RvdW 2021/982:Eendaadse samenloop van brandstichting en teweegbrengen ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is (art. 157 lid 1 Sr) en brandstichting en teweegbrengen ontploffing terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is (art. 157 lid 2 Sr) door goederen in zijn eigen kamer te besprenkelen met benzine en brandspiritus en deze vervolgens aan te steken. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging van overheidswege. Afwijzing van in appelschriftuur gedaan en ttz. in h.b. gehandhaafd (voorwaardelijk) verzoek nader gedragsdeskundig onderzoek betreffende verdachte te laten plaatsvinden, omdat noodzaak daartoe niet is gebleken. Kan stellen van voorwaarden worden aangemerkt als weigering mee te werken? Hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat het eerder in deze zaak opgemaakte rapport van psychiater vermeldt dat 'verdachte, zodra hij het woord ‘psychiater’ hoort, aangeeft dat hij niet met onderzoeker wil praten' en dat verdachte opgenomen is geweest in Pieter Baan Centrum maar zijn medewerking aan het daar te verrichten onderzoek grotendeels heeft geweigerd. Daarnaast heeft hof vastgesteld dat reclassering heeft geadviseerd over vraag of oplegging van TBS met voorwaarden i.p.v. met bevel tot verpleging van overheidswege haalbaar was. Uit dit rapport blijkt dat er volgens verdachte bij hem geen sprake was van psychische problematiek en dat hij alleen aan onderzoek wilde meewerken als dit werd opgenomen, ook toen hem werd meegedeeld dat door zijn weigering mee te werken aan onderzoek, het onderzoek naar haalbaarheid van TBS met voorwaarden niet kon worden voortgezet. Hof heeft daaruit geconcludeerd dat o.b.v. dit rapport geen voorwaarden kunnen worden geformuleerd die aan de maatregel verbonden zouden kunnen worden om gevaar voor veiligheid van personen of goederen afdoende af te wenden. In aansluiting hierop heeft hof overwogen dat het ook i.h.k.v. (voorwaardelijke) verzoek handhaven van voorwaarde dat geluidsopnamen worden gemaakt van gesprekken met onderzoeker(s) 'wordt aangemerkt als weigering om mee te werken aan dergelijk onderzoek.' Hieruit volgt dat hof aan het door verdachte stellen van deze voorwaarde de niet onbegrijpelijke gevolgtrekking heeft verbonden dat verdachte nog immer niet bereid was volledig mee te werken met gedragskundig onderzoek. Gelet daarop en in aanmerking genomen wat hof o.g.v. reeds voorhanden zijnde rapportages kon vaststellen over verdachte, geeft ’s hofs in zijn overwegingen besloten liggende oordeel dat noodzaak tot laten plaatsvinden van dat onderzoek niet is gebleken, niet blijk van onjuiste rechtsopvatting terwijl het evenmin onbegrijpelijk is. Dat wordt niet anders door omstandigheid dat raadsvrouw heeft aangevoerd dat NIFP en penitentiaire inrichting waar verdachte verbleef zich niet verzetten tegen opnemen van gesprekken. Volgt verwerping.