
Tussen de bedrijven door ben ik nog op zoek geweest naar informatie.
De naam Aloe capensis is in geen enkele gangbare wetenschappelijk namenlijst terug te vinden.
Zoals u al aangaf, is de naam op internet meestal te vinden in combinatie met Aloe vera of Aloe barbadenis; Aloe vera is de huidige wetenschappelijke naam (Aloe barbadenis is een synonym daarvan, zie
In de laatste versie van het internationale CITES-document (zie http://www.cites.org/eng/app/appendices.php) is Aloe vera duidelijk uitgesloten van de status als CITES-plant. Dit geldt ook voor de Nederlandse/Europese lijst van CITES (zie https://ww.drloket.nl/actueel/documnt/fileitem/2204131/soortenlijst ), die soms iets afwijkt van de internationale.
We kunnen er dus vanuit gaan dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, een soort die niet onder de CITES-beperking valt.
Met vriendelijke groet,
Gerda van Uffelen
Dr. Gerda A. van Uffelen
Collectiebeheerder Hortus botanicus Leiden
(…)”
10. De bestreden bewijsoverweging van het Hof luidt als volgt:
“Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ingrediënt Aloë capensis, dat in de onder de verdachte in beslag genomen capsules is verwerkt en met zoveel woorden vermeld staat op de verpakking, hetzelfde is als Aloe vera en dus onder de vrijstelling genoemd in Bijlage B van de EG-Basisverordening nr. 338/97 valt. Ter ondersteuning van dit verweer heeft de verdediging onder meer een uitgedraaide e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en dr. Gerda A. van Huffelen, Collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit te Leiden overgelegd en verwezen naar diverse bronnen op het internet. Van Huffelen deelt in haar e-mail - voor zover hier van belang - het volgende mee:
“De naam Aloe capensis is in geen enkele gangbare wetenschappelijke namenlijst terug te vinden. Zoals u al aangaf, is de naam op internet meestal te vinden in combinatie met Aloe vera of Aloe barbadensis; Aloe vera is de huidige wetenschappelijke naam (Aloe barbadensis een synoniem daarvan. ..)
(…)
We kunnen er dus van uit gaan dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, een soort die niet onder CITES-beperking valt. ’’
Het hof verwerpt dit verweer (eveneens) onder verwijzing naar na te noemen bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in onderhavige procedure.
De Plants Committee (PC) van de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) heeft tijdens de twintigste vergadering van dit Comité van 22 tot 30 maart 2012 te Dublin desgevraagd zijn visie op de status en het gebruik van de naam ‘Aloe capensis’ gegeven. Deze visie luidt als volgt:
“That ‘Aloe capensis’ is a vernacular name applied to the dried leaf exudates of Aloe ferox that sometimes may be applied to other aloe species. It is not a valid taxonomic name” (Bron: PC2Q WG8 Doc.1 -p.1).
Het hof onderkent de door de raadsvrouw gemaakte denkfout, namelijk waar gesproken wordt over “other aloe species”. Ten onrechte zou daaronder ook kunnen worden begrepen de niet-beschermde soorten aloe. Het hof komt echter tot de navolgende interpretatie.
Volgens de ‘World Checklist of Selected Plant families’2 is de huidige gangbare taxonomische benaming van de species ‘Aloe vera’:
Aloe vera (L.) Burm.f.
Een heterotypisch synoniem van deze species is: Aloe barbadensis Mill.
De huidige gangbare taxonomische benaming van de species ‘Aloe ferox’ is:
Aloe ferox Mill.
Daarbij gaat het om de volgende planten:
Aloe vera Aloe ferox (Cape aloes)
Common name: Cape aloes.
Bergaalwyn. bitter aloe
Conservation status: Conservation status:
Not considered to be Protected by the Convention
threatened on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora
(Bron: Kew Royal Botanical Gardens, www.kew.org/science-conservation)
De ‘Monographs on selected medical plants’ van de World Health Organization (WHO) (in dit geval Volume 1) (verder te noemen: de Monographs) definiëren ‘aloe’ als:
“the dried juice of the leaves of Aloe vera (L.) Burm.f. or of A. Ferox Mill, and its hybrids with A. Africana Mill, and A. Spicata Baker.”
