Hof Den Haag 6 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1513.
HR, 21-12-2018, nr. 17/04334
ECLI:NL:HR:2018:2363, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-12-2018
- Zaaknummer
17/04334
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verzekeringsrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2363, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑12‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2017:1513, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1147, Contrair
ECLI:NL:PHR:2018:1147, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑10‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2363, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑10‑2017
- Vindplaatsen
JAR 2019/36
AR-Updates.nl 2018-1427
PR-Updates.nl PR-2018-0149
VAAN-AR-Updates.nl 2018-1427
JAR 2019/36
Uitspraak 21‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Sociaal verzekeringsrecht. Werkingssfeer bedrijfstakregelingen Metaal en Techniek. Uitleg verplichtstellingsbeschikking o.g.v. Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds en uitleg algemeen verbindend verklaarde cao's. Hoofdzakelijkheidscriterium. Betekenis van 'aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden' zoals omschreven in de betrokken regelingen. Ook werkzaamheden die dienstbaar zijn aan deze werkzaamheden?
Partij(en)
21 december 2018
Eerste Kamer
17/04334
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,gevestigd te Den Haag,
2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET TECHNISCH INSTALLATIEBEDRIJF,gevestigd te Den Haag,
3. STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,gevestigd te Den Haag,
4. N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,gevestigd te Den Haag,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
UNIS GROUP TECHNICAL SERVICES B.V.,gevestigd te Grou, gemeente Leeuwarden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de fondsen en Unis TS.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak 3924454 RL EXPL 15-6378 van de kantonrechter te Den Haag van 17 december 2015;
b. het arrest in de zaak 200.186.420/01 van het gerechtshof Den Haag van 6 juni 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de fondsen beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Unis TS heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Unis TS mede door mr. M. Warmerdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de fondsen heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Inzet van deze procedure is de vraag of Unis TS valt onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek (hierna ook: ‘de MT-regelingen’) en derhalve op grond van die regelingen premies dient af te dragen aan de fondsen.
3.1.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) De werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector Metaal en Techniek werken samen in de Stichting Vakraad Metaal en Techniek. Zij brengen in de Vakraad onder meer bij cao bedrijfstakregelingen tot stand (over bijvoorbeeld pensioenen en opleiding en ontwikkeling). De fondsen zijn belast met de uitvoering van dergelijke bedrijfstakregelingen.
(ii) De MT-regelingen kennen in essentie gelijkluidende werkingssfeerbepalingen. Indien een werkgever onder die werkingssfeerbepalingen valt, is hij verplicht tot deelname aan de bedrijfstakpensioenregeling op grond van de daartoe gegeven verplichtstellingsbeschikking ingevolge de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en tot deelname aan de andere regelingen op grond van (de algemeen verbindendverklaring van) de desbetreffende cao.
(iii) De werkingssfeerbepalingen bevatten zowel zogenoemde kwalitatieve als kwantitatieve criteria. Een onderneming voldoet – voor zover in dit geding van belang – aan de kwalitatieve criteria wanneer de verrichte werkzaamheden voldoen aan de volgende omschrijving:
- communicatie- en industriële automatiseringsinstallatiebedrijf:
het ontwerpen, aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, beheren, onderhouden, en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische en elektronische installaties, of onderdelen daarvan ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie, alsmede informatieverwerking en regeling van industriële productieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen;
- elektrotechnisch wikkelbedrijf:
het wikkelen of herstellen van elektrotechnische machines en gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties;
- elektrotechnisch reparatiebedrijf:
het demonteren, repareren, monteren, vervangen, wijzigen, onderhouden, en gebruiksgereed opleveren van apparaten, installaties, toestellen, voorwerpen e.d. die elektrische energie afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken.
(iv) Unis Group – waarvan Unis TS deel uitmaakt – houdt zich bezig met verkoop, service en reparatie op het gebied van industriële besturingsapparatuur. Binnen Unis Group zijn personeel en bedrijfsactiviteiten verspreid over een aantal werkmaatschappijen.
( v) Tot 29 september 2013 maakte Unis Group EMR B.V. (hierna: Unis EMR) deel uit van Unis Group. Unis EMR hield zich blijkens haar inschrijving in het handelsregister bezig met reparatie en onderhoud van elektromotoren, elektrische generatoren en transformatoren. Unis EMR analyseerde, testte en repareerde met name servomotoren. Per 23 september 2013 is Unis EMR gefuseerd met en opgegaan in Unis TS.
(vi) De activiteiten van Unis TS betreffen met name onderzoeks-, reparatie- en testactiviteiten met betrekking tot printplaten afkomstig uit industriële besturingsapparatuur, zoals PLC's, frequentieregelaars, voedingen, monitoren, programmeerapparaten, industriële pc's, operator/touchpanels en robotelektronica. Bij deze werkzaamheden geldt dat in eerste instantie de gebreken aan de printplaat moeten worden geanalyseerd. Vervolgens worden de componenten gezocht die nodig zijn voor de reparatie. Als componenten niet beschikbaar zijn, wordt gezocht naar een alternatief. Daarna vindt de feitelijke reparatie plaats, hetgeen vaak een beperkte handeling is (het solderen van de vervangende component op de printplaat). Vervolgens wordt de reparatie getest. Unis TS heeft circa vijftig werknemers in dienst.
(vii) Unis Group heeft voor haar werknemers een pensioenvoorziening getroffen bij een verzekeraar.
(viii) In januari 2014 hebben de fondsen aan Unis TS en Unis EMR bericht dat zij zijn ingeschreven en vanaf respectievelijk 1 maart 2013 en 1 september 2013 verplicht zijn om deel te nemen aan de door de fondsen uitgevoerde regelingen. Unis Group heeft bezwaar gemaakt tegen de inschrijving. De fondsen hebben de inschrijving echter gehandhaafd.
3.2.1
Partijen hebben over en weer vorderingen in deze procedure ingesteld die alle ertoe strekken een uitspraak te verkrijgen over de hiervoor in 3.1.1 genoemde vraag, met voorzieningen die daarbij passen.
3.2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van de fondsen toegewezen en die van Unis TS afgewezen.
3.2.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de vorderingen van Unis TS toegewezen en die van de fondsen afgewezen. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:
“2.3 De kwantitatieve criteria houden in dat de regelingen van toepassing zijn op “ondernemingen in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend” (het hoofdzakelijkheidscriterium). (…)
3.4 (…)
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of is voldaan aan het hoofdzakelijkheidscriterium (zie hierboven, rov. 2.3). In artikel 4a van de opvolgende CAO's voor het Technisch installatiebedrijf is bepaald: “Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze CAO verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing”. Het hoofdzakelijkheidscriterium brengt dus mee dat moet worden gekeken naar de door de betrokken medewerkers bestede arbeidsuren – het aantal betrokken fte's – en niet de met de activiteiten behaalde omzet. Aldus moet ook het hoofdzakelijkheidscriterium in de Verplichtstellingsbeschikking Wet Bpf 2000 voor de Metaal en Techniek worden verstaan.
3.5
Als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat vast dat de werknemers van Unis EMR en Unis TS voordat zij tot de feitelijke reparatie / onderhoud van de printplaat overgaan, eerst moeten analyseren welke component op de printplaat gebrekkig is / aan vervanging toe is, en dat zij na de feitelijke reparatie (de vervanging van de gebrekkige component) / het feitelijke onderhoud de printplaat uitgebreid testen, om vast te stellen of de printplaat onder de vereiste industriële omstandigheden probleemloos zal functioneren. Vast staat eveneens dat zij aan deze analyse en het testen meer dan 50% van hun tijd besteden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de uren die door de werknemers van Unis EMR en Unis TS zijn/worden besteed aan het analyseren van het gebrek en het testen van de reparatie, voor de toepassing van de kwantitatieve criteria op één lijn moeten worden gesteld met de feitelijke reparatiewerkzaamheden – en als gevolg daarvan wellicht ook moeten worden aangemerkt als uren besteed aan werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de Metaal en Techniek – of dat deze werkzaamheden los van elkaar moeten worden beschouwd.
3.6
Met de Fondsen is het hof van oordeel dat de analyse van het gebrek en het naderhand testen uitsluitend geschiedt met het oog op de te verrichten reparatie, maar – anders dan de Fondsen menen – maakt dat enkele feit die werkzaamheden daaraan nog niet ondergeschikt. De uitgebreide en specialistische kennis en ervaring die maakt dat Unis TS (en Unis EMR) deze analyse en testwerkzaamheden goed kan (kon) uitvoeren is immers, zoals door Unis TS onweersproken is gesteld, haar “unique sellingpoint”. Het is veeleer andersom: niet de feitelijke reparatie / het feitelijke onderhoud is de kernactiviteit van Unis TS (en voorheen Unis EMR) waaraan zij als bedrijf haar bestaansrecht ontleent, maar de daaraan voorafgaande analyse van het gebrek en haar mogelijkheden om de reparatie intensief en grondig te testen. Daarbij acht het hof van belang dat Unis TS onweersproken heeft gesteld dat zij heeft geïnvesteerd in kostbare apparatuur die wordt gebruikt voor het analyseren en testen van printplaten en dat haar medewerkers op dat vlak beschikken over grote kennis en ervaring. Wanneer eenmaal duidelijk is welke component van de printplaat gebrekkig is, is de feitelijke reparatie vaak een eenvoudige soldeeractiviteit die door haar klanten ook zelf zou kunnen worden uitgevoerd. Deze klanten zijn echter zelf niet in staat om het defect te analyseren en na reparatie te testen. “Unis soldeer B.V.” zou daarom – zo is door Unis TS onweersproken gesteld – geen levensvatbare onderneming zijn. De kennis en ervaring op grond waarvan Unis TS (Unis EMR) kan (kon) onderzoeken waar het defect zit, en de printplaat na reparatie deugdelijk kan testen, maakt dat klanten voor haar kiezen. Dit betekent dat de analyse en het testen (en dus niet de reparatie / het onderhoud zelf) de kernactiviteit vormt (vormde) van Unis TS (en Unis EMR) en dat deze werkzaamheden naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, voor de toepasselijkheid van de werkingssfeerbepalingen los moeten worden beschouwd van de feitelijke reparatiewerkzaamheden. De analyse- en testwerkzaamheden zijn dienstverlenende werkzaamheden die niet kunnen worden aangemerkt als reparatie- en onderhoudswerkzaamheden (fysieke werkzaamheden in de Metaal en Techniek), zoals omschreven in de in deze relevante kwalitatieve werkingssfeerbepalingen (met name het herstellen en onderhouden van elektrotechnische- en elektronische installaties / herstellen van elektrotechnische machines / het repareren en onderhouden van installaties, zie hiervoor rov. 2.4) en kunnen daaraan naar het oordeel van het hof ook niet worden toegerekend, omdat deze dienstverlenende werkzaamheden (en niet de daadwerkelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden) nu juist het zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten vormen. De omstandigheid dat de test- en analysewerkzaamheden niet afzonderlijk worden vermarkt (en dus ook niet als zelfstandige activiteit worden genoemd in de marketing- en reclame-uitingen van Unis TS), doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de analisten die onderzoeken en testen, ook de fysieke reparatie / het fysieke onderhoud uitvoeren.
3.7
Dit betekent dat niet aan het kwantitatieve werkingssfeercriterium is voldaan, daar als niet dan wel onvoldoende weersproken vaststaat dat de daadwerkelijke reparatiewerkzaamheden (inclusief de daaraan toe te rekenen overhead) minder dan 50% van de werktijd beslaan. De vraag of de feitelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden wel voldoen aan de kwalitatieve werkingssfeercriteria, kan daarom onbesproken blijven.”
3.2.4
Het middel keert zich onder meer tegen de uitleg die het hof heeft gegeven aan de bepaling die het in rov. 3.4 aanhaalt (onderdeel 1.1), en tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5 en 3.6 dat de test- en analysewerkzaamheden die door Unis TS worden uitgevoerd, niet moeten worden begrepen onder de door Unis TS uitgevoerde onderhouds- en herstelwerkzaamheden als bedoeld in de hiervoor in 3.1.2 onder (iii) genoemde kwalitatieve criteria, maar moeten worden gezien als daarvan losstaand (onderdeel 1.5).
3.3.1
Het gaat in deze zaak, blijkens de in hoger beroep niet bestreden vaststelling van de kantonrechter (in rov. 3.1), om de volgende vier bedrijfstakregelingen.
( a) De verplichtstelling tot deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor de Metaal en Techniek, zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikkingen van achtereenvolgens 7 januari 2010, Stcrt. 2010, nr. 576, en van 23 april 2015, Stcrt. 2015, nr. 11859 (hierna: de verplichtstellingsbeschikkingen).
( b) De cao voor het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf. Deze cao is algemeen verbindend verklaard bij beschikkingen van achtereenvolgens 10 februari 2010, Stcrt. 2010, nr. 2216, en 23 februari 2015, Stcrt. 2015, nr. 2121.
( c) De cao Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Techniek. Deze cao is algemeen verbindend verklaard bij beschikkingen van achtereenvolgens 18 december 2008, Stcrt. 2008, nr. 248, en 23 december 2013, Stcrt. 2013, nr. 33694.
( d) De cao Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaal en Techniek. Deze cao is algemeen verbindend verklaard bij beschikkingen van achtereenvolgens 31 maart 2009, Stcrt. 2009, nr. 65, en 13 januari 2014, Stcrt. 2014, nr. 1397.
Al deze regelingen zijn recht in de zin van art. 79 RO. Op de uitleg van deze regelingen is de cao-norm van toepassing (zie voor die norm onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2).
3.3.2
De werkingssfeerbepalingen van de hiervoor in 3.3.1 onder (b)-(d) genoemde cao’s houden telkens in dat de desbetreffende cao van toepassing is op de ‘werkgever in de Metaal en Techniek’. De cao’s definiëren deze werkgever telkens (daargelaten geringe verschillen in formulering, die met de redactie van de desbetreffende cao samenhangen en voor deze zaak niet van belang zijn) als:
“de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de hiervoor omschreven takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf, blijvende bij de hiervoor omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing.”
In deze definitie wordt met ‘de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de hiervoor omschreven takken van bedrijf’ gedoeld op de werkzaamheden die worden omschreven in de hiervoor in 3.1.2 onder (iii) bedoelde kwalitatieve criteria en dus onder meer op de daar opgesomde werkzaamheden.
