RvdW 2021/984:Herziening. Opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting, art. 69.2 AWR. Aangevoerd wordt dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv op de grond dat boekhouder in zijn bij de aanvraag gevoegde verklaring is teruggekomen op zijn voor bewijs gebruikte (bij FIOD afgelegde) belastende verklaring. HR stelt voorop dat aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. Door boekhouder opgegeven redenen voor terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaring leveren echter onvoldoende grond op om aan te nemen dat nieuwe verklaring juist is. Bij aanvraag overgelegde verklaring wekt dus niet ernstig vermoeden a.b.i. art. 457 lid 1 sub c Sv. Daarom kan buiten beschouwing blijven dat hof de bewezenverklaring van opzet van aanvrager op onjuist doen van aangifte niet uitsluitend heeft gegrond op omstandigheid dat aanvrager de boekhouder niet volledig heeft geïnformeerd. Hof heeft immers overwogen dat nog belangrijker is dat van enige gedegen kennis van boekhouder (of andere betrokken boekhouders) op dit betreffende terrein van fiscaal recht niet is gebleken en niet is gebleken van gedegen advisering op de aan de orde zijnde punten. Bij aanvraag gevoegde verklaring van boekhouder tast deze laatste overweging niet aan. Aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.