De Monographs noemen Curaçao of Barbados Aloe (het hof begrijpt de laatste ook als: aloe barbadensis) als product afkomstig van Aloe vera (L.) Burm. f. en Cape Aloe (het hof begrijpt: aloe capensis) als product van A. (het hof begrijpt: Aloe) ferox Mill en kruisingen daarvan met de aloe species A. Africana Mill, en A. Spicata Baker.
Aloe barbadensis kan niet gelijk gesteld worden aan de aloe capensis. Ter adstructie waarvan het hof ook attendeert op hun “plaatselijke” benaming te weten: hun oorsprong op verschillende continenten, respectievelijk Zuid-Amerika en Afrika.
De Monographs A van de European Pharmacopoeia van de Raad van Europa geven de volgende definitie van ‘Cape Aloes or Aloe capensis’:
“Cape aloes consists of the concentrated and dried juice of the leaves of various species of Aloe, mainly Aloe ferox Miller and its hybrids.”
Het woord “mainly” dat de European Pharmacopeia gebruikt, vat het hof - gelet op hetgeen in de Monographs daaromtrent is opgenomen - aldus op dat daarmee is bedoeld te zeggen dat Aloe capensis bestaat uit een mix van voornamelijk bestanddelen van de Aloe ferox en/of kruisingen daarvan (naar het hof begrijpt, wederom gezien wat daaromtrent in de Monographs is opgenomen) met A. Africana Mill, en A. Spicata Baker.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het product Aloe capensis, dat blijkens het daarop aangebrachte etiket aanwezig is in de onder de verdachte aangetroffen en in beslag genomen capsules, bestanddelen van de Aloe ferox bevat dan wel van kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Mill, en/of A. Spicata Baker. Gelet hierop en op al het vorenstaande kan de PC met “other aloe species” niet anders dan het oog hebben gehad op kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Mill en/of A. Spicata Baker dan wel A. Africana Mill, en/of A. Spicata Baker als zodanig.
Nu alle species Aloe - met uitzondering van die vermeld op Bijlage A, op welke bijlage niet zijn vermeld Aloe ferox, A. Africana Mill, en A. Spicata Baker, en met uitzondering van de Aloe vera ook wel genoemd Aloe barbadensis - zijn vermeld op Bijlage B bij de Basisverordening EG nr. 338/973 mocht de verdachte de capsules niet binnen het grondgebied van Nederland brengen. De aanduiding ‘spp’ bij de vermelding op Bijlage B dient immers, zo blijkt uit de algemene bijlage bij voornoemde verordening, ter aanduiding van alle soorten van een hoger taxon.
Dat op het internet Aloe vera, Aloe barbadensis en Aloe capensis al dan niet regelmatig in één adem worden genoemd en dat de collectiebeheerder van de Hortus botanicus te Leiden daaruit als partijdeskundige - al dan niet daartoe aangezet door de verdediging - de conclusie trekt dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is als wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, brengt het hof niet tot een ander oordeel.”
11. Zoals gezegd spitst in cassatie de discussie zich toe op het gebruik van internet als grondslag van vaststellingen in de bewijsoverweging. Bij de stukken bevindt zich geen pleitnota. Voor wat betreft het gebruik van de internetbronnen staat het volgende in cassatie vast. Volgens het proces-verbaal van de zitting heeft de raadsvrouw ter terechtzitting diverse stukken betreffende de Aloë familie afkomstig uit openbare bronnen overgelegd en daarbij verweren gevoerd als weergegeven in het arrest. Uit het arrest blijkt dat ter ondersteuning van het verweer de verdediging onder meer een uitgedraaide e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en dr. Gerda A. van Uffelen, Collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit te Leiden, heeft overgelegd en heeft verwezen naar diverse bronnen op het internet. Het gebruik van internetbronnen licht het Hof in de bewijsoverweging nog toe door op te merken dat het gaat om bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in onderhavige procedure.