3.3.3
De hiervoor in 3.3.1 onder (a) genoemde verplichtstellingsbeschikkingen bepalen, zoals het hof in rov. 2.3 aanhaalt, dat deze van toepassing zijn op werknemers “die werkzaam zijn in ondernemingen, in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de [in de kwalitatieve criteria] genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend” (art. I, aanhef). Art. I, onder 22, van beide beschikkingen bevat echter een definitie van ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ die, voor zover van belang, geheel gelijk is aan die van de hiervoor in 3.3.1 onder (b)-(d) genoemde cao’s. Die definitie is hiervoor in 3.3.2 aangehaald. Kennelijk is in art. I, onder 22, van beide beschikkingen bedoeld om de werkingssfeer van die beschikkingen nader te omschrijven ten opzichte van het daarin in art. I, aanhef, bepaalde. Het ligt immers voor de hand dat is beoogd de werkingssfeer voor alle MT-regelingen in dezelfde zin te doen luiden, nu deze zijn bestemd om te gelden voor dezelfde bedrijfstak (Metaal en Techniek). Bovendien valt deze bedoeling af te leiden uit de tekst van een van de voorgaande versies van de verplichtstellingsbeschikkingen, namelijk die van de beschikking van 13 juli 2006, Stcrt. 2006, nr. 136. Na de opsomming in art. I, onder 1-19, bepaalde die versie met betrekking tot de omschrijving van art. I, aanhef:
“Een onderneming wordt geacht ‘in hoofdzaak’ één of meer van de hierboven genoemde werkzaamheden uit te oefenen, wanneer het aantal werknemers dat bij de bedoelde werkzaamheden is betrokken, groter is dan het aantal werknemers dat werkzaamheden verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak.”
Kennelijk is met het in art. I, onder 22, van de latere versies bepaalde – dat in belangrijke mate overeenkomt met de zojuist geciteerde omschrijving – dus eveneens beoogd om een nadere omschrijving te geven van hetgeen in art. I, aanhef, is bepaald.
3.3.4
Voor de toepasselijkheid van alle vier de MT-regelingen is dus beslissend of een werkgever voldoet aan de hiervoor in 3.3.2 aangehaalde omschrijving.Blijkens rov. 3.4 van zijn arrest heeft het hof dit ook tot uitgangspunt genomen, hoewel het daar en in rov. 2.3 het hoofdzakelijkheidscriterium van art. I, aanhef, van de verplichtstellingsbeschikkingen heeft vooropgesteld. Ook partijen gaan uit van de hier genoemde lezing van het arrest van het hof.
3.4.1
Blijkens de tekst van de hiervoor in 3.3.2 aangehaalde omschrijving van de werkingssfeerbepalingen is voor de toepasselijkheid van de MT-regelingen beslissend of “het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de [in die regelingen] omschreven takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf”. Uit deze omschrijving volgt dat eerst dient te worden nagegaan welke werknemers betrokken zijn bij de in de regelingen omschreven werkzaamheden, en dat vervolgens dient te worden nagegaan hoeveel arbeidsuren de werkgever in totaal met deze werknemers is overeengekomen, ongeacht dus of deze werknemers gedurende al hun arbeidsuren bij deze werkzaamheden zijn betrokken (die eis wordt immers in de omschrijving niet gesteld). Daarna dient een vergelijking te worden gemaakt met het totale aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf. De MT-regelingen zijn blijkens de werkingssfeerbepalingen van toepassing als het aantal overeengekomen arbeidsuren van de eerstgenoemde groep groter is dan die van de laatstgenoemde groep.
3.4.2
Het ligt voor de hand om in de hiervoor in 3.4.1 aangehaalde omschrijving onder de woorden (werknemers die) ‘betrokken zijn bij’ (de in de MT-regelingen omschreven werkzaamheden) te verstaan dat de desbetreffende werknemers zich bezighouden met die werkzaamheden dan wel werkzaamheden verrichten die daaraan dienstbaar zijn. Opzet van werkingssfeerbepalingen als de onderhavige is immers om de ondernemingen aan te wijzen waarvan de belangrijkste activiteit bestaat in de daarin bedoelde werkzaamheden, en die daarom tot de bedrijfstak behoren. Werkzaamheden die dienstbaar zijn aan de in de werkingssfeerbepalingen bedoelde werkzaamheden, vallen dan ook daaraan toe te rekenen (vgl. met betrekking tot een geval waarin alleen een omschrijving aan de orde was zoals die van art. I, aanhef, van de onderhavige verplichtstellingsbeschikkingen: HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889 (Vector), rov. 3.5.4 en 3.5.5). Deze uitleg strookt ook met de ruime betekenis van de woorden ‘betrokken zijn bij’.
3.4.3
Het hiervoor in 3.4.1 en 3.4.2 overwogene betekent dat de MT-regelingen van toepassing zijn als, naar overeengekomen arbeidsuren gemeten, bij een werkgever méér werknemers betrokken zijn bij de in de werkingssfeerbepalingen bedoelde werkzaamheden – in de hiervoor in 3.4.2 genoemde zin – dan bij werkzaamheden die gerekend moeten worden tot een andere bedrijfstak. Blijkens die bepalingen hebben de cao-partijen ervoor gekozen om aan de hand hiervan te bepalen welke werkzaamheden vallen aan te merken als de belangrijkste activiteit van de werkgever.
3.5.1
Onderdeel 1.1 klaagt terecht dat het hof in rov. 3.4-3.7 is uitgegaan van een andere maatstaf dan hiervoor in 3.4.1 is vermeld, door de hoeveelheid arbeidsuren, en dus de totale werktijd (het aantal betrokken fte’s) die de in dienst zijnde werknemers besteden aan de in de MT-regelingen omschreven werkzaamheden, beslissend te achten. Deze uitleg strookt niet met de omschrijving van de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen. Volgens die omschrijving is immers beslissend het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die bij die werkzaamheden zijn betrokken. Bij de door het hof aan die bepalingen gegeven uitleg zijn deze bovendien in de praktijk moeilijk toepasbaar, nu die uitleg meebrengt dat in beginsel met betrekking tot alle werknemers individueel zal moeten worden nagegaan hoeveel uren zij besteden aan de in de MT-regelingen genoemde werkzaamheden.
3.5.2
Ook onderdeel 1.5 is gegrond. Zoals hiervoor in 3.4.2 is overwogen, dienen bij de toepassing van de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen werkzaamheden die dienstbaar zijn aan de in die bepalingen genoemde werkzaamheden, aan laatstgenoemde werkzaamheden te worden toegerekend. Het oordeel van het hof in rov. 3.5 en 3.6 dat de test- en analysewerkzaamheden die door Unis TS worden uitgevoerd – welke werkzaamheden als zodanig niet worden genoemd in de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen –, niet moeten worden toegerekend aan de door Unis TS uitgevoerde onderhouds- en herstelwerkzaamheden – die wel in die bepalingen worden genoemd –, maar moeten worden gezien als daarvan losstaand, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Vast staat immers dat de onderhavige test- en analysewerkzaamheden door Unis TS worden uitgevoerd met het oog op uitsluitend de door Unis TS verrichte onderhouds- en herstelwerkzaamheden in de zin van de werkingssfeerbepalingen. Daarmee zijn die test- en analysewerkzaamheden naar hun aard dienstbaar aan de onderhouds- en herstelwerkzaamheden. Willen laatstgenoemde werkzaamheden naar behoren kunnen worden uitgevoerd, dan zullen immers ook steeds eerstgenoemde werkzaamheden in enige omvang moeten plaatsvinden, teneinde te bezien wat voor onderhoud of herstel nodig is en te bezien of verricht onderhoud of herstel naar behoren heeft plaatsgevonden. Het onderhavige geval verschilt dan ook van het geval dat aan de orde was in HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:215 (Adimec). Dit wordt niet anders door de vaststellingen van het hof dat de uitgebreide en specialistische kennis en ervaring die Unis TS heeft met betrekking tot genoemde test- en analysewerkzaamheden een “unique sellingpoint” van haar is.
3.6
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 juni 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Unis TS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de fondsen begroot op € 961,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Unis TS deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op 21 december 2018.
Conclusie 05‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Pensioenrecht. Sociaal verzekeringsrecht. Werkingssfeer bedrijfstakregelingen Metaal en Techniek. Uitleg verplichtstellingsbeschikking o.g.v. Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds en uitleg algemeen verbindend verklaarde cao's. Hoofdzakelijkheidscriterium. Betekenis van 'aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden' zoals omschreven in de betrokken regelingen. Ook werkzaamheden die dienstbaar zijn aan deze werkzaamheden?
Partij(en)
Zaaknr: 17/04334
mr. L. Timmerman
Zitting: 5 oktober 2018
Conclusie inzake:
1. Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
2. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf
3. Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek
4. N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken
tegen
Unis Group Technical Services B.V.
1. Inleiding
1.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of Unis Group Technical Services B.V. (hierna: “Unis TS”) onder de werkingssfeer van de bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek (hierna: “MT-regelingen”) valt en onder de werking van de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Technisch installatiebedrijf.
2. De feiten
2.1.
Aan het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 juni 2017 ontleen ik de volgende feiten.1.
2.2.
De werkgevers- en werknemersorganisaties in de sector Metaal en Techniek werken samen in de Stichting Vakraad Metaal en Techniek. In de Vakraad worden onder meer cao's en (andere) bedrijfstakregelingen (bijvoorbeeld met betrekking tot pensioenen en opleiding en ontwikkeling) afgesloten. De Fondsen zijn fondsen die belast zijn met de uitvoering van dergelijke bedrijfstakregelingen.
2.3.
De in geding zijnde bedrijfstakregelingen in de sector Metaal en Techniek kennen (in essentie) gelijkluidende werkingssfeerbepalingen. Indien een werkgever onder de werkingssfeerbepalingen valt, is hij verplicht tot deelname aan de betreffende regeling op grond van een verplichtstellingsbeschikking Wet Bpf voor zover het het pensioenfonds betreft, dan wel op grond van een algemeen verbindendverklaring van de toepasselijke cao voor zover het de overige fondsen betreft.
2.4.
De criteria houden onder andere in dat de regelingen van toepassing zijn op “ondernemingen in welke, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend” (het hoofdzakelijkheidscriterium).
2.5.
Een bedrijf voldoet – voor zover in dit geding relevant – aan de kwalitatieve criteria wanneer de verrichte werkzaamheden voldoen aan de volgende omschrijving:
- communicatie- en industriële automatiseringsinstallatiebedrijf:
het ontwerpen, aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, beheren, onderhouden, en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische- en elektronische installaties, of onderdelen daarvan ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie, alsmede informatieverwerking en regeling van industriële productieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen;
- elektrotechnisch wikkelbedrijf:
het wikkelen of herstellen van elektrotechnische machines en gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties;
- elektrotechnisch reparatiebedrijf:
het demonteren, repareren, monteren, vervangen, wijzigen, onderhouden, en gebruiksgereed opleveren van apparaten, installaties, toestellen, voorwerpen e.d. die elektrische energie afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken.
2.6.
Unis Group houdt zich bezig met verkoop, service en reparatie op het gebied van industriële besturingsapparatuur. Binnen Unis Group zijn personeel en bedrijfsactiviteiten verspreid over een aantal werkmaatschappijen. Zo zijn personeel en activiteiten die betrekking hebben op de financiële administratie, ICT en backoffice ondergebracht in Unis Group Facilities B.V. en zijn in de Unis Stock B.V. personeel en activiteiten ondergebracht die betrekking hebben op inkoop voorraad en voorraadbeheer.
2.7.
Tot 29 september 2013 maakte Unis Group EMR B.V. (Unis EMR) deel uit van Unis Group. Unis EMR hield zich blijkens haar inschrijving in het handelsregister bezig met reparatie en onderhoud van elektromotoren, elektrische generatoren en transformatoren. Unis EMR analyseerde, testte en repareerde met name servomotoren. Deze motoren zijn uitgerust met een zogenaamde n-coder, een elektronica-element dat de positie van de as controleert. Bij Unis EMR waren twee personen werkzaam, die beide in dienst waren van Unis TS. Per 23 september 2013 is Unis EMR gefuseerd met (en opgegaan in) Unis TS.
2.8.
De activiteiten van Unis TS, dat eveneens deel uitmaakt van Unis Group, betreffen met name onderzoeks-, reparatie- en testactiviteiten met betrekking tot printplaten afkomstig uit industriële besturingsapparatuur, zoals PLC's, frequentieregelaars, voedingen, monitoren, programmeerapparaten, industriële PC's, operator/touchpanels en robotelektronica. Bij deze werkzaamheden geldt dat in eerste instantie de gebreken aan de printplaat moeten worden geanalyseerd. Vervolgens worden de componenten gezocht die nodig zijn voor de reparatie. Als componenten niet beschikbaar zijn, wordt gezocht naar een alternatief. Daarna vindt de feitelijke reparatie plaats, hetgeen vaak een beperkte handeling (het solderen van de vervangende component op de printplaat) is. Vervolgens wordt de reparatie getest. Unis TS heeft ca. 50 werknemers in dienst.
2.9.
Unis Group heeft voor haar werknemers een pensioenvoorziening getroffen bij ASR.
2.10.
In januari 2014 hebben de Fondsen aan Unis EMR en Unis TS bericht dat zij zijn ingeschreven en vanaf respectievelijk 1 maart 2013 en 1 september 2013 verplicht zijn om deel te nemen aan de door de Fondsen uitgevoerde regelingen. In de brief van 21 januari 2014 aan Unis EMR is vermeld:
“Waarom is uw onderneming verplicht voor deze regelingen?
Uw werknemers verrichten sinds 01-03-2013 in hoofdzaak de volgende werkzaamheden: Communicatie en industriële automatiserings-installatiebedrijf. Omdat deze werkzaamheden in de Ministeriele Beschikking en/of de Algemeen Verbindend Verklaring staan is uw onderneming verplicht. (…)
Wanneer is er sprake van het in hoofdzaak uitoefenen van werkzaamheden?
Als het aantal overeengekomen arbeidsuren van werknemers die verplichte werkzaamheden uitoefenen groter is dan het aantal uren van werknemers die geen verplichte werkzaamheden uitoefenen. Het is niet van belang of werknemers gedetacheerd zijn bij andere ondernemingen. Doorslaggevend is welke werkzaamheden de werknemers die bij u op de loonlijst staan in hoofdzaak uitoefenen.”
De brief van 30 januari 2014 aan Unis TS bevat een vrijwel gelijkluidende tekst.
2.11.
Unis Group heeft bezwaar gemaakt tegen de inschrijving.
2.12.
