Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/399
399 Hartkamp pleit voor uitbreiding van de verplichting tot ambtshalve toepassing buiten de grenzen van de rechtsstrijd
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691585:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser 2015 Praedvies, p. 348
Hartkamp 2007a, p. 22, Asser/Hartkamp 3-I 2019/124, 128. 187 en 188, 249-252, JOR 2016/116 met nt. A.S. Hartkamp n.a.v. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:340, NJ 2017/214 met nt. H.B. Krans (Ebecek/St. Trudo). A-G M.H. Wissink verwerpt in zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2017:72 uitdrukkelijk dat de Hoge Raad in het arrest HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236, NJ 2017/282 met nt. Jac. Hijma (Lindorff/Nazier) de ambtshalve toetsing zou hebben uitgebreid buiten het terrein van de openbare orde en buiten het terrein van de consumentenbeschermende EU-richtlijnen.
Anders bijv. HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG3582, NJ 2009/54 met nt. H.J. Snijders (Gem. Heerlen/Whizz). Zie ook HR 14 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AJ0513, NJ 2004/138 met nt. G.J.J. Heerma van Voss (Drie-S/Mammoet).
Seinen & Ancery 2015 gaan nog verder en zijn van mening dat elk dwingend recht ambtshalve door de rechter moet worden toegepast. Lewin gaat nog een stap verder (Lewin 2011 en JBPr 2015/33 bij het arrest HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:762, NJ 2015/334). De auteurs staan een ruimer begrip openbare orde voor dat mede het algemeen belang omvat. Zij willen dat ambtshalve toepassing wordt uitgebreid buiten het terrein van de (thans beperkt opgevat begrip) openbare orde en buiten het terrein van de consumentenbeschermende EU-richtlijnen.
Zie ook de medestander van Hartkamp: Asser/Sieburgh 6-III 2018/321.
Hartkamp 2008; S.A.M. de Loos-Wijker, in: GS Vermogensrecht, titel 2 Boek 3 BW, 19.5.1.2. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/347g en 607 e.v.
Asser/Hartkamp 3-I 2019/128 en Hartkamp 2020, p. 144.
Naar geldend recht mag de rechter aan regels van dwingend recht dat niet van openbare orde is alleen toetsen als daarop een beroep wordt gedaan. Wel is mogelijk dat de feitelijke grondslag van de vordering of het verweer voldoende ruimte biedt om de rechtsgronden aan te vullen (art. 25 Rv).1
Hartkamp wenst de inwerking van het EU-recht op het nationale procesrecht uit te breiden en bepleitte in zijn oratie in 2007 dat de rechter buiten de rechtsstrijd van partijen niet alleen ten aanzien van regels van openbare orde bevoegd en gehouden zou zijn tot ambtshalve toepassing, maar ook ten aanzien van (niet van openbare orde zijnde, maar wel absoluut) dwingendrechtelijke, beschermende bepalingen en dus daarmee strijdige overeenkomsten nietig zou moeten kunnen verklaren.2
Vernietigbaarheid leent zich z.i. onder bijzondere omstandigheden voor ambtshalve toepassing door de rechter.3 Hoewel art. 3:40 lid 2 BW bepaalt dat strijd met een uitsluitend tot bescherming van één partij strekkende wetsbepaling tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling leidt, construeert Hartkamp de ambtshalve toepassing buiten het consumentenrecht via de strekkingsbepaling van art. 3:40 lid 2 BW: “een en ander voor zover niet uit de strekking van de bepaling van de bepaling anders voortvloeit”.4 Hartkamp wil gevallen van nietigheid op grond van art. 3:40 lid 2 onder hetzelfde regime te laten vallen als de overige nietigheden van rechtswege. De rechter zou bij schending van een dwingend en (bij overtreding) van een tot nietigheid leidend voorschrift op grond van art. 25 Rv verplicht zijn tot ambtshalve toepassing, óók als het geschonden voorschrift niet van openbare orde is (de rechtshandhavingsfunctie van art. 25 Rv).5 Gewoonlijk mag de rechter alleen rechtsgronden aanvullen binnen de grenzen van de rechtsstrijd en Hartkamp breidt dat uit doordat, ook als verweerder niet het bewuste bevrijdend verweer voert dat schending van de dwingendrechtelijke bepaling heeft plaatsgevonden, de rechter bij voldoende feiten dit verweer toch mag aanvullen. De bepaling van dwingend recht omvat dan mede het algemeen belang, dat niet van doen heeft met het particulier belang van partijen.6 Daar zal eerder aan zijn voldaan dan aan het begrip openbare orde in art. 3:40 lid 1 BW. Het zou betekenen dat de rechter bij strijd met een dwingende bepaling niet afhankelijk is van een door verweerder in te roepen bevrijdend verweer; de rechter past de regel ambtshalve toe buiten de rechtsstrijd van partijen. Het voordeel van de opvatting van Hartkamp is dat indien de te beschermen partij niet in rechte verschijnt of geen beroep doet op de bepaling, de rechter ten behoeve van de beschermde partij de nietigheid ambtshalve kan uitspreken.
Hartkamp is van mening dat procesrechtelijk recht moet worden gedaan aan de materieelrechtelijke positie van partijen. Het gaat om effectieve handhaving van het materiële recht. Hartkamp geeft toe dat zijn visie niet het geldende Nederlandse recht weergeeft.7