12. Opmerkelijk is dat wordt geklaagd over het gebruik van internetbronnen, terwijl het nu juist de raadsvrouw is die daarop ter verdediging een beroep heeft gedaan. Nu geen pleitnota is overgelegd is niet zonder meer helder welke bronnen de raadsvrouw heeft genoemd. Het Hof oordeelt dat het hier in ieder geval om bronnen gaat die algemeen bekend mogen worden verondersteld althans in elk geval in deze procedure bekend. Daarmee zegt het Hof dat het om feiten van algemene bekendheid gaat, in ieder geval om feiten die in de onderhavige procedure bekend zijn. Ik beperk mij nu eerst en vooral tot het laatste. Hoe dan ook staat volgens het Hof vast dat het gaat om feiten die in de onderhavige procedure ook bij de verdediging bekend zijn. Daarmee doet het Hof de in cassatie verder niet aantastbare feitelijke vaststelling dat de gebruikte bronnen ter terechtzitting ter sprake zijn gebracht. Dat is niet onbegrijpelijk nu de raadsvrouw zelf verwezen heeft naar niet nader gespecificeerde internetbronnen en overigens ook de advocaat-generaal internetbronnen1.ter sprake heeft gebracht.2.
13. Het tweede lid van artikel 339 Sv bepaalt dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven. Een gegeven is van algemene bekendheid als ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden het gegeven te kennen of het zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen.3.De Hoge Raad lijkt in zijn arrest van 11 januari 2011 feiten die op internet te vinden zijn onder omstandigheden als feit van algemene bekendheid te accepteren. De Hoge Raad brengt hierbij onder andere als beperking aan dat het moet gaan om informatie die gericht, eenduidig en met autoriteit van de opsteller bevestigd vermeld wordt. De enkele omstandigheid dat een gegeven op het internet te lezen is, is onvoldoende om te kunnen spreken van een feit van algemene bekendheid; de geraadpleegde vermelding moet aan procedurele eisen voldoen. Deze eisen zijn van belang, aangezien het internet een haast onuitputtelijke bron van (soms tegenstrijdige) informatie is. Nu over deze (bijzondere) eisen in de toelichting op het middel niet wordt geklaagd en ook ter zitting van het Hof niet is getornd aan die eisen, meen ik dat er vanuit kan worden gegaan dat aan die eisen is voldaan. Ik voeg nog toe dat de zogenaamde bronjurisprudentie4.waarop in de toelichting een beroep wordt gedaan niet van toepassing is op feiten van algemene bekendheid.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel bevat de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte gedaan verzoek tot het horen van dr. G.A. van Uffelen als getuige.
16. Blijkens het hierboven onder 8 geciteerde proces-verbaal van de terechtzitting van 8 april 2014 heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht om Van Uffelen als getuige te horen en daartoe aangevoerd dat er ook in Nederland veel producten voorkomen met Aloë vera als bestanddeel en dat het belangrijk is om over de onderhavige discussie duidelijkheid te verschaffen.
17. Het eerst ter terechtzitting in hoger beroep gedane subsidiaire verzoek tot het horen van Van Uffelen, is een verzoek op de voet van de in hoger beroep toepasselijke artikelen 328 en 331, eerste lid, in verbinding met artikel 315 lid, Sv. Het betreft een verzoek waaromtrent het Hof ingevolge artikel 330 jo 415 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet nemen.
18. Nu het Hof de verdachte niet heeft vrijgesproken, had het Hof een gemotiveerde beslissing moeten nemen op het subsidiair gedane verzoek. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op het verzoek tot het horen van Van Uffelen als getuige.