Bij brief van 21 mei 2014 hebben de Fondsen de inschrijving gehandhaafd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Verplichte regelingen Metaal en Techniek
Volgens de door uw cliënten verstrekte informatie bestaan de werkzaamheden van beide bedrijven in hoofdzaak uit: "het analyseren, opsporen en repareren van defecte/minder functionerende componenten van printplaten van elektromotoren.” Deze werkzaamheden worden omschreven in artikel 9.1.h van de Verplichtstellingsbeschikking voor de Metaal en Techniek en de CAO Technisch installatiebedrijf artikel 77.1.h "het ontwerpen, aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, beheren, onderhouden, en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische- en elektronische installaties, of onderdelen daarvan ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie, alsmede informatieverwerking en regeling van industriële produktieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen.”
Handhaving verplichtstelling regelingen Metaal en Techniek
Op grond van bovengenoemde artikelen handhaven wij de verplichtstelling voor Unis Group EMR B.V. vanaf 1 maart 2013 tot en met 31 augustus 2013 zoals genoemd in onze brief van 21 februari 2014. Voor Unis Technical Services B.V. handhaven wij de verplichtstelling vanaf 1 september 2013 zoals genoemd in onze brief van 30 januari 2014.”
2.13.
Bij brief van 18 september 2014 schreven de Fondsen aan Unis TS:
“Nieuw werkingssfeeronderzoek
Alle werknemers van Unis zijn voor de Bedrijfstak (CAO en Pensioen)Regelingen in de Metaal en Techniek afgemeld per 31 augustus 2014. Onze accountmanager heeft geprobeerd om de reden hiervan te vernemen per e-mail en telefoon. Hierop heeft hij geen antwoord gekregen. Doordat alle werknemers zijn afgemeld, heeft dit gevolgen voor de verplichtstelling. Om die reden willen wij graag een nieuw werkingssfeeronderzoek verrichten. (…)”
3. Het procesverloop
3.1.
Unis TS heeft in conventie gevorderd: (i) een verklaring voor recht dat Unis EMR in de periode van 1 maart 2013 tot 1 september 2013 niet onder de werkingssfeer viel van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen; (ii) een verklaring voor recht dat Unis TS in de periode vanaf 1 januari 2013 niet onder de werkingssfeer valt van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen; (iii) de Fondsen te verbieden om aan Unis TS dan wel Unis EMR premies en/of andere inhoudingen op te leggen op basis van verplichte deelneming aan de door hen uitgevoerde regelingen; met veroordeling van de Fondsen in de proceskosten.
3.2.
In reconventie hebben de Fondsen primair gevorderd: (i) een verklaring voor recht dat Unis EMR in de periode van 1 maart 2013 tot 1 september 2013 onder de werkingssfeer viel van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen; (ii) een verklaring voor recht dat Unis TS vanaf haar datum van oprichting, zijnde 8 augustus 1988, valt onder de werkingssfeer van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen; (iii) de veroordeling van Unis TS om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, de voor de Fondsen relevante gegevens uit haar werknemersbestand aan de administrateur van de Fondsen te verstrekken; en subsidiair gevorderd: (iv) de veroordeling van Unis TS om, op straffe van verbeurte van een dwangsom, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis zodanige gegevens aan de administrateur van de Fondsen te overhandigen dat deze in staat kan worden gesteld te beoordelen of Unis TS en/of Unis EMR onder de werkingssfeer van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen valt en/of viel; met veroordeling van Unis TS in de proceskosten.
3.3.
Bij vonnis van 17 december 2015 heeft de kantonrechter van de rechtbank Den Haag het gevorderde in conventie afgewezen en in reconventie de door de Fondsen onder (i) gevraagde verklaring voor recht toegewezen, alsook het gevorderde onder (iii) en (iv) met veroordeling van Unis TS in de proceskosten in conventie en reconventie.2.
3.4.
Bij arrest van 6 juni 2017 heeft het hof Den Haag het vonnis van de kantonrechter in zowel conventie als reconventie vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Unis TR in conventie toegewezen en de vorderingen van de Fondsen in reconventie afgewezen met veroordeling van de Fondsen in de kosten van het geding in beide instanties.3.Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, onder meer het volgende geoordeeld:
“3.4 (…) Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag of is voldaan aan het hoofdzakelijkheidscriterium (zie hierboven, rov. 2.3). In artikel 4a van de opvolgende CAO's voor het Technisch installatiebedrijf is bepaald: “Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze CAO verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing”. Het hoofdzakelijkheidscriterium brengt dus mee dat moet worden gekeken naar de door de betrokken medewerkers bestede arbeidsuren – het aantal betrokken fte's – en niet de met de activiteiten behaalde omzet. Aldus moet ook het hoofdzakelijkheidscriterium in de Verplichtstellingsbeschikking Wet Bpf 2000 voor de Metaal en Techniek worden verstaan.
3.5
Als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat vast dat de werknemers van Unis EMR en Unis TS voordat zij tot de feitelijke reparatie / onderhoud van de printplaat overgaan, eerst moeten analyseren welke component op de printplaat gebrekkig is / aan vervanging toe is, en dat zij na de feitelijke reparatie (de vervanging van de gebrekkige component) / het feitelijke onderhoud de printplaat uitgebreid testen, om vast te stellen of de printplaat onder de vereiste industriële omstandigheden probleemloos zal functioneren. Vast staat eveneens dat zij aan deze analyse en het testen meer dan 50% van hun tijd besteden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de uren die door de werknemers van Unis EMR en Unis TS zijn/worden besteed aan het analyseren van het gebrek en het testen van de reparatie, voor de toepassing van de kwantitatieve criteria op één lijn moeten worden gesteld met de feitelijke reparatiewerkzaamheden – en als gevolg daarvan wellicht ook moeten worden aangemerkt als uren besteed aan werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de Metaal en Techniek – of dat deze werkzaamheden los van elkaar moeten worden beschouwd.
3.6
Met de Fondsen is het hof van oordeel dat de analyse van het gebrek en het naderhand testen uitsluitend geschiedt met het oog op de te verrichten reparatie, maar – anders dan de Fondsen menen – maakt dat enkele feit die werkzaamheden daaraan nog niet ondergeschikt. De uitgebreide en specialistische kennis en ervaring die maakt dat Unis TS (en Unis EMR) deze analyse en testwerkzaamheden goed kan (kon) uitvoeren is immers, zoals door Unis TS onweersproken is gesteld, haar “unique sellingpoint”. Het is veeleer andersom: niet de feitelijke reparatie / het feitelijke onderhoud is de kernactiviteit van Unis TS (en voorheen Unis EMR) waaraan zij als bedrijf haar bestaansrecht ontleent, maar de daaraan voorafgaande analyse van het gebrek en haar mogelijkheden om de reparatie intensief en grondig te testen. Daarbij acht het hof van belang dat Unis TS onweersproken heeft gesteld dat zij heeft geïnvesteerd in kostbare apparatuur die wordt gebruikt voor het analyseren en testen van printplaten en dat haar medewerkers op dat vlak beschikken over grote kennis en ervaring. Wanneer eenmaal duidelijk is welke component van de printplaat gebrekkig is, is de feitelijke reparatie vaak een eenvoudige soldeeractiviteit die door haar klanten ook zelf zou kunnen worden uitgevoerd. Deze klanten zijn echter zelf niet in staat om het defect te analyseren en na reparatie te testen. “Unis soldeer B.V.” zou daarom – zo is door Unis TS onweersproken gesteld – geen levensvatbare onderneming zijn. De kennis en ervaring op grond waarvan Unis TS (Unis EMR) kan (kon) onderzoeken waar het defect zit, en de printplaat na reparatie deugdelijk kan testen, maakt dat klanten voor haar kiezen. Dit betekent dat de analyse en het testen (en dus niet de reparatie / het onderhoud zelf) de kernactiviteit vormt (vormde) van Unis TS (en Unis EMR) en dat deze werkzaamheden naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, voor de toepasselijkheid van de werkingssfeerbepalingen los moeten worden beschouwd van de feitelijke reparatiewerkzaamheden. De analyse- en testwerkzaamheden zijn dienstverlenende werkzaamheden die niet kunnen worden aangemerkt als reparatie- en onderhoudswerkzaamheden (fysieke werkzaamheden in de Metaal en Techniek), zoals omschreven in de in deze relevante kwalitatieve werkingssfeerbepalingen (met name het herstellen en onderhouden van elektrotechnische- en elektronische installaties / herstellen van elektrotechnische machines / het repareren en onderhouden van installaties, zie hiervoor rov. 2.4) en kunnen daaraan naar het oordeel van het hof ook niet worden toegerekend, omdat deze dienstverlenende werkzaamheden (en niet de daadwerkelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden) nu juist het zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten vormen. De omstandigheid dat de test- en analysewerkzaamheden niet afzonderlijk worden vermarkt (en dus ook niet als zelfstandige activiteit worden genoemd in de marketing- en reclame-uitingen van Unis TS), doet daaraan niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de analisten die onderzoeken en testen, ook de fysieke reparatie / het fysieke onderhoud uitvoeren.
3.7
Dit betekent dat niet aan het kwantitatieve werkingssfeercriterium is voldaan, daar als niet dan wel onvoldoende weersproken vaststaat dat de daadwerkelijke reparatie werkzaamheden (inclusief de daaraan toe te rekenen overhead) minder dan 50% van de werktijd beslaan. De vraag of de feitelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden wel voldoen aan de kwalitatieve werkingssfeercriteria, kan daarom onbesproken blijven.
3.8
Dit leidt tot de slotsom dat het in conventie en in reconventie gewezen bestreden vonnis niet in stand kan blijven. De vorderingen in conventie zullen alsnog worden toegewezen en de (daaraan tegengestelde) primaire vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
3.9
Voor toewijzing van de subsidiaire vorderingen in reconventie ziet het hof geen grond, omdat de Fondsen niet hebben onderbouwd welke relevante feitelijkheden nog moeten worden onderzocht. De Fondsen hebben in deze procedure de door Unis TS gestelde aard en omvang van de door haar verrichte werkzaamheden immers niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden, waardoor deze thans tussen partijen vaststaan. Gelet op het oordeel van het hof dat, voor de beantwoording van de vraag of Unis TS/Unis EMR vallen onder de werkingssfeerbepalingen van de door de Fondsen uitgevoerde regelingen, de analyse- en testwerkzaamheden los moeten worden beschouwd van de feitelijke reparatiewerkzaamheden, valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien welk belang de Fondsen hebben bij een nader onderzoek naar de werkzaamheden binnen het bedrijf van Unis TS/Unis EMR.
3.10
Bij deze uitkomst past dat de Fondsen zullen worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.”
3.5.
Bij procesinleiding van 6 september 2018 hebben de Fondsen tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof Den Haag. Unis TS heeft geconcludeerd tot verwerping. Beide partijen hebben standpunt schriftelijk toegelicht, waarna ook is gerepliceerd en gedupliceerd.
4. De bespreking van het cassatiemiddel
4.1.
Het gaat in cassatie om de vraag of Unis TS voldoet aan de kwantitatieve criteria uit de werkingssfeerbepalingen van de MT-regelingen.4.Uit de kwantitatieve criteria volgt dat de MT-regelingen van toepassing zijn op Unis TS als, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in de hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden door Unis TS worden uitgeoefend. Dit laatste wordt aangeduid als het hoofdzakelijkheidscriterium.5.
4.2.
Naar oordeel van het hof brengt het hoofdzakelijkheidscriterium mee dat moet worden gekeken naar het door de betrokken medewerkers bestede aantal arbeidsuren aan werkzaamheden die onder de werking van de MT-regelingen vallen (het aantal betrokken FTE’s) en niet, zoals de Fondsen voorstaan, dat moet worden gekeken naar het aantal arbeidsuren dat (contractueel) is overeengekomen met werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden binnen de Metaal en Techniek.
4.3.
Gelet op rov. 2.2 van het bestreden arrest moet er in cassatie van worden uitgegaan dat werkingssfeerbepalingen uit de bedrijfstakregelingen in essentie gelijkluidend zijn. Het hoofdzakelijkheidscriterium uit de van toepassing zijnde werkingssfeerbepalingen uit de bedrijfstakregelingen luidt als volgt:
“Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze CAO verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de artikel 3 genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing.”6.
In artikel 22 van de in het onderhavige geval van toepassing zijnde verplichtstellingsbeschikking is een nagenoeg gelijk hoofdzakelijkheidscriterium opgenomen (onderstreping afwijkende/toegevoegde tekst, A-G), waaraan het hof in rov. 2.3 heeft gerefereerd:7.
“Onder “werkgever in de Metaal en Techniek” wordt in deze Verplichtstellingsbeschikking verstaan de werkgever bij wie uitsluitend of in de hoofdzaak een of meer van de hiervoor in de artikelen 1 t/m 17 genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend, dat wil zeggen de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikelen 1 t/m 17 genoemde bedrijfstakken (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijn werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing.
4.4.
Voor de uitleg van de werkingssfeerbepalingen die zijn opgenomen in de MT-regelingen, waaronder ook de verplichtstellingsbeschikking, die recht in de zin van art. 79 RO is8., geldt dat deze moeten worden uitgelegd conform de cao-norm aangezien het hier gaat om gevallen waarin de door de rechter uit te leggen bepalingen mede de rechtspositie van derden beïnvloedt die niet betrokken zijn geweest bij de totstandkoming daarvan en dus geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud of formulering van de daarin opgenomen bepalingen, en voor wie de bedoelingen van de wel bij die totstandkoming betrokken partijen slechts kenbaar zijn uit de in die bedrijfstakregelingen opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting.9.De cao-norm strekt er in de eerste plaats toe te voorkomen dat de niet kenbare partijbedoeling wordt tegengeworpen aan zodanige derden.10.
4.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie recent: HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678) houdt de cao-norm in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld.11.Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend.
4.6.
Dan kom ik nu bij de behandeling van de klachten.
4.7.
Onderdeel 1.1 klaagt dat het hof in rov. 3.4-3.6 heeft miskend dat voor de beoordeling of Unis TS werkgever is als bedoeld in de cao voor het Technisch Installatiebedrijf (en meer algemeen als bedoeld in de MT-regelingen) blijkens de door hem geciteerde definitie van ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ allereerst het aantal bij Unis TS in dienst zijnde werknemers bepalend is ‘dat betrokken is bij de werkzaamheden’ zoals uitgeoefend in de genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek). In dat verband heeft het hof in rov. 3.4 miskend dat het aantal met deze werknemers ‘overeengekomen arbeidsuren’ relevant is en derhalve niet het (feitelijke) aantal door een werknemer aan bepaalde activiteiten bestede arbeidsuren. Het hof heeft in rov. 3.4-3.6 bovendien miskend dat voordat kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een werkgever als bedoeld in de cao voor het Technisch installatiebedrijf (en in algemene zin als bedoeld in de MT-regelingen) moet vaststaan dat het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers van Unis TS die betrokken zijn bij enige andere afzonderlijke bedrijfstak dan de Metaal en Techniek, groter is dan het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers die – kort gezegd – betrokken zijn bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek. Het hof heeft echter niet vastgesteld dat dit het geval is, nu het niet heeft vastgesteld dat de werknemers van Unis TS betrokken zijn bij andere werkzaamheden die onder (de werkingssfeerbepalingen van) enige andere afzonderlijke bedrijfstak buiten de Metaal en Techniek vallen.