19. Ik zie niet in welk belang er is bij cassatie wegens de ontbrekende beslissing op het verzoek de getuige te horen. Het belang om Van Uffelen als getuige te horen ontbreekt om de volgende redenen:
- Mede in het licht van het hierboven onder 10 geciteerde e-mailverkeer valt niet in te zien dat Van Uffelen als getuige voor wat betreft het tenlastegelegde feit kan verklaren omtrent feiten en omstandigheden die ze zelf heeft waargenomen of ondervonden als bedoeld in art. 342, eerste lid, Sv;
- De voor het horen van Van Uffelen als getuige in feitelijke aanleg aangevoerde grond te weten dat dat er ook in Nederland veel producten voorkomen met Aloë vera als bestanddeel en dat het belangrijk is om in de onderhavige discussie duidelijkheid te verschaffen wordt in cassatie niet nader toegelicht. Onvoldoende duidelijk is welke betekenis het horen van de getuige kan hebben voor het beantwoorden van een van de vragen van art. 348 en 350 Sv. Ik citeer HR 6 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2468, NJ 2015/417 m.nt. Schalken: “Van de verdediging kan in dergelijke gevallen worden gevergd dat zij - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - in de cassatieschriftuur toelicht welk belang zij heeft bij een klacht over de afwijzing van het verzoek die getuige te horen heeft geen enkele relevantie voor de beantwoording van de door het Hof te beantwoorden vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.”
De verdediging vraagt om een getuige en niet om een deskundige en ik ben geneigd de verdediging daaraan te houden. Voor zover desondanks het verzoek verstaan moet worden als een verzoek om een deskundige te horen zie ik evenmin bij het ontbreken van enige toelichting in de cassatieschriftuur enig belang.
20. Min of meer ten overvloede nog het volgende. Deze zaak betreft onder meer de vraag of Aloë capensis hetzelfde is als Aloë vera. Die vraag heeft verschillende facetten en het komt mij voor dat de verdediging dat hier onvoldoende voor ogen heeft gehad. Zo is er naast het plantkundige en medicinale (extract van de plant) facet de juridische kwalificatie. Het Hof heeft aandacht besteed aan het plantkundige verschil, maar zelfs wanneer de Aloë capensis en Aloë vera hetzelfde zijn in plantkundige en medicinale zin sluit zulks geenszins uit dat er in juridische zin gelet op de herkomst van verschillende continenten onderscheid moet worden gemaakt.
21. Nu verdachte onvoldoende belang heeft bij cassatie, behoeft het middel daartoe niet te leiden.
22. Nu de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, dient de verdachte overeenkomstig het bepaalde in art. 80a RO niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep te worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑12‑2015
Als ik het goed zie gaat het uitsluitend om het gebruik door het Hof van (kort samengevat) de bron cites.org (PC20 WG8 Doc. 1-p.1), de bron kew.org (Kew Botanical Gardens) Die eerste bron wordt in ieder geval ook met zoveel woorden genoemd in de door de verdediging overgelegde mailwisseling en is dus door de verdediging zelf ter sprake gebracht. Voor zover in de toelichting op het middel (onder 6) tevens de toepasselijke EG Verordening wordt geschaard onder de niet besproken documenten miskent dit ‘ius curia novit’. Omdat de steller van het middel in het midden laat of de bron Monographs A van de European Pharmacopoea van de Raad van Europa eveneens via internet is geraadpleegd (er wordt geen internetadres vermeld) en zich in de toelichting beperkt tot de internetbronnen laat ik die bron verder buiten bespreking.
HR 11 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0291, m.nt. P.A.M. Mevis
HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165 m.nt. Reijntjes en HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, NJ 2008/70 m.nt. Borgers.
Beroepschrift 06‑05‑2015
Hoge Raad der Nederlanden
Griffie nummer Hoge Raad
S 14/01773 E
Cassatieschriftuur
Inzake [requirant]
Requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gegeven uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam 22 april 2014 Parketnummer 23-004294-12
Ondergetekende B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, dient de volgende middelen van cassatie in.
Middelen van cassatie
I
De motivering van het arrest waarin de verweren en verzoeken van de verdediging door het Hof worden verworpen zijn onbegrijpelijk gemotiveerd. Het hof heeft onvoldoende nauwkeurig aangeduid wat de grondslag van de nadere bewijsoverweging is. Het Hof verwijst bij de nadere bewijsoverweging uitsluitend naar nieuwe feiten/omstandigheden waarmee het Hof in strijd handelt met het onmiddellijkheidsbeginsel.
II
De verdediging heeft primair om vrijspraak verzocht subsidiair verzocht een getuige te horen. Dit is een voorwaardelijke verzoek tot het horen van een getuige. Het hof heeft de verdachte niet vrijgesproken waarmee het Hof aan de voorwaarde zoals gesteld door de verdediging heeft voldaan gedaan hetgeen diende te leiden tot een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek vereist.
Toelichting middelen:
I. Bewijsoverweging / strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel
1.
In het arrest van 22 april 2014 motiveert het Hof als volgt.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het ingrediënt Aloe capensis, dat in de onder de verdachte in beslag genomen capsules is verwerkt en met zoveel woorden vermeld staat op de verpakking, hetzelfde is als Aloe vera en dus onder de vrijstelling genoemd in Bijlage B van de EG Basisverordening nr. 338/97 valt. Ter ondersteuning van dit verweer heeft de verdediging onder meer een uitgedraaide e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en dr. Gerda A. van Huffelen, Collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit te Leiden overgelegd en verwezen naar diverse bronnen op het internet.
Van Huffelen deelt in haar e-mail — voor zover hier van belang — het volgende mee:
‘De naam Aloe capensis is in geen enkele gangbare wetenschappelijke namenlijst terug te vinden. Zoals u al aangaf is de naam op internet meestal te vinden in combinatie met Aloe vera of Aloe barbadensis; Aloe vera is de huidige wetenschappelijke naam (Aloe barbadensis een synoniem daarvan…)
(..)
We kunnen er dus van uit gaan dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, een soort die niet onder CITES-beperking valt.’
Het Hof verwerpt dit verweer (eveneens) onder verwijzing naar na te noemen bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend worden verondersteld althans in elk geval in onderhavige procedure.
De Plants Committee (PC) van de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) heeft tijdens de twintigste vergadering van dit Comité van 22 tot 30 maart 2012 te Dublin desgevraagd zijn visie op de status en het gebruik van de naam ‘Aloe capensis’ gegeven. Deze visie luidt als volgt:‘That ‘Aloe capensis’ is a vernacular name applied to the dried leaf exudates of Aloe ferox that sometimes may be applied to other aloe species. It is not a valid taxonomic name’(1 Bron: PC20 WG8 Doc.l -p.1)
Het Hof onderkent de door de raadsvrouw gemaakte denkfout, namelijk waar gesproken wordt over‘other aloe species’. Ten onrechte zou daaronder ook kunnen worden begrepen de niet-beschermde soorten aloe. Het Hof komt echter tot de navolgende interpretatie.Volgens de‘World Checklist of Selected Plant families’2 is de huidige gangbare taxonomische benaming van de species ‘Aloe vera’: Aloe vera (L.) Burm.f. Een heterotypisch synoniem van deze species is: Aloe barbadensis Miii. De huidige gangbare taxonomische benaming van de species ‘Aloe ferox’ is: Aloe ferox Miil.
Daarbij gaat het om de volgende planten:
(Zie afbeeldingen in het arrest)
De‘Monographs on selected medicai plants’van de World Health Organization (WHO) 4 (verder te noemen: de Monographs) definiëren ‘aloe’ als:
‘the dried juice of the leaves of Aloe vera (L.) Burm.f. or of A. Ferox Miii. and its hybrids with A. Africana Miii. and A. Spicata Baker.’
De Monographs noemen Curaçao of Barbados Aloe (het Hof begrijpt de laatste ook als: aloe barbadensis) als product afkomstig van Aloe vera (L.) Burm. f. en Cape Aloe (het Hof begrijpt: aloe capensis) als product van A. (het Hof begrijpt: Aloe) ferox Mili en kruisingen daarvan met de aloe species A. Africana Mili. en A. Spicata Baker.