4.8.
Ik beoordeel onderdeel 1.1 als het volgt: Het onderdeel neemt tot uitgangspunt dat het hof niet – zoals het hoofdzakelijkheidscriterium voorschrijft – heeft vastgesteld wat het aantal werknemers is ‘dat betrokken is bij de werkzaamheden’ zoals uitgeoefend in de genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek). Dat het hof niet heeft vastgesteld wat het exacte aantal werknemers is dat betrokken is bij de werkzaamheden die onder de werking van de bedrijfstakregelingen valt is voor de beoordeling van de vraag of Unis TS onder de bedrijfstakregelingen valt niet relevant omdat het hof in rov. 3.5 heeft geoordeeld dat de werknemers van Unis TS feitelijk meer dan 50% van hun overeengekomen arbeidsuren besteden aan het analyseren en het testen van de printplaten. Dit onderdeel van middel 1.1 faalt.
4.9.
De overige klachten van het onderdeel zien op de uitleg en toepassing die het hof heeft gegeven aan de uit het hoofdzakelijkheidscriterium en met name de termen ‘betrokken werknemers’ en ‘overeengekomen arbeidsuren’. Het hof heeft in rov. 3.4 geoordeeld dat het hoofdzakelijkheidscriterium meebrengt dat moet worden gekeken naar de door de betrokken medewerkers ‘bestede arbeidsuren’ (het aantal betrokken FTE’s). In rov. 3.5 heeft het hof vervolgens vastgesteld dat de werknemers van Unis TS meer dan 50% van hun tijd besteden aan het analyseren en testen van de door klanten aangeboden printplaten. Daarna heeft het hof in rov. 3.6 geoordeeld dat de analyse- en testwerkzaamheden dienstverlenende werkzaamheden zijn die niet kunnen worden aangemerkt als reparatie- en onderhoudswerkzaamheden en daaraan niet kunnen worden toegerekend, nu deze juist het zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten vormen. Dit leidt er volgens het hof toe (rov. 3.8) dat niet voldaan is aan het kwantitatieve werkingssfeercriterium.
4.10.
Het hoofdzakelijkheidscriterium moet, zoals ik in 4.5. uiteen heb gezet, met toepassing van de cao-norm worden uitgelegd. Dit betekent een uitleg naar objectieve maatstaven.
4.11.
Ik maak een paar algemene opmerkingen over het ‘hoofdzakelijkheidscriterium’.12.Bij het hoofdzakelijkheidscriterium gaat het om de vraag of een onderneming zich in hoofdzaak bezighoudt met activiteiten van de bedrijfstak.13.Luidt het antwoord op die vraag bevestigend, dan valt de onderneming verplicht onder werking van de bedrijfstakregelingen.14.Er lijkt consensus over te bestaan dat ‘in hoofdzaak’ meer dan 50% betekent van het aantal werknemers, de omzet of de uren, afhankelijk van de formulering van het hoofdzakelijkheidscriterium.15.Zie het arrest van het hof ‘s-Hertogenbosch waarin het hof oordeelde dat het begrip ‘in hoofdzaak’ inhoudt dat het merendeel van de werkzaamheden dient te vallen onder de beschikking en dat van een ‘merendeel’ kan worden gesproken, gezien de betekenis van de term in het normale spraakgebruik, indien meer dan 50% van de activiteiten valt onder de betreffende werkzaamheden.16.
4.12.
Bij de beoordeling of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan kan, blijkens het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:215NJ 2014/102 (PME/Adimec)), acht worden geslagen op de kern van de ondernemingsactiviteiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012, (ECLI:NL:HR:2012:BU9889, NJ 2012/142 (ROM & PME/Vector)) volgt dat werkzaamheden die bijdragen (ondersteunend zijn) aan de hoofdactiviteit relevant zijn voor de toepassing van het hoofdzakelijkheidscriterium en daaraan toegerekend mogen worden.
4.13.
De vraag of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan vergt vaak deskundigenonderzoek.17.Het is mogelijk dat vanwege de formulering van het hoofdzakelijkheidscriterium de onderneming in een bepaald jaar onder de werking van de bedrijfstakregeling valt en het jaar daarop niet, waardoor een ‘in en out’-situatie kan ontstaan.18.Dat is de consequentie van de verplichtstellingsbeschikking waarin het hoofdzakelijkheidscriterium is opgenomen dat dergelijke werkgevers door wetsduiding automatisch onder of buiten de verplichtstelling vallen.19.
4.14.
Bij de uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium moet op grond van de cao-norm eerst worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de uit te leggen bewoordingen.
4.15.
Volgens de Fondsen is er in het onderhavige geval slechts één (objectieve) taalkundige uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium mogelijk. Die houdt in dat in het geval dat een werknemer betrokken is bij werkzaamheden binnen de genoemde takken van bedrijf binnen de Metaal en Techniek, hoe gering de feitelijke betrokkenheid in arbeidsuren ook is, het totaal aantal van de met deze werknemer overeengekomen arbeidsuren volledig in aanmerking moet worden genomen als betrokken bij werkzaamheden als uitgeoefend in de betreffende takken van bedrijf binnen de Metaal en Techniek. De feitelijke omvang van de werkzaamheden in uren van de betrokken werknemers (de FTE’s) speelt in de optiek van de Fondsen geen rol bij de vaststelling of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan. Het hoofdzakelijkheidscriterium laat zich volgens de Fondsen over de omvang van de betrokkenheid niet uit. De Fondsen verwijzen daarbij naar het oordeel van het Hof ’s-Hertogenbosch van 26 september 2017 dat in gelijke zin oordeelde over een nagenoeg gelijkluidend hoofdzakelijkheidscriterium.20.
4.16.
Als de door de Fondsen voorgestane uitleg zou worden gevolgd, dan betekent dit dat – hoewel het hof heeft vastgesteld dat meer dan 50% van de tijd van de werknemers wordt besteed aan werkzaamheden die niet vallen onder de takken van bedrijf binnen de Metaal en Techniek (de test- en analysewerkzaamheden) en deze werkzaamheden feitelijk de kern van de bedrijfsvoering van Unis TS vormen – de slotsom is dat de werknemers toch onder de werking van bedrijfstakregelingen vallen omdat een klein gedeelte van hun werkzaamheden behoort tot de takken van bedrijf binnen de Metaal en Techniek waarbij de werknemer ‘betrokken’ is en deze werknemer dus als ‘betrokken werknemer’ voor het volledige aantal met hem contractueel overeengekomen uren als werkzaam binnen de Metaal en Techniek in de berekening op grond van het hoofdzakelijkheidscriterium moeten worden meegenomen. Een dergelijke uitkomst doet m.i. geen recht aan de gedachte die ten grondslag ligt aan het hoofdzakelijkheidscriterium.
4.17.
De door Unis TS in de schriftelijke toelichting aangedragen alternatieve grammaticale uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium lijkt mij niet correct.21.Het gaat hier om de uitleg van de volgende zin: “Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze cao verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek) (…)”. Unis TS betoogt dat het woord ‘die’ in het eerste gedeelte van de zin kan terugverwijzen naar ‘arbeidsuren’, wat volgens Unis TS tot gevolg heeft dat moet worden gekeken naar het aantal arbeidsuren dat daadwerkelijk wordt besteed aan werkzaamheden in de Metaal en Techniek. In het geval het woord ‘die’ zou terugverwijzen naar (het aantal) arbeidsuren dan ontstaat er een zin die taalkundig niet klopt. Het is immers niet ‘het aantal arbeidsuren die betrokken is bij de werkzaamheden (…)’ maar ‘het aantal arbeidsuren dat betrokken is bij de werkzaamheden (…)’.
4.18.
De klachten van onderdeel 1.1 dienen mijns inziens te falen. Bij de beoordeling van de vraag of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan heeft het hof de daadwerkelijke verdeling van het contractueel met een betrokken werknemer overeengekomen aantal arbeidsuren over de werkzaamheden die al dan niet onder de takken van bedrijf binnen Metaal en Techniek vallen relevant geacht (rov. 3.4 t/m 3.8 van het in cassatie bestreden arrest). Tot die uitleg is het hof gekomen door de tekst en het doel van het hoofdzakelijkheidscriterium (zoals door het hof in rov. 2.3 weergegeven), waarvan het uitgangspunt is dat moet worden gekeken naar waar de kern en het zwaartepunt van de bedrijfsactiviteiten liggen (zie hiervoor ook het door mij onderstreepte deel van art. 22 van de verplichtstellingsbeschikking in onderdeel 4.3 van deze conclusie) te betrekken bij de specifieke uitwerking daarvan in het begrip werkgever, zoals te vinden in de cao en in het vervolg van art. 22 van de verplichtstellingsbeschikking .22.Ik acht deze uitleg juist, omdat daarmee recht wordt gedaan aan doel en strekking van het hoofdzakelijkheidsbeding.
4.19.
Ik wijs op een arrest van het hof Den Bosch van 12 augustus 2014.23.In dat arrest oordeelde het hof over de uitleg van een hoofdzakelijkheidscriterium dat tekstueel in sterke mate leek op het thans ter beoordeling voorliggende hoofdzakelijkheidscriterium.24.Het hof oordeelde, onder verwijzing naar het Adimec-arrest, dat de absolute meerderheid geldt. Zie in dit verband de rov. 7.5.5. van het arrest van het hof:
“(…) Het begrip “in hoofdzaak” houdt in dat het merendeel van de werkzaamheden dient te vallen onder de Beschikking. Van een “merendeel” kan naar het oordeel van het hof gezien de betekenis van de term in het normale spraakgebruik worden gesproken indien meer dan 50% van de activiteiten valt onder de betreffende werkzaamheden. Deze uitleg spoort ook met min of meer soortgelijke teksten in qua werkingssfeer vergelijkbare cao’s waarover in het verleden uitspraak is gedaan, zoals daar zijn de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2012 (Vector), van 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:215 (Adimec) alsmede (onder meer) het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 oktober 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:7363). Voorts kan nog gewezen worden op de conclusie van de AG Verkade (zie onder 4.12.) bij Hoge Raad 15 april 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BP6601, PJ 2011, 81, waarin toetsing van dezelfde werkingssfeerbepalingen als thans aan de orde zijn op grond van een ander discussiepunt werd gevraagd.
Nu zou nog kunnen worden gewezen op de omstandigheid dat de definitie van het begrip “in hoofdzaak” in voornoemde Beschikking gekoppeld is aan een vergelijking tussen het aantal werknemers dat “groter is dan het aantal werknemers “op het gebied van enige andere bedrijfstak”, terwijl het begrip in hoofdzaak niet voorkomt in de respectieve cao’s maar wel een urenvergelijking. Daar komt naar het oordeel van het hof geen zelfstandige betekenis aan toe. Afgezien van het ontbreken van het begrip “in hoofdzaak” in de respectieve cao’s komt immers de rest van deze bewoordingen zowel in de Beschikking als in de respectieve cao’s voor en in die zin is de strekking hetzelfde. In de visie van de Fondsen zou het daarbij telkens dienen te gaan om een relatieve “meerderheid”, lees: groter dan elke andere activiteit op zichzelf beschouwd. Naar het oordeel van het hof is er geen reden om aan te nemen dat de strekking van de Beschikking op dit punt voor wat betreft de uitleg van het begrip “in hoofdzaak” anders zou dienen te zijn dan de strekking van de bewoordingen in de betreffende cao’s. Dat leidt er toe dat dan ook redelijkerwijs de hier gebezigde bewoordingen “dan in enige andere tak van bedrijf” moeten worden uitgelegd als “dan in alle andere takken van het bedrijf tezamen”. Kortom: de meerderheid telt en dient doorslaggevend te zijn voor de vraag van de binding aan de beschikking dan wel de respectieve cao’s. Een andere uitleg zou bovendien ertoe leiden dat zelfs een zeer kleine minderheid van werkzaamheden uiteindelijk bepalend is voor de vraag of een werkgever onder de werkingssfeerbepalingen van de Beschikking of de respectieve cao’s valt, zolang als maar vaststaat dat die kleine minderheid telkens groter is dan iedere andere (kleine) minderheid. Dat geeft zeer grote onzekerheden voor zowel de onderneming als voor de daarbij betrokken werknemers, die aldus (en zeker in uitzendsituaties) voortdurend zouden kunnen en moeten wisselen van pensioenfonds etc. Weliswaar kan een dergelijke situatie ook voorkomen bij bedrijven die rondom het omslagpunt van 50% van de werkzaamheden zitten, maar die situatie zal zich naar verwachting aanmerkelijk minder vaak voordoen, terwijl daar uit het oogpunt van werknemers- en ondernemersbelang veel gemakkelijker (en duurzaam) op valt te sturen.”
4.20.
Het cassatieberoep tegen het arrest van het hof Den Bosch werd door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 RO verworpen.25.
4.21.
Onderdeel 1.2 klaagt dat het hof in rov. 3.4-3.6 heeft miskend dat bij de beantwoording van de vraag of aan de door het hof in rov. 3.4 bedoelde definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ is voldaan, althans in het onderhavige geval, ook de functieomschrijving van de werknemer van Unis TS relevant zijn. Als een functieomschrijving van een werknemer werkzaamheden bevat die tot de kwalitatieve criteria uit de bedrijfstakregelingen horen, dan valt de werknemer, als ‘betrokken’, onder de werking van de bedrijfstakregelingen. Vervolgens moet worden bezien of het aantal met deze (bij de bedrijfstak Metaal en Techniek betrokken) werknemers overeengekomen arbeidsuren groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak. Indien dit anders zou zijn, moet (in strijd met een objectieve uitleg van de relevante werkingssfeerbepalingen) per werknemer worden gemeten hoeveel tijd hij feitelijk aan bepaalde bedrijfstakwerkzaamheden besteedt. Daarbij zouden uitvoerders van bedrijfstakregelingen zoals de Fondsen onnodig (en in strijd met de werkingssfeerbepalingen) worden gedwongen een (te) kostbaar en tijdrovend onderzoek te doen ter beantwoording van de vraag voor welk gedeelte van de met heb overeengekomen arbeidsuren werknemers de (in hun functieomschrijving vermelde) werkzaamheden feitelijk uitvoeren. De door het hof gekozen onjuiste uitleg van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ zal bovendien fraude in de hand kunnen werken. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu, naar het hof in rov. 3.6 heeft onderkend, één werknemer zowel het analyseren, ‘fysieke’ repareren en testen voor zijn rekening neemt.