Aloe barbadensis kan niet gelijk gesteld worden aan de aloe capensis. Ter adstructie waarvan het Hof ook attendeert op hun ‘plaatselijke’ benaming te weten: hun oorsprong op verschillende continenten, respectievelijk Zuid-Amerika en Afrika.
De Monographs A van de European Pharmacopoeia van de Raad van Europa geven de volgende definitie van‘Cape Aloes or Aloe capensis’:‘Cape aloes consists of the concentrated and dried juice ofthe leaves of various species of Aloe, mainly Aloeferox Miller and its hybrids.’Het woord ‘mainiy’ dat de European Pharmacopeia gebruikt, vat het Hof- gelet op hetgeen in de Monographs daaromtrent is opgenomen — aldus op dat daarmee is bedoeld te zeggen dat Aloe capensis bestaat uit een mix van voornamelijk bestanddelen van de Aloe ferox en/of kruisingen daarvan (naar het Hof begrijpt, wederom gezien wat daaromtrent in de Monographs is opgenomen) met A. Africana Miii. en A. Spicata Baker.
Op grond van het vorenstaande komt het Hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het product Aloe capensis, dat blijkens het daarop aangebrachte etiket aanwezig is in de onder de verdachte aangetroffen en in beslag genomen capsules, bestanddelen van de Aloe ferox bevat dan wel van kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Miii. en/of A. Spicata Baker. Gelet hierop en op al het vorenstaande kan de PC met‘other aloe species’niet anders dan het oog hebben gehad op kruisingen van de Aloe ferox met A. Africana Miii en/of A. Spicata Baker dan wel A. Africana MilI. en/of A. Spicata Baker als zodanig. Nu alle species Aloe — met uitzondering van die vermeld op Bijlage A, op welke bijlage niet zijn vermeld Aloe ferox, A. Africana Miii. en A. Spicata Baker, en met uitzondering van de Aloe vera ook wel genoemd Aloe barbadensis — zijn vermeld op Bijlage B bij de Basisverordening EG nr. 338/97 mocht de verdachte de capsules niet binnen het grondgebied van Nederland brengen. De aanduiding ‘spp’ bij de vermelding op Bijlage B dient immers, zo blijkt uit de algemene bijlage bij voornoemde verordening, ter aanduiding van alle soorten van een hoger taxon. Dat op het internet Aloe vera, Aloe barbadensis en Aloe capensis al dan niet regelmatig in één adem worden genoemd en dat de collectiebeheerder van de hortus botanicus te Leiden daaruit als partijdeskundige — al dan niet daartoe aangezet door de verdediging — de conclusie trekt dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is als wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
NJ 2004, 165
2.
In HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165
Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus — al dan niet in reactie op een bewijsverweer — beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
- (a)
die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
- (b)
het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Daarnaast geldt dat ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, die stukken ter terechtzitting dienen te zijn voorgelezen of daarvan aldaar de korte inhoud moet zijn medegedeeld.
3.
De Hoge Raad heeft gesteld in het arrest NJ 2004, 165 dat alle feiten en omstandigheden, die redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, moeten worden verantwoord. Wanneer zij alleen een rol spelen in ‘nadere motiveringen’ dient dat in de desbetreffende overweging zelf te gebeuren, door hen daarin met voldoende nauwkeurigheid aan te duiden en het bewijsmiddel te noemen waaruit zij zijn geput.
4.
Het hof heeft in het arrest van 22 april 2014 onvoldoende nauwkeurig aangeduid en benoemd uit welke wettige bewijsmiddel zij heeft geput voor de nadere bewijsoverweging.
5.
Tevens zijn de door het Hof genoemde feiten en omstandigheden niet vastgelegd in stukken die ter zitting aan de orde zijn geweest. Het zijn geen feiten of omstandigheden afgeleid uit stukken die door de officier van justitie of de verdediging ter zitting aan de orde zijn gesteld, door het Hof voorgehouden of ter zitting besproken. De documenten waar het Hof naar verwijst waren geen onderdeel van het dossier.