Onderdeel 1.2 bevat tevens een subsidiaire motiveringsklacht die inhoudt indien het voorgaande niet heeft miskend, zijn oordeel niet toereikend is gemotiveerd. De Fondsen hebben immers gesteld dat uit de door Unis TS verstrekte functieomschrijvingen blijkt dat (voornamelijk) werkzaamheden worden verricht die zijn gericht op reparatie, herstel, of onderhoud. Deze werkzaamheden betreffen de werkzaamheden waar de werknemers van Unis TS uitsluitend dan wel in hoofdzaak bij betrokken zijn. In de functieomschrijvingen worden (evenwel) geen (zelfstandige) analyse- of testwerkzaamheden genoemd. Daarbij komt dat Unis TS ook geen analisten in dienst heeft. Uit de functielijst en bijbehorende functieomschrijvingen volgt onmiskenbaar dat alle 50 medewerkers van Unis TS bij het repareren (herstellen) en onderhouden van de elektronica(onderdelen) zijn betrokken, zodat Unis TS kwalificeert als ‘werkgever in de Metaal en Techniek’. Daarbij is nog van belang dat het hof de stelling met betrekking tot de functies en/of functieomschrijvingen niet heeft verworpen zodat van de juistheid daarvan in cassatie moet worden uitgegaan. Om die reden valt niet in te zien waarom het grootste gedeelte van de bij Unis TS werkzame personen blijkens hun functieomschrijving niet betrokken (is) zijn bij reparatie-/herstel-/onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in de door het hof aangehaalde kwalitatieve criteria.
4.22.
De klacht van onderdeel 1.2 faalt. De klacht bouwt voort op de klacht van onderdeel 1.1 die mijns inziens uitgaat van een onjuiste uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium. Ook faalt de klacht omdat uit het hoofdzakelijkheidscriterium, zoals hiervoor weergegeven onder onderdeel 4.3 van deze conclusie, niet volgt dat de contractueel tussen werkgever en werknemer overeengekomen werkzaamheden dienen te worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan. Daarnaast geldt dat de vraag of door een werkgever, althans diens werknemers, werkzaamheden worden verricht die vallen onder de werking van de bedrijfstakregelingen een feitelijke is.26.Het gaat dus om de daadwerkelijk door de werknemer uitgevoerde werkzaamheden. Niet om de werkzaamheden die een werknemer volgens de omschrijving daarvan in zijn arbeidsovereenkomst uitvoert. Dit laatste kan een indicatie zijn waar eventueel acht op kan worden geslagen. Dat het hof bij de beoordeling van de vraag of de werknemers van Unis TS vallen onder de werking van de bedrijfstakregelingen is uitgegaan van de daadwerkelijk door de werknemers uitgevoerde werkzaamheden is dan ook niet als onjuist aan te merken. Overigens blijkt uit het oordeel van het hof in rov. 3.4 t/m 3.6 niet dat het hof aan de door Unis TS overgelegde functieomschrijvingen is voorbijgegaan. In het oordeel van het hof in voormelde overwegingen ligt m.i. besloten dat het hof de feitelijke situatie tot uitgangspunt heeft genomen en bij zijn oordeel heeft laten prevaleren boven de functieomschrijvingen die uit de arbeidsovereenkomsten voortvloeien.
4.23.
Voor zover het onderdeel aanvoert dat de door Unis TS voorgestane uitleg van het hoofdzakelijkheidscriterium misbruik dan wel fraude in de hand werkt, is dat mijns inziens onjuist. Zoals uit het voorgaande volgt, dient in het kader van het hoofdzakelijkheidscriterium te worden vastgesteld welke werkzaamheden daadwerkelijk binnen een bedrijf worden uitgevoerd. Dit is een feitelijke vaststelling. Zou (overwegend) moeten worden uitgegaan van hetgeen tussen de werkgever en de werknemer in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dan zou daarmee juist op eenvoudige wijze aan de verplichte deelname aan bedrijfstakregelingen kunnen worden ontkomen door een omschrijving van werkzaamheden te kiezen die daar niet onder valt, terwijl dat wel geldt voor de daadwerkelijk door de werknemer uitgevoerde werkzaamheden.
4.24.
Het door de Fondsen aangevoerde argument dat indien wordt gekeken naar de daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden een tijdrovend en (te) kostbaar onderzoek zou moeten worden uitgevoerd is niet overtuigend. Voor zover in dit argument een klacht moet worden gelezen faalt het nu dit argument niet voor het eerst in cassatie kan worden aangevoerd en in het middel geen verwijzing van vindplaatsen van deze stelling in feitelijke instanties is terug te vinden. Voorts geldt dat de vraag of aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan vaak een deskundige onderzoek vergt.27.Waarom een deskundige onderzoek in het onderhavige geval – afgezien van de kosten en de tijd – bezwaarlijk zou zijn is niet nader onderbouwd en is gelet op de (financiële) belangen van beide partijen niet overtuigend. Ook hierom faalt de klacht.
4.25.
De subsidiaire motiveringsklacht van het onderdeel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. In het oordeel van het hof in rov. 3.5 t/m 3.7 ligt m.i. een gemotiveerde verwerping besloten van de stelling van Unis TS dat het hof de functieomschrijvingen bij zijn oordeel had moeten betrekken. In rov. 3.5 heeft het hof als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken geoordeeld dat vaststaat dat de werknemers voordat zij tot de feitelijke reparatie / onderhoud van de printplaat overgaan, eerst moeten analyseren welk component op de printplaat gebrekkig is / aan vervanging toe is, en dat zij na de feitelijke reparatie / het feitelijk onderhoud de printplaat uitgebreid testen, om vast te stellen of de printplaat onder de vereiste industriële omstandigheden probleemloos zal functioneren. Het staat volgens het hof eveneens vast dat de werknemers aan deze analyse en het testen meer dan 50% van hun tijd besteden. In rov. 3.6 heeft het hof vervolgens overwogen dat de analyse- en testwerkzaamheden dienstverlenende werkzaamheden zijn die niet kunnen worden aangemerkt als reparatie- en onderhoudswerkzaamheden(onderhoudswerkzaamheden in de Metaal en Techniek). De analyse- en testwerkzaamheden geschieden met het oog op de te verrichten reparatie, maar zijn daaraan niet ondergeschikt, zij vormen juist het zwaartepunt van de onderneming. Uit het voorgaande volgt dat het hof de stelling van de Fondsen dat de werknemers van Unis TS zich voornamelijk bezig houden met werkzaamheden die zijn gericht op reparatie, herstel en onderhoud gemotiveerd heeft verworpen. Het hof is uitgegaan van de daadwerkelijk door de werknemers uitgevoerde werkzaamheden en niet de werkzaamheden die de werknemers volgens de functieomschrijving uit hun arbeidsovereenkomst uitvoeren. De gemotiveerde verwerping volgt eveneens uit rov. 3.9 waarin het hof heeft geoordeeld dat de Fondsen in deze procedure de door Unis TS gestelde aard en omvang van de door haar verrichte werkzaamheden niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd bestreden heeft, zodat deze tussen partijen vaststaat.
4.26.
De klacht, die inhoudt dat het hof in rov. 3.9 het verlengde van het vorenstaande heeft miskend dat de Fondsen niet beschikken over functielijsten (met functieomschrijvingen en overeengekomen arbeidsuren) over andere jaren dan 2013 en er derhalve belang bij hebben om die te verkrijgen teneinde te kunnen bezien of Unis TS onder de werking van de bedrijfstakregelingen valt, faalt omdat deze voortbouwt op de eerder klachten van het onderdeel die – zoals hiervoor uiteengezet – eveneens falen.
4.27.
Onderdeel 1.2 faalt in zijn geheel.
4.28.
Onderdeel 1.3 klaagt dat indien het hof in rov. 2.3 van een andere definitie van het begrip werkgever in de Metaal en Techniek is uitgegaan dan de door hem in rov. 3.4 geciteerde zin, mede gelet op de voorgaande klachten, zijn beslissing rechtens onjuist is. Blijkens de door het hof aangehaalde definitie is immers niet bepalend of binnen de onderneming uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden worden verricht om te beoordelen of sprake is van een ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ als door het hof in rov. 3.4 bedoeld, maar (de overeengekomen arbeidsuren van) de werknemers binnen Unis TS die betrokken zijn bij werkzaamheden die vallen onder de bedrijfstak Metaal en Techniek.
4.29.
Uit rov. 2.2 van het arrest volgt dat de werkingssfeerbepalingen van de in het geding zijnde bedrijfstakregelingen volgens het hof in essentie gelijkluidend zijn. Dit betekent dat het hoofdzakelijkheidscriterium zoals o.a. opgenomen in de cao en in de verplichtstellingsbeschikking (hiervoor beide geciteerd in onderdeel 4.3 van deze conclusie) volgens het hof dezelfde strekking hebben. In rov. 2.3 heeft het hof aangeduid, zoals ook uit artikel 22 van de verplichtstellingbeschikking volgt, dat de bedrijfstakregelingen van toepassing zijn als de werkgever voldoet aan de kwantitatieve criteria, ofwel het hoofdzakelijkheidscriterium. Dit is het geval als in een onderneming, ongeacht de economische functie, uitsluitend of in de hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden worden uitgeoefend. In rov. 3.4 heeft het hof vervolgens de regel uit de cao en de verplichtstellingsbeschikking geciteerd die bepaalt op welke wijze concreet moet worden vastgesteld of door een werkgever voldaan is aan het hoofdzakelijkheidscriterium. Rov. 3.4 bevat in zoverre een uitwerking van rov. 2.3. Gelet op het voorgaande is het hof in rov. 2.3 en 3.4 dus niet uitgegaan van een ander begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’. Dit betekent dat de klacht uitgaat van een onjuiste lezing van ’s hofs arrest en faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
4.30.
Onderdeel 1.4 klaagt dat indien het hof in rov. 3.4-3.6 de werkzaamheden van de werknemers van Unis EMR (mede) relevant heeft geacht, zijn beslissing onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Gelet op de omstandigheid dat het hof de door de kantonrechter vastgestelde feiten in rov. 1 tot de zijne heeft gemaakt was in hoger beroep uitgangspunt dat slechts de werkzaamheden van de werknemers van Unis TS aan de orde zijn omdat de twee werknemers die werkzaam waren bij Unis EMR in dienst zijn van Unis TS. Daaruit volgt dat alleen de werkingssfeer van de MT-regelingen bij Unis TS relevant is en niet de werkingssfeer van die regelingen bij Unis EMR. Daarmee zijn werkzaamheden van de werknemers van Unis EMR voor de vaststelling van die werkingssfeer niet relevant.
4.31.
Hetgeen het hof in rov. 3.4-3.6 van het arrest heeft geoordeeld ten aanzien van de werknemers van Unis EMR moet gelezen worden in het licht van wat het hof in rov. 2.6 van het arrest heeft overwogen. Uit rov. 2.6 volgt dat de twee personen die werkzaamheden uitvoerde ten behoeve van Unis EMR feitelijk beiden in dienst waren van Unis TS. Per 23 september 2013 is Unis EMR gefuseerd met (en opgegaan in) Unis TS. Gelet op het feit dat de werknemers die werkzaamheden uitvoerde voor Unis EMR in dienst waren bij Unis TS betekent dit dat de door deze medewerkers uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van Unis EMR aan Unis TS mogen worden toegerekend en daarmee relevant zijn voor de vraag of door Unis TS aan het hoofzakelijkheidscriterium is voldaan. Gelet op het voorgaande is het dus niet onbegrijpelijk en/of onjuist dat het hof bij zijn oordeel in rov. 3.4-3.6 van het arrest ook de werknemers die werkzaamheden hebben uitgevoerd bij Unis EMR in zijn beoordeling heeft betrokken. De klacht van het subonderdeel faalt.
4.32.
Onderdeel 1.5 richt zich in de kern genomen tegen het oordeel van het hof in rov. 3.4-3.6 van het arrest waarin het hof uiteenzet waarom de test- en analysewerkzaamheden die door Unis TS worden uitgevoerd niet moeten worden geschaard onder de door Unis TS uitgevoerde reparatie-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden, maar als opzichzelfstaand moeten worden gezien. De klacht neemt tot uitgangspunt dat het hof heeft miskend dat de analyse- en testwerkzaamheden moeten worden toegerekend aan de reparatie-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden. Het hof is hierdoor in rov. 3.7 ten onrechte tot de conclusie gekomen dat door Unis TS niet aan het hoofdzakelijkheidscriterium is voldaan.
4.33.
Het hof heeft in rov. 3.5 en 3.6 uiteengezet waarom de test- en analysewerkzaamheden als losstaand moeten worden beschouwd van de reparatie-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden die door Unis TS worden uitgevoerd. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen dat:
a) het vaststaat dat de werknemers aan de analyse en het testen meer dan 50% van hun tijd besteden;
b) de analyse- en testwerkzaamheden het “unique sellingpoint” van Unis TS zijn en haar uitgebreide en specialistische kennis en ervaring maakt dat zij deze werkzaamheden goed kan uitvoeren;
c) de feitelijke reparatie vaak een eenvoudige soldeeractiviteit betreft die klanten ook zelf zouden kunnen uitvoeren en daarom een onderneming die slechts reparaties zou uitvoeren niet levensvatbaar zou zijn;
d) Unis TS in kostbare apparatuur heeft geïnvesteerd die wordt gebruikt voor het analyseren en testen van de printplaten;
e) de medewerkers van Unis TS grote kennis en ervaring hebben op het gebeid van testen en analyseren van de printplaten;
f) de omstandigheid dat de test- en analysewerkzaamheden niet afzonderlijk worden vermarkt en niet als zelfstandige activiteit worden genoemd in de marketing en reclame-uitingen van Unis TS het voorgaande niet anders maakt, aangezien het zwaartepunt van de werkzaamheden van Unis TS ligt bij de dienstverlenende activiteiten, het analyseren en testen en niet bij de reparatie- en onderhoudswerkzaamheden.
4.34.