6.
De door het gerechtshof (na sluiting van het onderzoek ter zitting en voor het wijzen van het arrest) geraadpleegde documenten zijn.
- —
PC20 WG8 Doc.1-p.1
- —
WCSP is an international collaborative programme that provides the latest peer reviewed and published opinions on the accepted scientific names and synonyms of selected plant families. Bron: Kew Royal Botanical Gardens, apps.kew.org/wcsp
- —
Bron: Kew Royal Botanical Gardens, www.kew.org/science-conservation
- —
In dit geval Volume 1
- —
Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer, Publicatieblad (PB) Nr. L 061 van 03/03/1997, blz. 000 1-0069, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 834/2004 van de Commissie van 28 april 2004, PB Nr. L 127 van 29/04/04, blz. 40–42.
- —
Monographs A van de European Pharmacopoeia van de Raad van Europa ( niet vermeld als voetnoot).
7.
Alle voornoemde documenten / rapporten waarnaar het Hof in haar arrest van 22 april 2014 verwijst zijn niet voorgehouden ter zitting noch besproken ter zitting of waren onderdeel van het procesdossier.
8.
De omvang en gedetailleerdheid van de nadere bewijsoverweging impliceert dat het Hof aan deze overweging (waarom de Aloe capensis niet tot de Aloe Vera soorten behoort) zeer groot belang hecht. Sterker nog, dat deze overweging wellicht zelfs van doorslaggevende betekenis is geweest bij de totstandkoming van de bewezenverklaring oftewel feiten en omstandigheden die redengevend waren voor een bewezenverklaring.
9.
Nu het Hof heeft verzuimd in zijn bewijsoverweging, met voldoende mate van nauwkeurigheid aan te geven, op grond van welke bewijsmiddelen, afkomstig uit het procesdossier en hetgeen ter zitting behandeld is, het tot de conclusies in de nadere bewijsmotivering komt, hetgeen met zich meebrengt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan brengen.
Strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel
10.
De verdediging verneemt in het arrest van 22 april 2014 ten eerste male van het door het Hof, na sluiting van het onderzoek ter zitting, verrichte nadere onderzoek en de hierop gebaseerde conclusies.
11.
De documenten waarop de nadere bewijsoverweging berust waren voorafgaand en tijdens de zitting niet bekend bij de verdediging, waardoor de verdediging met betrekking deze nieuwe informatie en hierop gebaseerde conclusies, geen standpunt heeft kunnen innemen.
12.
Het Hof verwijst bij de nadere bewijsoverweging naar nieuwe feiten of omstandigheden die niet zijn opgenomen in de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring steunt noch zijn deze feiten en omstandigheden terug te vinden in gebezigde bewijsmiddelen.
13.
Nu het Hof deze nieuwe documenten heeft geraadpleegd na de sluiting van het onderzoek, zonder dat de verdediging hierover een standpunt kon innemen, heeft het Hof in strijd gehandeld met het onmiddellijkheidsbeginsel.
14.
Indien het hof in haar arrest handelt in strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel dient de uitspraak vernietigd te worden.
Feit van algemene bekendheid
15.
Het Hof stelt dat alle genoemde documenten afkomstig zijn van bronnen op het internet die uit dien hoofde als algemeen bekend verondersteld worden.
Artikel 338 Sv luidt:
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Vervolgens vermeldt artikel 339 lid 2 Sv:
‘Feiten of omstandigheden van algemeene bekendheid behoeven geen bewijs.’
In Hoge Raad, 11 januari 2011, LJN: BP0291
‘Van algemene bekendheid zijn die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen’
16.
De aanname van het Hof dat de bronnen op het internet als algemeen bekend worden verondersteld (oftewel de informatie omtrent Aloe species en regelgeving is makkelijk toegankelijk) is onbegrijpelijk.
17.
Met deze veronderstelling rekt het Hof het begrip feit van ‘algemene bekendheid’ tot ongekende proporties op. Het Hof veronderstelt dat alle bronnen van internet, die informatie bevatten over de familie van de Aloe-plant, als bekend verondersteld worden bij de betrokkenen in deze procedure. In de zoekmachine Google levert het woord ‘Aloe’ 66.300.000 resultaten op.
18.
Daarnaast zijn de bronnen waarnaar het Hof verwijst deels onvindbaar en deels zeer moeilijk te vinden. Tevens zijn de vindplaatsen van de documenten en de documenten niet evident te noemen. Er is geen sprake van algemeen toegankelijke bronnen.
19.
Deze aanname van het Hof is nog te meer onbegrijpelijk in het licht van het requisitoir van de advocaat-generaal en de motivering waarom de advocaat generaal tot het strafadvies, schuldigverklaring zonder strafoplegging verzoekt.
20.
De advocaat-generaal overweegt:
‘Omdat de regelgeving zo ingewikkeld is geconstrueerd en het lastig is terug te vinden op de lijst, verzoekt de advocaat-generaal schuldigverklaring zonder strafoplegging.’
21.
De advocaat-generaal requireerde ter zitting dat de Aloë capensis hetzelfde is als de Cape Aloë, welke weer hetzelfde is als Aloë ferox ook wel bitter Aloë genoemd. Deze informatie las de advocaat generaal ter zitting voor vanaf haar smartphone afkomstig vanaf een niet nader gespecificeerde website. De informatie of naam van deze website is niet aan het procesdossier toegevoegd.
22.
Naar aanleiding van voorgaande acht requirant de motivering van het arrest van het Hof van 22 april 2014 onbegrijpelijk, onjuist en in strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel, hetgeen noopt tot vernietiging van het arrest.
23.
Requirant verzoekt u het middel gegrond te verklaren, het arrest te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het Gerechtshof Amsterdam.
II. Voorwaardelijk verzoek getuigen te horen
24.
In het proces verbaal van de zitting van 8 april 2014, pagina 2, alinea 5 wordt een voorwaardelijk verzoek gedaan om een getuige te horen.
- —
Primair verzoekt de raadsvrouw vrijspraak. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om Van Uffelen als getuige te horen.
25.
Het subsidiaire verzoek is gedaan als bedoeld in art. 287, in verbinding met art. 328 en art. 415 Sv — welk verzoek (moet worden verstaan als) is gedaan onder de voorwaarde dat het Hof de verdachte niet zou vrijspreken van het tenlastegelegde. De aan dit verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissingen op dit verzoeken was vereist.
26.
Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in op het door de raadsvrouw gedane verzoek om dr. G.A. van Huffelen, collectiebeheerder van de Hortus Botanicus van de Rijksuniversiteit van Leiden als getuige te horen.
27.
Dat het Hof in de nadere bewijsoverweging ongemotiveerd stelt dat mevrouw dr. G.A. van Huffelen een partijdeskundige zou zijn die -al dan niet daartoe aangezet door de verdediging- de conclusie trekt dat Aloe capensis hoogstwaarschijnlijk hetzelfde is als wat botanici en regelgevers Aloe vera noemen, doet daar niet aan af.
28.
Nu een botanische deskundige op het gebied van plantenspecies een geheel andere uitleg geeft dan het Hof, weegt het belang om de getuige te horen zelfs nog zwaarden en is het stringenter om op dit getuigenverzoek een uitdrukkelijke beslissing te nemen.
29.
Het hof heeft nagelaten een uitdrukkelijke beslissing te nemen met betrekking tot het subsidiaire verzoek.
Conclusie
Op grond van voorafgaande cassatiemiddelen is het arrest van het Hof onbegrijpelijk gemotiveerd, met onvoldoende redenen omkleed, in strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel en zal naar het oordeel van requirant de uitspraak van het gerechtshof met betrekking tot dit feit niet in stand kunnen blijven waarom requirant u verzoekt het arrest te vernietigen.
Amsterdam, 6 mei 2015
Gemachtigde mr. B.G.M.C. Peters