Uit de door het hof vastgestelde omstandigheden volgt dat het reparatiewerk aan de printplaten uitsluitend plaatsvindt vanwege de uitgebreide mogelijkheden die Unis TS aan haar klanten biedt om de printplaten te testen en analyseren. De reparatie van de printplaten vormt daarmee een losstaand gedeelte van het geheel van de totaal door Unis TS uitgevoerde werkzaamheden. Een vergelijking met het aan het arrest HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:215, NJ 2014/102 (ROM en PME/Adimec) dringt zich hier op. In dat arrest draaide het, net als in de onderhavige zaak het geval is, om de vraag of Adimec met haar bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao en de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds viel. Het geval spitste zich toe op de vraag of de assemblage van camera’s – een fase van de productie die kon worden aangemerkt als het be- en/of verwerken van metalen in de zin van de cao voor de Metalektro – ondergeschikt was aan het ontwerpen en ontwikkelen van de camera’s, welke laatste activiteiten betroffen die niet onder de cao voor de Metalektro vielen. De Hoge Raad oordeelde op grond van de feiten en omstandigheden die door het hof waren vastgesteld dat de assemblage uitsluitend plaatsvond als een uitvloeisel van het ontwerpen en het ontwikkelen van de camera’s en dat de assemblage daarmee ondergeschikt was aan de ontwerp- en ontwikkelactiviteiten van Adimec. Dat het hof in het hier ter beoordeling voorliggende geval tot de conclusie is gekomen dat de test- en analysewerkzaamheden feitelijk het zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten van Unis TS vormen is gelet op de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden geenszins onbegrijpelijk. Ook kan van dit oordeel niet gezegd worden dat het onvoldoende is gemotiveerd het hof in rov. 3.4 t/m 3.6 duidelijk en goed onderbouwd uiteen heeft gezet waarom de reparatie-, onderhouds- en herstelwerkzaamheden als losstaand moeten worden gezien van het testen en analyseren van de printplaten. De klachten van het subonderdeel die hierop gericht zijn falen.
4.35.
Het subonderdeel voert nog aan dat de door het hof aangevoerde omstandigheden (zoals in onderdeel 4.33 van deze conclusie opgesomd) subjectief zijn en niet objectief kenbaar uit de tekst van de relevante MT-regelingen voortvloeien en zich niet, althans zeer moeilijk, objectief laten toetsten door de uitvoeringsorganisatie van de Fondsen. Voor zover de Fondsen zich hiermee op het standpunt stellen dat de door het hof in zijn oordeel betrokken omstandigheden niet relevant zijn omdat zij niet objectief uit de MT-regelingen blijken is dit m.i. onjuist. De werkingssfeerbepalingen dienen te worden uitgelegd met toepassing van de cao-norm, waarbij een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven. Zo’n uitleg heeft het hof mijns inziens waarbij het groot gewicht heeft toegekend aan de strekking van het hoofdzakelijkheidscriterium.
4.36.
Subonderdeel 1.5 faalt in zijn geheel.
4.37.
Onderdeel 1.6 klaagt dat indien ’s hofs beslissing in rov. 3.4-3.6 aldus moet worden begrepen dat de werknemers van Unis TS deels wel en deels niet onder de kwalitatieve criteria kunnen vallen en daarmee deels onder de door de Fondsen uitgevoerde MT-regelingen zouden kunnen vallen, het dan heeft miskend dat de werkzaamheden niet per fte kunnen worden gesplitst in een deel dat wel en een deel dat niet onder de kwalitatieve criteria valt. Er kan derhalve geen sprake van zijn dat werknemers van Unis TS deels vallen onder de door de Fondsen uitgevoerde MT-regelingen en deels onder de bedrijfstakregelingen van enige andere (afzonderlijke) bedrijfstak.
4.38.
Anders dan de klacht van het subonderdeel tot uitgangspunt neemt volgt uit rov. 3.4-3.6 niet dat dat de werknemers van Unis TS deels wel en deels niet onder de kwalitatieve criteria kunnen vallen en daarmee deels onder de werking van de door de Fondsen uitgevoerde MT-regelingen. Uit het oordeel van het hof volgt dat de werknemers van Unis TS in het geheel niet onder de MT-regelingen vallen. De klacht faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
4.39.
Onderdeel 2 bevat een voortbouwklacht en betoogt dat onderdeel 1 bij gegrondbevinding ook de beslissingen van het hof in rov. 3.7-3.10 vitieert.
4.40.
Nu de klachten van onderdeel 1 m.i. niet tot cassatie leiden, faalt onderdeel 2.
5. De conclusie
5.1.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑10‑2018
Rb. Den Haag, sector kanton, locatie Den Haag 17 december 2015, zaaknummer: 3924454 RL EXPL 15-6378.
Hof Den Haag 6 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1513.
Een overzicht van de toepasselijke regelgeving is opgenomen in het vonnis in eerste aanleg van de rechtbank Den Haag van 17 december onder nr. 3 (‘relevante regelgeving’).
Zie het arrest van het hof Den Haag 6 juni 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1513, rov. 2.2.
Zie rov. 3.4 van het arrest waarin het hoofdzakelijkheidscriterium is geciteerd, maar bijvoorbeeld ook de verplichtingstellingsbeschikking van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 april 2015 (Staatscourant 2015, nr. 11859), productie 17 bij de conclusie van antwoord tegens houdende eis in reconventie van 7 mei 2015 (nr. 2 procesdossier).
Verplichtingstellingsbeschikking van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 april 2015, Stcr. 2015, nr. 11859, productie 17 bij de conclusie van antwoord tegens houdende eis in reconventie van 7 mei 2015 (nr. 2 procesdossier), zie ook het vonnis van de kantonrechter van in eerste aanleg dat in rov. 3.1 naar de verplichtstellingsbeschikking verwijst.
Zie onder meer HR 16 oktober 1987, NJ 1988/117 en Asser/Lutjens 7-XI 2016/303.
Zie: Asser/Lutjens 7-XI 2016/303; en HR 25 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), 3.5.
HR 25 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), rov. 3.5.
Zie onder meer HR 25 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687, NJ 2017/114 (FNV/Condor), rov. 3.4, HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/FOX), rov. 4.2-4.5, en recentelijk HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678, rov. 3.4.2.
Zie ook nr. 3.30.2 van de conclusie van A-G Wissink bij HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1172, PJ 2016/104.
M. Heemskerk, Pensioenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2015, p. 99.
M. Heemskerk, Pensioenrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2015, p. 99. Zie in deze zin ook Asser/Lutjens 7-XI 2016/308.
Hof ’s-Hertogenbosch 12 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2769PJ 2014/ 143 (PMT/Projectsourcing), rov. 7.5.5.
Hof ’s-Hertogenbosch 26 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4175, rov. 10.32.2.
Schriftelijke Toelichting van Unis TS van 2 maart 2018, p.10 e.v.
HR 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:215, NJ 2014/102 ( PME/Adimec).
Hof ’s-Hertogenbosch 12 augustus 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2769, PJ 2014/143 m.nt. B. Degelink.
De tekst van het toepasselijke hoofdzakelijkheidscriterium is volledig opgenomen in de conclusie van A-G Wissink bij het cassatieberoep dat tegen het arrest van het hof is gericht. Conclusie A-G Wissink 18 maart 2016, ECLI:NL:PHR:2016:166, nr. 1.10.4: “(…) Onder ‘werkgever in de Metaal en Technische Bedrijfstakken’ (voorheen Metaalnijverheid) word in deze cao verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf, groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden uitgeoefend in enige andere tak van bedrijf, blijvende bij de hiervoren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing. (…)”.
HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1172, PJ 2016/104.
Beroepschrift 27‑10‑2017
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE HOGE RAAD
Algemeen
Gerecht: | Hoge Raad der Nederlanden |
Adres: | Korte Voorhout 8 2511 EK DEN HAAG |
Datum indiening: | 6 september 2017 |
Uiterste verschijndatum verweerder: | 27 oktober 2017 |
Partijen en advocaten
Eisers tot cassatie
1. Naam: | Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek |
vestigingsplaats: | Den Haag |
2. Naam: | Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch Installatiebedrijf |
vestigingsplaats: | Den Haag |
3. Naam: | Stichting Sociaal Fonds Metaal en Techniek |
vestigingsplaats: | Den Haag |
4. Naam: | N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken |
vestigingsplaats: | Den Haag |
Advocaat bij de Hoge Raad: | mr. M.W. Scheltema, die door eisers als zodanig wordt aangewezen om hen in het geding in cassatie te vertegenwoordigen |
Kantoor en kantooradres advocaat: | Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V. Bezuidenhoutseweg 57 2594 AC DEN HAAG |
Verweerder in cassatie
Naam: | Unis Group Technical Services B.V. |
vestigingsplaats: | Grou, gemeente Leeuwarden |
Advocaat laatste feitelijke instantie: | mr. E.W. Kingma |
Kantoor en kantooradres advocaat: | Adrenna Arbeidsrechtadvocaten Westersingel 50 8913 CL Leeuwarden |
Bestreden uitspraak
Instantie: | Gerechtshof Den Haag |
Datum: | 6 juni 2017 |
Zaaknummer: | 200.186.420/01 |
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 3.4–3.10, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
1
Uit de omstandigheid dat het in rov. 1 de door de kantonrechter onder 2 van haar vonnis vastgestelde feiten tot uitgangspunt heeft genomen volgt dat in de onderhavige zaak (i) slechts de werkingssfeer van de bedrijfstak (cao en pensioen-)regelingen (hierna: de MT-regelingen)1. bij Unis TS aan de orde is, nu in deze zaak slechts de werkzaamheden van de werknemers van Unis TS aan de orde zijn (twee werknemers in dienst van Unis TS waren werkzaam bij Unis EMR, zodat de werkingssfeer van de MT-regelingen bij Unis EMR niet relevant is), (ii) de (onderhoud- en herstel) werkzaamheden betrekking hebben op elektronische apparatus en elektromotoren, (iii) de Fondsen aan Unis TS hebben medegedeeld dat de werkingssfeer van het ‘communicatie- en industriële automatiserings- installatiebedrijf’ op haar van toepassing is (zie ook rov. 2.11), (iv) Unis TS eerst haar werknemers heeft aangemeld en vervolgens heeft afgemeld (zie ook rov. 2.12) en (v) er nog geen werkingssfeeronderzoek heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft bij rov. 2.2 vastgesteld dat de in geding zijnde bedrijfstakregelingen in de sector Metaal en Techniek (in essentie) gelijkluidende werkingssfeerbepalingen kennen. Deze bevatten volgens het hof zowel zogenoemde kwalitatieve als kwantitatieve criteria.
Het hof heeft in rov. 2.4 vastgesteld dat een bedrijf aan de kwalitatieve criteria voldoet wanneer de in het bedrijf verrichte werkzaamheden voldoen aan de volgende omschrijving:
- —
communicatie- en industriële automatiseringsinstallatiebedrijf:
het ontwerpen, aanleggen, wijzigen, demonteren, herstellen, beheren, onderhouden, en/of bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische- en elektronische installaties, of onderdelen daarvan ten behoeve van ontvangst, distributie, zichtbare en/of hoorbare overdracht van informatie, alsmede informatieverwerking en regeling van industriële productieprocessen of andere mechanische bedrijfsvoorzieningen;
- —
elektrotechnisch wikkelbedrijf:
het wikkelen of herstellen van elektrotechnische machines en gebruiks- en verbruikstoestellen voor sterk- en zwakstroominstallaties;
- —
elektrotechnisch reparatiebedrijf:
het demonteren, repareren, monteren, vervangen, wijzigen, onderhouden, en gebruiksgereed opleveren van apparaten, installaties, toestellen, voorwerpen e.d. die elektrische energie afgeven, bewaren, gebruiken, meten, omzetten, overbrengen, schakelen, transformeren, verbruiken, verdelen, voortbrengen of waarneembaar maken.
Het hof heeft in rov. 3.4 overwogen dat partijen allereerst van mening verschillen over de vraag of is voldaan aan het hoofdzakelijkheidscriterium. In artikel 4a van de opvolgende CAO's voor het Technisch installatiebedrijf is, aldus het hof, bepaald: ‘Onder ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ wordt in deze CAO verstaan de werkgever bij wie het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de in artikel 3 genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek), groter is dan het aantal overeengekomen arbeidsuren van de in dienst zijnde werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek), blijvende bij de hier voren omschreven vergelijking de economische functie van elk der werkzaamheden buiten beschouwing’. Het hoofdzakelijkheidscriterium brengt volgens het hof mee dat moet worden gekeken naar de door de betrokken medewerkers bestede arbeidsuren — het aantal betrokken fte's — en niet de met de activiteiten behaalde omzet. Aldus moet volgens het hof ook het hoofdzakelijkheidscriterium in de Verplichtstellingsbeschikking Wet Bpf 2000 voor de Metaal en Techniek worden verstaan.
Volgens het hof in rov. 3.5 staat als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, vast dat de werknemers van Unis EMR en Unis TS voordat zij tot de feitelijke reparatie/onderhoud van de printplaat overgaan, eerst moeten analyseren welke component op de printplaat gebrekkig is/aan vervanging toe is, en dat zij na de feitelijke reparatie (de vervanging van de gebrekkige component)/het feitelijke onderhoud de printplaat uitgebreid testen, om vast te stellen of de printplaat onder de vereiste industriële omstandigheden probleemloos zal functioneren. Vast staat, aldus het hof, eveneens dat zij aan deze analyse en het testen meer dan 50% van hun tijd besteden. Het geschil spitst zich volgens het hof toe op de vraag of de uren die door de werknemers van Unis EMR en Unis TS zijn/worden besteed aan het analyseren van het gebrek en het testen van de reparatie, voor de toepassing van de kwantitatieve criteria op één lijn moeten worden gesteld met de feitelijke reparatiewerkzaamheden — en als gevolg daarvan wellicht ook moeten worden aangemerkt als uren besteed aan werkzaamheden die vallen binnen de werkingssfeer van de Metaal en Techniek — of dat deze werkzaamheden los van elkaar moeten worden beschouwd.
Het hof heeft in rov. 3.6 aangenomen dat de analyse van het gebrek en het naderhand testen uitsluitend geschiedt met het oog op de te verrichten reparatie, maar — anders dan de Fondsen menen — dat enkele feit die werkzaamheden volgens het hof daaraan nog niet ondergeschikt maakt. De uitgebreide en specialistische kennis en ervaring die maakt dat Unis TS (en voorheen Unis EMR) deze analyse en testwerkzaamheden goed kan (kon) uitvoeren is, aldus het hof, immers, zoals door Unis TS onweersproken is gesteld, haar ‘unique sellingpoint’. Het is volgens het hof veeleer andersom: niet de feitelijke reparatie/het feitelijke onderhoud is de kernactiviteit van Unis TS (en voorheen haar twee werknemers bij Unis EMR) waaraan zij als bedrijf haar bestaansrecht ontleent, maar de daaraan voorafgaande analyse van het gebrek en haar mogelijkheden om de reparatie intensief en grondig te testen. Daarbij heeft het hof van belang geacht dat Unis TS onweersproken heeft gesteld dat zij heeft geïnvesteerd in kostbare apparatuur die wordt gebruikt voor het analyseren en testen van printplaten en dat haar medewerkers op dat vlak beschikken over grote kennis en ervaring. Wanneer eenmaal duidelijk is welke component van de printplaat gebrekkig is, is de feitelijke reparatie volgens het hof vaak een eenvoudige soldeeractiviteit die door haar klanten ook zelf zou kunnen worden uitgevoerd. Deze klanten zijn echter zelf niet in staat om het defect te analyseren en na reparatie te testen. De kennis en ervaring op grond waarvan Unis TS (Unis EMR) kan (kon) onderzoeken waar het defect zit, en de printplaat na reparatie deugdelijk kan testen, maakt volgens het hof dat klanten voor haar kiezen. Dit betekent, aldus het hof, dat de analyse en het testen (en dus niet de reparatie/het onderhoud zelf) de kernactiviteit vormt (vormde) van Unis TS (en Unis EMR) en dat deze werkzaamheden naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, voor de toepasselijkheid van de werkingssfeerbepalingen los moeten worden beschouwd van de feitelijke reparatiewerkzaamheden. De analyse- en testwerkzaamheden zijn dienstverlenende werkzaamheden die volgens het hof niet kunnen worden aangemerkt als reparatie- en onderhoudswerkzaamheden (fysieke werkzaamheden in de Metaal en Techniek), zoals omschreven in de in deze relevante kwalitatieve werkingssfeerbepalingen en kunnen daaraan naar het oordeel van het hof ook niet worden toegerekend, omdat deze dienstverlenende werkzaamheden (en niet de daadwerkelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden) nu juist het zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten vormen. De omstandigheid dat de test- en analysewerkzaamheden niet afzonderlijk worden vermarkt (en dus ook niet als zelfstandige activiteit worden genoemd in de marketing- en reclame-uitingen van Unis TS), doet daaraan, aldus het hof, niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de analisten die onderzoeken en testen, ook de fysieke reparatie/het fysieke onderhoud uitvoeren.
Op grond van het vorenstaande heeft het hof in rov. 3.7 beslist dat niet aan het kwantitatieve werkingssfeercriterium is voldaan, daar als niet dan wel onvoldoende weersproken vaststaat dat de daadwerkelijke reparatie werkzaamheden (inclusief de daaraan toe te rekenen overhead) minder dan 50% van de werktijd beslaan. De vraag of de feitelijke reparatie- en onderhoudswerkzaamheden wel voldoen aan de kwalitatieve werkingssfeercriteria, kan daarom volgens het hof onbesproken blijven.
Klachten
1.1
Het hof heeft in rov. 3.4–3.6 miskend dat voor de beoordeling of Unis TS werkgever is als bedoeld in de CAO voor het Technisch installatiebedrijf (en meer algemeen als bedoeld in de MT-regelingen) blijkens de door hem geciteerde definitie van ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ allereerst het aantal bij Unis TS in dienst zijnde werknemers bepalend is ‘dat betrokken is bij de werkzaamheden’ zoals uitgeoefend in de genoemde takken van bedrijf (binnen de Metaal en Techniek).
‘Nu het hof in rov. 2.2 heeft vastgesteld dat de in geding zijnde bedrijfstakregelingen in de Metaal en Techniek in essentie gelijkluidende werkingssfeerbepalingen kennen, dient voor al deze regelingen uit te worden gegaan van dezelfde definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’, dat de door het hof bedoelde kwalitatieve en kwantitatieve criteria bevat.’
In dat verband heeft het hof in rov. 3.4 voorts miskend dat het aantal met deze werknemers ‘overeengekomen arbeidsuren’ relevant is en derhalve niet het (feitelijke) aantal door een werknemer aan bepaalde activiteiten bestede arbeidsuren.
Het hof heeft in dat verband in rov. 3.4–3.6 bovendien miskend dat voordat kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een werkgever als bedoeld in de CAO voor het Technisch installatiebedrijf (en in algemene zin als bedoeld in de MT-regelingen) moet vaststaan dat het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers van Unis TS die betrokken zijn bij enige andere afzonderlijke bedrijfstak dan de Metaal en Techniek, groter is dan het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers die — kort gezegd — betrokken zijn bij werkzaamheden in de Metaal en Techniek. Het hof heeft echter niet vastgesteld dat dit het geval is, nu het niet heeft vastgesteld dat de werknemers van Unis TS betrokken zijn bij werkzaamheden die onder (de werkingssfeerbepalingen van) enige andere afzonderlijke bedrijfstak buiten de Metaal en Techniek vallen.
‘Het hof heeft in dat verband in rov. 3.4 tevens miskend dat de CAO voor het Technisch installatiebedrijf in het onderhavige geval niet van toepassing is. De kantonrechter heeft in rov. 3.1 van haar vonnis, in hoger beroep niet meer bestreden, vastgesteld wat de relevante bedrijfstakregelingen in het onderhavige geval zijn (de MT-regelingen). De door het hof bedoelde CAO voor het Technisch installatiebedrijf bevat horizontale normatieve arbeidsvoorwaarden, die tussen een werkgever en een werknemer gelden, terwijl de in de onderhavige zaak relevante MT-regelingen diagonale bepalingen bevatten, die tussen de bedrijfstakfondsen en een werkgever gelden.
Wel bevatten ook deze MT-regelingen, naar het hof in rov. 2.2 heeft onderkend, eenzelfde definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ als de door het hof genoemde CAO.’
1.2
Het hof heeft in rov. 3.4–3.6 miskend dat bij de beantwoording van de vraag of aan de door het hof in rov. 3.4 bedoelde definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ is voldaan, althans in het onderhavige geval, ook de functieomschrijvingen van de werknemers van Unis TS relevant zijn. In dat verband is bepalend of de in deze functieomschrijvingen vermelde werkzaamheden vallen onder reparatie, herstel of onderhoud als bedoeld in de door het hof in rov. 2.4 bedoelde kwalitatieve criteria.2. Indien de functieomschrijving van een werknemer reparatie-, herstel- of onderhoudswerkzaamheden vermeldt, is de desbetreffende werknemer betrokken bij werkzaamheden in de bedrijfstak Metaal en Techniek. Vervolgens moet worden bezien of het aantal met deze (bij de bedrijfstak Metaal en Techniek betrokken) werknemers overeengekomen arbeidsuren — en anders dan het hof heeft overwogen derhalve niet de (feitelijk) bestede arbeidsuren — groter is dan het aantal (overeengekomen arbeidsuren van de) werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden zoals uitgeoefend in enige andere afzonderlijke bedrijfstak (buiten de Metaal en Techniek). Indien dat anders zou zijn, moet (in strijd met een objectieve uitleg van de relevante werkingssfeerbepalingen) per werknemer worden gemeten hoeveel tijd hij feitelijk aan bepaalde bedrijfstakwerkzaamheden besteedt. Een dergelijke onjuiste lezing werkt het ontgaan van bedrijfstakregelingen in de hand. Daarbij zouden uitvoerders van bedrijfstak(cao- en pensioen)regelingen zoals de Fondsen onnodig (en in strijd met de werkingssfeerbepalingen) worden gedwongen een (te) kostbaar en tijdrovend onderzoek te doen ter beantwoording van de vraag voor welk gedeelte van de met hen overeengekomen arbeidsuren werknemers de (in hun functieomschrijving vermelde) werkzaamheden feitelijk uitvoeren. De door het hof gekozen onjuiste uitleg van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ zal bovendien fraude in de hand kunnen werken. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu, naar het hof in rov. 3.6 heeft onderkend, één werknemer zowel het analyseren, ‘fysieke’ repareren en testen voor zijn rekening neemt.
Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, is zijn beslissing, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. De Fondsen hebben immers gesteld dat uit de door Unis TS verstrekte functieomschrijvingen blijkt dat (voornamelijk) werkzaamheden worden verricht die gericht zijn op reparatie, herstel of onderhoud (waar de werknemers van Unis TS uitsluitend dan wel in hoofdzaak bij betrokken zijn) en dat daarin geen (zelfstandige) analyse- of test-werkzaamheden worden genoemd, terwijl Unis TS ook geen analisten in dienst heeft.3.
In 2013 zijn bij Unis TS 50 werknemers in dienst.4. Blijkens de functielijst zijn de 50 werknemers over de volgende vier functies verdeeld:5.
40 werknemers met de functie reparateur;6.
6 werknemers met de functie meewerkend voorman;
3 werknemers met de functie pre maintenance;
1 werknemer met de functie hoofd TD (Technische Dienst).
De functieomschrijving van ‘meewerkend voorman technische dienst’ (6 werknemers) luidt als volgt [vet toegevoegd; advocaat]:7.
‘Leidinggeven aan het team en meewerken in het team, op een zodanige wijze dat de vooraf bepaalde doelstellingen op een efficiënte manier worden behaald. Het repareren van industriële elektronica volgens bepaalde procedures en afspraken. (…) Toezicht houden op de voortgang en de kwaliteit van de reparaties. (…) Reparaties worden uitgevoerd volgens de procedures.(…) In het bezit van MTS elektronica diploma.’
De functieomschrijving van ‘reparateur industriële elektronica’ (40 werknemers) luidt als volgt:8.
‘Repareren van industriële elektronica volgens de procedures uit het kwaliteitshandboek. (…) Afgeronde MBO opleiding richting elektronica’.
De functieomschrijving van ‘pre maintenance medewerker’ (3 werknemers) luidt als volgt:9.
‘Het vervangen van elektronische componenten of printplaten, ten behoeve van preventief onderhoud en ondersteuning van het algehele reparatieproces. (…) Vervangen van elektronische componenten, zowel conventioneel als SMD aan de hand van een assemblagelijst. (V)MBO opleiding in de technische richting’.
Uit het bovenstaande volgt dat alle 50 werknemers van Unis TS bij het repareren (herstellen) en onderhouden van de elektronica(onderdelen) betrokken zijn, zodat Unis TS kwalificeert als een ‘werkgever in de Metaal en Techniek’.10.
‘Unis TS spreekt weliswaar ook van ‘analisten’ in plaats van ‘reparateurs’,11. maar blijkens de hiervoor aangehaalde functieomschrijvingen bestaat de functie van elektronica-analist niet. Wel is er kennelijk een vacature voor die functie.12.
Nu het hof de hiervoor bedoelde stelling van de Fondsen met betrekking tot de functies en/of functieomschrijvingen van de werknemers van Unis TS niet heeft verworpen, dient van de juistheid daarvan in cassatie, in ieder geval veronderstellenderwijs, te worden uitgegaan. Dat zo zijnde valt niet, althans niet zonder meer, in te zien waarom (het grootste gedeelte van) de bij Unis TS werkzame personen blijkens hun functieomschrijving niet betrokken (is) zijn bij reparatie/herstel/onderhouds-werkzaamheden als bedoeld in de door het hof in rov. 2.4 aangehaalde kwalitatieve criteria.13.
Bovendien heeft het hof niet vastgesteld dat met deze bij Unis TS in dienst zijnde personen is overeengekomen dat zij betrokken (zullen) zijn bij werkzaamheden die onder de werkingssfeer van enige andere afzonderlijke bedrijfstak buiten de Metaal en Techniek vallen.
‘Eerst dient het aantal werknemers te worden geteld dat bij de werkzaamheden in de Metaal en Techniek is betrokken (50) en vervolgens dienen de met hen overeengekomen arbeidsuren te worden opgeteld.
Er werkten blijkens het vorenstaande bij Unis in 2013 40 reparateurs, waarvan 33 voor 40 uur per week, 2 voor 38 uur per week, 2 voor 36 uur per week en 3 voor 32 uur per week; 6 meewerkend voormannen, allen voor 40 uur per week; 3 pre-maintenance-werknemers, waarvan 1 voor 32 uur en 2 voor 40 uur per week en 1 hoofd Technische Dienst voor 40 uur per week.14. Nu al deze werknemers blijkens het vorenstaande betrokken waren bij de werkzaamheden zoals uitgeoefend in de Metaal en Techniek, volgt daaruit dat alle overeengekomen arbeidsuren (dienen te worden opgeteld en derhalve) daaronder vallen.
Het vorenstaande sluit ook aan bij 's hofs vaststelling in rov. 2.5 dat de Unis Group de financiële administratie, ICT, backoffice, alsmede de inkoop voorraad en voorraadbeheer in andere vennootschappen heeft ondergebracht.’
Er valt derhalve niet zonder meer in te zien waarom het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers dat betrokken is bij werkzaamheden buiten de bedrijfstak Metaal en Techniek groter zou zijn dan het aantal (overeengekomen arbeidsuren van) werknemers dat betrokken is bij werkzaamheden binnen de bedrijfstak Metaal en Techniek.
Het hof heeft derhalve niet, althans niet zonder meer, tot zijn beslissing kunnen komen dat Unis TS niet valt onder de definitie van ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ als bedoeld in de CAO voor het Technisch installatiebedrijf (of meer in zijn algemeenheid: de MT-regelingen).
In het verlengde van het vorenstaande heeft het hof in rov. 3.9 miskend dat de Fondsen niet over functielijsten (met functieomschrijvingen en overeengekomen arbeidsuren) over andere jaren dan 2013 beschikken en er derhalve belang bij hebben om die te verkrijgen teneinde te kunnen bezien of Unis TS ook over die jaren als ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ als bedoeld in de CAO voor het Technisch installatiebedrijf (of meer algemeen in de zin van de MT-regelingen) kan worden aangemerkt.15.
1.3
Indien het hof in rov. 2.3 van een andere definitie van het begrip werkgever in de Metaal en Techniek is uitgegaan dan de door hem in rov. 3.4 geciteerde, is zijn beslissing, mede gelet op het betoogde in de onderdelen 1.1 en 1.2, rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Blijkens de door het hof in rov. 3.4 aangehaalde definitie is immers niet bepalend of binnen de onderneming uitsluitend of in hoofdzaak één of meer van de in de kwalitatieve criteria genoemde werkzaamheden worden verricht om te beoordelen of sprake is van een ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ als door het hof in rov. 3.4 bedoeld, maar (de overeengekomen arbeidsuren van) de werknemers binnen Unis TS die betrokken zijn bij werkzaamheden die vallen onder de bedrijfstak Metaal en Techniek.
1.4
Indien het hof in rov. 3.4–3.6 de werkzaamheden van de werknemers van Unis EMR (mede) relevant heeft geacht, is zijn beslissing rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Gelet op de omstandigheid dat het hof de door de kantonrechter vastgestelde feiten in rov. 1 tot de zijne heeft gemaakt was in hoger beroep uitgangspunt dat slechts de werkzaamheden van de werknemers van Unis TS aan de orde zijn omdat de twee werknemers die werkzaam waren bij Unis EMR in dienst zijn van Unis TS. Daaruit volgt dat alleen de werkingssfeer van de MT-regelingen bij Unis TS relevant is en niet de werkingssfeer van die regelingen bij Unis EMR. Daarmee zijn de werkzaamheden van de werknemers van Unis EMR voor de vaststelling van die werkingssfeer niet relevant.
1.5
Het hof heeft in rov. 3.4–3.6 miskend, mede in het licht van de objectieve uitleg van de ter zake relevante kwantitatieve en kwalitatieve werkingssfeerbepalingen in de MT-regelingen,16. dat de zinsnede ‘betrokken zijn bij’ in de definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ ziet op de werknemers die betrokken zijn bij het ‘repareren’, ‘herstellen’ of ‘onderhouden’ zoals in de door het hof in rov. 2.4 genoemde kwalitatieve criteria is bedoeld. Het ‘repareren’, ‘herstellen’ of ‘onderhouden’ omvat het gehele proces waarin apparaten — naar het hof in het onderhavige geval in rov. 1, 2.7 en 3.5 heeft vastgesteld: printplaten afkomstig uit industriële besturingsapparatuur, te weten onderdelen van elektrotechnische en elektronische apparatuur — bij de reparateur Unis TS worden gebracht in een toestand waarin deze niet (meer) functioneren en na reparatie door de reparateur in beginsel verkeren in een toestand waarin deze hun functie weer kunnen vervullen (tenzij blijkt dat zij niet kunnen worden gerepareerd).17. Nu het hof in rov. 3.6 bovendien heeft vastgesteld dat ook het analyseren en het testen uitsluitend geschieden met het oog op de te verrichten reparatie, en bijvoorbeeld geen nieuwe printplaten worden geanalyseerd en getest, kon het hof in het onderhavige geval niet, althans in ieder geval niet zonder meer, tot de beslissing komen dat de werkzaamheden waarbij de werknemers van Unis TS (en voorheen bij Unis EMR) betrokken zijn niet onder de definitie vallen van ‘repareren’, ‘herstellen’ of ‘onderhouden’ in de zin van de door het hof in rov. 2.4 bedoelde kwalitatieve criteria. Ook het analyseren en testen van de printplaten dat, naar het hof in rov. 3.6 heeft vastgesteld, uitsluitend geschiedt met het oog op de te verrichten reparatie (het herstel c.q. het onderhoud), kan derhalve bij Unis TS (en voor 29 september 2013 bij Unis EMR) niet los worden gezien van het repareren, herstellen of onderhouden en dient daarom te vallen onder de term ‘repareren’, ‘herstellen’ of ‘onderhouden’ als bedoeld in de kwalitatieve criteria (in verband met het kwantitatieve criterium zoals vermeld in de definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’). Er bestaat immers een duidelijke en rechtstreekse samenhang tussen deze werkzaamheden, terwijl de analyse- en test-werkzaamheden ook ten dienste staan van de reparatie, het herstel of het onderhoud en steeds dezelfde werknemer daarbij betrokken is.18. Ook Unis TS heeft aangevoerd dat de analyse- en testactiviteiten samenhangen met en dienstbaar zijn aan het repareren.19. Het vorenstaande geldt temeer nu, naar het hof in rov. 3.6 ook uitdrukkelijk heeft onderkend, één werknemer zowel het analyseren, feitelijke repareren en testen voor zijn rekening neemt, terwijl Unis TS de analyse- en testwerkzaamheden niet afzonderlijk vermarkt en deze derhalve ook niet als zelfstandige activiteit worden genoemd in de marketing- en reclame-uitingen.20.
‘Nu Unis TS de analyse- en testwerkzaamheden, naar het hof heeft vastgesteld, niet afzonderlijk vermarkt en, naar hiervoor in onderdeel 1.2 is uiteengezet, geen analisten in dienst heeft, valt evenmin, in ieder geval niet zonder meer, in te zien, waarom het hof in rov. 3.6 heeft vastgesteld dat die analyse- en testwerkzaamheden een ‘unique sellingpoint’ van Unis TS zouden zijn. In beginsel wordt een ‘unique sellingpoint’ immers afzonderlijk vermarkt.’
Nu, naar hiervoor in onderdeel 1.2 is uiteengezet, alle werknemers van Unis TS betrokken zijn bij het repareren, herstellen dan wel onderhouden van onderdelen van elektrotechnische of elektronische apparatuur (installaties) is (hoewel dit begrip niet in de MT-regelingen staat vermeld) het ‘zwaartepunt (de kern) van de onderneming’ van Unis TS derhalve het repareren, herstellen of onderhouden als bedoeld in de door het hof in rov. 2.4 aangehaalde kwalitatieve criteria in samenhang met het door het hof in rov. 3.4 vermelde kwantitatieve criterium (‘werkgever in de Metaal en Techniek’).21.
Het vorenstaande wordt niet anders doordat, naar het hof in rov. 3.6 heeft vastgesteld, Unis TS en Unis EMR uitgebreide en specialistische kennis en ervaring hebben (hadden) die maakt dat zij deze analyse en testwerkzaamheden goed kunnen (konden) uitvoeren, hetgeen ook hun ‘unique sellingpoint’ is (was), en evenmin dat de analyse en het testen het grootste deel van de met de reparatie gemoeide tijd voor hun rekening nemen. Ook de omstandigheid dat Unis TS heeft geïnvesteerd in kostbare apparatuur die wordt gebruikt voor het analyseren en testen van printplaten en dat haar medewerkers op dat vlak beschikken over grote kennis en ervaring, maakt het vorenstaande niet anders. Dergelijke (subjectieve) omstandigheden zijn niet objectief kenbaar in de tekst van de relevante MT-regelingen en laten zich ook niet, althans zeer moeilijk, (objectief) toetsen door de uitvoeringsorganisatie van de Fondsen. Daarbij is nu juist het kenmerk van repareren, herstellen of onderhouden, zeker bij (onderdelen van) elektronische of elektrotechnische apparatuur, dat deze eerst moet(en) worden geanalyseerd om te bezien waarom deze niet meer functioneert (functioneren) en na reparatie ook moet(en) worden getest om te bezien of deze weer functioneert (functioneren).22. Afhankelijk van de te repareren onderdelen of apparatuur, zal de analyse/het testen meer of minder tijd in beslag nemen dan het ‘fysieke’ repareren. Dat neemt echter niet weg dat deze analyse en het testen ook onderdeel zijn van het reparatieproces (waarbij steeds dezelfde werknemer betrokken is). Dat Unis TS heeft geïnvesteerd in kennis en (kostbare) apparatuur om deze analyse en dit testen te kunnen uitvoeren, is in het onderhavige geval ook geschied om de reparatie (herstel of onderhoud) goed (en wellicht ook tegen een lagere prijs dan concurrenten) te kunnen uitvoeren. Bij printplaten is die analyse en dat testen, naar het hof in rov. 3.5 heeft vastgesteld, in verband met de daarmee gemoeide tijd het belangrijkste onderdeel van het reparatieproces, maar dat neemt niet weg dat het daarvan een onderdeel is. Anders dan het hof in rov. 3.6 heeft overwogen, is in dit verband ook niet relevant of al dan niet sprake is van een ondergeschikt onderdeel, nu de analyse- en test-werkzaamheden (van dezelfde werknemer) kunnen worden toegerekend aan de reparatie-, herstel- of onderhoudswerkzaamheden (van diezelfde werknemer). Anders dan het hof voorts in rov. 3.6 heeft beslist, is derhalve niet het analyseren en het testen de ‘kernactiviteit’23. van Unis TS, maar het repareren, herstellen of onderhouden. Ook de analyse en test-werkzaamheden kunnen daarmee worden aangemerkt als reparatie-, herstel- en onderhoudswerkzaamheden zoals omschreven in deze relevante werkingssfeerbepalingen (die aan deze werkzaamheden kunnen worden toegerekend).
Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de term ‘repareren’, ‘herstellen’ of ‘onderhouden’ als bedoeld in de door het hof in rov. 2.4 aangehaalde kwalitatieve criteria mede het door het hof in rov. 3.5 en 3.6 bedoelde analyseren en testen omvat, valt niet, althans niet zonder meer, in te zien waarom het hof in rov. 3.7 heeft beslist dat Unis TS niet aan het door het hof in rov. 2.3 geparafraseerde en in rov. 3.4 geciteerde kwantitatieve criterium zou voldoen omdat het analyseren, feitelijke repareren en testen in dat geval niet los van elkaar kunnen worden gezien. Daarvan uitgaande zijn de werknemers van Unis TS, gelet op 's hofs vaststelling in rov. 3.5, betrokken bij het repareren van printplaten en is daarmee, naar het hof in rov. 3.5 heeft onderkend, ook aan het kwantitatieve-criterium zoals vermeld in de definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek’ voldaan.
1.6
Indien 's hofs beslissing in rov. 3.4–3.6 aldus moet worden begrepen dat de werknemers van Unis TS deels wel en deels niet onder de kwalitatieve criteria kunnen vallen en daarmee deels onder de door de Fondsen uitgevoerde MT-regelingen zouden kunnen vallen, dan heeft het miskend dat de werkzaamheden niet per fte kunnen worden gesplitst in een deel dat wel en een deel dat niet onder de kwalitatieve criteria valt. Er kan derhalve geen sprake van zijn dat werknemers van Unis TS deels vallen onder de door de Fondsen uitgevoerde MT-regelingen en deels onder de bedrijfstakregelingen van enige andere (afzonderlijke) bedrijfstak.
2
Het vorenstaande onderdeel 1 vitiëert bij gegrondbevinding ook 's hofs beslissingen in rov. 3.7–3.10.
Het hof heeft bovendien in het dictum van zijn arrest miskend dat, naar de kantonrechter in rov. 5.8 van haar vonnis van 17 december 2015 heeft vastgesteld, de CAO voor Metaal & Techniek niet bestaat, terwijl Unis TS in hoger beroep ook niet heeft aangevoerd dat dit anders zou zijn en het hof ook geen, althans in ieder geval niet kenbaar, inzicht heeft geboden in zijn gedachtegang waarom de zojuist bedoelde CAO wel zou bestaan.
Op grond van dit middel vorderen eisers vernietiging van het bestreden arrest met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend acht, met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen arrest.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 27‑10‑2017
Zie rov. 3.1 en 4.3 van het vonnis van de kantonrechter. Het gaat om de verplichtstelling van de minister voor Stichting PMT (prod. 17 en 24 bij de conclusie van antwoord), de besluiten tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen voor Stichting OTIB (prod. 18 en 19 bij de conclusie van antwoord), Stichting SFM (prod. 20 en 21 bij de conclusie van antwoord), en N.V. Schade (prod. 22 en 23 bij de conclusie van antwoord). Zie tevens prod. 13 bij de inleidende dagvaarding en de conclusie van antwoord, onder 2.5 en de memorie van antwoord, onder 3.A en 4.1 e.v.
Zie ook de conclusie van antwoord, onder 3.12.
Conclusie van antwoord tevens houdende els in reconventie, onder 2.17 (onder verwijzing naar prod. 30 (met de verzamelloonstaat van 2013 met 50 werknemers; op de laatste twee pagina's van deze productie staan de functies en de overeengekomen arbeidsuren van de werknemers weergegeven) en prod. 31 (met de vier functieomschrijvingen) bij de conclusie van antwoord); memorie van antwoord, onder 4.10 (onder verwijzing naar prod. 31 bij de conclusie van antwoord).
Zie prod. 30 bij de conclusie van antwoord, verzamelloonstaat 20130.
Prod. 30 bij de conclusie van antwoord, achter de verzamelloonstaat 2013.
Waaronder 2 met de functie ‘reparateur elektromotoren’.
Zie prod. 31 bij de conclusie van antwoord.
Zie prod. 31 bij de conclusie van antwoord.
Zie prod. 31 bij de conclusie van antwoord.
Vergelijk de conclusie van antwoord, onder 2.6 (voor de werkzaamheden in de Metaal en Techniek), 2.7 (alinea 3 voor de definitie van het begrip ‘werkgever in de Metaal en Techniek) en 3.12.
Inleidende dagvaarding, onder 2.13, p. 19 en aantekeningen zijdens Unis TS voor da comparitie van 20 juli 2015, onder 1.1 en pleitnota Unis TS van 12 mei 2017, onder 1.2.
Zie prod. 47 bij de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie.’
Zie ook de conclusie van antwoord, onder 2.6, 2.7 en 3,12.
Zie prod. 30 laatste twee pagina's en prod. 31 bij de conclusie van antwoord.
Zie ook de conclusie van antwoord, onder 2.8 en rov. 5.15 van het vonnis van de kantonrechter van 17 december 2015.
Zie ook de memorie van antwoord, onder 4.6.
Zie ook de memorie van antwoord, onder 2.5, 4.10, 4.11, 4.14 en 4.18, Vergelijk ook de memorie van grieven, onder 5.14.
Zie ook de memorie van antwoord, onder 2.4, 4.10–4.14 en 4.18. Zie voorts het vonnis van de kantonrechter van 17 december 2015, rov. 5.5 en 5.6.
Inleidende dagvaarding, onder 1.7, 1.8 (Unis zelf geeft aan dat 90% van de werknemers betrokken is bij analyse, reparatie en testen), 2.5, 2.13, 2.14 en 2.16; pleitaantekeningen ter comparatie 20 juli 2015, onder 1.1 (waarin Unis haar werknemers aanduidt als reparateurs) en 3.3; conclusie van repliek in conventie, onder 3.14; conclusie van dupliek in reconventie, onder 3.3, 4.2 en 4.5; memorie van grieven, onder 4.1 en 5.14: pleitnota in hoger beroep zijdens Unis, onder 3.6.
Zie ook de memorie van antwoord, onder 3.6, 3.7 en 4.49–4.53. Uit de bij de conclusie van antwoord gevoegde prod. 25 blijkt ook dat Unis enkel het repareren aanbiedt (tegen no cure no pay).
ook de conclusie van antwoord, onder 2.10, 3.3 en 3.8; conclusie van dupliek in conventie, onder 3.15.
Zie ook de memorie van antwoord, onder 2.5, 4.10, 4.11, 4.14 en 4.18.
Dit begrip komt overigens niet in de MT-regelingen voor en is derhalve een ‘criterium’ dat, anders dan de criteria in de definitie van ‘werkgever in de Metaal en Techniek’, niet objectief kenbaar is.